Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 14, pagina 687-706 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 14, pagina 687-706 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten) (31706).
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik heet de leden van de regering welkom: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Donner, de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Bussemaker, en de staatssecretaris van Financiën, de heer De Jager.
Mevrouw Dupuis (VVD):
Voorzitter. In het jaarbericht van dit huis dat wij onlangs ontvingen, wordt hoog opgegeven over de zorgvuldigheid waarmee deze Kamer te werk gaat. Dat geldt echter niet voor deze wet. Namens de VVD-fractie wil ik de boodschap kwijt dat wij het onaanvaardbaar vinden dat een gecompliceerd wetsvoorstel als het voorliggende in drie weken door de Eerste Kamer moet worden geloodst, om niet te zeggen gejast. Zo'n haast betekent dat er dus niets terechtkomt van de zorgvuldigheid die een chambre de réflexion past. Niet alleen is er geen tijd voor reflectie, er is niet eens tijd om alle details en de effecten van dit wetsvoorstel te doorgronden. Als de Kamer afspreekt om wetten die na 7 november worden aangeboden niet meer voor het reces te behandelen, die afspraak is inderdaad gemaakt, dan moeten er wel bijzondere redenen zijn om deze afspraak te passeren. Deze redenen zijn er volgens ons in dit geval niet.
Voor de VVD-fractie betekent dit dat het des moeilijker wordt om onze kritische houding ten opzichte van dit wetsvoorstel op te geven nu er geen tijd is om het geheel, inclusief de memorie van antwoord, nog eens rustig te overwegen. Daar komt dan nog bij dat wij verbijsterd zijn door een aantal antwoorden van de bewindspersonen op onze opmerkingen en vragen.
Zo heeft de fractie gevraagd waarom de regering c.q. de Belastingdienst het ongepast gebruik, zo niet misbruik, van de fiscale aftrek bijzondere ziektekosten zo lang heeft laten duren. Er wordt door de bewindspersonen als repliek een hele rij maatregelen genoemd, die sinds 1998 zijn getroffen om aan dit misbruik iets te doen. Naast dit rijtje, lees ik in de memorie van antwoord, zijn er nog veel meer pogingen gedaan de buitengewone-uitgavenregeling verder of beter toe te spitsen op chronisch zieken en gehandicapten. Er zijn minstens 100 amendementen en moties in gediend et cetera. De minister en de staatssecretarissen zijn het daarom absoluut niet eens met de VVD-fractie dat er geen of onvoldoende aandacht is geweest voor de ontwikkeling van de buitengewone uitgavenregeling. Wel stellen zij vast dat alles wat er gebeurd is, onmiskenbaar een aanzuigende werking heeft gehad. Kortom, er is eindeloos gepraat en overlegd, maar men is gedurende tien jaar niet in staat gebleken om deze zaken adequaat te regelen. Eerder is door alle maatregelen het probleem vergroot. Daarmee blijft het verwijt van de VVD-fractie toch volledig staan? Men kan wel van alles gedaan hebben, maar als dat niet effectief is, kan dat toch niet als argument tegen ons verwijt worden gebruikt?
Wij stellen vast dat alle pogingen zijn mislukt. Nu moet met een noodgang een wet worden aanvaard, waarvan het opnieuw zeer de vraag is of deze werkt. Wij wijzen erop dat het falen van de regering op dit punt in de afgelopen jaren uiteindelijk tot zeer onrechtvaardige effecten heeft geleid voor degenen met een wat hoger inkomen. Zo was er aanvankelijk een drempel voor aftrek van bijzondere ziektekosten van 11%, die gemaximeerd was tot ruim € 6000. Vervolgens werd het 11% zonder drempel, waardoor de wat hogere inkomens helemaal benadeeld werden. Voor degenen met een hoger inkomen en hoge kosten had dit een zeer onrechtvaardige uitwerking. Degenen die de afgelopen tijd zeer hoge kosten hadden, waren gewoon de klos. Zo creëer je als overheid maximale weerstand tegen belastingheffing. Nu wordt de drempel van maximaal 5,75% wel lager, maar hiertegen hebben wij weer een ander bezwaar, waarover zo meer. Alles is dus misgegaan en nu moeten wij ineens geloven dat het wel goed komt. De VVD-fractie is daarvan niet overtuigd.
Zoals wij in het voorlopig verslag al opmerkten, hebben wij ten minste drie bezwaren, die de minister of de staatssecretarissen onzes inziens niet voldoende of zelfs helemaal niet hebben weerlegd.
Het eerste bezwaar betreft het forfait. Het gaat hier om een beperkt bedrag dat de doelgroepen waarop de wet is gericht standaard ontvangen, zonder daarvoor zelf iets te hoeven doen. Het is dan ook een forfait, een extraatje, ter compensatie van de kosten die men maakt, los van de fiscale aftrekposten en los van allerlei andere inkomensmaatregelen, zoals de vermindering van de eigen bijdrage en de generieke maatregelen. Aan de kant van de overheid is de uitkering van dit forfait, variërend van € 150 tot € 500, wel een veroorzaker van bureaucratische procedures. Waar bureaucratische procedures in het leven worden geroepen, ontstaan onherroepelijk fouten. Hoe is de beroepsprocedure? Wat moet iemand doen die denkt recht te hebben op zo'n forfait en het niet ontvangt, of die het onjuiste forfait ontvangt, bij voorbeeld vanwege gewijzigde gezinsomstandigheden? Hoe krijgt de overheid het geld terug als iemand het forfait wel ontvangt en er geen recht op heeft? Was dit nu werkelijk niet anders te regelen? De gedachte op zich is niet onsympathiek, maar is veel te vatbaar voor fouten en zet qua financiën niet bijzonder veel zoden aan de dijk. Weliswaar is hier geen sprake van Europese aanbesteding, maar ook hier hebben wij te maken met een verzinsel van dit kabinet dat in zijn uitvoering vraagt om problemen.
Het tweede bezwaar betreft de overgang van de lage drempel van 1,66% naar een meer dan verdrievoudiging van deze drempel voor bijzondere ziektekosten van 5,75% bij een verzamelinkomen van meer dan € 36.000. Ik denk niet dat één van de opstellers van deze wet van dit bedrag moet rondkomen. De VVD-fractie vindt de suggestie dat het hier om een hoger inkomen zou gaan volledig misplaatst. Het gaat hier om de grote middengroep, die altijd het zwaarst lijdt onder fiscale regelingen, te hoge tarieven en weinig subsidies. Ook de regering heeft dit in ander verband aangegeven. De bewindspersonen antwoorden dat er niet meer geld is voor deze regeling, als ik het kort samenvat, maar dat is geen argument. Als er geen rechtvaardige regeling mogelijk is, dan maar helemaal geen regeling! Overigens breekt onze klomp definitief, als wij over de nog wel aanvaarde fiscale aftrekposten lezen "dat men wel moet kunnen aantonen" – degenen die aftrek willen krijgen – "aan wie men kosten van verzorging of verpleging uitbetaald heeft, wil men voor aftrek in aanmerking komen". Was dit dan niet zo? Hoe kan dat? Heeft de Belastingdienst geld teruggegeven zonder bewijs van de opgevoerde hoge kosten? Dat is wel een zeer verwijtbaar smijten met het geld van de burger, want dat is het tenslotte.
Vervolgens is het kennelijk zo dat gezinshulp nog kan worden afgetrokken. Dit hebben wij althans uit een briefing over dit wetsvoorstel begrepen, want in het voorliggende wetsvoorstel is dit niet opgenomen. De term "gezinshulp" vinden wij buitengewoon ondoeltreffend, slordig en gemakzuchtig, en met oog op eventuele conflicten veel te weinig precies. Wat is de definitie van "gezin", en om welke hulp gaat het precies? Kan de minister dat klip-en-klaar zeggen? In de afgelopen jaren is de fiscale aftrek uit de hand gelopen, maar hier is die kans er weer vanwege een vaag gebruik van termen. Krijgen alleenstaanden, mensen zonder gezin, deze aftrek dan niet als zij thuis verzorging of verpleging nodig hebben? Wat precies is gezinshulp? Het gaat toch om verzorging of verpleging voor allen die daarvoor een indicatie hebben? Noem het dan zo, minister of staatssecretaris.
Naast deze niet geringe bezwaren is de VVD-fractie meer in het algemeen van mening dat deze wet weer een kras staaltje is van inkomenspolitiek via de gezondheidszorg. Wij zijn hiertegen. Dat betekent dat de minister wel met hele goede argumenten moet komen om ons over de streep te trekken.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Betekent uw opstelling, mevrouw Dupuis, dat de VVD eigenlijk vindt dat de buitengewone-uitgavenregeling gehandhaafd had dienen te worden? Het gaat mij om uw eigen politieke positie.
Mevrouw Dupuis (VVD):
Wij vinden dit geen goede regeling.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Had u gewild dat wij de buitengewone-uitgavenregeling hadden gehandhaafd?
Mevrouw Dupuis (VVD):
Als daarin een fatsoenlijke inperking had plaatsgevonden – wij zijn ervan overtuigd dat die nodig was – was dat misschien een veel betere oplossing geweest.
De heer Klein Breteler (CDA):
Uit het betoog van mevrouw Dupuis blijkt helder dat de VVD weinig warme gevoelens heeft voor dit wetsvoorstel, maar ik ga even door op de vraag van collega Kuiper.
Mevrouw Dupuis zegt dat de buitengewone-uitgavenregeling gehandhaafd had moeten worden, eventueel met een inperking. Waar had zij dan die inperking gevonden?
Mevrouw Dupuis (VVD):
Waar iedereen het over gehad heeft, de Armanibrillen. Dat was natuurlijk lachwekkend. De mogelijkheid, tot voor kort, om de ziektekostenpremies af te trekken vonden wij geen ideale situatie. Wij zijn het eens met een strakkere inzet van de BU-aftrek, maar de manier waarop die in dit wetsvoorstel is vormgegeven, staat te ver van ons ideaal af.
De heer Klein Breteler (CDA):
Maar u bent toch wel met mij van mening, mevrouw Dupuis, dat burgers in die afgeslankte BU-regeling er financieel ook op achteruit zouden gaan? Zijn er dan niet twee problemen? Ten eerste, hoe baken je dat af en wie vind je dan? En ten tweede, als u die mensen had willen compenseren, hoe had u dat dan gedaan?
Mevrouw Dupuis (VVD):
Mijnheer Klein Breteler, er zitten heel veel problemen aan deze wet. Wij hebben die niet allemaal opgelost. De tijd van drie weken was daarvoor ook vrij kort. In elk geval vinden wij het voorstel dat nu voorligt, absoluut niet aanvaardbaar.
Mevrouw Meurs (PvdA):
Voorzitter. Vandaag behandelen wij de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, de Wtcg. Wij hebben er weer een afkorting bij. Wij danken de regering voor de briefing die wij van de drie betrokken departementen hebben ontvangen en voor de snelle en uitvoerige beantwoording van de vragen die door de verschillende fracties zijn gesteld. Dit heeft zeker bijgedragen aan de vergroting van het inzicht in de werking van deze voorgestelde regeling. Wij moesten ons namelijk, zoals mevrouw Dupuis aangaf, in heel korte tijd deze ingewikkelde materie eigen maken.
In de schriftelijke voorbereiding is uitvoering ingegaan op de technische aspecten van de wet. Mijn fractie wil vanavond enkele hoofdpunten van de wet bespreken. Ik wil het hebben over de doelgroepafbakening en de gevolgen voor de participatiedoelstelling, over de financiële waarborgen en overgangsregelingen, over de inkomenseffecten en ten slotte over de uitvoerbaarheid van de regeling.
Laat ik beginnen met de vaststelling dat mijn fractie achter de doelstellingen van deze nieuwe wet staat. Ten eerste, chronisch zieken en gehandicapten meer gericht en systematisch tegemoetkomen in de kosten die zij dragen als gevolg van hun ziekte en beperking. Ten tweede, het terugdringen van het niet-gebruik.
In dit voorstel wordt ook geregeld dat burgers de tegemoetkoming automatisch ontvangen en niet meer zelf ingewikkelde formulieren hoeven in te vullen. Dat is een winstpunt ten opzichte van de huidige situatie. Hoewel de regeling voor de betrokkenen er wellicht eenvoudiger op is geworden, kan dat zeker niet gezegd worden van de inrichting van de regeling zelf.
De vraag waar wij ons vandaag voor gesteld zien, is of het huidige voorstel een goed middel is om de beoogde doelen te realiseren. De regeling is, zoals het kabinet zelf aangeeft, nog niet af. Al werkend zullen verbeteringen aangebracht moeten worden. Wij moeten dus een wet beoordelen die nog in ontwikkeling is, maar die wel grote gevolgen kan hebben voor de mensen die het betreft.
Een belangrijk punt van zorg in dit verband is de omschrijving van de doelgroepen die voor de regeling in aanmerking komen.
Zwart-wit gesteld komt de regeling erop neer dat alleen de gegevens die landelijk worden geregistreerd, meegenomen en meegewogen worden in de afbakening van de doelgroep chronisch ziek en gehandicapt. In de antwoorden op de schriftelijke vragen komt dit punt uitvoerig terug. Ik noem de vragen over de mantelzorg, de PGB-houders, de mensen die gebruikmaken van hulpmiddelen en de mensen met een chronische aandoening die geen medicijnen slikken, maar wel meerkosten maken ten gevolge van hun chronische aandoening, bijvoorbeeld vanwege een bijzonder dieet.
In zijn reactie onderkent het kabinet de onvolmaaktheid van de huidige indeling en stelt dat de regeling voor verbetering vatbaar is. Ook wordt in dit verband een commissie van deskundigen in het vooruitzicht gesteld die zich zal buigen over de beoogde verbetering van de afbakening van de doelgroep. Nu is zo'n commissie natuurlijk altijd nuttig, maar het belang van deze commissie en het gewicht ervan kunnen wij alleen beoordelen als wij een inzicht krijgen in de bandbreedte waarbinnen deze commissie met voorstellen kan komen. Kan de regering een perspectief schetsen van de wijzigingen die wij kunnen verwachten? Wat is de precieze opdracht van de commissie en welke deskundigheden moeten daarin zijn vertegenwoordigd? Gaat het bij de opdracht alleen om een verfijning van de voorgestelde regeling, of is er ruimte voor meer principiële veranderingen?
Zo wil mijn fractie weten of voor bepaalde kosten geïnvesteerd gaat worden in een landelijke registratie, zodat deze ook meegenomen kunnen worden in de beoordeling van de vraag of betrokkenen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Deze vragen klemmen des te meer omdat de huidige systematiek vooral gebaseerd is op zorgkosten, dat wil zeggen op kosten die direct gerelateerd zijn aan de ziekte zelf. Echter, het beleid van dit kabinet is ook gericht op meedoen, op actief deelnemen aan de samenleving. Voor mensen met een chronische ziekte of een handicap is het meedoen in veel gevallen alleen mogelijk als het vervoer geregeld is, als er voldoende begeleiding is, als de mantelzorger wordt ontlast of als er aanvullende hulpmiddelen worden ingezet, om maar een paar voorbeelden te noemen. Deze mogelijke meerkosten hebben geen plek gekregen in de huidige regeling, onder meer omdat dit niet landelijk wordt geregistreerd. Hoe gaat het kabinet werk maken van zijn participatiedoelstelling en wat kunnen wij dan eigenlijk aan reparatie in 2009 verwachten? Komt bijvoorbeeld een vrouw met een lichte vorm van dementie die twee dagen in de week naar de dagbehandeling gaat, in aanmerking voor een tegemoetkoming in de meerkosten van het taxivervoer naar de dagbehandeling? En stel dat de mantelzorger tot nu toe als chauffeur is opgetreden en daardoor minder uren betaalde arbeid kan verrichten, geldt de tegemoetkoming dan ook?
