Aan de orde is het beleidsdebat "Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking" in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008 (31200 V).

De voorzitter:

Ik heet minister Verhagen en minister Koenders van harte welkom in dit huis. Ik maak de leden erop attent dat de minister van Buitenlandse Zaken, als hij een klein wandelingetje maakt, dat met mijn toestemming doet omdat hij vergaat van de rugpijn, om het zo maar te zeggen.

De heer De Graaf (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik wens de minister van Buitenlandse Zaken sterkte tijdens dit debat. Hij kwam net strompelend binnen en dat zijn wij niet van hem gewend. Ook hij lijdt kennelijk af en toe aan fysieke problemen.

Vandaag voeren wij het derde debat in een samenhangende reeks over de beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn de thema's die in dit debat aan de orde komen. Spreken over mensenrechten blijkt spreken over dilemma's. Waar de mensenrechten het fundament vormen van de internationale rechtsorde – wij spreken niet voor niets van grondrechten en fundamentele vrijheden – lijkt het wereldwijd implementeren en respecteren ervan een onhaalbaar streven.

In het recente verleden is gebleken dat de internationale gemeenschap zeer wisselend reageert op grootschalige schendingen van mensenrechten. De politieke wil om op te treden is, ook in het Westen, vaak direct afhankelijk van de vraag of er eigen vitale belangen op het spel staan. Hoe verklaren wij anders dat wij de genocide in Rwanda hebben laten gebeuren, maar wel met 65000 man zwaar bewapende NAVO-troepen hebben ingegrepen in Kosovo, dat ongeveer zo groot is als Drenthe? Waarom wel ingegrepen in Oost-Timor en niet in Somalië? Waarom wel in Bosnië, maar niet in Darfur? Over dilemma's gesproken!

De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 5 november 2007 mede namens zijn ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking een lezenswaardige beleidsnota uitgebracht, getiteld: "Naar een menswaardig bestaan - een mensenrechtenstrategie voor het buitenlandbeleid".Ook in deze nota zijn de dilemma's over de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het voorgestane beleid niet van de lucht.

De beleidsnota opent met een hoopvol citaat uit de toespraak van Eleanor Roosevelt op 9 december 1948 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de aanvaarding van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: "We staan aan de vooravond van een grote gebeurtenis, in zowel het leven van de Verenigde naties als in dat van de mens. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zou wel eens de Magna Charta van de gehele mensheid kunnen worden."

Die universele verklaring kwam overigens niet zomaar uit de lucht vallen en was niet enkel een reactie op de verschrikkingen van een eeuw die wel als de bloedigste uit de geschiedenis van de mensheid is aangeduid. Aan haar vooraf gingen eeuwen van denken en strijd over de positie en de inrichting van de natiestaat, de verhouding tussen overheid en burger en tussen burgers onderling en de rechtsorde die nodig is om van een staat een rechtsstaat te maken.

De Magna Charta dateert uit 1215, maar dan hebben wij het wel over het Westen waar de latere ontwikkelingen in het denken gepaard gingen met een gestage sociaaleconomische ontwikkeling. Voor een groot aantal van de huidige staten geldt, dat hun opkomst en onafhankelijkheid in de tijd samenviel met of volgde op de Universele Verklaring, hetgeen nog steeds van invloed is op de zeggingskracht van de mensenrechten in die landen.

De Universele Verklaring was een mijlpaal – ik zeg het de minister graag na – die een legitieme basis heeft gelegd voor internationale betrokkenheid bij het mensenrechtenbeleid van overigens soevereine staten. Maar ook hier ligt weer een dilemma, want de ene staat is de andere niet en de enkele codificatie van grondrechten biedt nog geen garantie aan de burger op het kunnen uitoefenen van die rechten. Hiervoor zal op zijn minst sprake moeten zijn van een redelijke mate van veiligheid en stabiliteit in het betreffende land en van een functionerend staatsbestel en zelfs dan is het respecteren van de mensenrechten lang niet verzekerd, zoals wij helaas dagelijks moeten constateren. Het soevereiniteitsbeginsel, dat een van de fundamenten vormt van het Charter van de Verenigde Naties, is en wordt maar al te vaak door niets ontziende dictators misbruikt als een schild om zich achter te verbergen, terwijl ze delen van hun eigen bevolking te gronde richten.

Het lijkt mij dan ook geen al te gewaagde stelling dat de mensenrechten heden ten dage meer aandacht krijgen in parlementen en internationale fora dan in de harde werkelijkheid van alle dag. Mijn fractie koppelt hieraan de vraag of het internationale stelsel van mensenrechten mede hierdoor niet te ingewikkeld is geworden en een te hoog theoretisch karakter heeft gekregen waar het gaat om de implementatie en handhaving in landen die niet kwalificeren als democratische rechtsstaat, laat staan in fragiele en falende staten. Ter toelichting moge ik verwijzen naar subparagraaf 1.2.2. van de beleidsnota, die handelt over legitimiteit. Ik citeer: "Een positieve stap was de aanname door de Wereldtop tijdens de 60e AVVN (2005) van de World Summit Outcome waarin onder andere het concept 'Responsibility to Protect' werd erkend. Het concept benadrukt dat de primaire verantwoordelijkheid voor het beschermen van burgers bij de eigen regering berust. In tweede instantie heeft echter ook de internationale gemeenschap de verantwoordelijkheid in te grijpen; dat wil zeggen, indien een land de rechten van de eigen burgers massaal schendt of weigert om schendingen te beëindigen. Maar uitwerking en toepassing zal nog veel politieke wil en inspanning vergen, zoals ook blijkt in een situatie als Darfur."

