Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels omtrent energie-efficiëntie (Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie) (31320);

het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (31374).

(Zie vergadering van 24 maart 2009.)

De voorzitter:

Ik heet de minister van Economische Zaken van harte welkom in deze Kamer.

De beraadslaging wordt heropend.

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. Op een paar punten ziet mijn fractie nog wat onduidelijkheden en willen wij graag helderheid. Vandaar dat ik heb gevraagd om een derde termijn. De punten waar het om gaat, loop ik stuk voor stuk even langs.

Het eerste punt betreft de toetsing aan artikel 8 EVRM. Daar bleef onduidelijkheid over bestaan. De minister stelde dat dit impliciet is gebeurd, maar de vraag is hoe impliciet dat is en hoe expliciet het zou moeten. Om aan al die onduidelijkheid een eind te maken, wenst mijn fractie een brief van het College Bescherming Persoonsgegevens, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de relatie van deze wetten met artikel 8 EVRM.

De heer Franken (CDA):

De heer Van Driel vraagt de minister om te zorgen voor een brief van het College Bescherming Persoonsgegevens. Dat is echter een onafhankelijke adviesinstantie die niet aan de leiband van enige minister loopt. Als hij een brief van het CBP wil hebben, moet hij die brief zelf vragen, of de Kamer zou dat moeten doen.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik wacht eerst de reactie van de minister af, maar ik heb geprobeerd om zelf contact te krijgen met de leden van het college. Dat is mij echter niet gelukt. Dat vervult mij eerlijk gezegd met enig wantrouwen. Als je het college rechtstreeks benadert, maar men houdt het contact af, vraag je je af wat er aan de hand is. Daarom doe ik min of meer een beroep op de minister om een brief in dezen te vragen. Daarin moet worden ingegaan op alle argumenten, ook op die van de Universiteit van Tilburg.

Ik kan het verder ook niet helpen. Ik vind het merkwaardig dat het college dit niet rechtstreeks doet, maar ik kan dat niet afdwingen.

De heer Reuten (SP):

Het college stelt tot nu toe dat er niet is getoetst aan het EVRM, maar aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Mij dunkt dat de Kamer een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft, altijd natuurlijk, ten opzichte van het EVRM. Mij dunkt dus dat de Kamer het wetsvoorstel moet toetsen aan het EVRM. Het gaat om artikel 8. Artikel 8 bevat twee leden. Het eerste lid gaat over de schending van de privacy. Daarvan zegt de minister dat dit wetsvoorstel de privacy schendt in de zin van lid 1. Er is echter ook nog een lid 2. Dat lid geeft aan dat er een grond kan zijn om dat te doen, namelijk in het belang van het economisch welzijn.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Reuten (SP):

Ik ben zo klaar, voorzitter.

De voorzitter:

Interrupties moeten kort zijn.

De heer Reuten (SP):

Zeker.

De minister zegt zelf over het oogmerk van het wetsvoorstel, namelijk energiebesparing, dat dit niet hard is. Daar komt bij dat het kosten- en batenplaatje van het voorstel ook niet hard is. Mij dunkt dat daarmee de grond vervalt van het beroep op artikel 8, lid 2. Wij als Kamer hebben daarmee te maken.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik neem daar nota van. De heer Reuten gebruikt een deel van zijn termijn om mij te interrumperen, maar hij stelt geen vraag. Hij geeft zijn opvatting. Dat mag. Het komt in dit huis wel eens voor dat mensen met elkaar van mening verschillen.

De heer Reuten (SP):

Ik wil best een vraag stellen.

De heer Van Driel (PvdA):

Het hoeft niet. De heer Reuten interrumpeerde mij. Hij hoeft van mij geen vraag te stellen.

De heer Reuten (SP):

Vindt de PvdA-fractie dat het wetsvoorstel in overeenstemming is met artikel 8 EVRM?

De heer Van Driel (PvdA):

Neen, wij hebben daar enige twijfels over. Vandaar dat wij de minister expliciet vragen of zij het college wil verzoeken om een brief te schrijven en daarin alle punten aan te raken. De heer Reuten vindt dat niet nodig of overbodig, maar wij willen dat graag. Ik vind het prima om te discussiëren over die brief, maar ...

De heer Schouw (D66):

Neen, wat mij betreft gaat die discussie niet ontstaan, maar vindt de heer Van Driel het met onze fractie ook belangrijk dat een onafhankelijke toetsing plaatsvindt van het wetsvoorstel aan het EVRM? Dat het College Bescherming Persoonsgegevens daar mogelijk een rol in kan spelen, is secundair. Het gaat er primair om of de PvdA-fractie het nodig vindt dat die onafhankelijke toetsing plaatsvindt, voordat de wet wordt ingevoerd.

De heer Van Driel (PvdA):

Dit speelt inderdaad een rol bij onze definitieve afweging. Ik zeg echter niet de enige rol.

De heer Franken (CDA):

Wat moet er in die brief komen te staan? De heer Reuten stelt terecht lid 2 van artikel 8 aan de orde is. Daar staan twee gronden in. De eerste betreft het economisch welzijn. Dat is de toetsing aan een doelcriterium. Daarna krijg je de subsidiariteit en de proportionaliteit. Over welke van die punten wil de heer Van Driel iets horen, uit wiens mond dan ook?

De heer Van Driel (PvdA):

Ik heb al geprobeerd duidelijk te maken uit wiens mond wij iets willen horen. Ik wil een totale toets op beide zaken, maar ik ben het meest nieuwsgierig naar het tweede punt, in relatie met het eerste. Het lijkt mij dat het college daarop kan ingaan. Ik weet dat de heer Franken de privacyspecialist van dit huis is. Als hij zegt dat dit niet kan, wacht ik de reactie van het college wel af, maar mijns inziens kan het college best ingaan op de argumenten van de Universiteit van Tilburg en het consumentenrapport. Het college kan die ook analyseren en eventueel weerleggen of bevestigen.

De heer Franken (CDA):

De heer Van Driel noemt het rapport van de Universiteit van Tilburg. Daar staat heel uitdrukkelijk in dat het tweede punt van het economisch welzijn geen punt meer is. Dat accepteert men daar. Daarom ben ik zo benieuwd of de heer Van Driel alleen naar de andere toetsingsgrond wil kijken, of dat hij, en dat verbaasde mij wat, maar de heer Reuten heeft hem waarschijnlijk op dat spoor gezet, misschien een dwaalspoor, ook nog naar het eerste wil kijken.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik weet niet of het een dwaalspoor is. Ik wil gewoon antwoord op die twee punten. Ik krijg dat niet van de heer Franken, maar dat hoeft ook niet. Ik wil graag antwoord van het college.

De heer Franken (CDA):

Ja, maar de heer Van Driel beroept zich op het rapport van de Universiteit van Tilburg. Daarin wordt antwoord gegeven op de kwestie van de tweede toetsingsgrond. Daaraan is voldaan, zeggen de onderzoekers Cuijpers en Koops van de Universiteit van Tilburg.

De heer Van Driel (PvdA):

In mijn beeld wordt onvoldoende helderheid gegeven op dat punt, door de minister en door het college. Dat is de reden waarom ik met het college heb gebeld. Men geeft daar echter geen gehoor aan en dat roept twijfel bij mij op. Ik vraag mij af wat er aan de hand is.

De heer Schouw (D66):

Ik vind het moeilijk de woordvoerder van het CDA te corrigeren als het gaat om het onderzoek van de Universiteit van Tilburg. In dat onderzoek wordt gesproken over het tweede deel van artikel 8 EVRM. Daarin wordt de vraag gesteld of de maatregel noodzakelijk is in een democratische samenleving. De vraag wordt negatief beantwoord. De suggestie alsof de Universiteit van Tilburg die vraag positief beantwoordt, is dus onjuist.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik stel voor dat wij geen welles-nietesdiscussie blijven voeren, maar gewoon de brief afwachten.

Mijn tweede punt betreft de opmerking van de minister in het debat van veertien dagen geleden dat de Europese consumentenorganisatie BEUC geen bezwaar heeft tegen de verplichte uitrol van de meter. Ik heb begrepen dat de minister inmiddels van de BEUC een brief heeft ontvangen waarin deze organisatie verklaart dat dit niet het geval is. De BEUC spreekt van "clearly based on misinformation". Duidelijker kan ik het niet zeggen. Kan de minister uitleggen waarom zij ons op het verkeerde been heeft gezet? Eerst dacht ik: als de Nederlandse Consumentenbond A vindt en de Europese consumentenbond B, dan moeten wij misschien de Europese lijn volgen. Nu blijkt dat niet het geval te zijn. Is er echt onjuiste informatie verstrekt in het debat? Heeft de minister ook op andere punten verkeerde informatie verstrekt waardoor wij ons op het verkeerde been hebben laten zetten?

Mijn derde punt heb ik van een weblog van een NRC-columnist. Het betreft het feit dat in de Tweede Kamer bij sommigen het beeld heerst dat er na de proefperiode van twee jaar, zonder verplichte uitrol en met het doel om te kijken hoe de meter werkt, een politiek weegmoment komt. In dit huis heeft de minister gezegd dat er een proefperiode is, zonder verplichte uitrol, maar dat er daarna, wanneer de wet is aangenomen, wel een verplichte uitrol is. Kan de minister dit nog eens uiteenzetten om te zien of ik het goed begrepen heb en of zij goed geciteerd is in dit opzicht?

Ik kom bij mijn vierde punt. Het kwam voor sommigen van ons als een schokje dat in het wetsvoorstel staat dat iemand tot zes maanden gevangenisstraf kan worden veroordeeld. Dat wenst onze fractie niet mee te maken, want dat lijkt ons zó disproportioneel. In het weigeren van een meter zien wij onvoldoende reden om iemand vast te zetten. Dan kunnen wij de minister niet volgen.

Tot slot wil ik dat de minister even zeer precies schetst wat er gebeurt als wij wetsvoorstel 31320 wel aannemen en 31374 niet. Het wetsvoorstel gaat vooral over de uitrol van de Europese richtlijn. Daar heeft mijn fractie weinig problemen mee. Wat betekent het precies als wij voorlopig voor dat wetsvoorstel stemmen en het andere wetsvoorstel nog even nader bezien?

De heer Schouw (D66):

Toen wij de vorige keer in tweede termijn spraken over de strafvervolging, heeft de minister toegezegd dat hiervan geen sprake zou zijn in de proefperiode, maar wel daarna. Zegt u nu dat wij ook na de proefperiode niet meer moeten spreken over gevangenisstraf of boete? Dat zou per saldo betekenen dat artikel 3 buiten werking gesteld zou moeten worden.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik heb gezegd dat wij gevangenisstraf voor het weigeren van een meter buitenproportioneel vinden.

De heer Franken (CDA):

Het woord "gevangenisstraf" staat helemaal niet in de wet.

De heer Van Driel (PvdA):

Dat heeft de minister gezegd.

De heer Franken (CDA):

Men praat elkaar na, maar het staat er niet in. Als u de Wet op de economische delicten opslaat, dan leest u daar andere straffen; ook zware straffen en ernstige straffen, maar het woord "gevangenisstraf" is niet op zijn plaats.

De heer Van Driel (PvdA):

Nee, er staat "hechtenis" van zes maanden. U hebt gelijk. Maar voor heel veel mensen betekent dat in beide gevallen dat je vastzit. Voor juristen betekent het wat anders, maar voor gewone mensen betekent het dat je hartstikke vastzit.

De heer Franken (CDA):

Ja, maar je mag wel in je eigen kleren blijven lopen. Dat lijk mij toch van groot belang!

De heer Van Driel (PvdA):

En misschien dat zo'n gevangenis geen slimme meter heeft. Ook hechtenis vindt mijn fractie echter buiten proportie.