Mijn fractie is ook om een andere reden benieuwd naar een meer langetermijnvisie van het kabinet. In onze schriftelijke vragen hebben wij de stelling ingenomen dat elke classificatie weer nieuwe vragen oproept en dat een sluitende omschrijving weliswaar nastrevenswaardig is, maar dat de realiteit altijd een andere zal zijn. Er zal derhalve altijd sprake zijn van bijstellingen en aanpassingen. Deelt het kabinet dit standpunt en als dat zo is, betekent dit dan dat de commissie van deskundigen een permanente status krijgt? Of is het verfijnen en verbeteren van de regeling aan een termijn verbonden?
Wij hebben begrepen dat het kabinet 2009 als een overgangsjaar opvat.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Wat bedoelt mevrouw Meurs precies met een overgangsjaar? Zij sprak net al over de vraag hoeveel ruimte er nog is voor principiële wijzigingen. Verwacht zij dat dit alles nog gebeurt in de wet, terwijl die hier ter besluitvorming voorligt in de Eerste Kamer? Of verwacht zij dat wij binnen afzienbare tijd al weer wetswijzigingen krijgen?
Mevrouw Meurs (PvdA):
Dat is precies één van de vragen die ik aan de regering stel. Welke verfijning, verbetering en specificaties zullen er in 2009 nog komen en wat is precies de bandbreedte? Valt die binnen het kader van deze wet of kunnen wij een wetswijziging tegemoetzien? Dat is precies één van de vragen waarop ik een antwoord van de regering wil hebben.
Wij verwachten namelijk, eerlijk gezegd, dat in 2009 niet alle problemen en vragen zijn opgelost. Wij achten het dan ook van groot belang dat er over 2009 een extensieve rapportage komt over opgedane ervaringen, knelpunten en aanvullende maatregelen die zijn getroffen. Tegelijkertijd is het nu reeds van belang om te weten of de aanpassingen en wijzigingen ook na 2009 zullen plaatsvinden. Als er bijvoorbeeld serieus onderzoek wordt gedaan naar de lCF-classificatie, is die lange termijn ook nodig. Het kabinet geeft dat ook aan. Kortom, hoe ziet het verhaal er uit na 2009? Is er dan nog een commissie? Komen er meer landelijke registraties? Krijgen wij een wetswijziging enzovoorts?
Over de afbakening van de doelgroep heeft mijn fractie nog een andere fundamentele vraag. Die vraag betreft de normering. In de voorgestelde regeling wordt gewerkt met het onderscheid tussen hoge en lage meerkosten, hoog en laag forfait. De vraag die voor ons nog niet duidelijk is beantwoord, is: wie bepaalt op welke gronden wat hoog is en wat laag? Wat is de onderliggende norm? Wanneer is iets licht of zwaar en wie bepaalt dat? Een voorbeeld: het gebruik van een hulpmiddel is op zichzelf niet voldoende om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. Als daar één licht FKG bij komt, komt men wel in aanmerking voor een forfait. Dit is maar een van de vele spelregels. Graag horen wij van het kabinet wie deze spelregels maakt.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Wat vindt mevrouw Meurs ervan dat de amputatie van een been niet voldoende is om op grond van de Wtcg in aanmerking te komen voor een forfait?
Mevrouw Meurs (PvdA):
Ik wil het nu vooral hebben over de hoofdlijnen van de regeling. Het gaat mij er niet om, een specifiek voorbeeld uit te werken. Het gaat mij veel meer om inzicht te krijgen en om te achterhalen welke normen worden gehanteerd en op welke gronden dat gebeurt.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Senator Meurs vraagt waarom het gebruik van hulpmiddelen niet voldoende grond is om in aanmerking te komen voor een forfait. Ik kan wat dat betreft een reeks voorbeelden geven. Ik gaf zojuist een heel duidelijk voorbeeld, maar nogmaals, er zijn veel meer voorbeelden te geven van situaties waarin de persoon wel een hulpmiddel gebruikt, maar niet een lichte FKG heeft. Al die mensen kunnen dus geen gebruikmaken van de forfaitaire regeling. Wat vindt mevrouw Meurs daarvan? Wat vindt zij ervan dat mensen hulpmiddelen als een rolstoel, een zware loep enzovoorts, gebruiken en geen lichte FKG hebben en daardoor geen gebruik kunnen maken van de forfaitaire regeling?
Mevrouw Meurs (PvdA):
Ik vind het belangrijk om nu de regering te vragen om meer inzicht te geven en ze te vragen wat zij vinden van de tegemoetkoming ziektekosten en van de normen die daarvoor gehanteerd worden. Ik meen dat het buitengewoon ingewikkeld zal zijn om geen tegemoetkoming te bieden als in bepaalde gevallen gebruik wordt gemaakt van hulpmiddelen. In andere gevallen zullen de problemen niet zo groot zijn. Ik meen dat het erom gaat dat meer wordt gespecificeerd. Ik hoop dan ook van de regering te horen hoe de bandbreedte er voor 2009 uitziet en of voor specifieke gevallen in specifieke, ernstige, schrijnende situaties een tegemoetkoming kan worden geboden vanwege de meerkosten, ondanks het feit dat men niet een of meerdere lichte FKG's heeft.
Mevrouw Ten Horn (SP):
U vraagt nu om een uitzondering te maken in specifieke situaties, maar zojuist zei u: het gaat mij niet om één voorbeeld, maar om de grote lijn. Ik wil daarom van u horen wat uw mening is voor de grote lijn. Vraagt u aan het kabinet: is één hulpmiddel niet genoeg? Kan op dit punt de regeling nog veranderen?
Mevrouw Meurs (PvdA):
Er wordt nu op basis van de huidige voorstellen een regeling voorgesteld en een norm bepaald. Die norm zegt dat iemand met een hulpmiddel en een lichte FKG in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de meerkosten. Ik wil weten waarop die norm is gebaseerd. Ik wil ook weten of een bepaalde bandbreedte geldt. Is het mogelijk dat op basis van de ervaringen in 2009 de norm verandert? Of zal dat niet het geval zijn? Met het antwoord op die vraag wil ik meer inzicht krijgen in de overwegingen van het kabinet bij het bepalen wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de meerkosten. Daarvoor zou de desbetreffende persoon een hulpmiddel en een lichte FKG moeten hebben. Mijn fractie wil dit vraagstuk beoordelen in het licht van de participatiedoelstelling. Dat is voor ons namelijk een zwaarwegend aspect.
Kortom, de vraag is: kunnen de spelregels gewijzigd worden en welke rol vervult de commissie van deskundigen? Bij de beantwoording van onze schriftelijke vragen wordt verwezen naar Vektis, maar Vektis is een orgaan van de zorgverzekeraars. Is Vektis degene die de norm bepaalt? Welke rol speelt het ministerie van VWS? Wij stellen deze vragen – hiermee geef ik ook voor een deel antwoord op de vragen van mevrouw Ten Horn – omdat wij graag zien dat ervaringen die worden opgedaan met de regeling zich ook vertalen in een kritische beoordeling van de gehanteerde normen en indelingen. Zo'n feedbackmechanisme werkt alleen als de bevoegdheid om aanpassingen te realiseren duidelijk is belegd. Dat is mijn fractie nu niet duidelijk.
Mijn tweede hoofdpunt betreft de financiële waarborgen en overgangsregelingen. De BU-regeling was een openeinderegeling. De voorgestelde regeling is gesloten. Er is een vast bedrag beschikbaar. De vraag van mijn fractie is wat er gaat gebeuren als de groep die aanspraak maakt op een tegemoetkoming groter is dan verwacht. Komt er dan structureel geld bij? Of krijgen alle betrokkenen een kleinere tegemoetkoming? Wij gaan ervan uit dat er geld bij komt en dat er jaarlijks op basis van opgedane ervaringen een beoordeling wordt gemaakt van de te verwachten aanspraken op de regeling. Wij krijgen graag een bevestigend antwoord van het kabinet. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat bij een eventuele groei de solidariteit opgebracht moet worden door de degenen die van de regeling gebruik maken. Dat zijn de meest kwetsbaren.
Een vergelijkbare vraag betreft de 50 mln. die nu is gereserveerd voor de groep die nog niet gevonden is. Waar is de hoogte van dit bedrag op gebaseerd? De schatting van de CG-raad is dat het zal gaan om 400.000 mensen. Het kabinet gaat uit van 180.000 mensen. Waarop is dit aantal gebaseerd? En ook hier de vraag: stel dat de CG-raad het bij het rechte eind heeft, komt er dan geld bij?
Ook hier zijn wij onzeker over de gehanteerde termijnen. Geldt dit alles alleen voor 2009 of wordt er ook in de daarop volgende jaren geld gereserveerd voor de groep die niet gevonden is? Wij nemen overigens aan dat degenen die later worden gevonden, wel met terugwerkende kracht gecompenseerd worden. Wij menen dat deze toezegging aan de Tweede Kamer is gedaan en krijgen graag een bevestiging en een nadere uitleg van die toezegging.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Wanneer is het volgens senator Meurs nog acceptabel dat iets met terugwerkende kracht betaald wordt? Hoe stelt zij zich dit voor? Wanneer kan iemand bezwaar aantekenen dat hij iets niet heeft gekregen? Wanneer kan iemand nog wel iets met terugwerkende kracht krijgen? Vindt zij het acceptabel dat de datum van 1 september 2009 daarbij de definitieve datum is? Op welke datum zou de mogelijkheid komen te vervallen?
Mevrouw Meurs (PvdA):
Gelet op de aard van de regeling, die uit verschillende componenten bestaat, kan de individuele burger pas medio 2010 goed weten wat de Wtcg de facto voor hem betekent. Wat de terugwerkende kracht betreft, moeten wij er dus in ieder geval rekening mee houden dat de burger pas in 2010 inzicht in de effecten van de regeling heeft. Dus de termijn waar u op doelt, zou zolang moeten duren.
Wij hebben als leden van de Eerste Kamer veel brieven van burgers gekregen die een uiteenzetting geven van schrijnende situaties ten gevolge van de nieuwe regeling. Wat mijn fractie vooral verontrust, is dat de brieven gaan over verschillende aspecten van de regeling. De ene wijst op de onvolkomenheid van de FKG-systematiek, de ander op het wegvallen van de participatiedoelstelling, een derde op de stapeling van maatregelen die negatief uitpakken voor het inkomen. Met andere woorden, het is niet denkbeeldig dat er aardig wat gerepareerd zal moeten worden en dat die reparatie verschillende onderdelen van de regeling betreft.
Mijn fractie is bezorgd vanwege het gegeven dat de regeling ingewikkeld is: er zijn verschillende geldstromen en de afbakening is nog in ontwikkeling. Bovendien worden de tegemoetkomingen op individueel niveau op verschillende momenten in de tijd uitgekeerd. Als burger heb je pas na verloop van tijd een overzicht van het totale pakket, waarmee is gemoeid:
- de korting op de eigen bijdrage intramurale zorg per 1 januari, hetgeen de persoon direct merkt;
- de korting op de eigen bijdrage voor de extramurale zorg, pas in april/mei 2010;
- de uitkering van de forfaitaire regeling, pas in november 2010;
- de nieuwe fiscale regeling over 2009, pas in de eerste helft van 2010.
Alles bij elkaar betekent dit dat de individuele burger pas tegen het einde van 2010 weet hoe deze nieuwe regeling die in principe in januari 2009 moet ingaan voor hem of haar uitpakt. En dan moet hij/zij deze verschillende componenten kennen en in hun onderlinge samenhang kunnen beoordelen.
In de Tweede Kamer is de motie-Omtzigt aangenomen. Deze motie houdt in dat de regering, de facto het CAK, verplicht is om een onderbouwing te geven van de afwijzing van de tegemoetkoming van gemaakte meerkosten. Anders gezegd, burgers moeten kunnen traceren op welke gronden de afwijzing is gebaseerd. Die informatie is uiteraard belangrijk voor een eventueel beroep.
De vraag van mijn fractie is of wij niet een stap verder moeten gaan en burgers de mogelijkheid moeten bieden om bij één loket bezwaar te maken tegen het totale Wtcg-pakket. Nu is er geen correctiemaatregel en is onduidelijk tot wie burgers zich moeten wenden als zij van oordeel zijn dat de Wtcg in hun geval niet goed is toegepast.
Het kabinet heeft in de toelichting op dit wetsvoorstel aangegeven dat er sprake is van aanmerkelijke inkomenseffecten en dat deze effecten voor een deel ook bedoeld zijn. Immers, zo stelt het kabinet, een van de redenen om de BU-regeling te vervangen door de Wtcg is gelegen in het beter toesnijden van de regeling op degenen die het echt nodig hebben. Toch is het kabinet er zelf niet helemaal gerust op en kent de regeling een aantal compensatiemaatregelen. Die maatregelen moeten ervoor zorgen dat er geen onrechtvaardige inkomenseffecten ontstaan en vooral dat degenen met een laag inkomen niet onevenredig zwaar worden getroffen. Als ik het goed overzie, stelt het kabinet een stuk of 15 verschillende compensatiemaatregelen voor: van extra compensatie voor de 65-minners tot een verhoging van het grensinkomen van de huurtoeslag voor de 65-plussers. Een deel daarvan is door het kabinet zelf voorzien, een deel is het gevolg van toezeggingen aan de Tweede Kamer. Het is hier niet de plaats om op elk van de maatregelen afzonderlijk in te gaan. Wij willen van het kabinet een beoordeling van het totale pakket: wat levert het totale pakket nu precies op voor wie? En meer in het bijzonder: kan het kabinet aangeven wat de gevolgen zijn voor de minst draagkrachtigen? Kunnen wij de verzekering krijgen dat zij met dit pakket daadwerkelijk worden ontzien?
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Verwacht mevrouw Meurs antwoord op deze vraag in dit debat? Het is een uiterst complexe vraag, gezien de vraag wat daar allemaal voor nodig is.
Mevrouw Meurs (PvdA):
Ik verwacht zeker wel een antwoord op deze vraag, omdat in de regeling zelf al een aantal compensatiemaatregelen is opgenomen. Ik neem daarom aan, dat er goed over is nagedacht. In de toezeggingen aan de Tweede Kamer is ook een aantal extra maatregelen genomen. Het zou op zijn minst goed zijn om van het kabinet inzicht te krijgen in de gevolgen van deze maatregelen. Iets anders is – maar daar kom ik zo over te spreken – dat je dit nu niet op het individuele niveau kunt weten. Om die reden stel ik ook voor om onderzoek te doen, zodat je in de komende periode op het individuele niveau meer inzicht krijgt in de effecten van deze Wtcg voor de personen die het betreft, zoals met de Zorgverzekeringswet ook is gebeurd.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Mevrouw Meurs gaat er dus van uit dat wij in dit debat antwoord krijgen. Zij wil dat de minst draagkrachtigen met dit pakket daadwerkelijk ontzien worden, maar kan zij aangeven wat zij nu precies bedoelt met de minst draagkrachtigen en wanneer zij niet worden ontzien? Mogen mensen in de bijstand er meer dan 0% op achteruit gaan?
Mevrouw Meurs (PvdA):
Het lijkt mij belangrijk om in algemene zin een antwoord te krijgen. Nu wordt namelijk vaak een vergelijking gemaakt met de huidige BU-regeling, waarin allerlei kosten kunnen worden afgetrokken of waardoor je een tegemoetkoming krijgt. Ik zou van het kabinet willen weten wat er voor mensen op bijstandsniveau gebeurt, zowel boven 65 als onder 65 jaar om een profiel te krijgen van de effecten voor degenen die de zwaarste lasten moeten dragen.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Ik begrijp wat mevrouw Meurs vraagt, maar mijn vraag is wat voor haar acceptabel is. Als zij morgen het antwoord krijgt op haar vraag, waar ligt dan voor haar de grens?