Als recent voorbeeld voeg ik hier zelf Birma maar aan toe. Bij het zien van de schaarse beelden en het lezen van de al even schaarse berichten over de rampspoed in deze landen bekruipt mij in toenemende mate een gevoel van plaatsvervangende schaamte over de onmacht en hier en daar zelfs onwil van de internationale gemeenschap om daadwerkelijk in te grijpen. Ik maak mij sterk, dat het velen niet anders zal vergaan. Op zulke momenten vraag je je werkelijk af wat het nog voor zin heeft om in de Verenigde Naties allerlei fraaie resoluties en dergelijke aan te nemen, terwijl het daar vol zit met staten die daar kennelijk niets mee op hebben?

Wat is nu eigenlijk die internationale gemeenschap? Wie behoren daartoe en wie niet? Hoe staat het met de zogenoemde Community of Democracies? Een vraag die opkomt bij het lezen van een recent artikel in de Herald Tribune, waarin de republikeinse presidentskandidaat McCain een pleidooi houdt voor de oprichting van een League of Democracies. Welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor de Verenigde Naties? Gaarne vernemen wij het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken op deze vragen.

De minister erkent overigens ook zelf al in zijn voorwoord bij de beleidsnota, dat de mensenrechten internationaal aan erosie onderhevig lijken te zijn en somt her en der in de nota de schier onoverkomelijke barrières op die de naleving van de mensenrechten belemmeren. Vanuit die erkenning is er voor gekozen de Nederlandse middelen daar in te zetten waar ze het hardst nodig zijn. Het gaat daarbij om vier centrale thema's: universaliteit; mensenrechten, vrede en veiligheid; de ondeelbaarheid van mensenrechten en de stem van mensenrechten. Bij twee van deze thema's wil ik nog graag stilstaan.

Zonder afbreuk te willen doen aan de algemene geldigheid en ondeelbaarheid van mensenrechten, vraagt mijn fractie zich af of ter bevordering van de effectiviteit van de mensenrechtenstrategie toch juist op deze thema's niet een nadere focus wenselijk en mogelijk is? Onze gedachten gaan hierbij uit naar een tweesporenbeleid.

Het eerste spoor zou neerkomen op het onverkort vasthouden aan de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten in de relatie met onze bondgenoten, in Europa en daarbuiten, alsmede met staten die zichzelf als democratische rechtsstaat kwalificeren.

Het tweede spoor zou een nadere prioritering en nadruk op die mensenrechten kunnen inhouden, die als eerste voorwaarden gelden voor het naakte bestaan in fragiele en falende staten waarmee Nederland enige vorm van relatie onderhoudt.

Bij een dergelijke toespitsing staan ons de zogenoemde Four Freedoms voor ogen, die President Roosevelt al in 1941 formuleerde: the freedom of speech, the freedom of religion, the freedom from fear en the freedom from want. Naarmate de betreffende staat zich weet op te werken naar een situatie van veiligheid, stabiliteit en een functionerend staatsbestel, zou een verbreding van de inzet op mensenrechten in aanmerking komen. Een en ander hoort natuurlijk wel te gebeuren in het kader van het integrale buitenlandbeleid. Daarbij steunt de VVD-fractie een verdere verruiming en inzet van het stabiliteitsfonds en de vorming en inzet van een Mensenrechtenfonds van harte.

Mijn fractie vraagt zich overigens wel af of wij na de ervaringen in Irak en Afghanistan ooit nog zullen toekomen aan "nation building". De kosten zijn immers enorm en succes is allerminst verzekerd. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa gaan geluiden op dat ingrijpen in de toekomst nog slechts overwogen moet worden als er eigen vitale belangen op het spel staan. Het doel zou dan zijn te stabiliseren en daarbij wordt de lat op het gebied van de mensenrechten en "good governance" heel wat lager gelegd dan bij "nation building".

De VVD-fractie maakt zich ernstig zorgen over de toenemende schaarste en ongelijke verdeling van voedsel, water en grondstoffen in grote delen van de wereld. Als de tekenen niet bedriegen, zou hier in het verdere verloop van deze eeuw wel eens de belangrijkste casus belli kunnen liggen. Tegelijkertijd zijn deskundigen van mening dat er nog vele maatregelen te treffen zijn om een dergelijke dreiging af te wenden. Er is onder meer sprake van het stimuleren van de agrarische productie in ontwikkelingslanden, het niet verder inkrimpen van het landbouwareaal in vanouds producerende landen, het opheffen van tariefmuren en import- en exportbeperkingen op landbouwproducten, een betere beheersing van watersystemen, sanitatie en afvalwaterzuivering en het in een hoger tempo ontwikkelen en aanwenden van alternatieve energiebronnen en grondstoffen.

Kunnen de ministers een nadere duiding geven van de Nederlandse inzet op deze gebieden in internationale fora als de recente FAO-top in Rome en een mogelijk volgende Doharonde, alsook in de Europese Unie en de WTO? Achten de ministers verder de oproep van de directeur-generaal van de FAO tot het treffen van noodmaatregelen in de wereldvoedselvoorziening ten bedrage van 30 mld. dollar en een structurele inzet van 8 mld. à 10 mld. dollar per jaar in Afrika op aangeven van de secretaris-generaal van de VN haalbaar? En zo ja, overweegt de regering dan daaraan een bijdrage te leveren?