De heer Reuten (SP):

Wat vindt de PvdA-fractie principieel van de keuzevrijheid tussen slimme meter en robuuste, oude meter?

De heer Van Driel (PvdA):

Wat wilt u precies van mij horen?

De heer Reuten (SP):

Mag de consument zelf kiezen tussen een slimme meter en een robuuste meter?

De heer Van Driel (PvdA):

Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat de slimme meter veel voordelen heeft. Ik heb die de vorige keer ook genoemd: voordelen op het gebied van energiebesparing, peak shaving, met betrekking tot investeringen die dan in het netbeheer niet nodig zijn, en de mogelijkheid tot gedeeltelijk afsluiten.

De heer Reuten (SP):

Daar gaat het niet om.

De heer Van Driel (PvdA):

Uw partij is niet altijd de partij van de genuanceerde standpunten. Wij zijn dat vaak wel. Ik probeer dus ook de voordelen te noemen. Wij maken daarna, alles optellend en aftrekkend, een eindoordeel. Daar moet u even op wachten. Misschien zit uw ongeduldige natuur u hierbij in de weg, maar u zult het er toch mee moeten doen.

De heer Reuten (SP):

Ik geef een ander voorbeeld. Mobiele telefoons hebben veel voordelen. Toch kiezen sommige mensen liever voor het oude type telefoon. Zegt u dan: afschaffen die oude telefoons, want aan mobiele telefoons zitten zo veel voordelen, die moet iedereen nemen? Zegt u dus, parallel daaraan, ook: aan de slimme meter zitten zo veel voordelen, dus het moet?

De heer Van Driel (PvdA):

Dat hebt u mij niet horen zeggen. Dat is uw interpretatie en die laat ik graag voor uw rekening. Ongetwijfeld komt u daar in uw bijdrage op terug.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie heeft grote aarzelingen bij de thans voorliggende wetsvoorstellen, met name op het gebied van de energiebesparing en het hoe van de invoering. De beantwoording van de minister in het debat van 24 maart jongstleden heeft ons er niet gerust op gemaakt dat het goed komt met de uitvoering van deze grootschalige operatie. De beantwoording was niet adequaat en mijn fractie voelde zich herhaaldelijk op het verkeerde been gezet doordat de minister doet voorkomen dat haar interpretatie van de Europese richtlijn is wat de richtlijn voorschrijft.

De discussie ging onder meer over de vraag of de meter behalve individueel, zoals de richtlijn voorschrijft, ook digitaal en op afstand uitleesbaar moet zijn. De richtlijn schrijft voor dat de individuele meter het actuele energieverbruik nauwkeurig weergeeft en informatie geeft over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk verbruik. De door de regering gekozen digitale meter geeft het verbruik over een tijdvak aan; de analoge meter alleen de eindstand. Maar moet de meter ook op afstand uitleesbaar zijn? Dat staat niet in de richtlijn. De richtlijn schrijft voor dat de leverancier moet zorgen dat de facturering gebaseerd is op het actuele energieverbruik en dat de eindafnemer samen met de rekening de nodige informatie krijgt, zodat hij over een volledig overzicht van de huidige energiekosten beschikt. De facturering op basis van het daadwerkelijke verbruik is frequent genoeg om het eigen energieverbruik te regelen. Tot zover de richtlijn. Maar wat is frequent genoeg? Is eenmaal per jaar niet frequent genoeg als de enige vergelijking die je als afnemer kunt maken die is ten opzichte van dezelfde periode van het vorige jaar?

Ook de kwartier-, uur- en dagwaarden schrijft de richtlijn niet voor. Hier wreekt zich dat er twee wetsontwerpen met elkaar zijn verbonden. Voor wat betreft de energiebesparing zijn burgers niet geholpen met een factuur eenmaal per twee maanden waaruit zij niets kunnen concluderen omtrent hun energieverbruik, behalve dat het hoger of lager was dan eenzelfde periode het jaar ervoor. Zij zien niet welk apparaat daarvan de oorzaak is. Mijn fractie betwijfelt dan ook of de besparingen, die toch al niet al te ambitieus waren, wel zullen worden gehaald.

Een home display waarbij de bewoners zelf realtime kunnen zien wat hun verbruik is, is een betere oplossing en komt bovendien tegemoet aan de bezwaren omtrent privacy. Een dergelijke display kan weliswaar aan de digitale meter worden gekoppeld, maar is voorbehouden aan de vrije markt. Conclusie: de eindafnemer heeft om zijn verbruik te controleren en op basis daarvan te besparen, geen op afstand uitleesbare meter nodig.

Dit geldt ook voor de netbeheerder. Deze heeft voor zijn eigen taken op gebied van leveringszekerheid en netbesturing voldoende aan geaggregeerde en geanonimiseerde waarden, dus bijvoorbeeld een slimme meter op straat- of wijkniveau. Ook voor hem is een slimme meter op huisadres niveau niet nodig.

Dan blijft over de leverancier van energie. Eigenlijk is de op afstand uitleesbare meter alleen handig voor de leverancier, die op deze manier gemakkelijker en goedkoper de gebruiksgegevens kan administreren. Dit zogenaamde leveranciersmodel schrijft de richtlijn echter niet voor. De regering heeft wel alvast het capaciteitstarief ingevoerd om dit model mede mogelijk te maken.

De heer Franken (CDA):

Mevrouw Kneppers zegt dat het alleen gaat om het factureren. Het gaat toch ook om het kunnen aangeven wat de capaciteit van de netten moet zijn? Dat is ook weer een kostenpunt. Wanneer je alleen maar ingenieurs zulk soort zaken laat bepalen, dan leggen zij heel zware netten aan want het maakt niet uit hoeveel het kost. Nu de consument ervoor moet opdraaien, zal men dit toch heel uitgekiend moeten doen. Dat is ook een doel dat hiermee wordt gediend.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Volgens mij – maar ik ben geen technicus – heb je daarvoor geen gegevens op huisadres nodig. Dat zei ik ook. Je kunt dat ook met gegevens op het niveau van straat of wijk.

De heer Franken (CDA):

Dat laatste ben ik met u eens.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Meer had ik niet gezegd op dit punt.

Conclusie tot nu toe: de minister beargumenteert haar standpunt met feiten die geen feiten blijken te zijn. Dit geldt ook voor haar opmerking dat de Europese consumentenorganisatie de verplichte uitrol steunt. Ook dat blijkt niet het geval te zijn.

Wij moeten het debat van 24 maart niet gaan herhalen. Ik kom dan ook tot een afronding. Mijn fractie ziet de winst van slimme meters vooral in de toekomst met de mogelijkheden van decentrale energieopwekking. Wij zijn dus niet tegen slimme meters als zodanig. Onze aarzelingen betreffen behalve de besparing, vooral het hoe. Bij het hoe is een voorname kwestie de fasering van de invoering, want de piloot is geen proef maar een try-out. De voorstelling staat gepland, maar moet nog even voor het publiek worden uitgeprobeerd. Daarna wordt niet beslist of de uitrol doorgaat, maar of hij kan worden versneld. Voor de evaluatie denkt de minister aan de volgende toetsingscriteria: technische betrouwbaarheid, beveiliging, voldoende gewaarborgd zijn van de privacy, installatiecapaciteit, beschikbaarheid van meters en kostenefficiency. Wij constateren dat energiebesparing, waar het toch allemaal om begonnen was, hier niet bij staat. Is de minister bereid om dit criterium alsnog toe te voegen?

Waar wij wel tegen zijn, is een verplichte uitrol. Wij kunnen ermee instemmen dat bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie slimme meters worden aangebracht, maar hebben problemen met de verplichting tot acceptatie van een dergelijke meter bij reguliere vervanging. Mijn fractie vindt dat er een alternatieve meter beschikbaar moet zijn voor burgers die geen slimme meter wensen. Daarmee vangen we twee vliegen in één klap: het privacyprobleem voor degenen die daar in dit geval zwaar aan hechten, en het sanctieprobleem. Als na twee jaar blijkt dat de slimme meter niet genoeg bespaart, is dat ook een argument tegen de verdere verplichte uitrol. Wij verzoeken de minister om een novelle op dit punt. Indien zij daartoe niet bereid is, stemt mijn fractie tegen deze wetsvoorstellen.

De heer Franken (CDA):

Voorzitter. Ik vervang mijn collega Doek, die door ziekte helaas niet in staat is om dit debat te voleindigen.

Mijn fractie vindt de voortzetting van dit debat niet nodig. De Kamer heeft uitvoerig in twee termijnen vragen gesteld en haar visie op het voorstel gegeven, zodat het nu nog stellen van nadere vragen overkomt als mosterd na de maaltijd. Deze gang van zaken mag er ook niet toe leiden, wanneer wij een redelijke orde in de Kamer willen handhaven, dat er weer een serie andere discussiepunten wordt opgevoerd.

Op het door de heer Van Driel naar voren gebrachte punt van toetsing aan artikel 8 EVRM wil ik evenwel graag ingaan. Vaststaat dat het CBP heeft getoetst aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Dat betreft de verwerking van persoonsgegevens. Daarmee is tevens getoetst aan artikel 8 EVRM, dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer betreft. Daaronder wordt verstaan het respect voor het privéleven, het familie- en gezinsleven, de woning en de correspondentie.

De toetsing door het CBP betreft specifiek de verwerking van persoonsgegevens. Daar gaat het in dit geval om. Eventuele inbreuken op de andere aspecten van de persoonlijke levenssfeer, zoals in artikel 8 EVRM bedoeld, komen hier alleen aan de orde door de kennisneming van persoonsgegevens. Het gaat niet om het afweren van een persoon die ten onrechte, al of niet met een hamer zwaaiend, een woning binnenkomt of door zijn aanwezigheid het familie- of gezinsleven beïnvloedt. Het gaat hier steeds om het verwerken van berichten. Cuijpers en Koops komen in hun conclusie, in het Tilburgse rapport dat al eerder is geciteerd, dan ook niet terug op andere aspecten van artikel 8 EVRM dan de verwerking van persoonsgegevens.

Ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens wil ik de criteria van artikel 8 EVRM nog eens doorlopen. Een inbreuk op de privacy waarvan hier sprake is, is alleen geoorloofd wanneer de mogelijkheid tot deze inbreuk ten eerste bij de wet is voorzien, ten tweede is gericht op het vervullen van één van de doelcriteria die in het tweede lid van artikel 8 worden genoemd, zoals de nationale veiligheid, het economisch welzijn en het voorkomen van strafbare feiten, en ten derde noodzakelijk is in een democratische samenleving. Aan de eerste twee criteria is voldaan.

Hier wil ik – daar geeft u mij, hoop ik, wat extra spreektijd voor – de heer Schouw precies beantwoorden. Hij dacht mij op een fout te corrigeren. Hij moet natuurlijk van heel goeden huize komen als hij dat wil doen. Als u het goed vindt, lees ik graag de zin nog even voor om de heer Schouw genoegdoening te geven. Ik citeer blz. 31, tweede volle alinea, van het rapport: "Duidelijk is dan ook dat de slimme meter zoals voorgesteld in het huidige wetsvoorstel in meerdere opzichten een inbreuk maakt op de privacy zoals vastgelegd in artikel 8, lid 1, EVRM. Daarom moet vervolgens worden getoetst of deze inbreuken voldoen aan de eisen die artikel 8, lid 2, EVRM stelt: zijn ze bij wet voorzien," – dat noemde ik als eerste – "dienen ze een van de genoemde doelcriteria," – dat noemde ik als tweede – "en zijn ze noodzakelijk in een democratische samenleving?" Dat noemde ik als derde. Ik citeer verder: "Aan de eerste twee punten is voldaan: ze zijn bij wet voorzien, en het wetsvoorstel slimme meter dient het doelcriterium genoemd in artikel 8, lid 2, EVRM van het economisch welzijn. De kern van de privacytoets betreft het derde punt: is de maatregel noodzakelijk in een democratische samenleving?" Mijn vraag was dus of de heer Van Driel alleen daarover wilde spreken.