Mevrouw Meurs (PvdA):
Dat zullen wij morgen bezien als wij het antwoord krijgen van de regering.
In de Tweede Kamer is uitgebreid gesproken over de verschillende koopkrachtplaatjes. Mijn fractie heeft geen behoefte aan herhaling van dat debat. Wel zouden wij willen dat er in opdracht van het kabinet een onderzoek wordt gestart ongeveer tot en met een looptijd tot medio 2011 om te bezien wat de effecten zijn van de maatregelen op het individuele niveau. Wij kunnen ons voorstellen dat het Nibud of een andere organisatie deze opdracht uitvoert en voor verschillende profielen van burgers laat zien en berekent wat de inkomensgevolgen zijn van de totale regeling, zodat wij beter inzicht krijgen in de wijze waarop zij neerslaat in individuele gevallen. Wij achten zo'n onderzoek in termen van een consistente en consequente inrichting en uitvoering van deze regeling van groot belang.
In de schriftelijke voorbereiding zijn wij reeds ingegaan op de uitvoerbaarheid van de regeling en het is duidelijk dat ook het kabinet hier zorgen over heeft, getuige de installatie van een stuurgroep implementatie Wtcg. Deze stuurgroep moet nauwgezet toezien op de zorgvuldige uitvoering door de betrokken uitvoeringspartners. Graag horen wij wat precies de opdracht is van de implementatiestuurgroep, en belangrijker nog, welke bevoegdheden de stuurgroep heeft. Kan de stuurgroep ingrijpen en sancties toepassen als het niet goed gaat? Hoe worden de betrokken bewindspersonen op de hoogte gehouden? Wij zijn van mening dat deze stuurgroep hard nodig is. Voor het gewicht en het gezag van de stuurgroep moet naar ons oordeel de stuurgroep ook formeel worden ingesteld. In de Tweede Kamer is gesproken over de aanwijzingsbevoegdheid van de staatssecretaris in het geval de ketenpartners zich niet aan de afspraken houden. Een formeel ingestelde stuurgroep is van groot belang voor een juist gebruik van die aanwijzingsbevoegdheid. Zoals reeds eerder aangegeven zijn de uitvoerders afhankelijk van verschillende partijen voor de aanlevering van gegevens. Het CAK kan de regeling alleen goed uitvoeren als de zorgverzekeraars, het CIZ en de Wmo de gegevens tijdig aanleveren. Welke instrumenten heeft het kabinet in handen om ervoor te zorgen dat die gegevens ook daadwerkelijk op tijd worden geleverd? En hoe staat het met de betrouwbaarheid van de gegevens? Dit laatste klemt des te meer omdat het nogal wat uitmaakt in financiële zin of iemand in de categorie hoge of lage kosten wordt geplaatst.
Belangrijk voor de uitvoerbaarheid is ook een eenduidige communicatie over de wijzigingen en aanvullingen die in de loop van het jaar geëffectueerd zullen moeten worden. Bij wie ligt de regie? En hoe kan geborgd worden dat de verschillende leveranciers van gegevens hiervan tijdig op de hoogte worden gebracht?
Wat de tegemoetkoming in de meerkosten betreft is het CAK de belangrijkste uitvoerder. Ons bereiken berichten van verschillende kanten dat het CAK onvoldoende berekend is op zijn taak en dat het een kwetsbare schakel vormt in de totale keten. Het kabinet heeft in de schriftelijke beantwoording reeds aangegeven wat er aan opschaling van capaciteit wordt gedaan. Het antwoord stelt mijn fractie nog niet helemaal gerust. Op welke wijze wordt toegezien op de kwaliteit van de uitvoering door het CAK? Gelet op de vele vragen die de Wtcg oproept is het niet denkbeeldig dat het CAK overstelpt zal worden met vragen. Kan het CAK deze stroom aan, niet alleen in kwantitatieve zin maar vooral ook in kwalitatieve zin? Immers, bezorgde burgers zullen vooral informatie willen hebben over de doelgroepbepaling en die is – zoveel is duidelijk – nog vele maanden "in ontwikkeling".
Wij hebben begrepen dat het ministerie van VWS penvoerder is en eerstverantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling en voor de externe communicatie, onder meer via www.veranderenindezorg.nl. Maar welk aandeel hebben de andere twee ministeries in het verzorgen van een passende communicatie? Worden nog andere partijen zoals de CG-Raad erbij betrokken?
Mijn fractie heeft een aantal kernvragen bij deze regeling. Wat voor ons het zwaarst weegt is de wijze waarop de doelgroepen die voor een tegemoetkoming van de meerkosten in aanmerking komen, worden gedefinieerd. We begrijpen dat er bereidheid is bij het kabinet om in 2009 alles in het werk te stellen om noodzakelijke verbeteringen door te voeren. In onze vragen klinkt door dat wij meer inzicht willen hebben in de ruimte die in 2009 voorhanden is om tot een meer sluitende benadering te komen. We willen vooral aandacht voor de participatiedoelstelling. Deze regeling moet juist mensen helpen om te kunnen meedoen in de samenleving. En dat is een ander criterium dan de kosten van de ziekte of de handicap zelf. We hebben ook zorgen over wat er na 2009 gebeurt. De zogenaamde terugvaloptie waarbij mensen met terugwerkende kracht alsnog van de regeling gebruik kunnen maken, achten wij van het allergrootste belang. Wat de inkomenseffecten betreft, zien wij een stapeling van regelingen en willen wij een klip en klaar antwoord op de vraag wat de regeling betekent voor de minst draagkrachtigen. Het kan niet zo zijn dat degenen die het al heel zwaar hebben vanwege hun aandoening of handicap ook nog eens zwaar in hun karige portemonnee worden gepakt.
Wij wachten met belangstelling de antwoorden van de regering af.
De heer Klein Breteler (CDA):
Het vorig jaar is besloten de buitengewone-uitgavenregeling – de BU-regeling – opgenomen in de Wet IB 2001 met ingang van 1 januari 2009 af te schaffen. De oorsprong van deze regeling dateert nog uit de vorige eeuw. Per 1 januari 2008 heeft overigens al een versobering plaatsgevonden. De motieven voor afschaffing zijn tweeledig: ten eerste de slechte budgettaire beheersbaarheid van de regeling en ten tweede de ineffectiviteit van de regeling. Populair gezegd: groepen burgers waarvoor de regeling oorspronkelijk bedoeld was, maken er gemiddeld steeds minder gebruik van en, vice versa, groepen waar de regeling niet primair voor bedoeld was – hoewel legitiem – des te meer.
Hierbij past een kanttekening. De BU was aanvankelijk bedoeld om rekening te houden met draagkrachtverminderende uitgaven, zoals ziektekosten, begrafeniskosten en bijvoorbeeld ook adoptiekosten. Deze zogenoemde onvermijdelijke kosten tasten de draagkracht aan van burgers, hetgeen van invloed is op de betaling van belastingen. Sinds midden jaren negentig is de BU echter steeds meer toegespitst op het voorzien in een tegemoetkoming in de hogere meerkosten in levensonderhoud, waarmee chronisch zieken, ouderen en gehandicapten worden geconfronteerd. De zogenoemde ingebouwde vermenigvuldigingsfactor in de regeling heeft de BU steeds meer een regeling gemaakt van inkomenspolitieke aard, ook door zijn generieke werking, terwijl juist de specifieke groepen, waar de regeling ooit voor bedoeld was, er steeds minder gebruik van maakten. Dit is te verklaren, omdat de BU alleen kan worden gebruikt als de burger aangifte ib doet en ook een verzamelinkomen heeft zodat er wat van af getrokken kan worden.
De CDA-fractie is met het kabinet van mening, dat de BU in de huidige opzet niet langer te hanteren is en te generiek en te weinig specifiek is voor de groepen burgers die hierop aangewezen zijn. De aankondiging van een vervangende regeling, de Wtcg, die hier wel in zou voorzien van het voorjaar 2008 deed hoopvol de verwachtingen in onze fractie stijgen, temeer daar het kabinet een vijftal randvoorwaarden voor een nieuwe regeling zelf had geformuleerd, te weten:
1. de doelgroep moet zo goed mogelijk worden bereikt;
2. de compensatie moet zo gericht mogelijk zijn;
3. de regeling moet eenvoudig uitvoerbaar zijn;
4. de regeling moet budgettair beheersbaar zijn;
5. de regeling moet voldoende rechtszekerheid bieden.
Na de aankondiging in het voorjaar 2008 heeft het resultaat maanden op zich laten wachten. Dit geeft aan dat de werkelijkheid toch weerbarstiger is dan de theorie. Dit ziet onze fractie ook terug in het uiteindelijke wetsontwerp, dat pas afgelopen maand in de Tweede Kamer kon worden behandeld. Dientengevolge, voorzitter, is onze Kamer weinig tijd gelaten. Maar wij hebben de behandeling in de Tweede Kamer uiteraard op de voet gevolgd, waardoor wij snel de voorbereidende procedure hebben kunnen afhandelen. De regering komt lof toe voor de vervolgens snelle beantwoording van vragen in het weekend van 6 en 7 december, maar ook voor de kwaliteit en passie van de beantwoording. Derhalve is ook voor de CDA-fractie plenaire behandeling nu mogelijk, hoewel onze fractie hierbij wel in zijn overwegingen heeft meegewogen wat de gevolgen zouden zijn bij uitstel van de behandeling tot na 1 januari 2009. Dit alternatief vindt onze fractie niet aantrekkelijk. Hieruit mag dus al de conclusie worden getrokken, dat de CDA-fractie bedenkingen heeft over dit wetsontwerp, wanneer dit wordt getoetst aan de eerder genoemde meetlat van vijf punten.
Ook vanuit de samenleving bereiken ons – nog hedenavond – en uiteraard ook de andere fracties ongeruste signalen. Hierin ziet onze fractie twee hoofdgroepen. De eerste is de groep chronisch zieken en gehandicapten, die menen niet in het afbakeningsgebied van de Wtcg voor te komen. De tweede groep bestaat uit burgers die constateren door de nieuwe regeling in koopkracht te worden aangetast. Vaak is dit terecht, maar soms ook onterecht. Immers, na soms jarenlang oneigenlijk gebruik, maar wel wettig, doet het altijd pijn er afscheid van te moeten nemen. Maar soms is het ook onterecht. Ik kom daar later op terug. Van belang is of de overheveling van gelden van mensen voor wie de regeling niet bedoeld was dan nu ook gaat naar mensen die ten onrechte geen gebruik maakten van de regeling. Volgens berekeningen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaan er nu ongeveer 1,6 miljoen huishoudens op vooruit. De CDA-fractie heeft begrepen uit recente Kamerstukken, dat dit geld bij 59% van de afgebakende doelgroep zou terechtkomen. Dit vindt onze fractie niet echt bemoedigend, maar gelukkig de regering ook niet, getuige de eigen woorden van de regering, dat zeker wat de afbakening betreft de wet werkende weg zal worden verbeterd. Daarom steunt onze fractie het idee hierbij een commissie van deskundigen te betrekken. In dit kader vindt onze fractie het antwoord van de regering in de memorie van antwoord aan onze Kamer te vaag. Hierbij wordt slechts gezegd: de regering overweegt zich te laten bijstaan door een commissie van deskundigen. De CDA-fractie vindt dat "overweegt" moet worden vervangen door "moet". De CDA-fractie meent dat het kabinet zijn ambitie om beter de doelgroep te bereiken, door anderen geschat op 400.000 burgers, nog in 2009 moet verhogen. Immers, met uitzondering van de direct ingaande effecten van de korting op de AWBZ-bijdragen per 1 januari 2009, zijn de overige effecten pas effectief in 2010. Laten wij derhalve 2009 goed gebruiken. Een eerste prioriteit is bijvoorbeeld een grondige opknapbeurt van het Bijdragebesluit Zorg. Kan de staatssecretaris van VWS toezeggen dat dit in 2009 gebeurt?
Als de huidige methode van de FKG's en DKG's onvoldoende is, steunen wij ook de toezegging van het kabinet om met deskundigen naar de internationaal gebruikelijker ICF-methode te kijken. De CDA-fractie is tevreden met de toezegging van het kabinet dat, als er meerdere groepen binnen het afbakeningsdomein gescoord kunnen worden, de forfaits met terugwerkende kracht zullen werken. Hier kan de staatssecretaris van VWS blijkbaar meer dan de minister van WVS, die verleden jaar bij een soortgelijke discussie rond de compensatie van € 47 bij de overgang van no-claim naar eigen risico, waar met gelijke databanken wordt gewerkt, de terugwerkende kracht niet kon toezeggen. Ik verwijs ter zake dan ook graag naar de in deze Kamer aangenomen motie-Putters. De CDA-fractie heeft begrepen dat het kabinet hiervoor 50 mln. reserveert. Dit lijkt ons te weinig. Wij gaan er dan ook van uit, dat bij een ruimere afbakening dit bedrag, als dit nodig blijkt, verhoogd wordt, maar dat in dat geval geen kaasschaafmethode wordt gebruikt.
Voorzitter. Er zou nog veel te zeggen zijn over de afbakening. Het liefst zou je willen zien, dat elke individuele situatie van een burger zou kunnen worden getoetst. Dit is echter een onmogelijke opgave. Ik heb minister Donner eens horen zeggen dat wetregels alleen kunnen werken zonder aanziens des persoons. Toch is elke situatie van de burger van belang. Wij steunen daarom het kabinet om de komende maanden en jaren te gebruiken om de afbakening te verfijnen. Dit zal nooit af kunnen zijn. Immers, te allen tijde zullen er weer nieuwe ziekten komen, waardoor de afbakening een permanente opgave zal zijn. Ik wil hierover volstaan met drie opmerkingen.
Ten eerste. Zolang de groep burgers met extra hoge zorgkosten niet geheel samenvalt met de groep chronisch zieken en gehandicapten houden wij een afbakeningsdiscussie. Anders gezegd: mensen zonder meerkosten wegens ziekte kunnen een compensatie krijgen, terwijl veel chronische zieken en gehandicapten die meerkosten hebben, geen of een te lage compensatie krijgen.
Ten tweede. In artikel 10 wordt het recht op de tegemoetkoming arbeidsongeschikten beperkt tot mensen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben. Er zijn nogal wat mensen die wel arbeidsongeschikt zijn maar die geen Wajong-, WAO- of WIA-uitkering hebben. Zij hebben geen inkomen in Box 1, dan wel een bijstandsuitkering, mede vaak door vermogen. In de huidige BU-regeling komen zij met een medische verklaring wel in aanmerking voor de arbeidsongeschiktheidsaftrek. Deze situatie komt nogal eens voor onder ggz-cliënten. In de Wtcg staan ze echter met lege handen. Biedt lid 3 van artikel 10 de regering ruimte om enige versoepeling aan te brengen in de criteria? Ik noem deze groep, omdat deze groep nog nooit genoemd is in de stukken.
Ten derde. Aandacht is er ook nodig voor de groep ouderen. De inkomenseffecten van de Wtcg komen bovenop de koopkrachteffecten van de algemene maatregelen van de regering uit de rijksbegroting 2009. Nu ook indexering van de pensioenen veelal niet aan de orde is, heeft de CDA-fractie best zorgen over de koopkracht van ouderen. Ook al heeft het kabinet besloten de stijging van het verzamelinkomen van ouderen, vanwege het vervallen van mogelijke toeslagen, met 2,6% te verhogen, zullen de ouderen, met een aanvullend pensioen, mede vanwege gemiste indexatie, er toch gemiddeld op achteruitgaan in 2009. En dit terwijl het kabinet en het CPB menen dat het koopkrachtbeeld, ondanks de kredietcrisis, er voor 2009, paradoxaal gemiddeld niet slecht uitziet voor de gemiddelde Nederlander. Hoewel de CDA-fractie met de regering van mening is, dat het al dan niet indexeren een zaak is van pensioenfondsen, verzoekt onze fractie de regering de koopkracht van ouderen nauwlettend te volgen.