Ten slotte vraag ik aandacht voor twee actuele kwesties op het gebied van de mensenrechten, beide hebben betrekking op Iran. Ten eerste noem ik de alarmerende berichten van de Nationale Geestelijke Raad van de bahaí's van Nederland over de bejegening van de bahaigemeenschap in Iran door de Iraanse autoriteiten. Recente berichten betreffen de arrestatie van de zeven leden van de nationale groep Vrienden in Iran die, bij afwezigheid van een officieel nationaal bahaibestuur, de activiteiten van de bahaigemeenschap coördineert, alsmede van de secretaris van de groep. Zij worden sinds hun arrestatie incommunicado gehouden. De vrijheid van godsdienst is hier kennelijk in het geding.

Ten tweede wijs ik op de plaatsing sinds enige jaren van de People's Mojahedin Organisation of Iran op de EU-terroristenlijst, in het Nederlands: de Nationale Raad van Verzet van Iran. De plaatsing op een vergelijkbare lijst in het Verenigd Koninkrijk is na een langdurige juridische procedure door het UK Court of Appeal op 7 mei 2008 definitief onrechtmatig verklaard. Het Hof heeft de Engelse regering opgedragen de plaatsing ongedaan te maken. Dit oordeel en een eerder oordeel van het Europese Hof van Justitie in eerste aanleg met dezelfde strekking voor wat betreft de plaatsing op de EU-lijst heeft een meerderheid van de Belgische Senaat ertoe gebracht de Belgische regering en de Raad van de Europese Unie te verzoeken de PMOI ook van deze lijst te schrappen. Dit lijkt voorwaarde voor de oppositie in Iran om aanspraak te kunnen maken op waarborging van de mensenrechten.

De VVD-fractie verzoekt de regering aan beide kwesties aandacht te besteden en de Eerste Kamer zodra mogelijk nader te informeren over haar standpunt in dezen.

De heer Willems (CDA):

Voorzitter. Het is voor mij een groot genoegen om vandaag met de Kamer en de ministers te kunnen spreken over twee belangwekkende thema's: mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Beide thema's hebben de bijzondere belangstelling van mijn fractie. Ik wil eerst het thema ontwikkelingssamenwerking de revue laten passeren om vervolgens enkele gedachten rond het thema mensenrechten te bespreken.

Ontwikkelingssamenwerking behandel ik in het bijzonder vanuit de achtergrond van mijn vroegere werk in landen als de Filippijnen en Brazilië. In het eerste land werkte ik vaak voor projecten vanuit diverse landen en in het tweede was ik in het begin van de jaren negentig nauw betrokken bij een project van het ICCO. Ik deed dat werk overigens naast mijn werk voor een gerenommeerd olie- en chemiebedrijf.

Ik heb met veel genoegen de beleidsnotitie Een zaak van iedereen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gelezen. Je wordt toch trots als Nederlander dat wij dit mogen doen. De woorden van mijn schoonvader vroeger dat hij trots was om belasting te mogen betalen in het vertrouwen dat de overheid goed met het geld omgaat, kwamen dan ook bij mij op bij het lezen van deze notitie. De notitie straalt ambitie uit en dat verwachtte ik ook van dit kabinet.

Mijn fractie steunt de landenkeuze van de regering volgens de drie profielen: versnelde realisatie van de MDG's, veiligheid en ontwikkeling, en brede relatie. Overigens bestaat er formeel nog een vierde profiel: hulp en crisisopvang bij natuurrampen. Ik zal mij met name richten op de grote lijnen van de beleidsintensiveringen waar de minister over spreekt, alsmede op zijn recentelijk uitgekomen notitie, opgesteld in samenwerking met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De regering geeft terecht aan dat voor het oplossen van de kwetsbaarheid van landen een langdurige inzet vereist is, denk aan Afghanistan, de Balkan, Burundi, de Democratische Republiek Congo en Sudan. De regering kiest voor de 3D-benadering en de CDA-fractie kan zich daar goed in vinden. Ik zal dit onderwerp niet verder bespreken, omdat het vorige week uitgebreid besproken is in deze Kamer. Wel heb ik nog een korte vraag in dit verband. Hoe denkt de minister over samenwerking met actoren die werken aan de bevordering van jonge democratieën, zoals het Netherlands Institute for Multiparty Democracy?

Voorts vraagt mijn fractie aandacht voor het thema religie en ontwikkeling. Effectieve ontwikkelingssamenwerking kan niet geformuleerd worden zonder oog te hebben voor de rol die religie speelt in het dagelijks leven van mensen. Deze "softspoken inspiration", zoals mijn voorganger in de senaat Jos van Gennip het noemt, is een wezenlijk onderdeel van de complexe relatie moderniteit-cultuurontwikkeling. De nota zegt daar weinig over.

De vragen die bij mijn fractie leven zijn de volgende: Hoe gaan wij met hulp om aan landen die stelselmatig de vrijheid van godsdienst niet toestaan? Kan de minister daar voorbeelden van geven? Ik denk zelf aan landen als Pakistan, Sudan, Afghanistan en Kosovo. Bij de ontwikkeling en de veiligheid van deze landen zijn wij namelijk sterk betrokken. Het zijn verder landen die vallen binnen de drie profielen van landen waarmee Nederland zich bezighoudt. Ik vraag dit, omdat ik hier later nog op terug wil komen bij de bespreking van het thema universaliteit binnen het thema mensenrechten. Wat gaat de minister doen met de handreiking die door het Kennisforum Religie en Ontwikkeling is ontwikkeld?