De heer Van Driel (PvdA):

Ten eerste, prof. Franken zegt dat hij niet meer op allerlei zaken ingaat die eerder in tweede termijn aan de orde zijn geweest. Bij mijn weten – als het anders is, hoor ik dat wel van de voorzitter – bepaalt deze Kamer zelf haar agenda en is er geen enkele reden om niet in te gaan op dat waarop wij willen ingaan.

Ten tweede, wat is nu echt het bezwaar? De minister beroept zich op het college. De heer Franken probeert nu al drie keer om mij ervan te weerhouden om een brief te krijgen van het college. Ik heb dat zelf geprobeerd, ik heb dat gezegd. Wat is erop tegen? Ik wil zijn interpretatie niet bestrijden. Het enige wat ik wil, is een brief van het CBP. Wat kan daar nu op tegen zijn?

De heer Franken (CDA):

Vragen staat vrij. Als u een brief van het CBP wilt, moet u dat doen. Het verbaasde mij alleen – zo heb ik het naar voren gebracht – dat u de minister vraagt om een brief van het CBP te vragen. Dan denk ik: daar bent u toch zelf mans genoeg voor. Verder speelt een rol dat het college een onafhankelijk adviescollege is en niet aan de leiband van enig ministerie loopt. Het is mondig genoeg om u rechtstreeks te antwoorden.

Als u zegt dat wij zelf bepalen op welke onderwerpen wij ingaan, bent u daarin natuurlijk volledig vrij. Wij hebben in mijn fractie alleen afgesproken dat wij geen andere onderwerpen gaan behandelen als zij al behandeld zijn. Wij pakken geen andere onderwerpen op dan datgene waarvoor de heer Van Driel bij zijn stemverklaring de aandacht heeft gevraagd.

De heer Van Driel (PvdA):

Dat is uw goed recht. Wij hoeven dit niet langer te wisselen. Ik wil een brief en heb dat zelf geprobeerd. Op een of andere manier geeft het college letterlijk en figuurlijk niet thuis. Dat klopt dus niet. Daar ben ik het mee eens. Maar ja, dat doet mij wantrouwen. Dat kunt u zich toch wel voorstellen. Als het college het niet doet, vraag je je toch af wat er is.

De heer Franken (CDA):

Maar hebt u dan de grote broer nodig, zijnde de minister van Economische Zaken?

De heer Van Driel (PvdA):

In dit soort oorlogen is alles geoorloofd, vind ik, dus waarom zou ik de grote zus er niet bijhalen? Dat deed ik vroeger als kind ook al.

De heer Schouw (D66):

Ik heb de eerste opmerking van de heer Franken over de Kameragenda door de vingers gezien, want ik dacht: hij is nieuw in dit debat, dus laat maar. Maar het is de heer Franken natuurlijk ook niet ontgaan dat wij na het vorige debat nieuwe informatie hebben gehad. Dan is het het goed recht van de Kamer om een derde termijn aan te vragen, dat is de heer Franken ongetwijfeld met de heer Van Driel en mij eens.

Ik vind dat de heer Franken fantastisch citeert, maar dan moet hij wel volledig citeren, want anders doet hij geen recht aan de status en positie die hij heeft in deze Kamer. Misschien moeten wij even de volgende zin voorlezen: Op basis van een analyse en afweging van diverse overwegingen, concluderen wij dat drie aspecten van de slimme meter de privacytoets van artikel 8 EVRM niet kunnen doorstaan.

Dat staat recht onder het stukje dat de heer Franken wel heeft voorgelezen. Als het gaat om de privacytoets, en daar hebben wij het vandaag over, voldoet het wetsvoorstel volgens deze deskundigen niet. De heer Franken zou mij een genoegen doen als hij volledig zou willen citeren.

De heer Franken (CDA):

Dat wil ik graag doen. Ik lees daar toch steeds in dat het over de noodzakelijkheid in de democratische samenleving zal gaan. Daar handelt het advies van Cuijpers/Koops over en dat is ook wat ik zojuist naar voren bracht.

De heer Schouw (D66):

Dat is één aspect van artikel 8, lid 2, van het EVRM, en dat haalt dus gewoon de finish niet. Dat moet u durven erkennen.

De heer Franken (CDA):

Ja, nu gaat u een conclusie eraan verbinden en een waardering daarvoor van mij vragen. Ik heb alleen geciteerd. Er staat hier: aan de eerste twee punten is voldaan. Dat zijn de punten van de tweede alinea op bladzijde 31. Het wordt langzamerhand minder leuk, wanneer je herhalingen krijgt. Daar staat precies wat ik zeg.

De heer Schouw (D66):

Het gaat om drie punten. Het zou fair zijn als u dat derde punt ook noemt. Over het tweede punt, het economisch rendement, heeft de heer Reuten een goede interventie gepleegd. Ik neem het u niet kwalijk, omdat u invaller bent, maar u had kunnen weten dat de slimme energiemeters een minimaal rendement met zich brengen en dan vervalt eigenlijk ook dat economisch criterium.

De heer Franken (CDA):

Ja, maar dat zegt het Tilburgse rapport niet. Ik ging niet verder dan het Tilburgse rapport te citeren, waarin staat: aan de eerste twee punten is voldaan. Zij zijn bij de wet voorzien en het dient het doelcriterium, enz.

De heer Reuten (SP):

Het klopt dat het Tilburgse rapport dat niet zegt. Dan komen wij op het probleem van het Tilburgse rapport, dat ook het probleem zou zijn met het CBP. Deze instantie, en mogelijk ook het CBP, toetst het wetsvoorstel aan het EVRM, maar als Kamer hebben wij daarbij te betrekken de wetsgeschiedenis. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat er grote onzekerheden zijn over het realiseren van de energiebesparing en over de financiële consequenties, en dan zeg ik het heel voorzichtig. De Kamer heeft zich daar mede toe te verstaan bij de toetsing van dat wetsvoorstel aan het EVRM.

De heer Franken (CDA):

Wat dat betreft kan ik verwijzen naar een van de eerste zinnen die ik zojuist heb uitgesproken. Daarover is al in twee instanties gedebatteerd en mijn fractie heeft er geen behoefte aan om op dat punt nog nader in te gaan. Naar aanleiding van de vragen van de heer Van Driel willen wij het verder alleen hebben over het noodzakelijk zijn in een democratische samenleving van een inbreuk op de privacy.

Voorzitter. Overblijft de noodzaak van de maatregel. Zal de overheid het gestelde doel bereiken "in the least onerous way as regards human rights"? Die weg betreft dan de verplichte doorgifte van kwartier- of uurwaarden door de klant aan netbeheerders en van dagwaarden aan netbeheerder en leverancier.

Hier heeft het College Bescherming Persoonsgegevens belangrijk werk gedaan. In een eerste advies is gesteld dat het wetsvoorstel veel te ver ging. Als gevolg daarvan kwam een tweede nota van wijziging met het volgende systeem:

  • - de netbeheerder mag ter uitvoering van zijn wettelijke taak, te weten het doelmatig netbeheer, zonder toestemming van de klant meetgegevens (kwartieren of uren) verzamelen, of misschien kunnen we beter zeggen: uitlezen;

  • - de netbeheerder mag zonder toestemming van de klant aan de leverancier toegang geven tot de dagwaarden; voor toegang tot kwartier- of uurwaarden moet de klant uitdrukkelijk toestemming geven.

Hiermee is voldaan aan de eisen van artikel 8 Wbp, de uitwerking van artikel 8 EVRM wat betreft de verwerking van persoonsgegevens.

Als de klant nu vreest voor privacy-inbreuken door het bekend worden van bepaalde gedragingen, zoals in de NRC van zaterdag stond: het 's nachts in bad gaan, het lang zitten computeren, veel licht laten aanstaan of het met vakantie gaan, dan geeft hij toch "gewoon", en dat is geen stopwoord, geen toestemming tot het verstrekken van kwartier- of uurgegevens aan de leverancier of aan derden?

Een belangrijk punt is dat een specificatie van gedragingen zoals hier vermeld, helemaal niet mogelijk is. De netbeheerder weet alleen hoe groot het verbruik op een bepaald moment is, maar niet waarvoor die energie wordt aangewend. Hij werkt met een steekproef van gegevens die zijn geanonimiseerd en geaggregeerd, zoals ik in de interruptie bij het betoog van mevrouw Kneppers heb aangeroerd. Wat er op het gebied van de telefonie gebeurt, acht ik dan ook veel gevaarlijker. Daar weet de provider waar de klant is, wanneer hij belt en met wie hij dit doet, en die gegevens moeten dan ook nog worden bewaard.

Het Tilburgse rapport van Cuijpers/Koops is overigens niet zo vernietigend voor het wetsvoorstel als wel wordt beweerd. Er blijft alleen staan dat er niet voldoende alternatieven zijn geprobeerd en daarover wil ik de minister graag nog eens horen. Ik stel het ook op prijs om te horen op welk niveau met geaggregeerde en geanonimiseerde gegevens wordt gewerkt. Hiermee haak ik in op de bijdrage van mevrouw Kneppers. Welke alternatieven worden er verder tijdens de lopende evaluaties onderzocht?

In de publiciteit is de beveiliging terecht een belangrijk item geworden. Het voornemen is om een vergelijkbaar niveau van gegevensbescherming te realiseren als de bancaire sector aanhoudt. Maar dat moet wel aan het publiek duidelijk worden gemaakt. Ook de uitvoering van deze maatregel staat of valt met een goede voorlichting.

Ten slotte nog een klein hangpuntje. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minister gezegd dat met betrekking tot de invordering van betaling door de klant een "combinatiemodel" wordt gehanteerd. Dat model houdt in dat voor het factureren een vervaltermijn bestaat van twee jaar. Als de factuur binnen die twee jaar is verzonden, gaat een verjaringstermijn lopen van wederom twee jaar.

Dit is een heel rare constructie, die wij in de Eerste Kamer niet onbesproken mogen laten. Het systeem van ons Burgerlijk Wetboek is nu eenmaal dat uit een verbintenis tot energielevering een plicht voortkomt van de leverancier om energie te leveren en daartegenover staat een vorderingsrecht tot betaling van de kosten. Dit vorderingsrecht houdt een rechtsvordering in om het door de debiteur verschuldigde bedrag te innen. Deze rechtsvordering vervalt kennelijk volgens de wet na twee jaar. Een factuur is geen vorderingsrecht dat kan vervallen of verjaren, maar slechts een aanzegging van een bestaande verplichting tot betaling, met misschien een vermelding van de voorwaarden waaronder die betaling moet plaatsvinden. Een factuur kan op zichzelf niet verjaren. Dit punt moet worden hersteld, want dat "combinatiemodel" schept onduidelijkheid en zal aanleiding geven tot procedures, die we beter kunnen voorkomen.

De heer Van Driel (PvdA):

For the record constateer ik nog even dat de heer Franken precies hetzelfde doet als wat hij anderen verwijt. Hij gaat uitgebreid in op iets wat de heer Doek veertien dagen geleden al heeft gezegd.

De heer Franken (CDA):

Ik geloof niet dat ik hier uitgebreid op ben ingegaan. Ik wil hier ook wel drie kwartier college over geven, als u dat op prijs stelt, maar dat is eigenlijk niet nodig. Dit is de vorige keer zo onduidelijk gebleven dat ik daarom graag deze toevoeging wil geven. Ik ben blij met uw instemming daaromtrent.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren. Wanneer ik in mijn betoog "mijn" fractie zeg, spreek ik mede namens het lid Koffeman.