Voorzitter. Dan mijn laatste punt, de uitvoering. De CDA-fractie neemt op zich genoegen met de opmerking van de staatssecretaris, dat zij persoonlijk zal toezien op een adequate uitvoering van het CAK. Dit orgaan heeft overigens nog een aantal maanden de tijd. Ook meent de CDA-fractie, zoals opgemerkt in het beleidsdebat AWBZ op 30 september 2008, dat het CAK gezien het verleden recht heeft op ons vertrouwen. Daarnaast is het CAK – anderen zeiden het al – ook in hoge mate afhankelijk van het functioneren van derden.
Ik kom nog even terug op mijn eerdere opmerking over het opschonen van het Bijdragebesluit Zorg. Het is nagenoeg ondenkbaar, dat het CAK tot een goede uitvoering komt zonder een opknapbeurt van dit besluit. Onze fractie wil ook onderstrepen de noodzaak van een goede publiciteits- en voorlichtingscampagne en een heldere en gebruiksvriendelijke webportal.
Ten slotte wil de CDA-fractie het hebben over een vervolg op het amendement-Omtzigt. De CDA-fractie meent dat dit amendement op zich een verbetering van de wet is, maar niet voldoende. Immers, met het resultaat van genoemd amendement kan de burger van het CAK een gemotiveerd besluit krijgen. Is hij/zij het daar niet mee eens, dan kan een voor beroep vatbare beslissing bij het CAK worden gevraagd. Dit is een ingewikkelde en tijdrovende procedure.
Ook vraagt onze fractie aandacht voor een ander belangrijk uitvoeringsaspect. Burgers die vanaf 1 januari aanstaande een lagere fiscale aftrek hebben door afschaffing van de BU-regeling, zullen dan een hoger verzamelinkomen hebben. Dat betekent vaak ook minder recht op toeslagen, denk hierbij vooral aan de huurtoeslag. De burger gaat er begin 2009 dan ten onrechte van uit, dat het inkomen in 2009 gelijk is aan dat van 2008 en dat kan resulteren in forse nabetalingen. Het is dan ook van eminent belang, dat de toeslagen in maart/april 2009 goed worden geschat om veel ellende te voorkomen. Ziet de regering dit risico ook?
Zoals veel burgers de BU-regeling niet konden vinden, ligt het in de lijn van de verwachting, dat ook een dergelijke beroepsprocedure omslachtig en weinig toegankelijk is. Ook als je iets automatisch moet krijgen en er dus niets voor hoeft te doen, zijn er weinig openingen tot actie als het toch niet automatisch komt. De CDA-fractie pleit voor een zogenaamde voorfase van dit wettelijke beroep binnen het speelveld van deze wet. Het ministerie van VWS en Jeugd en Gezin kent ook zo'n beroepscollege, bij velen overigens niet zo bekend, waarbij de burger of instanties in beroep kunnen gaan tegen afgegeven beschikkingen van dit departement. Ik bepleit ook in de Wtcg een analoge regeling. Kabinet, maak het mogelijk, dat een burger die meent een onterechte negatieve beslissing van het CAK te hebben gekregen, of zelfs helemaal geen beslissing, bij een beroepscommissie van wijzen terecht kan. Het lijkt dan raadzaam dit college uit te breiden met een beperkt aantal deskundigen op het gebied van chronische zieken en gehandicapten. Dit college kan dan, kort door de bocht, een zwaarwegend advies geven aan het CAK. Volhardt het CAK in een afwijzing, dan staat uiteraard altijd de normale rechtsgang open door het vragen van een voor beroep vatbare beslissing. Het mes snijdt dan aan twee kanten. De burger heeft een gemakkelijke en toegankelijke instantie voor een second opinion, de overheid verkrijgt een verbeterde expertise van werking van de Wtcg in de praktijk wat helpt bij de door de regering op te pakken verfijning van de wet. Tijdshalve volsta ik met het aandragen van dit idee, dat ik eventueel in een motie in tweede termijn nader zal concretiseren.
Voorzitter. Er zou nog veel meer te vragen en te zeggen zijn over de Wtcg. Onze fractie ziet er niet alleen omwille van de tijd van af, maar neigt ertoe om het kabinet het voordeel van de twijfel te geven om ook snel zelf aan de slag te gaan met relevante partijen uit de samenleving om de wet werkendeweg te verbeteren. Dit voordeel van de twijfel moet ook gezien worden in het perspectief van de slechte beheersbaarheid van de huidige BU-regeling. Het handhaven van deze regeling vindt de CDA-fractie een minder aanlokkelijk perspectief dan het via de Wtcg inslaan van een nieuwe weg om de groep chronische zieken en gehandicapten beter te bereiken.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Senator Klein Breteler wil de regering de kans geven om deze wet werkendeweg te verbeteren. Zegt hij dan niet eigenlijk dat deze wet niet deugt? Neemt hij dan afstand van onze werkwijze hier in de Eerste Kamer?
De heer Klein Breteler (CDA):
De regering zegt zelf dat sommige groepen nog niet gescoord zijn en dat zij daar 50 mln. voor reserveert, achter de hand houdt. Dat betekent dat ook de regering van mening is dat de wet verfijning zal behoeven. Dat is niet alleen een helder standpunt, maar ik denk dat het ook niet anders kan. Echter, net als in de sport kan een langzame start of niet een helemaal goede start bij de finish toch nog wel tot een goed resultaat leiden. Als wij deze wet in onze Kamer aannemen en er dan in elk geval voor zorgen dat de AWBZ-verblijvenden in instellingen een verlaging krijgen van hun eigen bijdrage per 1 januari aanstaande en wij nog een jaar de tijd hebben om die verdere verfijning met die groep van deskundigen te zoeken, dan is voor de CDA-fractie de Wtcg in eerste instantie een aanlokkelijker perspectief dan het handhaven van de BU-regeling.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Beseft senator Klein Breteler dat die verlaging van de eigen bijdrage een sigaar uit eigen doos is, omdat die mensen met de verenging van de BU-regeling een verhoogd inkomen hebben gekregen waardoor ze sowieso een hogere eigen bijdrage moeten betalen en dat zij dan met de korting zo ongeveer weer uitkomen op waar ze waren?
De heer Klein Breteler (CDA):
U moet dan wel rekening houden met de verhoging van 2,6% van het verzamelinkomen.
De voorzitter:
Dank u zeer, mijnheer Klein Breteler. U hoeft niet meer te gaan zitten, mevrouw Ten Horn, want het woord is aan u.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Vandaag mag ik mede het woord voeren namens de Partij voor de Dieren. Om maar met de deur in huis te vallen: dit is een draak van een wet. En volgens mij weet de staatssecretaris van VWS dat ook. Maar ze zegt dat als we vandaag niet "ja" tegen haar drakenwet zeggen, zij komend jaar "nee" zal moeten verkopen aan chronisch zieken en gehandicapten met buitengewone uitgaven. Dus: het kabinet komt met een krakkemikkige wet en het parlement krijgt de schuld dat er straks geen oplossing is voor mensen die het toch al niet getroffen hadden. Maar, mevrouw de staatssecretaris, zo hoort het kabinet niet met het parlement om te gaan. Laat ik uitleggen hoe wij tegen dit wetsvoorstel aankijken, welke delen wij kunnen aanvaarden en wat er echt niet in deugt. En dan eindig ik met een suggestie aan de staatssecretaris hoe wij hier toch zo goed mogelijk zouden kunnen uitkomen, alles met het doel om de mensen die het aangaat, zo adequaat mogelijk te helpen.
Samen werken, samen leven, samen betalen? Dit vroeg Flip de Kam zich af nadat hij het coalitieakkoord had gelezen. Is dit nieuwe kabinet echt van plan om zoveel te bezuinigen op de belastingaftrek voor buitengewone uitgaven, vroeg hij vorig jaar februari in de NRC? Het antwoord is ja! Over enkele maanden zal het wel tot iedereen doordringen, bij het invullen van het belastingformulier. In het Belastingplan 2008 is al besloten de in het coalitieakkoord voorziene taakstelling te realiseren door versobering van de BU-regeling, namelijk door de aftrekbaarheid van de (nominale) standaardpremie en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet al voor 2008 af te schaffen. Hierdoor zou echter aanzienlijk meer dan de beoogde 400 mln. worden bezuinigd en dat was nu ook weer niet de bedoeling. Om dat te compenseren werd de inkomensafhankelijke drempel voor de BU-regeling verlaagd. Dat was de eerste stap van het nieuwe kabinet. Een tweede stap is ook al gezet met aanname van het Belastingplan 2008, precies een jaar geleden, waarin de BU-regeling met ingang van 1 januari 2009 geheel werd afgeschaft. De BU-regeling was bedoeld om rekening te houden met draagkrachtverminderende uitgaven, waaronder ziekte- en invaliditeitskosten. Het moeten doen van onvermijdelijke uitgaven werd gezien als zodanig draagkrachtverminderend dat ze de mogelijkheid aantasten om belasting te betalen. Doelstelling van de BU-regeling was, in mijn eigen woorden samengevat: "financieel solidair zijn met mensen met feitelijke, erg hoge kosten ten gevolge van ziekte of handicap ten opzichte van hun inkomen". Het stuitte ons wel tegen de borst dat vervolgens mensen met hogere inkomens, in de hogere belastingschijven verhoudingsgewijs het meeste kregen van die solidaire regeling, maar dat was zeker geen reden voor de SP om de BU-regeling af te schaffen. Dit punt kan op een andere manier apart worden aangepakt. De SP-fractie in de Tweede Kamer heeft dan ook verschillende keren – vorige herfst nog met moties van Jan Marijnissen en van Rosita van Gijlswijk – verzocht om de BU-regeling niet te beperken en die maatregel te dekken uit een verhoging van het toptarief in de inkomstenbelasting met 2%.
De redenen waarom volgens het kabinet de BU-regeling wel moest worden afgeschaft, zoals ingeslopen oneigenlijke buitengewone uitgaven en oneigenlijk gebruik van de regeling voor bijvoorbeeld Armanibrillen, zijn vorig jaar uitvoerig besproken. Dit zijn naar onze mening geen van alle goede redenen om de BU-regeling af te schaffen. Als je het er ooit over eens bent geworden welke soort buitengewone uitgaven in de regeling kunnen worden opgenomen, dan kun je het vast ook wel weer eens worden als je van mening bent dat sommige kosten daar – bij nader inzien – toch niet in thuis horen.
Misbruik van de regeling kan langs twee wegen worden bestreden: door maximale bedragen te stellen aan aftrekbare kosten, zoals voor brillenglazen, en door de Belastingdienst belastingfraude snel en goed te laten aanpakken. Heeft de staatssecretaris van Financiën – die er nu even niet is – maximering overwogen? En, zo vraagt mijn fractie, hoe vaak heeft de Belastingdienst onderzoek gedaan naar deze soort van belastingfraude en met welke bevindingen?
Einde van de BU-regeling en niet langer solidair met mensen met feitelijke, erg hoge kosten ten gevolge van ziekte of handicap ten opzichte van hun inkomen, dat ging deze coalitie toch te ver. Daarom werd in het coalitieakkoord opgenomen dat er wel een nieuwe regeling voor chronisch zieken en gehandicapten zou komen. De staatssecretarissen van VWS en van Financiën schetsten er vorige herfst de contouren van. Onderbrenging in de Wmo zou, zo schreven de bewindslieden toen al, misschien toch wel op praktische bezwaren stuiten. Het toen nog zogenoemde kop-rompmodel is inmiddels onthoofd. De kop, dat Wmo-voornemen is uiteindelijk niet doorgegaan. Daarvoor in de plaats is een zogenoemde rest-BU gekomen die wel weer voor iedereen is, maar de nog aftrekbare kosten zijn zeer beperkt en meer specifiek geworden.
Wij danken de bewindslieden voor de beantwoording van de schriftelijke vragen. Er resteert bij ons nog een grote zorg over de rest-BU, namelijk over de aftrekbaarheid van visuele hulpmiddelen. Kan de staatssecretaris van Financiën overtuigender uitleggen waarom deze wel een rol spelen bij de vraag of iemand in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op basis van artikel 2 van de Wtcg en waarom dezelfde hulpmiddelen niet fiscaal aftrekbaar zijn? Hoe kan dan worden verklaard dat de minister van sociale zaken in de Tweede Kamer zei: "... dat voor slechtzienden er de rest-BU is. Als kosten niet onder een andere regeling vallen, moeten ze daar onder vallen." Mijn fractie is het met deze minister geheel eens en neemt ook aan dat de minister er nog steeds zo over denkt. Nu de staatssecretaris van Financiën nog. Ik hoor graag zijn reactie.
De voorzitter:
Ik zou graag van de regering vernemen waar de staatssecretaris van Financiën is. Er is hem nu een aantal vragen gesteld en wij stellen het op prijs als hij die ook hoort. Ik stel voor dat wij de vergadering even schorsen tot het moment dat hij gevonden is.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Ik neem aan dat ik de vragen die ik eerder heb gesteld, niet hoef te herhalen. Ik ga ervan uit dat die via de collega's bij de staatssecretaris overkomen.
In aansluiting op mijn betoog over de fiscale regeling vraag ik nog aandacht voor een vraag die ik vandaag heb ontvangen van een bezorgde burger. Ik breng die – technische – vraag hier naar voren, omdat ik van mening ben dat die niet aan de orde is gekomen in het debat in de Tweede Kamer en in de schriftelijke behandeling. Betrokkene vraagt wat het nu precies betekent dat over het fiscale onderdeel van het wetsvoorstel Wtcg – waaronder de aftrek van de specifieke zorguitgaven en de heffingskortingen – niets is terug te vinden in de belastingplannen voor 2009. Is het ministerie van Financiën daarvoor niet langer verantwoordelijk? Waar liggen de politieke en budgettaire verantwoordelijkheid voor deze wet?
Ik kom terug op de romp die zou bestaan uit: "... het op forfaitaire wijze toekennen van een tegemoetkoming voor meerkosten die voorspelbaar gepaard gaan met bepaalde op geautomatiseerde wijze vast te stellen ziektebeelden/ICF-classificaties en waarvan de meerkosten binnen de groep mensen met dat ziektebeeld dus weinig verschilt." Die romp kost ons allen vele hoofdbrekens. Alleen de coalitiepartijen hadden er in de Tweede Kamer nog vertrouwen in tezamen met het kabinet. En ook al herhaalden alle drie bewindslieden in verschillende toonaarden dat deze regeling voor chronisch zieken en gehandicapten toch een breed draagvlak heeft, wij kunnen niet anders constateren dan dat wij vandaag een uiterst problematische wet moeten behandelen. De CG-Raad heeft de Eerste Kamer zelfs gevraagd te voorkomen dat de wet op deze onzorgvuldige manier wordt ingevoerd. Vlak voor de behandeling van dit wetsvoorstel werd ons bovendien een petitie daarover aangeboden door de FNV.
Naast het probleem dat mijn fractie heeft met het principiële verschil tussen de BU-regeling en de Wtcg is het merendeel van de problemen die wij met deze wet hebben, in de romp gelegen. Ik kom daar zo op. De Wtcg kent behalve de specifieke forfaitaire toeslag en de rest-BU nog een derde specifiek onderdeel, een korting op de eigen bijdrage in plaats van de voorheen aftrekbare eigen bijdrage AWBZ en Wmo. Hiermee heeft mijn fractie niet zoveel moeite, zij het dat ze liever had gezien dat in plaats van een korting gelijk tot een verlaging van de eigen bijdrage was besloten. Dat rondpompen van geld, dat moet toch efficiënter kunnen? Graag vernemen wij de mening daarover van de staatssecretaris van Financiën.