Ik waardeer de stappen die de regering heeft gezet op weg naar een open en eerlijker internationaal handelssysteem. Ik denk dan ook aan de jaarlijkse bijdrage aan Aid for Trade van 550 mln. Belangrijker was en is echter dat de markten verder geopend worden voor ontwikkelingslanden. Dat geldt vooral voor voedsel. Juist nu op internationaal niveau de onbalans tussen vraag en aanbod verdwijnt, is de tijd daar rijp voor. Kan de minister de Kamer aangeven of de urgentie rond dit thema ook internationaal groeit, naast de optimistische recente signalen over de Dohaonderhandelingen?

Graag vraag ik de minister wat zijn gedachten zijn over de theorieën van de econoom Prahalad, zoals uitgewerkt in zijn boek The fortune at the bottom of the Pyramid. Het boek is primair bedoeld voor bedrijven en past in het beleid dat veel bedrijven binnen hun "corporate social responsibility"-beleid invoeren. Maar voor een land als Nederland, dat tot de grootste besteders behoort op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, zou dit csr-beleid een belangrijker deel van de overheidsuitgaven moeten gaan uitmaken. Het is immers van zeer groot belang dat in ontwikkelingslanden de economische bedrijvigheid beter op gang komt. En wie kan daar beter bij helpen dan het Nederlands bedrijfsleven in samenwerking met de Nederlandse overheid?

Er gebeurt al erg veel. Zo zijn veel Nederlands ondernemers zelf begonnen in ontwikkelingslanden. Zij weten zich echter niet te allen tijde gesteund door de Nederlandse regering, wanneer zij daarom vragen. Het is toch vaak zo dat projecten die voor een bedrijf niet direct economisch haalbaar zijn, maar wel voor het land of regio van belang zijn, met enige steun wel tot bloei kunnen komen. Graag hoor ik de reactie van de minister op de betekenis van dit belangrijke boek voor het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking op de lange termijn.

Wij beschikken sinds het vorige kabinet gelukkig over het zogenaamde ORET-programma. Ik hoor graag van de minister hoe hij dit programma denkt te verbreden. Er zijn ook onder ondernemers veel mensen die de ontwikkelingslanden na aan het hart liggen. Het is mijn ervaring dat het bevorderen van dit type bedrijvigheid een belangrijker deel moet uitmaken van onze toekomstige ontwikkelingssamenwerking. De fractie van het CDA doet dan ook met klem een beroep om deze ORET-regeling de komende jaren uit te breiden, en niet alleen voor het mkb.

Ik kom terug op de ideeën van Prahalad. Zelf heb ik goede ervaringen opgedaan met de Philippine Business for Social Progress, een organisatie waar de meeste grote bedrijven in de Filippijnen bij aangesloten zijn. Zij stoppen 1% van hun jaarinkomen in deze ontwikkelingsbank om vervolgens een veelheid van microprojecten te financieren op de diverse eilanden van de Filippijnen. Is de regering op de hoogte van dezelfde soort activiteiten in andere landen en zo ja, zou zij dan bereid zijn om dit soort initiatieven te ondersteunen? Voorts zou ik de visie van de minister willen vragen op zijn beleid om veel steun te verlenen via Nederlandse ngo's. Wat is zijn visie op het onderzoeken of er tot een intensievere samenwerking gekomen kan worden met lokale ngo's, naast wat hier al aan goeds gebeurt?

Tot slot:er wordt in de nota weinig gesproken over het steunen van onderwijs en met name het naar Nederland halen van toekomstige leiders van het land door ze via een beurs in Nederland te laten studeren. Er is ook nauwelijks sprake van andere projecten van uitwisseling, waarbij mensen uit ontwikkelingslanden ook de kans krijgen om ons hun waarden voor te houden. Gebeurt dit al uitgebreid en zo ja, is dit voor uitbreiding vatbaar? Het bedrijfsleven heeft erg veel goede ervaringen opgedaan met dit type steun in ontwikkeling.

Recentelijk heeft de minister behartigenswaardige woorden gesproken in een interview in VNG-magazine over de rol van gemeenten in Nederland op het gebied van OS. Laten de gemeenten zich niet vertillen, zei hij ook. Wij proeven daar toch enige zorg uit en willen de minister dan ook vragen of hier geen overheidsbeleid op zijn plaats is inzake wat lokale overheden nu wel of niet zouden moeten doen.

Voorzitter. Ik kom te spreken over gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Onze fractie constateert dat de regering de signalen uit de samenleving ten aanzien van de behandeling van vrouwen en homoseksuelen in bepaalde ontwikkelingslanden zeer serieus neemt. De regering besteedt in de komende periode additionele middelen om de Millenniumdoelen 3 en 5 te steunen. Onze fractie is benieuwd hoe de minister verder denkt te gaan met de invulling van het Schokland Akkoord en "geweld tegen vrouwen de wereld uit". Hij gaf aan dat Nederland specifieke acties zou ontwikkelen en wij zijn benieuwd naar de voortgang in dezen.