Bij de beoordeling van een wetsvoorstel maakt deze Kamer uiteraard haar eigen afwegingen. Los daarvan beschikt deze Kamer echter op tenminste drie punten over informatie die de Tweede Kamer niet had. Zo beschikken wij over het rapport van de Universiteit van Tilburg over de strijdigheid van het wetsvoorstel met het EVRM. Ook zijn er kosten-batenanalyses zoals die van Frontier en KEMA uit de tweede helft van 2008. Bovendien noemt de minister thans zelf de belangrijkste financiële baten van het voorstel, namelijk relatieve energieprijsdaling, "niet hard" en acht zij de beoogde energiebesparing van 2% eveneens "niet hard". Voorts speelde bij de overwegingen in de Tweede Kamer de proportionaliteit van de strafmaat bij weigering van de meter expliciet geen prominente rol. Tenslotte blijkt uit een recente enquête dat het wetsvoorstel niet gedragen wordt door de bevolking. Dat zijn allemaal nieuwe feiten ten opzichte van hetgeen in de Tweede Kamer in overweging werd genomen.

Mijn fractie steunt het oogmerk van dit wetsvoorstel, namelijk energiebesparing. In eerste en tweede termijn noemden wij onze bezwaren tegen het gekozen instrumentarium. Mijn fractie ziet weinig reden voor steun aan dit wetsvoorstel. We zullen onze positie echter heroverwegen indien de minister de Kamer tegemoetkomt met twee harde toezeggingen. Ten eerste moeten personen de vrije keuze hebben tussen het huidige type meter en het type slimme meter. Ten tweede moet voor elk van deze twee typen meters een gedifferentieerd tarief gaan gelden. Daarbij is het tarief voor het huidige type gebaseerd op de prijs van 2002 plus toename van de consumentenprijsindex in procenten, en die voor het nieuwe type op de prijs van 2004 met dezelfde indexering. Ik kan mij voorstellen dat de minister de eerste toezegging effectueert via een novelle en de tweede via een AMvB.

In essentie wordt consumenten hiermee keuzevrijheid gelaten, passend in het boekje van de standaardtheorie voor een vrijemarkteconomie. De relevante gevolgen hiervan zijn de volgende. Ten eerste zijn consumenten vrij om een eventuele inbreuk in de privésfeer al dan niet te aanvaarden. Die inbreuk wordt dus niet langer gedecreteerd door de minister en er is bij weigering van dat slimme ding dus ook niet langer de dreiging van een halfjaar gevangenisstraf. Ten tweede zijn de milieuconsequenties van de eventuele vernietiging van oude meters een kwestie van eigen verantwoordelijkheid van het individu en niet van vernietiging op commando van de minister. Ten derde wordt het eventueel nemen van het kostenrisico dat de slimme meter met zich brengt, overgelaten aan het individu en niet gedecreteerd door de minister.

Schenden wij met zo'n wetswijziging de betreffende EU-richtlijn? Nee. De minister was veertien dagen geleden zo vriendelijk om op ons verzoek de relevante gedeeltes uit de richtlijn voor te lezen. De huidige meters voldoen daaraan. De meters zijn individueel en geven onmiddellijk de actuele meterstanden aan. Ook zijn de tarieven bekend. De kern van de zaak is volgens de minister de clausule "De facturering op basis van het daadwerkelijke verbruik is frequent genoeg om de afnemers in staat te stellen om hun eigen energieverbruik te regelen". De minister zegt daarover: "Wij hebben dat ingevuld met in ieder geval zes keer per jaar", en daarom zou de slimme meter dus nodig zijn. De minister zegt duidelijk dat "frequent" op diverse wijzen kan worden geïnterpreteerd. Bovendien, zo voeg ik toe, kan de oude meterhouders worden gevraagd om de standen bijvoorbeeld halfjaarlijks door te geven. Voorts suggereert de richtlijn in bijlage IV dat ramingmethodes zonder meteropneming mogelijk zijn. Ten slotte is het maar zeer de vraag of een zeer frequente toezending van facturen consumenten meer zal aanzetten tot energiebesparing dan een relatief minder frequente toezending. In dat laatste geval ontstaat meer een schrikreactie: je krijgt ineens een hoge energierekening, je schrikt en je gaat mogelijk besparen. Hoge frequentie zet dus helemaal niet noodzakelijkerwijs aan tot energiebesparing.

De minister zet in het onderhavige wetsvoorstel dus een kop op de EU-richtlijn. Dat is de "hoofdzonde" van de minister waarover PvdA-senator Van Driel in eerste termijn sprak. Hij vervolgde: wij hebben in deze Kamer duidelijk afgesproken zo'n aanvulling in het algemeen niet meer te accepteren. Ik voeg daaraan toe dat het wetsvoorstel juist door de kop de privésfeer aantast en het EVRM in het geding brengt. Dat ligt niet besloten in de richtlijn.

De heer Van Driel (PvdA):

Even voor alle helderheid. De heer Reuten houdt op met citeren als het hem bevalt. Dat mag, maar ik heb er nog iets achteraan gezegd, namelijk "Jede Konsequenz führt zum Teufel". Er zijn dus ook mogelijkheden om wel uitzonderingen te maken. Voor de volledigheid was het goed geweest als de heer Reuten dat er even bijgevoegd had.

De heer Reuten (SP):

Ja, goed. Ik wil de heer Van Driel nog wel langer citeren. Hij heeft ervoor ook nog iets gezegd.

Het EVRM is voor ons als Eerste Kamer bijzonder belangrijk. We kunnen adviezen vragen aan het CBP en allerlei andere instanties. Ja, dat is zeer belangrijk in onze afweging, maar wij hebben als Kamer ook de eigen verantwoordelijkheid om te toetsen aan de Grondwet en aan het EVRM. Ik benadruk nogmaals dat daarbij de wetsgeschiedenis van belang is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de grond van de schending van de privacy in artikel 8, lid 2, namelijk het belang van het economische welzijn, bijzonder dubieus is. De minister heeft namelijk zelf aangegeven dat het bereiken van financiële baten onzeker is. Bovendien is het oogmerk van het wetsvoorstel, namelijk energiebesparing van 1,5% tot 2% ook onzeker, of zoals de minister zelf zegt: niet hard. Daarmee kan het wetsvoorstel inclusief de wetsgeschiedenis de toets van artikel 8 EVRM niet doorstaan.

De heer Franken (CDA):

Het gaat om een doelcriterium. Je probeert iets te bereiken. Dat wil niet zeggen dat je het zeker zult bereiken. Op zichzelf is het gebruik van de term "doel" al iets wat de heer Reuten "niet hard" zou noemen. Het gaat niet om een resultaat. Het zou het mooist zijn als je het resultaat bijvoorbeeld zou kunnen stellen op 100 en dat zou bereiken. Hier is dat niet zo. Je moet streven naar iets. In het verdrag wordt niet voor niets gesproken van een "doelcriterium" en doelen kun je nu eenmaal niet altijd halen.

De heer Reuten (SP):

Senator Franken is de jurist; ik ben maar een eenvoudige econoom. Mij dunkt dat er toch enige proportionaliteit zou moeten zijn met betrekking tot het doel in verhouding tot de schending van lid 1. De minister zegt ook: we schenden lid 1. Er zal toch een proportionaliteit moeten zijn met het doel van economisch welzijn. Juist door de onzekerheid over het bereiken van dat doel valt de proportionaliteit volgens mij weg.

De heer Franken (CDA):

Die proportionaliteit zit in het volgende punt gebakken. Het gaat om nut en noodzaak om dat doel te bereiken, zodat je niet een volstrekt inadequaat middel hanteert. Dat laat onverlet dat het doel tamelijk vaag kan zijn.

De heer Reuten (SP):

Ik denk dat wij het eens zijn.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kon het niet helpen dat ik bij de voorbereiding van de derde termijn ineens aan de Europese verkiezingen moest denken. Ik bedacht dat veel mensen weer met een rood potlood zullen stemmen, omdat de stemmachines op afstand uitleesbaar bleken te zijn. Ik moest daar even aan denken.

Er is een derde termijn omdat er op een aantal punten nog onduidelijkheid was. Op een aantal punten is er duidelijkheid gekomen. Het is in ieder geval helder dat de Europese consumentenorganisatie geen standpunt over de slimme meters heeft. Er komt wel steeds meer nieuwe informatie op tafel. Gisteravond stelde TROS Radar dit thema nog aan de orde. Daarbij kwamen interessante gegevens naar voren, bijvoorbeeld dat 70% van de geënquêteerden geen voorstander was van een slimme meter. Van de mensen die al een slimme meter hebben, kijkt een kleine 60% nooit op die slimme meter om het energiegebruik te zien. Dat relativeert een aantal doelstellingen sterk. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister.

Op een aantal punten bestaat nog steeds onduidelijkheid. Er wordt nog steeds gesproken van een "pilot" of "proefperiode". Mevrouw Kneppers had het over "een try-out". Volgens ons zou dat een betere term zijn. Er is ook een verschil in interpretatie van wat de Europese richtlijn precies voorschrijft. Dat zijn individuele meters en een individuele meter hoeft geen slimme meter te zijn. Ik denk dat er op dat punt een verschil van inzicht is.

De grootste moeite heeft mijn fractie met deze driehoek: de kwetsbaarheid op het punt van de privacy, de verplichte uitrol en de strafbaarstelling, waarbij de strafmaat bovendien erg hoog is. Wij zijn van mening dat wij het wetsvoorstel in ieder geval in deze vorm niet kunnen aannemen, tenzij een mogelijkheid tot keuzevrijheid voor de consument is ingebouwd.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Het is verstandig dat de PvdA-fractie een derde termijn heeft gevraagd. Vrijwel direct na het debat kwam immers informatie binnen waardoor ook bij onze fracties nog meer vraagtekens rezen over de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel.

De eerste veronderstelling is dat de nationale uitrol van slimme meters een-op-een het gevolg is van de EG-richtlijn Energie-efficiency. Dat laat zich moeilijk rijmen met de tekst van de richtlijn, want wie de richtlijn leest, weet dat de kern ervan is om in alle lidstaten op lidstatenniveau in ongeveer negen jaar 9% energie te besparen – en dat nog wel indicatief – en dat artikel 13 van de richtlijn voorschrijft dat "voor zover technisch mogelijk en financieel redelijk is én voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparing, consumenten tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters". De regeling rept met geen woord over slimme meters, maar gaat over 9% energiebesparing in negen jaar. Dat is de kern van die Europese regeling, niets meer en niets anders. De Nederlandse invulling is dus echt een eigen keuze en niet iets wat van Europa moet. Verwijzen naar Europa "omdat iets moet" is dus oneigenlijk. Het is een zelfstandige keuze voor verplichte nationale uitrol waaruit geen ontsnappen mogelijk is, en een eigen keuze voor het op afstand uitlezen op vaste momenten.

De tweede veronderstelling betreft de vraag of er wel of geen toetsing is geweest aan het recht op privacy in artikel 8 van het EVRM. De minister wijst naar de CBP-toets, maar het is de vraag of dit legitiem is. Het CBP toetst aan de Wet bescherming persoonsgegevens, die is opgezet op basis van de Europese Richtlijn 95/46/EG. Dit is op Europees niveau de referentietekst op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens. De richtlijn schrijft strenge beperkingen voor aan het verzamelen en het gebruik van persoonsgegevens en eist dat in elke lidstaat een nationaal onafhankelijk orgaan is ingericht dat bevoegd is voor de bescherming van deze gegevens. Het gaat dus om de vraag: zijn gegevens goed beschermd? Dat is iets heel anders dan het recht op privacy, want dat is vastgelegd in artikel 8 van het EVRM van de Raad van Europa. Het is uitdrukkelijk niet aan het CPB om de correcte toepassing van dat verdrag te garanderen. Dat is aan de lidstaten van de Raad van Europa en het Europese Hof in Straatsburg. Toetsingskader van het CBP is de Wbp en niet het EVRM.