Met de generieke onderdelen van de Wtcg heeft mijn fractie ook niet veel moeite. Er is in de schriftelijke behandeling wel een aantal technische en fiscale vragen gesteld en beantwoord over de uitwerking van de omzetting van eerdere forfaits die binnen de BU-regeling vielen naar nu automatische toekenningen aan 65-plussers en WAO'ers.
Het zijn vooral de indirecte gevolgen van de Wtcg voor ander toeslagen die mijn fractie zorgen baren. Omdat er in de rest-BU minder afgetrokken kan worden, stijgt het verzamelinkomen. In de memorie van antwoord bevestigen de bewindslieden dat dit ertoe kan leiden dat betrokkenen lagere huur-, zorg- en kindertoeslagen krijgen. Kan de staatssecretaris van Financiën mij zeggen of het dezelfde gevolgen heeft voor de aanvullende beurzen van studenten? Ik doel op de mogelijkheid dat een van hun ouders een forfait ontvangt. En zo ja, heeft de staatssecretaris van VWS zich dat dan gerealiseerd? En heeft zij hierover contact met de minister voor OCW? Kan de staatssecretaris van Financiën op zijn beurt toelichten hoe hij voorkomt dat miljoenen mensen in 2010 een deel van hun toeslagen en misschien wel van hun studiebeurs moeten terugbetalen, terwijl dat geld natuurlijk allang is uitgegeven?
De afbakening van de romp, de forfaitaire toeslag, is problematisch omdat in deze wet niet goed beargumenteerd is vastgelegd welke ziektebeelden voorspelbaar gepaard gaan met feitelijke meerkosten. Verder is die afbakening ook problematisch, omdat deze groep mensen geautomatiseerd moet worden vastgesteld. Zelfs de staatssecretaris van VWS geeft aan dat deze wet voor verbetering vatbaar is. Geldt hier niet: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald?
Juist omdat deze groepen via geautomatiseerde systemen getraceerd moeten worden, maakt dit onderdeel een draak van de Wtcg. Er is immers nog geen landelijk geüniformeerde registratie van relevante groepen, zoals Wmo-hulpmiddelen, mantelzorgers, zeldzame ziekten, revalidatieafdelingen enzovoort. Een zorgvuldige registratie is bovendien niet snel in het leven te roepen, zo weet ik uit eigen ervaring met het opzetten van registers.
Mevrouw Meurs (PvdA):
U zegt: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Bent u het echter niet met mij eens dat wij nooit tot een sluitende omschrijving zullen komen? Zo ja, bent u het dan ook met mij eens dat wij het systeem dynamisch moeten houden? Ik denk dat er wel degelijk wat voor te zeggen is om nu te beginnen en vervolgens de tijd te nemen voor verbeteringen. U kenschetst het voorstel als een slechte wet, maar je zou ook kunnen zeggen dat het juist goed is dat wij verbeteringen kunnen aanbrengen op basis van de ervaringen die wij gaan opdoen.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Dat zou ik met u eens kunnen zijn, ware het niet dat die ervaringen wel over de rug van de betrokkenen worden opgedaan. Sommige mensen gaan er door de afschaffing van de BU-regeling en de invoering van de Wtcg namelijk fors op achteruit.
Mevrouw Meurs (PvdA):
U wijst er zelf ook op dat de korting op de eigen bijdrage al per 1 januari van kracht wordt. Dat merken deze mensen onmiddellijk. 2009 wordt vervolgens gebruikt om beter inzicht te krijgen in de meerkosten en de beste berekenwijze van deze kosten. Dat merken mensen pas in 2010. In 2009 mogen de mensen er dus nog van uitgaan dat zaken zullen worden verbeterd.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Tot nu toe kon men een aantal hulpmiddelen aftrekken. Zo kon een ernstig slechtziende zijn loep via de BU-regeling aftrekken. Hij of zij wist op het moment dat hij een loep aankocht, hoeveel hij van het aankoopbedrag via de inkomstenbelastingen terugkreeg. Vanaf nu weet hij of zij dat niet meer. In het allergunstigste geval hoort men eind 2010 of men tot de groep hoort die alsnog binnen de verbeterde afbakening valt. Men weet dus pas eind 2010 of men een tegemoetkoming krijgt.
Bovendien betwijfelen wij of via registratiekenmerken van zorggebruik de bedoelde groep van chronisch zieken en gehandicapten met aantoonbare feitelijke meerkosten überhaupt volledig kan worden bereikt. Verder deugt een categorie-indeling, die gebaseerd is op gemiddelden, niet. Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar het pagina dertig van het rapport van Vektis, waar de onderzoekers van Nivel waarschuwen dat de spreiding in feitelijke meerkosten binnen groepen aanzienlijk is en dat een relatief groot deel van het geld daardoor niet terechtkomt bij de juiste personen. Vooral mensen met hoge feitelijke kosten hebben hierdoor flink pech. Tegelijkertijd zijn er ook mensen van wie het forfait hoger is dan de feitelijk gemaakte kosten. Op den duur kan dat weer als een probleem van deze wet worden ervaren.
De beantwoording van de schriftelijke vragen heeft onze zorgen over dit onderdeel van de Wtcg, de romp, eerder vergroot dan verkleind. Ik vrees dan ook voor de staatssecretaris van VWS dat de tijdens het debat met de Tweede Kamer hiervoor bedachte commissie van onafhankelijk deskundigen in 2009 een vergelijkbaar oordeel zal vellen. Waarom is een dergelijke commissie niet al vorig jaar aan het werk gezet, voorafgaand aan het maken van deze wet? Dat is toch zeker logischer? Kan de staatssecretaris van VWS in elk geval meer duidelijkheid geven over deze nog in te stellen commissie? Wat wordt haar taakopdracht? Hoe wordt zij samengesteld en hoeveel tijd krijgt zij?
De staatssecretaris heeft, zoals de VVD-fractie dat in het Tweede Kamerdebat typeerde, haar nek ook nog eens in de strop gestoken met haar beslissing om het CAK dit onderdeel van de wet te laten uitvoeren. Na het debat met de Tweede Kamer is zij voorzien van een heel harnas van aanwijzingsbevoegdheden, maar nog altijd is niet duidelijk of zij daarmee alle partijen de benodigde gegevens tijdig kan laten leveren. Het is onzeker of het haar gaat lukken om op 1 november 2010 een correcte beschikking van het CAK op de mat van alle chronisch zieken en gehandicapten, de doelgroep van de Wtcg, te laten neerploffen.
Wat gebeurt er als de romp mislukt? Dan beschikt de staatssecretaris over twee noodoplossingen. Dat is ten eerste de mogelijkheid van terugwerkende kracht, een mogelijkheid die zij ook voor de mantelzorgers gebruikt. Daarmee kan zij een niet bereikte groep alsnog voorzien van een forfaitaire toeslag. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer de afbakening gereed moet zijn om die eventueel met terugwerkende kracht voor 2009 te kunnen gebruiken? En welke rechtszekerheid biedt een oplossing met terugwerkende kracht?
De tweede noodoplossing is aanpassing van de fiscale regeling. Maar de staatssecretaris van Financiën schaft de BU-regeling liever helemaal af en wil die zeker niet nog een keer aanpassen. Hoe reëel is deze fiscale terugvaloptie? Gaarne een reactie van de staatssecretaris van Financiën.
Wat doen wij eigenlijk als er geen noodoplossing mogelijk blijkt te zijn? Dan moeten wij in deze Kamer deze wet afstemmen. Ik benadruk dat, omdat de doelgroep van deze wet, chronisch zieken en gehandicapten, er door deze wet financieel niet op vooruit, maar soms zelf fors op achteruit gaat. Dat geldt in het bijzonder voor chronisch zieken en gehandicapten met hoge zorgkosten, die tot nu toe van de BU-regeling gebruikmaakten. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Men vroeg dat in de Tweede Kamer ook en ik herhaal deze vraag aan de staatssecretaris van VWS, die eindverantwoordelijk is voor deze wet. Welke gevoelens heeft zij hierbij?
Met stijgende verbazing vernam mijn fractie in verschillende bewoordingen van alle drie de bewindslieden dat het misschien niet zo erg is dat sommige chronisch zieken en gehandicapten er door deze wet fors op achteruit gaan. Als die achteruitgang maar te verdedigen is, zo zeggen de bewindslieden, met een beroep op rechtvaardigheid en solidariteit. Chronisch zieken en gehandicapten gaan er volgens hen namelijk, als alle rekensommetjes kloppen, gemiddeld € 100 per jaar op vooruit. Deze bewindslieden hebben zeker niet gehoord van die wiskundige die, ook al kon hij niet zwemmen, vol vertrouwen in een kanaal van gemiddeld anderhalve meter diep stapte. Hij verdronk.
De staatssecretaris van VWS reageerde als volgt op de motie van de fracties van GroenLinks, de SP en de VVD: "Ik kan er kort over zijn. De regeling die er nu ligt, biedt een sterke verbetering. Het voorstel om het geheel uit te stellen, zou betekenen dat er een heel jaar niets zou gebeuren voor chronisch zieken en gehandicapten. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat ook maar een deel van de Kamer dit op zijn geweten wil hebben." Als de staatssecretaris een slecht wetsvoorstel indient, moet zij de Kamer niet met een schuldgevoel proberen op te zadelen!
Als er een heel jaar niets gebeurt voor chronisch zieken en gehandicapten, is zij daarvoor verantwoordelijk. Onze taak in de Eerste Kamer is het om erop toe te zien dat we geen draken van wetten aannemen. Zo liggen de verantwoordelijkheden en niet anders. Het is onze taak de wet aan de hand van criteria te toetsen. De uitkomst van deze toets is dat een essentieel onderdeel van de wet broddelwerk is en dus niet door zou moeten gaan. In ieder geval moet de doelgroep beter worden bereikt, zou de regeling meer rechtszekerheid moeten bieden en zou zij eenvoudiger uitvoerbaar moeten zijn. Hoe kunnen wij dan tot een oplossing komen? Dat is zoals gezegd eerst de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. De SP-fractie wil echter wel met de staatssecretaris meedenken, al vinden wij een ruimere fiscale regeling voor feitelijke kosten beter. Vanuit mijn betrokkenheid bij het Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten heb ik de ervaring dat huisartsen al ruim tien jaar prima kunnen aangeven wie tot de doelgroep van de Wtcg behoort. De staatssecretaris zou dus mogelijk tot een sterk verbeterde en waarschijnlijk afdoende afbakening kunnen komen door huisartsen een registratie van chronisch zieken en gehandicapten te laten doen. Heeft de staatssecretaris een dergelijke oplossing al eens overwogen? Als alle huisartsen voor iedere patiënt eens per jaar met één code aan de zorgverzekeraars doorgeven of deze tot de Wtcg-doelgroep behoort en, zo ja, of deze onder de lichte, de matige of de zware categorie valt, dan kan de staatssecretaris waarschijnlijk het gehele afstemmen en nog optuigen van al die registraties overslaan en kan deze registratie ook nog worden gebruikt voor de Compensatieregeling eigen risico. Wat vindt de staatssecretaris van dit idee?
De leden van de SP-fractie wachten de antwoorden van de bewindslieden met meer dan buitengewone belangstelling af.
De heer Klein Breteler (CDA):
Senator Ten Horn heeft ruim de tijd genomen om een aantal kritische kanttekeningen bij de Wtcg te plaatsen. Dat is misschien ook wel logisch, maar ik vraag haar of er helemaal niets positiefs over deze wet te zeggen is. Mevrouw Ten Horn heeft weinig aandacht besteed aan de positieve effecten van de wet. Ziet de SP-fractie ook positieve effecten?
Mevrouw Ten Horn (SP):
Positieve effecten als zodanig zien wij niet, maar er zijn in de regeling wel een aantal zaken versimpeld. Ik heb die zaken ook genoemd. Een aantal forfaits wordt uit de fiscale regeling gehaald. De heer Klein Breteler heeft aangegeven dat ook daar weer bepaalde problemen aan kleven, die wij ook gezien hebben bij de arbeidsongeschikten. Als zodanig echter zien wij het overhevelen in elk geval niet als een probleem. Men zou kunnen zeggen dat er sprake is van een versimpeling.
De heer Klein Breteler (CDA):
Ik wil even kort meedenken met mevrouw Ten Horn. Als men kijkt naar de koopkrachtplaatjes – wij hebben er heel veel gezien, die niet allemaal even consistent waren, dat geef ik toe – en naar de wijze waarop de BU-regeling uitwerkte, dan ontstaat toch de indruk dat op basis van de Wtcg gemiddeld gezien meer geld naar de lagere inkomens gaat. Dat effect heeft mevrouw Ten Horn toch ook gezien?
Mevrouw Ten Horn (SP):
Ik heb begrepen dat de Wtcg niet bedoeld is om inkomenseffecten te beïnvloeden. Wij wijzen ook alleen maar op de situaties waarin chronisch zieken erop achteruitgaan.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. Vorig jaar is besloten de buitengewone uitgavenregeling, opgenomen in de Wet IB 2001, met ingang van 1 januari 2009 af te schaffen. Er is toen opgemerkt dat het over het algemeen niet verstandig is de oude schoenen weg te gooien zonder al nieuwe gekocht te hebben. Helaas is toch voor deze wet gekozen. Deze week wordt in dit huis een definitieve keus gemaakt voor de nieuwe schoenen. Maar wat blijkt? De nieuwe schoenen zijn niet perfect, zij klemmen en passen niet of nog niet goed.
Het kabinet en het veld waren het eens over de volgende vijf randvoorwaarden voor nieuw beleid.
1. De doelgroep moet zo goed mogelijk worden bereikt.
2. De compensatie moet zo gericht mogelijk zijn.
3. De regeling moet eenvoudig uitvoerbaar zijn.
4. De regeling moet budgettair beheersbaar zijn.
5. De regeling moet voldoende rechtszekerheid bieden.
Helaas is naar de mening van onze fractie de rechtvaardige wens van het veld – er mag geen sprake zijn van negatieve inkomensgevolgen voor de doelgroep – niet gehonoreerd, of althans op dit moment niet gehonoreerd. Wij vragen de staatssecretaris: waarom niet?
Wij constateren dat bij al de genoemde punten ook een aantal knelpunten zijn te noemen. Bovendien blijkt dat een grote groep chronisch zieken en mensen met een beperking die gebruik maakten van de BU-regeling er met de nieuwe voorstellen op achteruit zal gaan. Zo is de afbakening van de doelgroep nog niet goed. Het kabinet heeft dit beaamd en 50 mln. gereserveerd om tot een betere afbakening te komen. Onze vraag aan de staatssecretaris is of zij er vertrouwen in heeft dat mensen hiermee in 2010 daadwerkelijk gevonden worden. Ook de toeslagenregeling bereikt niet alle mensen die hiervoor in aanmerking zouden moeten komen. Met de gekozen systematiek zullen er straks mensen met hoge zorgkosten ten onrechte niet gevonden worden. Daarnaast zullen er, naar onze zienswijze, ook mensen zijn zonder hoge zorgkosten, die wel gevonden worden.
Er zijn nogal wat partijen bij de uitvoering betrokken, waarbij het nog niet zeker is of gegevens op tijd aangeleverd zullen worden en onderling goed uitgewisseld zullen worden. Rechthebbenden krijgen op verschillende momenten van verschillende instanties een tegemoetkoming. Wij willen van de staatssecretaris graag weten of de samenhang der dingen voor de rechthebbenden inzichtelijk is.