Onder het thema duurzaamheid, klimaat en energie wil ik ook de recente notitie van de minister voor OS en die van LNV aansnijden. Deze notitie is een verdere uitwerking van de nota Een zaak voor iedereen. Voor wat betreft de energievoorziening in de wereld, mogen wij uitgaan van een toenemende vraag van 50% wereldwijd in de komende 25 jaar. Wij moeten ons realiseren dat het verbruik van fossiele brandstoffen – nu zo'n 78% – ook met een sterke vergroening in 2030 nog steeds zo'n 75% van het totale verbruik aan energie zal zijn. Hierbij speelt natuurlijk de vraag hoe snel wij met alternatieven moeten komen voor redenen van met name klimaatbeleid.

Denkt de minister – in het kader van Prahalads theorieën – ook aan het zoeken van verdere samenwerking met de energiebedrijven in Nederland om tot intensievere samenwerking te komen waar het de energievoorziening van arme landen betreft? Ik denk dan niet alleen aan de grote concerns als Essent, Nuon en Royal Dutch Shell, maar ook aan bedrijven als Econcern of zonnecelbedrijven, waarvan er een aantal in Nederland gevestigd zijn. Ook zou het te overwegen zijn om juist in de financiering van projecten in ontwikkelingslanden via FMO een significante uitbreiding te creëren. Wij begrijpen dat de minister een adviesaanvraag heeft liggen bij de AIV over de wijze waarop Nederland beter betrokken kan zijn bij de energievoorziening van ontwikkelingslanden. Wij hopen dat dit niet lang hoeft te duren, omdat veel van de antwoorden al redelijk voor de hand liggen. Kan de minister aangeven welk tijdpad hij hierbij voor ogen heeft?

Is de minister niet met mij van mening dat de extra doelen die de Nederlandse regering stelt ten aanzien van CO2-emissie reductie – 30% in Nederland in plaats van de 20% in de EU – het probleem kunnen veroorzaken van een te snelle groei van biobrandstoffen van de eerste generatie, die een negatief effect zullen hebben op de wereldvoedselvoorziening? Wat is daarin het standpunt van de minister, nu blijkt dat de voorspellingen uitkomen die ruim vijf jaar geleden zijn gedaan door de World Business Council for Sustainable Development (WBCSD), namelijk dat de eerste generatie biobrandstoffen dit dilemma – biomassa voor de mond of voor de motor – teweeg zou brengen? Reeds toen pleitte de WBCSD voor introductie – helaas op wat langere termijn, vanwege de voortgang van de technische ontwikkelingen – van de zogenaamde tweede generatie biobrandstoffen, ofwel biomassa geproduceerd van afvallandbouwproducten.

Voorts vraag ik aan de minister voor OS of het uitbreiden en vervangen van onze energiebehoefte met kernenergie niet erg voor de hand ligt in de komende jaren, getuige deze hele discussie. Zit daar niet ook een element in van bewaren van fossiele brandstoffen voor anderen, en voor ons later?

Ik keer terug naar de voedselvoorziening en biomassa. De wereld moet zich ook niet gek laten maken door het probleem van de tekorten van voedsel, want onder andere onze universiteit in Wageningen heeft genoegzaam aangetoond dat er voldoende mogelijkheden zijn om het dubbele van onze wereldbevolking van voedsel te voorzien. Wel zou zelfs op korte termijn actie genomen kunnen worden, door de Amerikaanse regering te vragen, de handel bij de Chicago Commodity Stock Exchange wat beter onder controle te krijgen, door bijvoorbeeld speculanten niet 5% maar 30% eigen kapitaal te laten inbrengen, om oogst te kopen en daarmee de speculatie terug te dringen. Ik begrijp dat op andere beurzen een bedrag van 30% de norm is. De VN-voedselrapporteur Jean Ziegler wees hier onlangs op in een artikel in NRC Handelsblad. Graag verneem ik van de minister een reactie hierop.

In de notitie van 8 mei 2008 staat een veelheid aan initiatieven – dit is de gezamenlijke notitie van de minister van LNV en voor OS – die allemaal wel een klein beetje bijdragen. Waarom is niet gekozen voor twee of drie grote demonstratieprojecten van enige allure, in samenwerking met bijvoorbeeld het Nederlandse bedrijfsleven, dat in pps wel degelijk mogelijkheden ziet om zaken grootschalig aan te pakken, daar waar projecten in eerste instantie niet direct winstgevend zijn? Zij zullen met enige steun wel de normale criteria kunnen halen, en zij zullen zorgen voor nieuwe bedrijvigheid in die desbetreffende ontwikkelingslanden. Graag hoor ik de reactie van de minister hierop.

Tot slot willen wij met de regering spreken over de recente publicaties rond de rol van journalisten en ngo's in het soms ten onrechte en kritiekloos annonceren van niet bestaande crises om het volk in Nederland bij de les van ontwikkelingshulp te houden. De journalist Gerrit van der Aa heeft in het recente geschrift Het maakbare nieuws hier het nodige over geschreven en dat baart onze fractie zorgen. Het houden van een goed draagvlak – ik benadruk dat sterk, omdat de CDA-fractie daar een groot voorstander van is – voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid staat of valt met de waarheid omtrent de problemen die er zijn. Onze vraag aan de regering is wat voor instrumenten zij heeft om te voorkomen dat Nederlandse OS-uitgaven ten onrechte naar projecten gaan die dat niet verdienen, gegeven het voorgaande.