Naar de opvatting van de fracties van D66 en de OSF hebben de wetsvoorstellen in belangrijke mate betrekking op het verwerken van persoonsgegevens. Integrale toetsing aan het EVRM is dus noodzakelijk. De nationale wet stelt weliswaar de noodzakelijke verplichting tot integrale invoer van slimme meters, maar daarmee is die wet nog geen "noodzakelijkheid in een democratische samenleving", zoals artikel 8, lid 2, van het EVRM stelt. Het EVRM gaat boven de nationale wet. Een maatregel is pas aanvaardbaar als er een dringende maatschappelijke behoefte is. Als die er niet is of niet proportioneel is – dat is de extreem frequente verwerking van gegevens die deze wet voorstelt niet – moet er voor de consument een alternatieve oplossing komen, zo stelt het EVRM. Is de conclusie van onze fracties juist dat geen rechtstreekse onafhankelijke toetsing heeft plaatsgevonden aan artikel 8 van het EVRM?

De noodzakelijkheid is dus niet rechtstreeks getoetst. Daarom staat de rechtmatigheid van de wet naar Europees recht ter discussie. De noodzakelijkheid bestaat uit twee delen: de subsidiariteit – kan de informatie niet op een andere manier bij de consument komen, bijvoorbeeld via directe aflezing in huis, en niet via de netbeheerder? – en de proportionaliteit: zijn uur- en kwartierwaarden en het dagelijks wegsijpelen van informatie niet een buitenproportionele interpretatie van het woord "frequent"? Als de minister niet bereid is tot rechtstreekse toetsing aan het EVRM, kan daarom bijvoorbeeld de Consumentenbond of de vereniging Vrijbit naar het Europees Hof stappen en zelf aldaar om toetsing vragen. Wij vermoeden dat Nederland dan buitengewoon zwak staat omdat een onafhankelijke ex ante toetsing ontbreekt. Als dat eenmaal het gevolg is, hebben wij hier met elkaar een wetsvoorstel aangenomen dat magistrale gevolgen met zich meebrengt. Die gevolgen zullen wij dan moeten terugdraaien. Dat is een rechtstreekse vorm van kapitaalvernietiging. Vandaar mijn bijna emotionele pleidooi om een ex ante toetsing op het EVRM uit te voeren, zodat wij straks niet voor een onmogelijke missie staan. Ik heb begrepen dat de Consumentenbond, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, die toetsing zal vragen. Wij weten dus al waarmee wij rekening moeten houden.

Over de derde veronderstelling, doelmatigheid, kan ik kort zijn. Het economische rendement van de slimme meter is niet bewezen. Uit proeven in het buitenland blijkt dat de serieuze besparing het gevolg is van een energiedashboard in huis. Mevrouw Kneppers noemde dat "een home display". Dat is de enige manier om echt iets te doen aan energiebesparing. Dat zo'n primaire tool in een pluspakket moet komen, is voor onze fracties eerlijk gezegd onaanvaardbaar. Dat is is gewoon een weeffout in dit wetsvoorstel. Is het daarom niet randvoorwaardelijk is om, alvorens te komen tot een definitieve uitrol van de wet als het wetsvoorstel ooit wordt aangenomen, zo'n home display als vereiste neer te zetten en om energiebesparing als een hoofdcriterium in de pilot op te nemen? Als wij hier vanuit Europese regelgeving een wetsvoorstel aannemen om met het instrument van de slimme meter 9% energie te besparen in negen jaar, is het onbestaanbaar dat energiebesparing niet het criterium is om dat te beoordelen. Dat is echt de wereld op zijn kop.

Tot slot gewetensbezwaren en vrije keuze. Het is naar de opvatting van de fracties van D66 en de OSF onbestaanbaar als gewetensbezwaarden worden gecriminaliseerd. Een hechtenis, taakstraf of geldboete als iemand voor zijn eigen privacy opkomt, is disproportioneel. De Consumentenbond spreekt zelf van "criminalisering van consumenten met gewetensbezwaren". Die blijven nu in de kou achter. De enige keuze die consumenten dan nog hebben, is om ertoe over te gaan op houtskool te koken en de open haard dag en nacht te laten branden. Dat kan toch niet de bedoeling van dit wetsvoorstel zijn? En de fooi die de minister in de tweede termijn aan de Partij van de Arbeid toewierp om tijdens de pilot gewetensbezwaarden met rust te laten, biedt natuurlijk geen structurele oplossing.

De vraag is dan ook of de minister het met ons eens is dat er een uitzonderingsregel moet komen voor mensen die de voorgestelde meter niet willen, bijvoorbeeld door artikel 3 te schrappen. Zij kunnen dan voor een andere meter kiezen. Wij zouden dit willen regelen via een novelle. Deze zou de facto een keuzemogelijkheid voor de consumenten scheppen.

Ik kom tot een afronding. Het is bijzonder, zo niet bizar en misschien ook wel een beetje denigrerend dat de vereniging van netbeheerders in een brief van afgelopen weekend laat weten dat het voornaamste probleem van de slimme meters communicatie is. Met andere woorden, waar zeurt de Eerste Kamer nog over? Dat is toch wel een miskenning van de terecht zorg die breed wordt gedeeld in deze Kamer. Dat afdoen met een gelikt communicatieplan doet ons het ergste vrezen voor de manier waarop de netbeheerders met de kwetsbaarheden uit deze wet omgaan.

Ik heb serieuze bedenkingen bij zowel de rechtmatigheid, de doelmatigheid als de uitvoerbaarheid, maar ik wacht desondanks de beantwoording met belangstelling af.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik lever een bijdrage namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP.

Ik wil in deze derde termijn drie aspecten aan de orde stellen. In de eerste plaats de ruis die is ontstaan door de Europese consumentenorganisatie. Ik heb de brief ook goed gelezen waarin de directeur schrijft dat zij niet voor een verplichte invoering is van slimme meters, noch op Europees niveau, noch op nationaal niveau. Zij betreurt uitspraken die het tegendeel beweren, omdat die volgens haar "duidelijk op misinformatie gebaseerd zijn". Ik hoor hierover graag de mening van de minister.

Het tweede aspect waarvoor ik aandacht vraag, is de verplichte invoering. In de eerste plaats moeten volgens de richtlijn slimme meters alleen worden ingevoerd voor zover dit technisch haalbaar is en kostenefficiënt in relatie tot de potentiële energiebesparingen. Naar mijn mening wringt het hier al. Onder de genoemde voorwaarden stelt de richtlijn bovendien dat individuele meters tegen concurrerende prijzen altijd ter beschikking gesteld moeten worden. Dit houdt wel een plicht in voor de aanbieder om slimme meters aan te bieden, maar impliceert tevens een keuzevrijheid voor de afnemer om voor een traditionele meter te kiezen. In de eerste termijn is hier ook al over gesproken.

Voorts legt artikel 13 de verplichting op dat facturering gebaseerd moet zijn op het daadwerkelijke gebruik. Hierbij wordt aangegeven dat facturering frequent genoeg moet zijn om afnemers in staat te stellen hun eigen energieverbruik te regelen. Er zijn echter geen concrete voorschriften voor de frequentie van meting. Er wordt enkel gesproken over daadwerkelijk verbruik en vergelijking met dezelfde periode; hoe vaak een meterstand hiertoe geregistreerd moet worden, bepaalt het artikel niet. De richtlijn lijkt dan ook de plicht op te leggen om individuele meters aan te bieden, maar niet om deze af te nemen. De minister zal het er ongetwijfeld mee eens zijn dat onze fracties de richtlijn zo lezen en interpreteren.

Ook voor de frequentie van meten, oftewel de mate van "slimheid" van de individuele meter, schrijft de richtlijn geen concrete intervalperiodes voor. Er wordt dus al met al de nodige ruimte geboden aan lidstaten bij de implementatie. In de eerste termijn is al duidelijk geworden dat wij de nationale kop die nu op de richtlijn wordt gezet, absoluut niet verantwoord vinden.

Over het derde aspect, de privacy, is vanmiddag al heel wat gediscussieerd. Ik wijs op een conclusie die onderzoekers van de Universiteit van Tilburg trekken op basis van een analyse en afweging van diverse overwegingen. Ik druk mij wat voorzichtig uit, omdat de heer Franken, die ik zeer respecteer, al een groot deel van de beantwoording van de minister voor zijn rekening heeft genomen. Dat stel ik zeer op prijs, maar ik heb ook een eigen interpretatie. Die onderzoekers concluderen naar onze mening dat er strijd is met artikel 8 EVRM. Ik verwijs verder naar de heldere uiteenzetting die collega Schouw vanmiddag heeft gegeven.

In het wetsvoorstel wordt de frequentie waarbij een leverancier de consument informeert over zijn actuele verbruik, ingevuld met zes keer per jaar. Dit staat in schril contrast met de 35.000 verschillende meetmomenten (kwartierwaarden) waar de netbeheerder automatisch over kan gaan beschikken. Waarom? Wat gebeurt daar straks mee? Waarom is dit allemaal nodig? Het staat ook in schril contrast met de 365 dagstanden waarover de leverancier automatisch kan gaan beschikken.

De Europese richtlijn is gericht op het beter informeren van consumenten over hun energieverbruik, dus over wat er in hun meterkast gebeurt. De richtlijn zegt niets over het versturen van de meetdata naar buiten het huis van de consument. Er volgt geenszins een verplichting uit dat de netbeheerder of de leverancier elk kwartier, elk uur, of elke dag de beschikking moet krijgen over de meetdata. Wij hebben een ingewikkelde maatschappij, maar het lijkt er nu op dat wij doldraaien en dit is nog maar het begin.

Het wetsvoorstel schrijft helaas voor dat consumenten verplicht een tweekanalig systeem krijgen. In de eerste termijn hebben onze fracties gepleit voor een alternatief. De minister heeft toen toegezegd dat zij dit zou meenemen ook al zou dat moeilijk zijn. Toen ik zaterdag noodgedwongen – tot groot ongenoegen van mijn vrouw – nog eens de wetstekst bestudeerde, dacht ik: de minister kan dat niet toezeggen want de wet verplicht tot een tweekanalig systeem. Toen zat ik klem. Maar goed dat er nog een rustdag volgde waarop ik tot enige bezinning kon komen, ook op het antwoord van de minister. Juist daarom, denk ik.

Aan de Europese Richtlijn is dus een uitgebreide nationale kop toegevoegd. Het bieden van keuzen aan consumenten is daardoor uitgesloten. Onze fracties hebben het hier heel moeilijk mee. Daarom verzoek ik de minister dan ook om door middel van een novelle tegemoet te komen aan de grote bezwaren tegen het verplichtende karakter en de economische sanctie. Je moet er toch niet aan denken dat mensen die principieel bezwaard zijn, straks zes maanden hechtenis krijgen? Zij mogen dan weliswaar hun zondagse pak of spijkerbroek dragen, maar toch. Dit is een groot schrikbeeld.

Ik wil het hier in eerste instantie bij laten.

De vergadering wordt van 14.45 uur tot 15.00 uur geschorst.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Vorige week heeft de heer Van Driel namens zijn fractie gevraagd om een nadere schriftelijke uitleg over twee onderwerpen. Allereerst de toetsing aan artikel 8 van het EVRM: is er volgens het College Bescherming Persoonsgegevens getoetst en, zo ja, met welk resultaat? Ik kom daarop terug bij het wetsvoorstel over het marktmodel. Ten tweede was er het standpunt van de Europese Consumentenorganisatie over de slimme meter en de privacy. Ook daarop kom ik terug. De Kamer heeft over beide onderwerpen een brief van mij ontvangen.