Onze fractie ziet het belang in van de budgettaire beheersbaarheid; daarover willen wij geen misverstand laten bestaan. Niet eens zijn wij het met het uitgangspunt van het kabinet dat de budgettaire beheersbaarheid het leidende principe moet zijn. Als zou blijken dat meer mensen gebruik moeten maken van de regeling, dan moet het budget hierop aangepast worden. Een weging van dit wetsvoorstel op grond van de gestelde randvoorwaarden leert dat verbeteringen, met name op het gebied van de afbakening, uitvoering en voorlichting, absoluut noodzakelijk zijn. Het zal duidelijk zijn dat onze fractie grote zorgen heeft. Waarom, zo vragen wij de staatssecretaris, is gezien de problemen niet voor een fasering van de invoering gekozen? Dat zou naar onze mening een waarborg zijn voor een veel zorgvuldiger invoeringstraject.
Goede zorg begint met een juiste indicatiestelling. Wij vinden het belangrijk dat voor de indicatiestelling steeds hetzelfde uniforme begrippenkader zal worden gebruikt. Nu is er een systeem ontwikkeld, de ICF, dat niet het "medisch etiket" als uitgangspunt neemt, maar de beperkingen die mensen werkelijk ondervinden. Hierdoor komt zorg op maat binnen bereik. Een groot voordeel is dat een uniform begrippenkader allerlei afstemmingsproblemen tussen zorgaanbieders onderling en tussen verschillende regelingen voorkomt. Het is dan ook een goede zaak dat de ICF op weg is de standaardtaal te worden in de Wmo, de AWBZ en de Zvw. Kan de staatssecretaris al iets mededelen over het onderzoek naar de doorontwikkeling van de ICF? Wij vragen de staatssecretaris of de ICF, als de ervaringen positief zijn, ook in de Wtcg de basis wordt voor de toeslagen die mensen zullen krijgen.
Veel mensen met een inkomen rond het minimum die hoge kosten voor de zorg hebben en die gebruik maakten van de BU-regeling, worden nu geconfronteerd met negatieve inkomenseffecten. Door de nieuwe systematiek zullen zij een lagere huur- en zorgtoeslag krijgen. Een aantal gemeenten beschikt over een categoriale regeling voor mensen met een beperking en chronisch zieken, op grond van de Wwb. Deze gemeenten kunnen de negatieve inkomenseffecten wellicht geheel of gedeeltelijk compenseren. Is de minister bereid, te overleggen met de VNG, ten einde een uitbreiding te bevorderen van het aantal gemeenten dat werkt met een categoriale regeling?
Het afbakenen van de groep chronisch zieken en mensen met een beperking is zeker voorlopig niet opgelost, terwijl het een van de hoofddoelstellingen is. Wij hebben onze zorgen daarover geuit. Niet minder zorgen hebben wij over de uitvoerbaarheid. De uitvoering van de regeling wordt in handen gegeven van een aantal instanties. Dat houdt in dat de kans dat er nogal wat coördinatieproblemen zullen ontstaan groot is. Bovendien zijn het CAK en de Belastingdienst regelmatig in het nieuws vanwege administratieve en ICT-problemen. Over het CAK zijn al heel wat klachten bij de Ombudsman binnengekomen. Kan het kabinet garanderen dat de organisaties de nieuwe taken aan kunnen?
Op vragen van de SGP-fractie aan de overzijde over mogelijk nieuwe negatieve inkomenseffecten voor hen die gemoedsbezwaren hebben tegen verzekeren, heeft de staatssecretaris toegezegd dit te zullen monitoren. Daar zijn wij haar erkentelijk voor. Wij hebben er alle vertrouwen in dat op loyale wijze uitvoering wordt gegeven aan die toezegging.
Chronisch zieken en mensen met een beperking moeten zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren in het dagelijks leven. Dat is al jaren de inzet van vele kabinetten. Het is belangrijk dat deze mensen zo normaal mogelijk mee kunnen doen aan de maatschappij. Helaas is het nog lang niet zover. Zo is er nog steeds geen wettelijke verankering voor mensen met een beperking en chronisch zieken op volwaardige deelname aan de maatschappij. Ook hebben velen van hen een kwetsbare inkomenspositie. Op de overheid rust naar onze mening de plicht om hun achterstandspositie te verkleinen en zo mogelijk op te heffen. Of, om het Bijbels te zeggen, aan deze mensen recht en gerechtigheid te doen.
Uit de bijdrage van de SGP-fractie zal duidelijk geworden zijn dat wij dit wetsvoorstel niet voldragen vinden. Voor een bepaalde groep zal dit tot een licht voordeel leiden. Maar, en daar zit onze pijn, voor vele anderen zal het aan de inkomenspositie aanzienlijke schade toebrengen. Dus geen gelijke mogelijkheden voor hen. Dit betekent zorg, onrust en onzekerheid en geen rechtszekerheid, terwijl zij vaak al achterstand hebben. Wij hopen dat het kabinet onze onrust kan wegnemen.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Ik mag opnieuw ook spreken namens de fractie van D66.
Van de regeling buitengewone uitgaven in de inkomstenbelasting, zoals die volgens het Belastingplan 2008 straks per I januari zal eindigen, was altijd de achtergrond "het bieden van een fiscale tegemoetkoming indien de draagkracht ernstig wordt aangetast als gevolg van op de belastingplichtige drukkende bijzondere uitgaven". Dat is een formulering van de Raad van State in zijn advies. Dat is in een belastingstelsel dat naar draagkracht wil heffen een gerechtvaardigde reden voor het bieden van een aftrekpost. Maar dat betekent natuurlijk niet dat met alle mogelijke meer of minder noodzakelijke persoonlijke uitgaven nu maar door de fiscus rekening moet worden gehouden. Het is duidelijk dat de regeling buitengewone uitgaven wat dat betreft uit de hand is gelopen. Die faciliteert nu wel heel veel uitgaven. Het is bovendien ook nog een regeling die buitengewoon complex is in uitvoering en controle. In het algemeen komt het schrappen van aftrekposten de simpele werking van wat is bedoeld als belasting op inkomen, ten goede. De gedachte om deze regeling op te doeken en te vervangen door iets beters was dus niet gek en heeft vorig jaar ook weinig weerstand opgeroepen. Het betere zou een regeling moeten zijn, toegespitst op de extra kosten die voor chronisch zieken en gehandicapten onvermijdelijk zijn en die hen dus financieel in een slechtere positie brengen dan hun gezonde medemensen.
Helaas blijkt, nu dat betere concreet moet worden ingevuld, dat met veel moeite wel iets anders te bedenken is, maar dat het zeer de vraag is of dat beter is. De kern van het voorstel is de directe bijdrage die de overheid gaat leveren in de meerkosten die de gekozen doelgroep heeft, een forfaitaire tegemoetkoming op twee niveaus, elk weer gedifferentieerd naar 65+ en 65-. Op zichzelf lijkt dat natuurlijk de meest voor de hand liggende en simpelste manier om een tegemoetkoming uit te delen, maar uit de tot nu toe gevoerde discussie is wel duidelijk geworden dat het erg moeilijk is om tot een sluitende afbakening van de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten te komen, zodat onvermijdelijk het gevoel van een oneerlijke regeling blijft bestaan. Bovendien is het de vraag of ooit met een forfait een min of meer evenwichtige compensatie bereikbaar is voor die nadelen die niet door de ZVW of de AWBZ gedekt worden. Een begrip als "chronisch zieken" blijft natuurlijk altijd een min of meer vaag begrip dat zich niet zo best leent voor een absolute afbakening. Vervolgens blijkt wel dat, om deze voor iedereen onbevredigend afgebakende doelgroep bij elkaar te verzamelen, door het CAK onevenredig veel werk gedaan moet worden, 35 fte erbij, om uit allerlei hoeken gegevens bij elkaar te brengen. Als resultaat van dat vele werk is een verzameling privégegevens van 1,8 miljoen mensen toegankelijk gemaakt. Wettelijk beschermd natuurlijk, maar toch.
Dat een forfait niet voldoende is om tot een min of meer eerlijke compensatie van meerkosten te komen, mag blijken uit het feit dat er daarnaast voorgesteld wordt om toch ook een nieuwe fiscale regeling voor specifieke zorgkosten in de Wet op de inkomstenbelasting op te nemen. Die nieuwe regeling lijkt goed afgebakend en wij mogen dus aannemen dat die niet meer, zoals de vorige, uit de hand kan lopen. Als nu 1 miljoen belastingplichtigen er een beroep op kunnen doen, tegen tot nu toe 3,6 miljoen, en als dan nog altijd degenen die echt financiële nadelen hebben door hun lichamelijke situatie er gebruik van kunnen maken, hadden wij dit beter eerder kunnen bedenken. Dat daarbij wel weer een aparte regeling nodig is om een eventueel verzilveringsprobleem op te lossen, is de consequentie van de gekozen methodiek en onvermijdelijk als wij de gehele doelgroep willen bedienen. Maar de regering geeft in de memorie van toelichting wel direct aan dat "de verwachting is dat de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst voor de nieuwe fiscale regeling niet veel lager zijn".
Naast die twee centrale regelingen komt er nog een paar aanvullende regelingen, vooral bedoeld om de negatieve inkomenseffecten van de overgang op het nieuwe systeem goeddeels weg te werken. Uit een oogpunt van betrouwbaarheid tegenover de doelgroep is dat te billijken, maar dat daarmee niet elke inkomensteruggang wordt gecompenseerd, is zeker ook te billijken. In de oude fiscale regeling zaten immers ook onevenwichtigheden, zowel wat betreft de aard van de aftrekbare kosten als, zelfs, wat betreft de mate van aftrekbaarheid van kosten. De vermenigvuldigingsfactoren leidden immers soms tot een fiscale compensatie die hoger was dan de kosten zelf. In het algemeen geldt overigens wat ons betreft dat een nieuwe regeling uit moet gaan van wat ons nu als redelijk en eerlijk voorkomt, en dat hoogstens bij wijze van tijdelijke overgangsmaatregel het gat tussen een oude en een nieuwe regeling overbrugd kan worden voor degene die erop achteruit gaat.
Bereiken wij nu iets zinvols met deze nieuwe wet? Daar lijkt het niet op. Het lijkt er eerder op dat wij één uit de hand gelopen en erg arbeidsintensieve regeling, de regeling buitengewone uitgaven, vervangen door twee regelingen, die beide ook heel arbeidsintensief zijn, en waarvan de ene algemeen als onvoldoende wordt gekwalificeerd en de andere een verbeterde uitgave van de oude regeling is. Is dat verstandig? Of halen wij ons nog meer problemen dan tot nu toe op de hals, omdat nu ook nog het gevoel ontstaat dat het systeem niet iedere rechthebbende mee laat delen? Voelt de regering dan toch niet voor het voorstel van de CG-Raad om de forfaitaire regeling voorlopig achterwege te laten en in plaats daarvan in de die nieuwe fiscale regeling het chronischziekenforfait te handhaven, evenals wat mij betreft eventueel een ouderenforfait, het effect op de toeslagen te compenseren en eventueel een overgangsmaatregel in te bouwen? Als wij daartoe alsnog zouden besluiten, gaan wij er op een aantal punten echt op vooruit. De oude fiscale regeling wordt vervangen door een betere die niet meer door Jan en alleman gebruikt kan worden, maar die uitsluitend gericht is op echte zorgkosten. Het probleem dat blijft liggen, is het feit dat van die fiscale regeling, inclusief de verzilveringsregeling, te weinig gebruik wordt gemaakt, omdat die voor veel mensen toch wat ontoegankelijk lijkt te wezen. Dan kan echter wel rustig bezien worden of er wellicht toch nog een betere invulling van een forfaitaire regeling mogelijk is. Als dat na verloop van tijd mogelijk is, misschien toch met gebruik van ICF-profielen, dan kan de fiscale regeling wellicht afgeschaft worden. Met alleen een forfait zijn er geen verstoringen meer in het systeem van toeslagen die op het verzamelinkomen gebaseerd zijn. Daarmee zijn wij een lastig en bewerkelijk ding in de ib kwijt. Dat zou als eindpunt toch het ideaalst zijn. Op dit moment liever niet twee problematische regelingen tegelijk. Graag hoor ik wat de bewindslieden hiervan denken.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik weet niet of een van beide staatssecretarissen of de minister wel eens gekeken heeft naar de film Pi. Deze gaat over een briljant wiskundige die ervan overtuigd is dat het hele universum luistert naar een bepaalde formule, de formule Pi. Koortsachtig is hij op zoek naar die formule waarmee hij alle puzzels van de wereld kan oplossen. Het duurt niet lang of er staan mensen in de rij bij hem. Allereerst natuurlijk de mensen van de aandelenmarkten. Deze zijn wel benieuwd naar de formule waar de financiële markt naar luistert. Met de wijsheid van vandaag kunnen wij goed begrijpen hoe begeerlijk deze informatie, die ene formule, is. Ik kan mij voorstellen dat op zekere dag een groep ambtenaren van VWS zich meldt bij deze deskundige om te weten te komen hoe de puzzel van een tegemoetkomingsregeling met een enkele formule kan worden opgelost. In deze Kamer weten wij dat ook dat goud waard is.
In de film weet de wiskundige de formule echter niet te produceren en zo zullen ook wij moeten leven met de ingewikkeldheden van deze wereld en met de ingewikkeldheden van een regeling die dit kabinet opnieuw probeert uit te vinden. De fractie van de ChristenUnie steunt deze poging. Wij zijn echter wel van mening dat er op cruciale onderdelen nog gesleuteld moet worden aan de regeling. Ingewikkelde regelingen kunnen gemakkelijk tot rechtsongelijkheid leiden. Onoverzichtelijkheid is op zichzelf geen tegemoetkoming voor mensen die deze regeling hard nodig hebben. Onze steun zal afhankelijk zijn van toezeggingen met betrekking tot wat er gebeurt ten aanzien van de laagste inkomensgroepen.
Laten wij beginnen vast te stellen vanuit welke kaders onze fractie naar deze regeling kijkt. Onze fractie kan zich goed vinden in een tegemoetkomingsregeling. Het gaat hier niet om een inkomensmaatregel – al heeft een tegemoetkomingsregeling ook inkomenseffecten – maar om een tegemoetkoming. Dat houdt de systematiek eenduidig: heb je meerkosten die voortvloeien uit chronische ziekte of handicap, dan word je daarin tegemoetgekomen. Dit noemen we dan risicosolidariteit en dat is helder.
Onze fractie steunt ook het bredere streven om de kosten van de AWBZ beheersbaar te houden. Het oneigenlijk gebruik van de oude BU-regeling moest met het oog daarop worden afgestopt. Dat de tegemoetkoming wordt gebonden aan vaste forfaits, is in dit opzicht verstandig. Er zijn ook nog andere vormen van compensatie van aan ziekte of handicap gerelateerde kosten, onder meer via de Zorgverzekeringswet. Als het de bedoeling is de Wtcg toe te spitsen op chronisch zieken en gehandicapten, meent onze fractie wel dat er alles aan gedaan moet worden om mensen uit deze doelgroep, voor zover zij meerkosten hebben, ook daadwerkelijk te bereiken. Mensen met werkelijke meerkosten moeten hiervan kunnen profiteren. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de staatssecretaris om van niet-gebruikers gebruikers te maken. Daar zit de nobele gedachte achter dat mensen die de tegemoetkoming echt nodig hebben, ook bereikt moeten worden. Welnu, daar moeten onze inspanningen dan ook op gericht zijn. Daar zijn wij nog niet klaar mee, zoals wij allen weten.
Onze fractie is voorts van mening dat bij de overgang van de fiscale BU-regeling naar de Wtcg-regeling bijzondere aandacht moet worden gegeven aan kwetsbare inkomensgroepen. Voor mensen die chronisch ziek of gehandicapt zijn en rond het bestaansminimum leven, mag geen moeilijke financiële situatie worden gecreëerd vanwege de complexiteit van een stelsel van regelingen. Dat vinden wij niet verdedigbaar.