Ik ga verder met enkele opmerkingen over mensenrechten. Gaarne onderschrijft onze fractie de aanpak op hoofdlijnen van de regering zoals die is vastgelegd in haar notitie van november 2007 onder de titel "Naar een menswaardig bestaan". Onze fractie deelt de aanpak langs vier centrale thema's: universaliteit, mensenrechten, vrede en veiligheid; de ondeelbaarheid van mensenrechten en de stem van mensenrechten. Wij denken dat dit van grote waarde is.

Als men even afstand neemt van alle papierwerk mogen wij in Nederland en in de EU dankbaar zijn voor wat er aan christelijk-humane waarden zijn geborgd in onze constituties. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de Bijbelse gedachte, later ook door de filosoof Kant overgenomen als gouden principe voor zijn ethiek voor de samenleving: Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. Deze gedachte kan als bron dienen voor alle menselijk handelen en dus ook voor de beantwoording van mensenrechtenvraagstukken.

In de inleiding van de notitie staat terecht dat "wie recht van spreken" wil hebben en internationaal geloofwaardig wil zijn, bereid moet zijn om zichzelf en zijn bondgenoten "de maat te nemen". Onze fractie is blij met deze notie en wil dan ook de minister vragen waarom er onder de 102 initiatieven die in het schrijven van maart 2008 uitgewerkt zijn, geen enkel initiatief gericht is op deze belangrijke notie. Graag horen wij van de minister langs welke diplomatieke lijnen hij hierop actie zal nemen. Wij denken dan aan zaken als de schending van mensenrechten in Guantánamo Bay en ook de doodstraf in de VS en in landen als Singapore en China, om over een paar goed bevriende landen te spreken.

In haar eerste thema, universaliteit, noteert de regering terecht de nodige dilemma's zoals "dat vanuit de islamitische wereld met name in VN-kader sterk de nadruk wordt gelegd op de bescherming van godsdiensten als zodanig, en dat dit vanuit mensenrechtenoogpunt onjuist en onwenselijk is. Mensenrechten hebben immers betrekking op het individu en dat gaat ook op voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Ter bescherming van een godsdienst als geheel kan geen beroep gedaan worden op rechten die aan individuen toebehoren."

Het verschil in beide benaderingen kwam duidelijk naar voren in de spanningen rond de Deense spotprenten. De Nederlandse regering heeft zich bij die gelegenheid gericht op enerzijds de-escalatie van de spanningen en anderzijds op de bescherming van vrije meningsuiting. De minister verwijst dan naar verantwoordelijkheid voor de wet, maar stel nu dat Sudan met Nederland in debat zou treden en een beroep zou doen op zijn historische, culturele of religieuze achtergronden. Dat is zeer aan te moedigen, maar het is de vraag waar dat debat zou eindigen. De verwijzing naar ieders verantwoordelijkheid voor de wet zal ook door Sudan graag onderschreven worden, maar garandeert niet de door Nederland voorgestelde absolute en individuele godsdienstvrijheid. Hoe denkt de minister dat dit debat zal lopen?

De diversiteit van acties van de regering voor het verbeteren van rechten van vrouwen, kinderen en homoseksuelen zijn zeer te waarderen, met name zoals zij zijn uitgewerkt in de 102 initiatieven die recentelijk zijn toegestuurd aan de Tweede Kamer. Het concept Responsibility to Protect (R2P), in 2005 door de VN-top aangenomen, is een belangrijke stap. Onze fractie steunt de regering van harte in het verder uitwerken van dit concept en ziet grote mogelijkheden om juist in een gezamenlijke internationale aanpak politioneel op te treden. De regering stelt terecht dat in gevallen waarin genocide, oorlogsmisdrijven, etnische zuivering of misdrijven tegen de menselijkheid plaatsvinden, niets doen geen optie is. Dat heeft de geschiedenis, ook in de laatste decennia, ons nog geleerd. Zou dit ook bijvoorbeeld van toepassing kunnen zijn in het bieden van hulp in zwaar getroffen gebieden, zoals Birma? Mijn collega De Graaf memoreerde dat zojuist ook.

Tot slot deelt de minister ons mede dat momenteel onderhandeld wordt over de totstandkoming van een facultatief protocol bij het VN-verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, dat onder meer tot doel heeft een klachtenmechanisme in het leven te roepen. Kan de minister inzage geven in de voortgang van deze onderhandelingen?

Kan de minister voorts aangeven hoe hij aankijkt tegen de implementatie van de uitspraken van de Straatsburgrechterlijke uitspraken, zoals vastgelegd in de PACE-resolutie 1516 uit 2006, waarin de nationale parlementen worden uitgenodigd om specifiek mechanismen en procedures te introduceren die erop toezien dat de uitspraken van de rechtbank door de diverse ministeries goed gemonitord worden?

De ondeelbaarheid van rechten manifesteert zich terecht ook in het feit dat burgerrechten en politieke rechten onmisbaar zijn voor de realisatie van economische, sociale en culturele (ESC) rechten.

Turkije maakt plannen tot toetreding tot de EU en onderhandelingen zullen eens serieus starten. Kan de minister aangeven op welke wijze hij de godsdienstvrijheid als issue in Turkije binnen zal brengen in de discussie rond toetreding?