Het lijkt me goed om vandaag te spreken over de zaken die de Kamer verder nog zorgen baren. Toen de heer Van den Berg sprak over de zaterdags- en zondagsrust moest ik even grinniken over de opmerkingen uit de zaal. Hij mag rustig weten dat ik daar ook wakker van heb gelegen. Het betreft tenslotte een wetsvoorstel dat van belang is, waarover ook de Tweede Kamer een uitdrukkelijke mening heeft gegeven en waarover inderdaad, tussen de behandeling daar en hier, op een aantal punten nieuwe informatie is gekomen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat hij eerst wil weten wat er allemaal precies aan de hand is voor hij er ja of nee tegen zegt, en of het misschien toch niet een beetje anders kan. Dat laatste was ook iets wat verschillende leden in tweede termijn uitdrukkelijk naar voren brachten. En toen ik hoorde dat er een derde termijn kwam, ben ik daar natuurlijk ook verder over gaan nadenken. Het is immers erg gemakkelijk om een debat te voeren en that's it, maar zo zit ik niet in elkaar: we houden het debat en we zullen zien waar ik Kamerleden tegemoet kan komen en waar niet. Dit is ook mijn opstelling bij mijn antwoorden in deze derde termijn. Ik informeer de Kamer echter altijd op basis van de feiten die mij bekend zijn. En of het nu gaat over de Europese Consumentenorganisatie of over het CBP, de informatie die ik heb, doe ik de Kamer toekomen. Vandaar ook dat ik in mijn brief, die de Kamer vanochtend ontving, een grote hoeveelheid citaten heb opgenomen uit stukken van de Europese Consumentenorganisatie; daarop heb ik mijn namelijk gebaseerd. Ik hoef die citaten hier nu niet te herhalen, maar het is duidelijk dat deze organisatie bij herhaling heeft gewezen op de voordelen van slimme meters in combinatie met het recht van consumenten om de beschikking te krijgen over actuele gegevens. Ik heb níét de indruk willen vestigen dat deze organisatie voorstander is van een verplichte pan-Europese uitrol van slimme meters. Kortheidshalve verwijs ik naar de brief die ik de Kamer vanochtend heb doen toekomen.

Twee wetsvoorstellen zijn aan de orde. Ik wil beginnen met het eerste: het wetsvoorstel over energie-efficiency. Daarna behandel ik het andere. Met het wetsvoorstel over energie-efficiency implementeer ik de Europese richtlijn; niets meer en niets minder.

De heer Van Driel (PvdA):

Komt de minister nog terug op wat zij van de visie van de Europese Consumentenorganisatie vindt? Dat is me namelijk toch niet helemaal helder. Zij zei expliciet, ook blijkens het verslag, dat de Europese Consumentenorganisatie voorstander hiervan is. Zij heeft ons dus op het verkeerde been gezet. Zonet zei ze dat ze het uit wat citaten had gehaald. Maar begrijp ik haar goed dat zij het daar niet echt heeft gevraagd, maar alleen maar een beetje heeft gegokt? Is dat een goede interpretatie?

Minister Van der Hoeven:

Nee, dat is geen goede interpretatie. Ik mag mij toch zeker baseren op officiële uitspraken van de Europese Consumentenorganisatie? Het is niet voor niets dat ik die de Kamer heb doen toekomen, onder andere "Putting Regulators in the Driving Seat, BEUC's comments on the European Commission's proposals to complete the internal market for Energy" van 20 december 2007 en "The EU energy markets after the liberalisation: Consumers still waiting to reap the full benefits. Summary of results of a survey carried out among our member organisations within the EU in the first half of 2008", van 23 oktober 2008. Ik heb die voorbeelden genoemd en daarop heb ik mij gebaseerd. Je moet je wel kunnen baseren op officiële stukken die je krijgt.

De heer Van Driel (PvdA):

Graag een expliciet antwoord: is er een brief uitgegaan naar de Europese Consumentenorganisatie met die vraag, is er een telefoontje geweest, is daar misschien een transcript van? Of heeft uzelf geïnterpreteerd, of uw ambtenaren, wat men op grond van allerlei richtlijnen wellicht in Europa hierover dacht?

Minister Van der Hoeven:

Op alle vragen is mijn antwoord "nee": ik heb geen brief gestuurd, ik heb geen interpretatie gegeven van wat mogelijk aan de orde zou kunnen zijn. Ik heb mij gebaseerd op de stukken die de BEUC, dus de Europese Consumentenorganisatie zelf, heeft geschreven, die openbaar toegankelijk zijn en die u ook kunt opvragen als u googelt.

De heer Van Driel (PvdA):

Dan is mijn oordeel in ieder geval dat u wel heel stellig, met weinig of geen omwegen, heeft gezegd dat de BEUC hiermee instemde, en dat u dat heeft gebaseerd op interpretaties van stukken die u van het net heeft gehaald of die u anderszins hebben bereikt. Dat vind ik buitengewoon dun, nog niet eens over één nachtje ijs.

Minister Van der Hoeven:

Ik maak uitgesproken bezwaar tegen deze constatering. De heer Van Driel zegt namelijk dat de officiële reacties van een organisatie gericht aan de Commissie – want daarover spreek ik – niet zouden mogen worden gebruikt. Dat kan niet.

De heer Van Driel (PvdA):

Die mogen best worden gebruikt, daarover is geen misverstand, maar wel met de nodige voorbehouden. Als de minister onvervroren zegt dat de Europese Consumentenorganisatie het niet met de Nederlandse Consumentenbond eens is en wel voorstander is, is dat háár interpretatie, want er is geen onomstotelijk bewijs. In mijn ogen heeft zij dat gesuggereerd.

Minister Van der Hoeven:

Dan lijkt het me toch het verstandigst als ik maar ga citeren.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Voordat de minister gaat citeren het volgende. Toen senator Van Driel het zonet over "dun" had, zei de minister "officiële stukken". Van de betreffende organisatie heb ik begrepen dat het in een aantal van de citaten die de minister aanvoert, niet gaat om standpunten, maar om werkdocumenten. De minister citeert dus uit een aantal werkdocumenten, zonder dat het daarbij gaat om standpunten van de organisatie. Dat lijkt mij een essentieel onderscheid. Het gaat dus níét om officiële stukken.

Minister Van der Hoeven:

Het gaat om officiële stukken, het gaat om stukken die officieel zijn ingediend. Bijvoorbeeld als de BEUC de acht prioriteiten voor het Zweedse presidency noemt en een daarvan is: "Ensure consumers can have access to their actual consumption, notably through Smart Metering." Dat is een prioriteit en een advies aan het Zweedse voorzitterschap. En als prioriteit voor het Tsjechische voorzitterschap: "Ensure consumers can choose to be informed about their actual consumption, notably through Smart Metering." Dit zijn dus officiële stukken. Ik kan mij niet voorstellen dat die zo worden afgedaan.

Voorzitter, vindt u het goed dat ik naar het volgende blokje ga, of zal ik hier verder uit citeren?

De voorzitter:

Dat lijkt mij niet nodig, mevrouw de minister.

Minister Van der Hoeven:

Inmiddels heb ik ook de brief gezien van de BEUC aan mijn adres. Ik heb zeer zeker niet de indruk willen wekken die men hier vermoedt; ik herhaal dat ik níét de indruk heb willen wekken dat deze organisatie voorstander is van een verplichte pan-Europese uitrol van slimme meters. Ook heb ik aangegeven waar ik mijn informatie vandaan heb gehaald.

Nu het wetsvoorstel over energie-efficiency. Het implementeert twee eisen die de Europese richtlijn stelt aan meters: ten eerste de eis dat de afnemer de beschikking krijgt over een individuele meter, die het actuele energieverbruik nauwkeurig weergeeft en informatie geeft over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk gebruik; ten tweede de verplichting van de leverancier om de afnemer, aldus de richtlijn, "frequent genoeg" te voorzien van informatie over zijn energieverbruik. Ik heb al eerder aangegeven dat een individuele meter die het actuele energieverbruik nauwkeurig doorgeeft en informatie geeft over de tijd waarin sprake is van daadwerkelijk gebruik in de praktijk een digitale meter is. Op grond van de richtlijn worden de meters geïnstalleerd in de volgende situaties: nieuwbouw, ingrijpende renovatie, op aanvraag en bij reguliere vervanging, tenzij dat technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt. De netbeheerders hebben in hun brief van 2 april verduidelijkt wat hun beleid is ten aanzien van reguliere vervanging. Dat komt erop neer dat, als een bepaald type meter niet meer voldoet aan de vereisten uit het reglement meterpools van het Platform Meterbedrijven en niet meer voldoet aan de Metrologiewet, dat type wordt afgekeurd. Meters van dat type moeten dan binnen een bepaalde periode, zo'n twee jaar, worden vervangen. De sector heeft met deze brief bevestigd dat de praktijk zal zijn dat mensen die in eerste instantie niet kunnen worden overtuigd van nut en noodzaak en het vervolgens weigeren – dat is inderdaad een economisch delict waar ik straks op terugkom – herhaaldelijk zullen worden benaderd met communicatie waarin ze een slimme meter krijgen aangeboden. Netbeheerders en dienstverleners hebben natuurlijk belang bij een goede klantrelatie en geen behoefte aan handhavend optreden, althans als ze door aanhoudende weigering van die klanten niet worden belemmerd bij de uitvoering van hun wettelijke taken. Het is bekend dat die benadering mij aanspreekt. Dat neemt niet weg dat in het wetsvoorstel marktmodel en in het implementatievoorstel voor het niet meewerken van het plaatsen van een slimme meter eigenlijk een sanctie is opgenomen via de Wet op de economische delicten en wel in artikel 3. In eerste instantie wees mevrouw Kneppers daar nadrukkelijk op. Daarin staat dat artikel 1 onder 4 van de Wet op de economische delicten zal worden gewijzigd, vervolgens ook nog de Gaswet en de Elektriciteitswet. Die sancties kunnen zijn een taakstraf, een geldboete van de vierde categorie of een hechtenis van ten hoogste zes maanden. Nu heeft deze Kamer in den brede aangegeven dit niet redelijk te vinden, te beginnen met de VVD, naderhand daarin bijgevallen door enkele andere fracties. Als ik dit wetsvoorstel belangrijk vind en dat vind ik, snap ik ook wel dat ik moet bezien hoe ik de Kamer tegemoet kan komen. Ik denk dat wij nu een mogelijkheid hebben. De verwijzing naar de Wet op de economische delicten in artikel 3 van het marktmodel en de verwijzing in artikel 35 naar artikel 3 van de implementatiewet zouden wij kunnen ondervangen via een novelle. Ik denk dat wij hiermee een groot aantal van de problemen weghalen die de Kamer dwarszitten. De procedure van de novelle is bekend. Ik hoop dat ook de Tweede Kamer hieraan wil meewerken, anders heb ik weer een ander probleem, maar dat zien wij dan wel weer. Ik kan mij vergissen, maar ik heb het idee dat als wij het zo doen wij een heel groot deel van de problemen hebben ondervangen. Ik hoor daar graag de mening van de Kamer over.

Het creëren van de mogelijkheid om de slimme meter niet te accepteren komt eveneens tegemoet aan de wensen van de Kamer. Ik vind dat een betere optie dan wanneer je iets alternatiefs gaat creëren. Men houdt dan wat men heeft, namelijk een domme meter. De novelle zoals ik net aangaf, maakt dat mogelijk.