Deze kaders brengen ons tot onze opstelling met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel. Ik loop in mijn bijdrage de verschillende fasen van de regeling af, te beginnen bij de afbakening. Vervolgens spreek ik over de inhoud van de regeling en de financiële consequenties voor de doelgroep en eindig met de uitvoering ervan.
Over de afbakening is al veel gezegd. Het is natuurlijk vreemd dat wij spreken over een wetsvoorstel, terwijl de kring van rechthebbenden nog niet nauwkeurig is bepaald. Als chronisch zieken en gehandicapten met meerkosten hiervan de doelgroep vormen, moeten wij hen wel kunnen opsporen. Dan moet ook duidelijk zijn wat door de definitie wordt ingesloten en wat wordt uitgesloten. Als bepaalde groepen nog niet zijn ingesloten, moet dat alsnog gebeuren. Onze fractie constateert dat deze grensverkenning nog volop gaande is. De oplossing ervan acht zij bereikbaar in 2009. Dat zou een belangrijk onderdeel moeten zijn van de afspraken die met het parlement worden gemaakt. Wij kunnen daarin meegaan, maar het traject en de afspraken in dat traject moeten wel duidelijk zijn.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Om wat voor afspraken gaat het hierbij?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik kan mevrouw Ten Horn direct antwoorden door mijn betoog te vervolgen. Ik vraag haar dan ook even te blijven staan voor het geval zij niet tevreden is.
De staatssecretaris wil dit vraagstuk van de afspraken en de afbakening in handen leggen van een commissie van deskundigen, maar spreekt in dat verband consequent over een kabinetsvoornemen. Ik sluit mij aan bij de sprekers die hebben gezegd dat het hierbij niet om een voornemen zou moeten gaan, maar om een besluit. Deze commissie van deskundigen moet er gewoon komen en een heldere taak meekrijgen om de grenzen te definiëren en aan te geven wat de kring van rechthebbenden is. Dat mag wat onze fractie betreft ruimhartig zijn, opdat bijvoorbeeld ook spierziekten onder de definitie kunnen vallen. Wij willen echter wel dat die commissie gauw aan het werk gaat met een duidelijke taak en met de opdracht om binnen een halfjaar met een voorstel te komen waarover wij dan kunnen spreken. Graag willen wij op dit punt een toezegging van de regering. Welk resultaat kunnen wij wanneer van deze commissie verwachten?
Mevrouw Ten Horn (SP):
De commissie moet gauw aan het werk gaan en binnen een halfjaar een resultaat op tafel leggen. Gauw aan het werk gaan, kan ook gauw uitlopen. Bedoelt de heer Kuiper dat de commissie direct na de feestdagen aan het werk gaat en voor september klaar is?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ja. Met het oog op de uitkering in 2010 is het van belang dat voor de zomer – ik geloof dat de CG-Raad ooit de datum van 1 juli heeft genoemd – duidelijk moet worden hoe wij tot een verbeterde afbakening en indeling komen, opdat wij in 2010 op een goede manier kunnen uitkeren.
Vervolgens is er de vraag hoe meerkosten bij chronisch zieken en gehandicapten nu eigenlijk kunnen worden vastgesteld. Is zorggebruik daarvoor echt een goede indicator? Er zijn ook groepen met lage zorgkosten en hoge meerkosten. Sommige mensen hebben aangepast schoeisel nodig vanwege een lichamelijke handicap, maar maken geen hoge zorgkosten, wel meerkosten. Voor deze en vergelijkbare groepen blijft een fiscaal vangnet bestaan. Begrijp ik goed dat alle mensen die niet automatisch een tegemoetkoming krijgen, maar wel menen dat zij meerkosten hebben, voortvloeiend uit een ziekte of handicap, een aftrekpost kunnen blijven opvoeren? Betekent dit dat iedereen die niet snel gevonden wordt door de commissie van deskundigen, gebruik gaat maken van dit fiscale vangnet? Dat kon voor deze groepen die niet worden opgenomen in de afbakening, dan wel eens een belangrijke route worden om alsnog meerkosten vergoed te krijgen. Hoe lang blijft dat bestaan? Ik stel deze vraag, omdat het de bedoeling is dit fiscale vangnet af te schaffen zodra de afbakening van de doelgroepen gereed is. Kan de staatssecretaris van Financiën nog eens uitleggen hoe dit precies gaat werken?
Meer principieel leeft bij ons de vraag hoe wij de tegemoetkomingsregeling eigenlijk willen zien. De Wtcg heeft slechts de ambitie, zoals op papier lijkt, een gedeeltelijke compensatie van meerkosten te zijn. Over verdere doelstellingen wordt niet gesproken. De Wtcg is dus slechts een financiële regeling om samen de risico's te dragen. Daar zouden wij het bij kunnen laten. Tegelijkertijd praten wij over de mogelijkheid van een ICF-classificatie. Die heeft echter eigen premissen. Als wij de ICF-classificatie volgen, kan de tegemoetkomingsregeling ook gericht zijn op de mogelijkheid, deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Collega Meurs heeft dit in haar bijdrage onderstreept. Dit is de participatiedoelstelling. Wil de staatssecretaris op den duur maatschappelijke participatie als criterium hanteren bij de toekenning van de tegemoetkoming? Dat zou kunnen betekenen dat er heel anders tegen het gebruik en de betekenis van de hulpmiddelen wordt aangekeken. Die zouden belangrijk kunnen zijn voor de maatschappelijke participatie.
Ik heb gevraagd waarom wij de ICF-classificatie zouden willen hanteren, maar ik heb daarop geen antwoord gekregen, behalve dan dat wordt gezegd: wij zullen dat onderzoeken, want dat zou kunnen. Ik wil graag weten met welke reden wij dat onderzoek zouden doen. Is dat inderdaad om de participatiedoelstelling gestalte te geven in de tegemoetkomingsregeling?
Ik sta nu stil bij de inkomenseffecten van de Wtcg. Enkele collega's hebben daarover al uitgebreid gesproken. Voor ons wegen die zwaar. Als wij ergens een briljante formule behoeven van een briljant wiskundige die alles tot eenvoudige proporties terugbrengt, is het hier, maar die mag ook gewoon van de bewindspersonen komen. Er ontstaat voor chronisch zieken en gehandicapten een stelsel waarin het niet alleen gaat om een tegemoetkomingsregeling, was het maar zo simpel, maar ook om het effect daarvan op inkomensafhankelijke toeslagen. Er wordt een heel stelsel, een heel mechaniek in beweging gezet met deze tegemoetkomingsregeling. Het gaat om de kortingen op eigen bijdragen, voor zover mensen eigen bijdragen zouden moeten betalen. Het gaat ook om hoge of lage zorgkosten en om intramuraal of extramuraal. Dit alles wordt voor ons samengevat in tabellen en tientallen casussen. Het duizelt mij. Er zijn rekenvoorbeelden met vele soorten en vormen toeslagen die mensen kunnen krijgen. Laten wij proberen die eenvoudigweg terug te brengen tot de vraag wat je wilt bereiken voor mensen in de laagste inkomensgroep. Dat is mijn basis. Is er aan de onderkant een norm, een bodem waar wij niet onder willen gaan?
Op de vraag of mensen er per saldo op vooruit- of achteruitgaan, wordt geantwoord dat grote groepen niet-gebruikers erop vooruitgaan, dat is logisch. En dat er ook mensen op achteruitgaan, soms fors en soms ook in de laagste inkomensgroepen. De echte omvang en impact van de operatie kunnen wij echter nog niet kennen, omdat de afbakening van de groepen nog niet gereed is. Die kan het komende jaar nog veranderen en dat kan honderdduizenden nieuwe gevallen opleveren. Alle rekenvoorbeelden van nu kunnen er straks weer anders uitzien. Daarom zouden wij hier de eenvoudige afspraak moeten maken dat mensen die op bijstandsniveau zitten of op minimumniveau er niet op achteruitgaan. Het moet niet zo zijn dat wij voor groepen kwetsbare burgers een forse verslechtering van hun inkomenspositie creëren als gevolg van een systeemwijziging die juist bedoeld is, een regeling te ontwerpen die nog specifieker op hun situatie is toegesneden. Als de regeling in samenhang met andere factoren leidt tot een armoedeval bij sommige groepen, doen wij iets niet goed. Wij willen dat hierover tijdens dit debat helderheid ontstaat en wij willen naar oplossingen zoeken om dergelijke problemen voor te zijn.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Die eenvoudige afspraken voor mensen die op bijstandsniveau zitten om hen er niet op achteruit te laten gaan, is dat voor u een harde eis?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik stel de vraag aan de regering en ik neem die buitengewoon serieus. Ik vind dat wij in dit debat helder moeten krijgen of het inderdaad om groepen gaat. Er worden aantallen genoemd, ook in de brief van 7 oktober jongstleden. Ik vind het inderdaad moeilijk te verteren dat er hele grote groepen onder de bijstandsnorm zouden zakken. Ik vind dat wij dit niet moeten willen. Daarop is mijn inzet gericht, maar ik wil eerst het antwoord van de regering horen en hierop morgen doorgaan.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Beluister ik goed dat u zegt dat u te veel moeite met deze wet hebt, als een substantieel aantal mensen in de bijstand er door deze wet erop achteruitgaat?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
U wilt mij in dit stadium al een politieke uitspraak ontlokken. Ik wil even wachten op wat er gebeurt in antwoord hierop, maar dit punt weegt voor mijn fractie redelijk zwaar. Wij vinden dat mensen niet door deze systeemwijziging door de bijstandsnorm heen zouden moeten zakken. Daarop is mijn inbreng gericht. Ik weet dat meerdere leden in deze Kamer hun inbreng daarop ook hebben gericht.
Welke wegen staan ons hier open? Ik denk maar even hardop en als er alternatieven zijn, hoor ik die graag. Wij hebben gevraagd of de vermenigvuldigingsfactor voor deze groepen, bijvoorbeeld voor 65-minners, minder snel zou kunnen dalen. Daar kleeft het bezwaar aan, zo luidde het antwoord, dat een hoge vermenigvuldigingsfactor leidt tot een onevenredig hoge vergoeding voor de groep 65-minners. Mijn vraag is echter gericht op een specifiek segment binnen de groep 65-minners, namelijk de chronisch zieken en gehandicapten op bijstandsniveau. Het moet toch mogelijk zijn, deze groep te selecteren, die is immers geregistreerd, en voor deze groep een nadere regeling te maken? Is het mogelijk, voor deze specifieke groep de vermenigvuldigingsfactor niet tot 1,4 te laten dalen, zoals uiteindelijk de bedoeling is, maar tot 1,7? Ik vraag de staatssecretaris met dit getal te rekenen. Waar komen wij uit voor deze groep, als er zo een uitzondering wordt gemaakt?
De heer Laurier (GroenLinks):
De heer Kuiper heeft een aantal keren over "deze groep" gesproken. Ik heb hem twee zaken horen noemen als aanduiding voor de begrenzing van deze groep: aan de ene kant sprak hij over mensen op bijstandsniveau en aan de andere kant over mensen op het minimumniveau. Ik wil hierover graag helderheid hebben. Het bijstandsniveau is natuurlijk iets anders dan het niveau van het wettelijk minimumloon. Hij noemde ook de armoedeval. Die speelt als iemand vanuit de bijstand aan het werk gaat. Wat is precies zijn afbakening?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik bedoel met het minimum de mensen die aan de onderkant zitten van ons inkomensgebouw. Ik heb het met name over mensen die van een uitkering leven, welke dan ook, die al met een zeer karig inkomen te maken hebben en die door deze regeling tientallen euro's of soms tot 5% erop achteruit zouden gaan. Ik vind het heel moeilijk om de classificaties precies te maken, als ik naar de rekenvoorbeelden en tabellen kijk. Daarom vraag ik de regering om duidelijk te maken wat het in de laagste regionen betekent, als wij deze wet doorvoeren met alle cumulatieve effecten. Ik noem het woord "bijstandsniveau", omdat dit volgens mij een norm is in onze samenleving van het minste dat nodig is voor een bestaan.
De heer Laurier (GroenLinks):
Uit een van de rekenvoorbeelden die door het kabinet in de nadere memorie van antwoord wordt gegeven, wordt duidelijk dat mensen op bijstandsniveau het risico lopen om er maandelijks op achteruit te gaan bij een bepaalde combinatie van factoren. Uit de tabel blijkt dat de klap aanzienlijk groter kan zijn voor mensen die bijvoorbeeld op het niveau van het minimumloon werken. Ik vraag naar het oordeel van de heer Kuiper op dit punt.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik kan dat oordeel niet precies geven. Het gaat mij hier om de algemene systematiek dat mensen die hoe dan ook van een laag inkomen moeten rondkomen, geen forse stappen achteruit moeten maken. Dat zou ook een soort van omgekeerde inkomenssolidariteit zijn. Dit is geen inkomenswet, het gaat niet om inkomensmaatregelen. Het is risicosolidariteit, geen inkomenssolidariteit.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Waar zijn wij nu mee bezig dan? Zijn wij bezig om vergoedingen voor werkelijke meerkosten in te bouwen of zijn wij met inkomenspolitiek bezig?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik heb mijn algemene principes naar voren gebracht. Ik heb gezegd dat mijn fractie de tegemoetkomingsregeling heel goed kan volgen. Er is, zoals de heer Ten Hoeve zelf in zijn betoog aangaf, een tegemoetkomingsregeling als je meerkosten hebt. Dat is echter geen regeling die op zichzelf staat. Die regeling heeft een effect omdat er ook heel veel andere regelingen zijn. Dat moet je onderscheiden: de regeling op zichzelf en het effect ervan binnen een stelsel van andere regelingen. Dan leidt het tot de omgekeerde inkomenssolidariteit. Het heeft dus wel degelijk inkomenseffecten. Wij doen hiermee dus wel degelijk indirect ook aan inkomenspolitiek.
Voorzitter. Ik deed de suggestie om nog eens na te denken over de vermenigvuldigingsfactor voor een bepaalde groep mensen, die wij ook zouden kunnen vinden omdat zij zijn geregistreerd, bijvoorbeeld omdat zij in de bijstand zitten. Een andere weg die kan worden bewandeld – ik meen dat de CG-Raad er ook een suggestie over deed – is die welke gemeenten in staat stelt voor chronisch zieken en gehandicapten op bijstandsniveau iets te doen, bijvoorbeeld in de sfeer van de huurtoeslag. De doorwerking van de tegemoetkomingsregeling in de huur- en zorgtoeslagen zou kunnen worden aangepast voor deze groep. Kan de staatssecretaris aangeven of zij hiervoor voelt en of zij hierover overleg wil voeren, bijvoorbeeld met de VNG?
Linksom of rechtsom moet in dit debat duidelijk worden wat wij doen met chronisch zieken en gehandicapten die een laag inkomen kennen of op bijstandsniveau zitten, en voor wie de Wtcg in samenhang met andere regelingen een inkomensdaling te zien geeft. De ChristenUnie zou niet graag zien dat wij in deze kwetsbare groepen te maken krijgen met een schrijnende armoedeval. Kunnen wij dit uitsluiten? Kunnen wij dit met elkaar in dit debat nog regelen? Ik heb hier ook de brief van 7 oktober, waarin de regering erkent (bladzijde 15) onder "Tot besluit", dat er inkomenseffecten resulteren die heel pijnlijk zijn voor betrokkenen. Er is ergens een rest, zo wordt erkend. Niet alle inkomenseffecten kunnen worden opgevangen en dat is dan pijnlijk voor betrokkenen. Het kabinet acht dat aanvaardbaar in het licht van de doelen van de hervorming. De doelen van deze hervorming rechtvaardigen kennelijk dat er inkomenseffecten zijn die buitengewoon pijnlijk zijn voor bepaalde groepen. Dat wil ik boven water hebben. Ik wil dat wij voor die groepen nog iets kunnen doen in dit debat. Ik meen dat ook de Partij van de Arbeid en de SP daarover hebben gesproken.