Gaarne zien we de antwoorden van de ministers met belangstelling tegemoet.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Nederland heeft in het verleden de mensenrechten met meerdere voeten getreden. Dankzij de door onze premier veel geroemde VOC-mentaliteit wisten we onbewoonde eilanden in Indië om te toveren tot plantages, waarbij de arbeidskrachten onder dwang werden aangevoerd van elders. Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in het centrum van Hoorn zit regelmatig onder de graffiti en niet zonder reden. Een bezoek aan het Senegalese slaveneilandje Gorré, genoemd naar Goeree, levert altijd weer gêne op en het feit dat je de taal van de apartheid kon verstaan, vervulde ons ook al met niet veel trots.

Nederland anno 2008 is echter één van de landen waarbinnen de mensenrechten redelijk goed geregeld zijn. We hebben ons door het onderschrijven van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens daartoe immers verplicht. Hoe beter wij ons aan onze afspraken houden, hoe overtuigender we kunnen zijn als we anderen aan hun verplichtingen herinneren.

Voorzitter. Wij zoeken hier vandaag vooral de samenhang tussen mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Ik loop daartoe verschillende cases langs waarbij "mensenrechten" aan de orde zijn en probeer dat te verbinden met het beleid. Ik zal wat langer ingaan op het "recht op voedsel". In 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vastgesteld. Het is het meest vertaalde document ter wereld en net zo'n belangrijke leidraad als de Geneefse Conventies. Niettemin onderschrijven veel niet-westerse landen, die toen nog koloniën waren, de verklaring niet of slechts ten dele. Het blijft dus de vraag hoe universeel deze verklaring echt is. Collega's hebben hier ook al op gewezen.

Inmiddels heeft minister Verhagen de beleidsnota Naar een menswaardig bestaan, het licht doen zien. Een interessant aspect van die nota is de responsibility to protect (R2P). Die benadering leek in aanmerking te komen in Birma, maar het lijkt erop dat "het Westen" in de VN-Veiligheidsraad geen unanimiteit meer kan bewerkstelligen. Wij werken anderen eerder op de zenuwen, zo lijkt het wel. Tegelijkertijd claimt de minister dat R2P is ingezet in Kenia en dat de huidige rust daar te danken is aan de combinatie van noodhulp, faciliteren van vredesbesprekingen, diplomatie en sanctiedreiging. Mijn fractie deelt deze claim niet en meent dat het de persoonlijke kwaliteiten van Kofi Annan zijn geweest die de doorslag hebben gegeven. R2P wordt verondersteld voornamelijk preventief en in het land zelf te worden ingezet. De EU had hier in Kenia aan kunnen bijdragen, wanneer de verkiezingswaarneming niet op zo'n naïeve wijze zou zijn georganiseerd. Ik heb een heleboel stemlokaaltjes van binnen gezien, maar daar wordt de grote fraude niet gepleegd. Dat gebeurt op de verzamelpunten, in de districtshoofdstad en in Nairobi; daar had de focus van de waarneming dan ook moeten liggen. Hoe ziet de minister dat?

Voorzitter. Mijn fractie is blij met de vorige week geleverde inspanningen door minister Verhagen ten aanzien van Guantánamo Bay. Het is goed dat er een duidelijk signaal is afgegeven in de richting van de VS, maar mijn fractie vreest toch dat zes jaar beleefdkritisch ageren niets heeft veranderd aan de situatie. Of zien wij dit verkeerd? Heeft de Nederlandse diplomatie rond mensenrechten de sluiting van deze illegale gevangenis dichterbij gebracht? Heeft de minister ook nog de geheime Oost-Europese CIA-gevangenissen aan de orde gesteld, waarvan de Zwitserse politicus Dick Marty het bestaan, in opdracht van de Raad van Europa, heeft aangetoond?

Wat onze ISAF-missie in Afghanistan betreft, heeft mijn fractie het gevoel dat deze minister mensenrechten soms als een gelegenheidsargument van stal haalt. De Uruzganmissie was aanvankelijk namelijk ingegeven door de Amerikaanse War on Terror, maar de minister heeft de verlenging van de missie juist verdedigd door te zeggen: wij mogen de Afghanen nu niet in de steek laten. Dat is een heel ander verhaal, waarbij militaire actie plaats maakt voor een typische vorm van Zuidoost-Nederlandse piëteit. Wat bedoelt de minister precies met "wij mogen de Afghanen nu niet in de steek laten"? Vallen de taliban hier ook onder? Dat zijn ook Afghanen. Hoeveel begrijpt de minister van de gemiddelde Afghaan of Afghaanse? Een hoge Nederlandse militair vertelde me laatst tijdens een werkbezoek dat hij bij aankomst in Uruzgan niks snapte van wat er omgaat in een Afghaanse ziel en bij vertrek, een halfjaar later, was dat nog steeds bijna niks. Veel militairen die terugkeren uit Afghanistan vinden de missie niet zinvol. Hoe verhoudt zich dat tot de wetenschap van de minister dat "wij" die Afghanen niet in de steek mogen laten? Het heeft er een beetje de schijn van dat de minister een vechtmissie in een later stadium verkoopt als een mensenrechtenmissie.