De heer Schouw (D66):

In elk geval namens mijn fractie zeg ik de minister dank voor deze toezegging. Daar hebben wij met elkaar ook hard voor geknokt. Het is een compliment aan de minister waard dat zij bereid is om artikel 3 te schrappen. De gevolgtrekking daarvan is natuurlijk ook dat wij op zoek moeten gaan naar een alternatieve meter. Als dat een weg kan zijn die wij met elkaar kunnen bewandelen, dan is alleen maar dank op zijn plaats!

Minister Van der Hoeven:

Ik kom straks nog wel even terug op die slimme meter, wat je er zoal mee kunt, maar liever geen alternatieve meter. Ik zou dan zeggen: of een slimme meter die allerlei dingen kan, of men houdt wat men heeft.

De heer Van Driel (PvdA):

Mag ik hier nog een verduidelijkende vraag over stellen? Als artikel 3 vervalt, betekent dat dan dat alle sanctiebepalingen vervallen en dat het gewoon gebeurt op basis van vrijwilligheid?

Minister Van der Hoeven:

Ja!

Voorzitter. De heer Van Driel vroeg wat het betekent als de Kamer instemt met het implementatievoorstel, maar het wetsvoorstel marktmodel aanhoudt. Dat lijkt mij niet zo handig. Door de novelle die ik heb toegezegd, lijkt mij dat ook niet nodig. Stel overigens dat de Kamer het wel zou doen, dan stemt zij in met de beperkte uitrol van die digitale meter, met een leverancier die ervoor zorgt dat de afnemer een volledig overzicht ontvangt van de huidige energiekosten en facturering op basis van het werkelijke gebruik en frequent genoeg – zes keer per jaar bij een slimme meter en een keer per jaar bij een analoge meter – zodat de afnemer in staat is om zijn eigen energieverbruik te regelen.

De heer Van Driel (PvdA):

Als ik de minister goed begrijp, vindt de uitrol dan wel plaats op basis van vrijwilligheid. Als dat de goede interpretatie is, kan mijn fractie betrekkelijk kort zijn, want dan vervallen de meeste van onze bezwaren. Er is dan geen sanctie meer, het CBP hoeft er niet meer aan te pas te komen en het is immers vrijwillig. Als je eraan meedoet, aanvaard je ook de consequenties. Ik wil nog wel even heel scherp hebben dat er sprake is van absolute vrijwilligheid, ook na twee jaar. Dat wij er over tien jaar misschien anders over denken, zien wij dan wel weer. Maar de komende tien jaar ten minste is het in ieder geval op basis van vrijwilligheid.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik sluit mij daar graag bij aan, ook bij de waardering voor de minister. Ook onze fracties kunnen hiermee instemmen.

Minister Van der Hoeven:

Het zijn twee wetsvoorstellen die met elkaar zijn verbonden, ook via het artikel dat ik net noemde en ook via de novelle. Met inachtneming van die novelle gaat de implementatie van de richtlijn door. Over de implementatie van de uitrol die later komt, na twee jaar, kom ik bij de Kamer terug. In de richting van de heer Schouw zeg ik dat wij natuurlijk wel verder werken aan die veel slimmere meter die er wellicht in de toekomst zal komen. In de AMvB moeten wij aangeven aan welke eisen die slimme meter moet voldoen. Wij gaan het natuurlijk zo niet onmogelijk maken. Wij maken het wel vrijwillig. Die AMvB komt er dus en daarin zal worden aangegeven waaraan die slimme meter moet voldoen. Anders kan er wildgroei in komen. Als mensen ervoor kiezen, hebben ze het basispakket plus een aantal zaken daar bovenop, zodat ik ook aan dat dashboard tegemoet kan komen.

De heer Van Driel (PvdA):

Toch nog een vraag. Klopt het gewoon dat wij wetsvoorstel 31320 aannemen, implementatie van de Europese richtlijn, waartegen mij fractie op zich ook geen bezwaar heeft, en dat wij wetsvoorstel 31374 niet in stemming brengen en er een novelle komt waarin wordt geregeld dat het alleen op basis van vrijwilligheid gaat? Is dat een juiste interpretatie?

Minister Van der Hoeven:

Wetsvoorstel 31320 moet in ieder geval maar daar hebt u geen bezwaar tegen. Voor wetsvoorstel 31374 is die novelle nodig. Maar in feite slaat die novelle ook op het wetsvoorstel energie-efficiëntie, ook op de richtlijn, dus op beide. Anders zou ik u niet tegemoet komen. Ik zou u dan inderdaad op het verkeerde been zetten, mijnheer Van Driel, en natuurlijk ben ik niet plan om dat te doen.

De heer Reuten (SP):

De novelle betreft het schrappen van artikel 3 uit wetsvoorstel 31320 inzake de implementatie met overeenkomstige consequenties voor het andere wetsvoorstel. In beginsel is ook mijn fractie tevreden met een dergelijke novelle. Wij zouden ook graag nog spreken over de kosten, maar daar komt de minister nog op.

Minister Van der Hoeven:

Dit betekent dat de novelle nu gemaakt wordt en dat ik de Europese Commissie laat weten – ik zit met die implementatietermijn in mijn maag – wat precies de reden is dat wij niet kunnen voldoen aan de implementatietermijn en hoe wij denken op korte termijn wel te kunnen voldoen aan de implementatietermijn. De novelle heeft betrekking op zowel 31320 als 31374.

Ik denk dat ik hiermee de vragen over het wetsvoorstel over energie-efficiency en de Europese richtlijn beantwoord heb. Ik heb ook aangegeven wat de consequenties van de novelle zijn voor het wetsvoorstel marktmodel. Dat wetsvoorstel gaat over andere zaken, over erna, over de tweede fase in die uitrol, als de uitrol grootschaliger wordt, en over de eisen die dan worden gesteld aan de meetinrichting, de slimheid en het leveranciersmodel. Laat ik beginnen met die grootschalige uitrol: wij nemen daar nu geen besluit over. Pas als blijkt dat hetgeen ik verplicht moet doen op grond van het vorige wetsvoorstel een positief effect heeft, gaan wij over tot volledige uitrol. Daar zit een weegmoment in.

De richtlijn noemt als uitzondering voor reguliere vervanging dat het technisch onmogelijk is of niet-kostenefficiënt. Die cost efficiency zal ik uiteraard breed interpreteren. Bovendien maak ik een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Ik neem een termijn van in ieder geval twee jaar voordat ik op dat punt een beslissing neem. Dat wordt dus op zijn vroegst 2011. De NMa evalueert alles wat er gebeurt in de periode tot 2011 en rapporteert daarover aan mij. Ik zal de betrokken belanghebbenden breed bij de evaluatie betrekken, zowel de afnemersorganisaties en de Consumentenbond als de netwerkbedrijven en de leveranciers. Als de uitkomsten positief zijn, dan neem ik een beslissing over de brede uitrol. Pas daarna stel ik de AMvB op die de brede uitrol regelt. Als de uitkomsten negatief zijn en de uitrol bij vervanging niet-kostenefficiënt blijkt, dan beperk ik mij tot hetgeen de Europese richtlijn mij verplicht.

De vraag is wat het criterium is om over te gaan tot die grootschalige uitrol. In elk geval mogen er geen onredelijke nadelen zijn van de introductie van de slimme meter. Wij houden dus een consumentenbarometer bij. Wij willen echt op de hoogte zijn van die tevredenheid; over plaatsing, juistheid van de informatie, afhandeling klachten, enzovoort. Het energiebesparingspotentieel moet voldoende zijn. Ik voeg daarom het criterium "energiebesparingspotentieel" toe, zoals gevraagd is door de heer Schouw en mevrouw Kneppers. Uiteraard moet de levering van de energie ongestoord zijn en moet de rekening kloppen en dat soort dingen. Moet dat van de richtlijn? Nee. Ik voeg dat echter wel toe. Dat is de tweede fase vanuit mijn ambitie om een structurele bijdrage te leveren aan een duurzaam en efficiënte energiehuishouding. Overigens zitten Commissie, Europees Parlement en de Raad inmiddels op een vergelijkbare lijn wat die slimme meters betreft. In het derde pakket staat dat 30% van de eindafnemers tegen 2020 moet beschikken over een bidirectionele, elektronische meter voor elektriciteit. Ik kan de heer Van den Berg dan niet meer tegemoetkomen, maar dan spreken wij over 2020. Een uitzondering is alleen toegestaan op basis van een economische analyse van kosten en baten.

Ik maak graag een paar opmerkingen over de meetinrichting. Daarbij gaat het om slimheid, betaalbaarheid en privacy. Bij elk van deze drie onderwerpen sta ik graag wat langer stil. De slimheid van de meter: hoe slim mag een meter zijn en hoe slim moet een meter zijn? Dat leggen wij vast in die AMvB waarover ik net sprak. Om te voldoen aan de EU-richtlijn kunnen de eisen heel beperkt zijn. Het gaat om een meter die tweewegcommunicatie mogelijk maakt. Dan hoeft de meterman niet steeds fysiek langs te komen. Ook is de meter in staat om informatie te leveren over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk gebruik. De meter moet dat kunnen registreren en weergeven. Bij de uitrol geldt dat de installatiekosten in verhouding tot de meterkosten hoog zijn. Het is dan ook gewenst om de functionaliteiten uit te breiden. Daarbij komt dat de Tweede Kamer een aantal eisen heeft gesteld op het punt van de minimale functionaliteit. Het resultaat daarvan is dat additionele eisen die in de AMvB gesteld worden, betrekking hebben op registreren en weergeven van de geleverde elektriciteit uit zonnepanelen (micro-wkk), op afstand aan- en uitschakelen, dimmen, fraudedetectie, registratie van spanningsonderbrekingen en een standaard data-uitgang die buiten de display of de meter ook lokale toepassingen faciliteert zoals aansluiting op een in home display PC of ADSL-modem. Verder moet het kunnen weergeven in eurowaarden, dus het gebruik uitgedrukt in geld in plaats van kilowattuur. Deze eisen zijn te beschouwen als een kop op de Europese eisen, maar zij zijn wel onderdeel van een breed gewenste functionaliteit. Ik herinner mij uit het vorige debat dat een aantal leden de slimme meter nog lang niet slim genoeg vond. Dit deel van het wetsvoorstel maakt het mogelijk om het dashboard van de heer Schouw te regelen, maar ook de echt slimme meter van de heer Van Driel. Overigens wordt de AMvB breed voorgehangen. Op die manier wordt voorkomen dat er ongelukken of vereiste functionaliteiten over het hoofd worden gezien, of onnodige eisen worden gesteld. Ik betrek TNO, maar dat heb ik al eerder toegezegd, bij de definitieve formulering van de AMvB.

Ik kom op de betaalbaarheid. Ik heb al afgesproken met de Tweede Kamer dat die slimme meter de consument niet meer mag kosten dan wat er nu maandelijks betaald wordt aan meterhuur, door ons allemaal. Gezamenlijke netbeheerders hebben gezegd dat meer functionaliteiten op de meter ook meer kost. Als de uitrol te lang duurt en te sterk individueel wordt bepaald, dan heeft dat consequenties voor de kosten. Ik zal er in elk geval voor zorgen dat in de ministeriële regeling een tariefplafond wordt opgelegd voor de meterhuur. Uiteraard is ook de kostenontwikkeling van de meter een belangrijk toetsingscriterium bij de evaluatie. Als iemand geen slimme meter wil, dan houdt hij zijn domme meter.

De heer Reuten (SP):

Verbinden wij daaraan ook de consequentie dat degene die de robuuste meter houdt op een lager tarief aanspraak kan maken? Dat zou redelijk zijn.

Minister Van der Hoeven:

Waarom?

De heer Reuten (SP):

Omdat die goedkoper is.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb net aangegeven dat de netbeheerders hebben aangegeven wat de consequenties zijn van meer functionaliteiten. Als er meer eisen worden gesteld aan de slimme meter, dan wordt deze duurder. Ik kan uw vraag dus niet zonder meer met ja of nee beantwoorden.