Ik kom ten slotte bij de uitvoeringskwestie. De uitvoering is belegd bij het Centraal Administratiekantoor. De staatssecretaris geeft aan dat zij zich ervan heeft verzekerd dat het CAK dit ook aankan. Ik wil de staatssecretaris daarin het vertrouwen geven en meen ook dat het parlement een bewindspersoon de ruimte moet geven om in de uitvoering de maatregelen te treffen die zij nodig en verantwoord acht. Maar wat nu als onverhoopt het CAK de regeling niet goed uitvoert, slecht bereikbaar blijkt te zijn of problemen heeft met de uitvoering? Wat zijn dan de terugvalopties?
Met belangstelling zie ik uit naar de antwoorden van de regering. Die hoeven niet te bestaan uit een wiskundige formule waarin alles is opgelost. Wij hopen wel morgen hierover verder van gedachten te wisselen.
De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):
Voorzitter. Er valt heel veel te zeggen over de arme kant van Nederland. De centrale vraag is echter hoe het kan dat er in zo'n rijk en beschaafd land toch zo veel armen zijn. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft mijn fractie het ook opgenomen voor de arme kant van Nederland. Zo waren wij ook tegen invoering van de eigen bijdrage. De chronisch zieken en gehandicapten en, niet te vergeten, de ouderen zijn de afgelopen jaren achteruitgegaan in financiële positie. Dat is niet alleen veroorzaakt door de inflatie, maar ook door stijgende landelijke en lokale tarieven voor levensonderhoud, invoering van eigenbijdrageregelingen, beperking van financiële aftrekposten en te ingewikkelde regelgeving. Het zou ons allen moeten aangaan, wanneer mensen in ons land aangewezen zijn op bepaalde voorzieningen en vervolgens niet in staat zijn om daarvan optimaal gebruik te maken.
Het voorliggende voorstel tot regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten is geen verbetering ten opzichte van het huidige. Volgens de berekeningen beschikt een alleenstaande met een chronische ziekte op het sociaal minimum per jaar over € 500 minder dan een gezonde alleenstaande op het sociaal minimum. Was het voor het kabinet gezien deze feitelijke situatie niet logischer geweest om tenminste het ontstane financiële onrecht tussen chronisch zieken en gezonden recht te trekken? Waarom schaft het bijvoorbeeld voor deze mensen de eigen bijdrage voor bijzondere ziektekosten niet af? Waarom komt iemand die 30% of 25% arbeidsongeschikt is, niet in aanmerking voor de tegemoetkomingen en iemand die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wel? Welke normeringstoetsen heeft het kabinet daarvoor? Dat is ons niet helder.
Met het voorliggende wetsvoorstel wordt gepoogd om soort van vangnet te creëren of zorgbeleid te voeren. Wij vinden dat dit niet gelukt is, gezien het voorstel. Is het de bedoeling om voor het restant een actief beroep te doen op gemeenten en maatschappelijke organisaties, opdat zij een actief armoedebeleid gaan voeren? Ik wil dat graag weten, want dan zou landelijk één op één aansluiting kunnen worden geregeld zodat, wat de fractie van de ChristenUnie ook aangaf, mensen met minimumloon of in de bijstand in de ene gemeente niet beter af zijn dan in een andere. Een landelijke regeling op dat gebied lijkt ons wel noodzakelijk.
Binnen beperkte tijd zijn te veel regelingen ingevoerd op het gebied van zorg. Dat brengt veel onrust, maar vooral ook onzekerheid mee, bijvoorbeeld voor de gehandicapten met begeleiding. Met het voorliggende voorstel worden hun participatiekansen ingeperkt. Wanneer zij worden beperkt in hun participatiekansen in de samenleving, wat mogen zij dan nog wel? Dat zou bovendien ook averechts kunnen werken, zodat zij helemaal niet productief zijn voor de totale samenleving.
Voor de invoering van deze wet, mocht die onverhoopt ingaan per 1 januari, wil mijn fractie weten welke concrete maatregelen worden genomen om de wet optimaal te laten ingaan. Is er bijvoorbeeld een overgangsregeling?
Een aantal fracties heeft gevraagd of evaluatie binnen een jaar mogelijk is. Wij zullen ook daar sterk aan hechten.
Door de belangenorganisaties is gewezen op de uitvoerbaarheid van de wetgeving. Onze vraag is of het Centraal Administratiekantoor wel in staat zal zijn om het voorliggende voorstel naar behoren en tijdig uit te voeren.
Ik krijg graag een antwoord op de gestelde vragen.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Vanavond bespreken wij een wetsvoorstel dat eigenlijk voortvloeit uit een afspraak die met het coalitieakkoord is gemaakt over de afschaffing van de aftrek voor buitengewone lasten. Die afspraak betekende de komst van een andere regeling. Bij het creëren van deze regeling werd een aantal doelstellingen gehanteerd, zoals het voorkomen dat de regeling op dezelfde manier zou worden gebruikt als de regeling voor aftrek van buitengewone laten. Die werd gebruikt door mensen waarvoor zij eigenlijk niet bedoeld was. Dat zou je het Armani-effect van wetgeving kunnen noemen.
Een andere doelstelling was het niet-gebruik van de regeling terugdringen. Ongeveer een derde van de mensen die ervoor in aanmerking kwam, maakte geen gebruik van de mogelijkheid van de aftrek voor buitengewone lasten. Op grond van het feit dat zij een chronische ziekte en/of een handicap hadden, kwamen zij er wel voor in aanmerking. Verder wilde men de verzilveringsproblematiek oplossen. Daarnaast speelde de factor van budgettaire beheersing een rol.
Op zichzelf kun je zeggen dat dit zeer reële doelstellingen zijn en dat het goed is om de regelgeving nog eens nader te onderzoeken en om eventueel met andere regels te komen. Die nieuwe regeling zou wel aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Wat ons betreft moet de nieuwe regeling transparant zijn. Dat is van groot belang, ook in het licht van het eventuele niet-gebruik. Verder moet de regeling zorgvuldig zijn en duidelijk maken wie ervoor in aanmerking komt. Je kunt mensen van het gebruik ervan uitsluiten, maar je moet de mensen die je wilt bereiken ook kunnen bereiken. De regeling moet verder niet onnodig administratieve lasten met zich meebrengen. Daarnaast mag de uitvoering ervan niet kwetsbaar zijn en ten slotte moeten de consequenties voor de betrokkenen overzichtelijk zijn. Dit zijn voor ons de te hanteren criteria.
Met deze regeling wordt dus de aftrek voor buitengewone lasten vervangen door forfaitaire uitkeringen, door een enigszins uitgeklede belastingaftrek, een korting op de eigen bijdrage en door een aantal algemene verzachtende maatregelen voor arbeidsongeschikten, ouderen en mensen met een lager inkomen. De regeling voor de forfaitaire uitkeringen wordt uitgevoerd door het CAK. Die let op FKG's in combinatie met DKG's. De leeftijd speelt ook een rol. Die gegevens zijn eerst nodig alvorens te kunnen bepalen hoe hoog de forfaitaire uitkering wordt.
Welke organisaties zijn verder betrokken bij de uitvoering van de regeling? Dat zijn: het CAK, de Belastingdienst en het UWV voor de arbeidsongeschikten. Er gelden ingevolge dit voorstel een aantal regelingen. Er geldt bijvoorbeeld de generieke regeling voor arbeidsongeschikten. De heer Klein Breteler maakte daar een aantal interessante opmerkingen over. Je moet bijvoorbeeld voor meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn om in aanmerking te komen voor een uitkering. Ben je voor minder arbeidsongeschikt dan kom je daarvoor niet in aanmerking. Gelet op de aard van de WAO en de WIA kan dit betekenen dat iemand met een bepaalde aandoening als gevolg van zijn loondervingsverhaal voor minder dan 35% arbeidsgeschikt is. Iemand anders kan in dezelfde situatie voor meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn. De ene persoon komt wel voor een vergoeding in aanmerking en de andere niet, maar bij beiden gaat het om precies hetzelfde probleem. De systematiek van de arbeidsongeschiktheidswetgeving brengt met zich mee dat dit fenomeen zich kan voordoen. Het hele veld overziende, vraagt mijn fractie zich af hoe transparant de regeling daadwerkelijk is waarmee wij thans de chronisch zieken en gehandicapten tegemoet trachten te komen.
Voorzitter. Dan wil ik iets zeggen over de zorgvuldigheid van de regeling. Op één punt is het kabinet heel zorgvuldig geweest. Het heeft namelijk afgezien van het oorspronkelijke plan om de regeling te koppelen aan de Wmo. Dat zou veel rechtsongelijkheid met zich mee hebben gebracht en daarom verdient het kabinet wat ons betreft hiervoor een pluim.
Het kabinet is wat minder zorgvuldig geweest als het gaat om het tijdstip waarop wij de regeling moeten behandelen. Onze grootste zorg is echter gelegen in de afbakening van de doelgroep. Het kabinet constateert zelf dat volgens de huidige systematiek en de geldende criteria er geen goede afbakening is van de doelgroep. Dat probleem wordt voor een deel veroorzaakt door de keuze van de criteria, de FKG's en de DKG's. Die zijn maar ten dele geschikt om te bepalen of iemand daadwerkelijk behoort tot de categorie chronisch zieken of gehandicapten. Het probleem wordt voor een andere deel veroorzaakt door het feit dat een aantal criteria om de een of andere reden niet geschikt is, doordat zij niet eenduidig van aard zijn en onderling te veel verschillen als het gaat om de toepassing voor de revalidatiezorg in algemene ziekenhuizen. Er zou een uitstekend criterium kunnen gelden, maar wij leggen dat zo vast dat het niet voor de tegemoetkoming te gebruiken is. De bepaling voor registratie van de verstrekking van hulpmiddelen door zorgverzekeraars voor 1 januari is in ons land zo vorm gegeven, dat wij die niet kunnen gebruiken. Er is wel beterschap beloofd.
Ik denk in dit verband ook aan de indicatie op grond van de Wmo voor aanspraak op niet-huishoudelijke hulp. Het kabinet heeft beloofd dat het de afbakeningsproblematiek voortvarend zal aanpakken. Het wil zelfs een commissie van wijze personen benoemen die daarbij behulpzaam zal zijn. Hiermee wordt echter niet duidelijk wanneer de afbakeningsproblematiek daadwerkelijk bevredigend zal zijn opgelost. Wat ons betreft is daarom bij beoordeling van het criterium van zorgvuldigheid sprake van een heel groot pijnpunt. Hoe zorgvuldig is het kabinet als het bij de invoering van een wet niet kan garanderen dat de gaten, die het zelf ziet, zijn gedicht als het op uitbetalen aankomt? Hierop krijg ik graag een reactie van de bewindspersonen.
Voorzitter. Er is met 50 mln. een soort reservepotje gemaakt. Als de reparaties binnen de gestelde termijn zouden slagen, zouden daarmee 180.000 à 200.000 mensen eventueel kunnen worden geholpen met tegemoetkoming in de kosten, maar hoe hard is die inschatting? Waarop zijn die getallen gebaseerd? Hoe moet men deze getallen beoordelen in het licht van het getal dat door de Chronisch Zieken- en Gehandicaptenraad wordt genoemd? Die raad rept van een aantal van 200.000 à 400.000 mensen. Dat aantal mensen zou mogelijk buiten de boot kunnen vallen. Wat betekent dat voor het reservepotje van 50 mln. als het aantal inderdaad veel groter zou zijn dan het kabinet verwacht?
Voorzitter. De regeling zou geen administratieve lasten moeten opleveren. Dat zij die niet oplevert, is wat ons betreft van groot belang. Ik herinner er graag aan dat een aantal vorige kabinetten bij het terugdringen van de administratieve lasten juist de chronisch zieken en gehandicapten tot doelgroep had gemaakt. Zij wilden als het om die groep ging voortvarend bezig zijn met het terugdringen van de administratieve lasten en zij hadden daarbij grote ambities. Wij moeten erkennen dat als je met een forfaitair stelsel gaat werken en de tegemoetkoming automatisch wordt toegekend, voor veel mensen de administratieve lasten minder worden. Als alles goed gaat, worden de administratieve lasten dus minder. Onze grootste zorg betreft echter die gevallen waarin er iets fout gaat, als er een beroep moet worden ingesteld. Wij weten dat er juist dan bij deze groep vaak grote problemen ontstaan. Dus naarmate het systeem kwetsbaarder wordt, zullen juist vanwege het feit dat beroep moet worden ingesteld of bezwaren moeten worden aangetekend, de administratieve lasten toenemen. Dat is voor ons een punt van zorg.
Hiermee ben ik aangekomen bij mijn volgende punt. Dat betreft de kwetsbaarheid van de uitvoering. De bewindspersonen zijn daarover optimistisch. Er is een ketenuitvoerbaarheidstoets uitgevoerd en die zegt dat het CAK in staat zal zijn om de forfaitaire regelingen uit te voeren mits de ketenpartners de benodigde gegevens op tijd aanleveren. Laat ik hierbij een opmerking vooraf maken.
Het CAK, de Belastingdienst en het UWV zijn bij de uitvoering betrokken. Ik kan mij dan niet aan de indruk onttrekken dat heel duidelijk een aantal organisaties wordt genoemd dat in de afgelopen jaren op het alarmlijstje figureerde als er problemen met de uitvoering waren. En dan komt het vraagstuk of de ketenpartners de benodigde gegevens op tijd kunnen aanleveren. Het lijkt ons een uitermate kwetsbaar systeem met grote risico's voor de groepen waar het om gaat. Wellicht kunnen de bewindslieden mij overtuigen van het tegendeel.
Voorzitter. De heer Kuiper heeft mijns inziens terecht gewezen op de overzichtelijkheid. De vraag van de burger is niet om het overzicht dat wij zozeer hebben maar wel wat straks het effect van deze regeling op zijn portemonnee is. Er worden veel plaatjes gepresenteerd maar daarin is het effect voor die burger nauwelijks zichtbaar. Er zijn overigens grote punten van zorg. Toen de heer Kuiper sprak over dat wat er aan de onderkant gebeurt, was mij dat uit het hart gegrepen maar wat mij betreft moet er ook iets hoger dan alleen naar de bijstand worden gekeken. Op bladzijde 14 van de nadere memorie van antwoord is een prachtig rekenvoorbeeld opgenomen van de effecten voor drie soorten huishoudens. Wat ik wel schrikbarend vind, is dat bijvoorbeeld een alleenstaande met het loon op het niveau van het wettelijk minimumloon, in een laag forfait en niet in aanmerking komend voor belastingaftrek, er zo'n € 115 per maand op achteruit zou kunnen gaan. Dat is een gevolg van de samenloop met de huurtoeslag. De logische vraag is tegelijkertijd hoe verantwoord dit is ten opzichte van mensen als dit soort klappen kan worden gegeven, wat dit betekent in termen van armoedeval en de participatiedoelstellingen van het kabinet. Wat dat betreft, krijg ik graag duidelijkheid op een aantal punten en meer garanties.
Ten slotte wijs ik erop dat volgens de cijfers van het kabinet 150.000 huishoudens er meer dan 5% op achteruit zullen gaan. Als ik de rekensommen goed volg, zijn er daarbij 28.000 ouderen. Graag krijg ik ook meer duidelijkheid over de consequenties en dan het soort duidelijkheid, waaruit burgers ook kunnen begrijpen wat er uiteindelijk in hun portemonnee gebeurt.
Voorzitter. Ik wacht de antwoorden van de bewindslieden met zeer grote belangstelling af.
De beraadslaging wordt geschorst.
Sluiting 22.55 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20082009-687-706.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.