De heer Reuten (SP):

Ik bedoel wat anders. Ik bedoel dat degenen die de robuuste meter willen blijven gebruiken, daarvoor een lager huurtarief tegemoet kunnen zien.

Minister Van der Hoeven:

Nee, degenen die de oude meter willen houden, blijven gewoon betalen wat zij op dit moment betalen. Op een eerder moment heb ik aangegeven dat die slimme meter niet meer mag kosten dan wat er nu door ons allemaal wordt betaald aan meterhuur. U moet de zaken niet omkeren.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Ik heb een soortgelijke vraag. Ik kan mij voorstellen dat degenen die geen slimme meter willen maar de domme meter graag willen houden, daarvoor extra betalen. Dat bedoelt mijnheer Reuten denk ik ook.

Minister Van der Hoeven:

Volgens mij zegt u nu wat anders.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Dan wil ik graag antwoord op die vraag.

Minister Van der Hoeven:

Dat begrijp ik. Ik pak mijzelf even als voorbeeld. Als ik een domme meter wil houden, dan blijf ik betalen wat ik nu betaal. Als ik een slimme meter wil hebben, dan mag die mij niet meer kosten dan wat ik nu maandelijks betaal aan meterhuur. Ik houd daaraan vast. De heer Reuten probeert de huurprijs van de domme meter te verlagen. Daar werk ik echter niet aan mee. Trouwens, als ik mijn domme meter houd, dan moet ook de meteropnemer weer langs komen. Als de heer Reuten een slimme meter heeft, dan heeft hij dat niet nodig.

De heer Reuten (SP):

Dat hoeft maar één keer in de drie jaar.

Minister Van der Hoeven:

Dat is nog altijd meer dan één keer per jaar.

Dit brengt mij bij het onderwerp van de privacy. Door de verplichting eruit te halen, heb ik een deel van de vragen beantwoord. Het wetsvoorstel is getoetst door het CPB en is op basis van dat advies aangepast. Daarmee voldoet het wetsvoorstel aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Ik heb naar aanleiding van het verzoek over artikel 8 EVRM nader contact gehad met het College Bescherming Persoonsgegevens. Dat heeft mijn lezing van artikel 8 EVRM en de relatie met de Wet bescherming persoonsgegevens rechtstreeks bevestigd. Ik heb ook in de brief die de Kamer inmiddels van mij heeft ontvangen aangegeven dat privacy op verschillende niveaus gewaarborgd is, allereerst in het EVRM. Op het moment dat iemand kiest voor de slimme meter, is het part of the deal. Op het moment dat je kiest voor het behoud van de domme meter, is dat niet van toepassing.

De heer Van Driel vroeg aan mij om een brief van het CBP. Ik onderstreep wat de heer Franken volgens mij eerder heeft gezegd: het College Bescherming Persoonsgegevens is een onafhankelijk adviesorgaan. Dat laat zich niet door mij opdracht geven om u een brief te schrijven. Als uw Kamer inderdaad een brief van dat college wil ontvangen, is het ook aan uw Kamer om daar als Kamer om te vragen en om u zich als Kamer rechtstreeks tot het CBP te wenden.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik hecht daar een stuk minder aan als er keuzevrijheid is. Dan ligt het wat mij betreft totaal anders. Dan vind ik het relatief. Merkwaardig blijf ik het wel vinden dat de minister antwoord krijgt en een eenvoudig Eerste Kamerlid niet, maar dat kan ik de minister verder niet verwijten.

Minister Van der Hoeven:

Nee, dat klopt.

De heer Franken heeft mij gevraagd om nog eens uiteen te zetten op welk niveau met geaggregeerde, geanonimiseerde gegevens wordt gewerkt en welke alternatieven er in de loop van de evaluatie worden onderzocht. Het is goed dat dit nog eens aan de orde komt. Alleen de netbeheerder gebruikt voor de uitvoering van zijn wettelijke taken dergelijke geaggregeerde, geanonimiseerde data. De verwerking van die gebruiksdata is voor de duidelijkheid alleen toegestaan in het kader van wettelijk voorgeschreven taken: doelmatig netbeheer, het opsporen en herstellen van storingen en het handhaven van de energiebalans. Mede naar aanleiding van het advies van het CBP heb ik de wet en de toelichting daarop op dat punt aangescherpt. Geaggregeerd en geanonimiseerd betekent dat gebruiksgegevens – dat betreft vooralsnog de 24 uurswaarde – van individuele afnemers worden samengevoegd en een nauwkeurig beeld geven van de totale afname en "invoeding" in een bepaald deel van het netwerk van de regionale netbeheerder. Die gegevens worden benut voor het snel opsporen van netverliezen en dus ook ongebruikelijke fluctuaties in het net. Dan kan met die nauwkeurige gebruiksdata de nodige transportcapaciteit in delen van het net beter worden voorspeld. Dat is nu misschien nog niet zo aan de orde, maar het komt aan de orde als er in de toekomst op grotere schaal dan nu decentraal opgewekte elektriciteit wordt "ingevoed". Daarbij is dus geen sprake van tot de aansluiting herleidbare data. Dat laatste is alleen het geval als de wetgeving over netbeheer in het kader van de wettelijke taak op grond van de Elektriciteitswet meetdata van duurzaam geproduceerde elektriciteit of installaties moet doorgeven of als het vermoeden bestaat van fraude. Om netverliezen op te sporen en ook de socialisering van de kosten over andere gebruikers te voorkomen, is het van belang dat de netbeheerder in dat geval een fijnmazig inzicht heeft in het net. Dat komt uiteindelijk ook de betaalbaarheid en leveringszekerheid voor de consument ten goede.

Ik bedank degene die de suggestie deed om te monitoren hoe de netbeheerder met deze gegevens omgaat en wat het aan baten oplevert. Ik betrek het op deze manier bij de evaluatie.

De Kamer onderstreept ook het belang van veiligheid en noemt het voornemen om een vergelijkbaar niveau van gegevensbescherming te realiseren als de bancaire sector aanhoudt. Dat moet duidelijk worden gemaakt. Wij zijn het daarover helemaal eens. Een goede implementatie van de slimme meter staat of valt ook met goede communicatie. Tot op heden is het nog niet mogelijk geweest om dat breed en intensief te doen, omdat beide wetsvoorstellen nog moesten worden behandeld. Vanaf dit moment kan het wel. Het kan ook samen met de sector. Ik stel mij dan ook voor dat ik mede op basis van het wetsvoorstel en de novelle, zo die wordt aanvaard, de voorlichting ga starten. Dan is veiligheid inderdaad een heel erg belangrijk punt.

De heer Van den Berg zei – ik hoop dat ik hem goed citeer – dat hij instemt met de implementatiewet van het marktmodel op voorwaarde dat het tweede, derde en vierde lid van artikel 26 AB van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13B van de Gaswet voorlopig niet in werking treden. Nu wil ik eerst weten of dat nog geldt nadat ik mijn toezegging heb gedaan. Dat geldt niet meer. Dan is dat hierbij ook opgelost.

Het derde element van het voorstel is het leveranciersmodel. De aanleiding waren natuurlijk de grote administratieve problemen op de energiemarkt. Het wetsvoorstel beoogde één helder aanspreekpunt voor de klant. Leveranciers zijn nu nog afhankelijk van de netbeheerder voor het bieden van oplossingen aan de klant. Ik kan dat met het leveranciersmodel zelfstandig uitvoeren. Minder afstemming is tijdbesparing en geldbesparing. Dan heb je ook minder kans op fouten. Daar hebben afnemers gewoon direct profijt van. Het leveranciersmodel is dus een aanvulling op de splitsing van de energiebedrijven. Het netbedrijf richt zich uitsluitend op het transport en faciliteert de marktpartijen. De leverancier richt zich op de eindgebruiker en de wensen van de klant. De bedoeling is om het marktmodel in 2010 in te laten gaan, uiteraard afhankelijk van de afhandeling van de novelle.

De heer Franken vroeg of de vervaltermijn niet moest gelden voor het vorderingsrecht in plaats van het recht om te factureren. Ik grinnik hier een beetje bij omdat wij meerdere keren over dit punt van gedachten hebben gewisseld en hij dat ook met mijn voorgangers heeft gedaan. Het moet nauwkeurig en correct zijn en in ieder geval geen aanleiding geven tot misverstanden, want daar heeft niemand iets aan. In het wetsvoorstel is aan het recht om voor de door de netbeheerder geleverde dienst te factureren een vervaltermijn van twee jaar gekoppeld. De heer Franken veronderstelt terecht dat met de betreffende bepalingen over de vervaltermijn in het wetsvoorstel wordt beoogd dat na twee jaar het recht vervalt om betaling van betreffende kosten te vorderen. Dat blijkt niet voldoende helder. Ik zeg toe dat ik een dergelijke wijziging op zal nemen in de nota van wijziging bij het onlangs in de Tweede Kamer ingediende verzamelwetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Dat is het wetsvoorstel met nr. 31904.

Ik denk dat ik alle vragen, voor zover zij nog relevant waren na mijn toezegging over de novelle, heb beantwoord.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Ook ik wil de minister bedanken voor haar toezegging om ons voorstel voor een novelle over te nemen. Ik had alleen nog een vraag, een vraag over het wetsvoorstel met nr. 31374. Het ging een beetje snel. De minister heeft gezegd dat zij nu geen besluit neemt over een grootschalige uitrol. Wat besluiten wij nu dan wel? Hebben wij het alleen over de renovatie en de nieuwbouw?

Minister Van der Hoeven:

Op dit moment stemt u nergens over, want er moet een novelle komen. Daar draait het om. Zodra de novelle er ligt, waarbij dus in feite de verplichting en de verwijzing naar de Wet op de economische delicten (WED) eruit wordt gehaald, want die haal je er dan uit, is het geen probleem. Ik kom daar zo spoedig mogelijk op terug, zij het in eerste instantie bij de Tweede Kamer. Over het andere wetsvoorstel met nummer 31374 inzake de verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt heb ik gezegd dat ik eerst de periode van twee jaar benut, waarin het wetsvoorstel met nr. 31320 wordt geïmplementeerd. Wij hebben geconcludeerd dat er een evaluatie moet plaatsvinden en aan welke eisen die moet voldoen. Een suggestie daarvoor heb ik overgenomen. Er komt vervolgens een weegmoment over het tijdstip waarop wij dat moeten invoeren. Daar is dat weegmoment voor.

Voor het wetsvoorstel met nr. 31320 moeten wij wel in een AMvB regelen aan welke eisen de in te voeren slimme meter moet voldoen voor degenen die de keuze maken. Bij de Kamer komt dus de novelle terug. Daarna wordt er gestemd over de wetsvoorstellen die er tegen die tijd liggen. Vervolgens komt de AMvB over de invoering van de slimme meter bij de Kamer terug. In een later stadium komt bij de Kamer terug hoe de implementatie van de Europese richtlijn valt en wat wij daaruit leren. Ten slotte komt het weegmoment over de uitrol.

De heer Schouw (D66):

Volgens mij betekent dit dat wij deze behandeling aanhouden totdat de novelle hier komt. Daarna gaan wij vrolijk verder met elkaar.

Minister Van der Hoeven:

Over de novelle?

De heer Schouw (D66):

Over de novelle in relatie tot de twee wetsvoorstellen. Wij hebben gezegd wat wij daarover wilden zeggen. U bent ons voor een belangrijk deel tegemoet gekomen, dus binnen die politieke context denk ik dat wij het zullen afhandelen.

Minister Van der Hoeven:

Prima. Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar reactie in derde termijn. Gelet op wat gewisseld is, houd ik de behandeling tot nader order aan.

De beraadslaging wordt gesloten.

Sluiting 15.43 uur

Naar boven