Het geval Gaza laat zien dat schendingen van mensenrechten een direct economisch effect hebben en dat die het vrijwel onmogelijk maken voor de Palestijnen om te bouwen aan een functionerende economie. Nederland heeft tot twee keer toe bijgedragen aan de bouw van een haven in Gaza. Tot twee keer toe is die vernield door het Israëlische leger, net als het pas gebouwde vliegveld. Nooit is onze regering op het idee gekomen om Israël de rekening te sturen. Kan de minister aangeven waarom dat niet gebeurd is? In 2004 heeft het Internationaal Gerechtshof in Den Haag verklaard dat de bouw van de Muur door Israël op bezet Palestijns gebied in strijd is met het humanitaire oorlogsrecht. Het Hof hebt uitgesproken dat Israël verplicht is, deze schending van het recht dadelijk te beëindigen en dadelijk af te breken wat er op bezet gebied gebouwd is. Oud-president Carter zei verleden week: the world is witnessing a terrible human rights crime in Gaza, where a million and a half human beings are being imprisoned with almost no access to the outside world; an entire population is being brutally punished. Wat is daarop de reactie op van de minister? Vindt hij weer dat er onevenredig veel aandacht aan Israël wordt besteed, zoals hij al diverse keren liet weten?

De SP-fractie is ook helemaal niet blij met veel uitspraken van de Iraanse president, maar de sleutel voor ontspanning in die regio en de wereld is in handen van Israël. Waarom blijven wij de buurlanden van Israël zo nadrukkelijk irriteren met ons uitgesproken voorkeursbeleid? Waarom doet Israël bijvoorbeeld mee aan het Eurovisiesongfestival, terwijl het in Azië ligt? Waarom doet Israël mee aan de Europese voetbaltoernooien en de Palestijnen niet? Zij wonen toch net zo ver van Europa af, net als de Syriërs en de Libanezen? Dit lijken onbelangrijke zaken, maar ze zetten de toon, ze bepalen de sfeer en ze organiseren de tegenmacht. Wij tegen zij. Onder anderen daarom is er massaal op Hamas gestemd. Mensenrechten geloofwaardig voor het voetlicht brengen, impliceert totale integriteit en neutraliteit. Daartoe moet je zelfs historische drama's durven loslaten en als je doorredeneert, hoort daar eigenlijk ook geen NAVO bij.

De aanwezigheid van China in Afrika trekt erg de aandacht. Hieraan zitten ook mensenrechtenaspecten. Zo kan de afname van Sudanese olie door China uitgelegd worden als steun aan de onderdrukking in Darfur. Maar China is ook op grondstoffenjacht. De afgelopen tien jaar steeg de waarde van de export tussen Afrika en China over en weer van minder dan 5 naar bijna 40 mld. dollar. De EU is bang om invloed in Afrika te verliezen, zo bleek duidelijk tijdens de EU-Afrikatop eind vorig jaar in Lissabon. Afrika wint hierdoor aan zelfbewustzijn en raakt uitgekeken op opgestoken vingertjes en hulp met conditionaliteiten. China sloot pas een package deal af met Congo à raison van 12 mld. dollar. Dit is drie keer de nationale Congolese begroting en tien keer de hulp die de gezamenlijke westerse landen Congo jaarlijks hebben toegezegd tot 2010. In ruil voor miljoenen tonnen koper en kobalt krijgt Congo onder andere duizenden kilometers wegen, spoorwegen, tientallen ziekenhuizen, twee hydro-electriciteitscentrales en twee moderne universiteiten. Terwijl wij hartstochtelijk proberen de rechteloosheid in Oost-Congo te beteugelen, waar naar ik van minister Koenders vernam slechts één officier van justitie rondloopt, keert China Lubumbashi en omstreken helemaal binnenstebuiten. Leopold II draait zich meerdere malen om in zijn graf. Hoe kijken de bewindslieden hier tegenaan? Wat overheerst hier, de kansen of de bedreigingen?

Een ander zeer actueel mensenrecht is het recht op voedsel, enigszins verstopt in artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit komt trouwens wel nadrukkelijk terug in het internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Recht op voedsel is onontbeerlijk voor een effectief gebruik van burgerrechten en politieke rechten. Dit recht op voedsel is namelijk een wassen neus die zelfs Madame Tussaud niet geboetseerd krijgt, zolang Millenniumdoel 1 geen rechtsgrondslag heeft. Bovendien zijn voedselschaarste en hongersnood aan de orde van de dag en valt de steeds pregnantere rol op van het VN-Wereldvoedselprogramma (WFP), een organisatie die zich eigenlijk alleen met noodhulp moet bezighouden.

Noodhulp krijgt echter steeds meer een structureel karakter. De gesubsidieerde overproductie in bijvoorbeeld de Verenigde Staten werd, voordat dat land massaal mais ging verbouwen als biobrandstof, in stand gehouden omdat er via het noodhulpkanaal toch wel afzet was. Zambia moest dan natuurlijk niet zeuren dat de mais genetisch gemodificeerd was.

Hoe ziet minister Koenders de ontwikkeling van het WFP? Moet het streven zijn dat het WFP ooit niet meer bestaat, blijft het een mondiaal voedseldistributiecentrum of moet het mandaat van het WFP zelfs versterkt worden richting voedselzekerheid voor de lange termijn?

Recht op voedsel is de laatste tijd zeer actueel, dat kan niemand ontgaan zijn. Als reactie op de gestegen voedselprijzen zetten een aantal rijstproducerende landen in Azië de export stop en zij verlaagden ook nog hun invoertarieven. Dat zijn stevige, maar ook wel te billijken maatregelen. De reflex is dus heel duidelijk "eigen volk eerst". Veel rijstimporterende landen in Afrika hebben hierdoor het nakijken. Dit laat volgens mijn fractie zien hoe riskant een vrije wereldmarkt voor basisvoedsel is. De voedselcrisis leert ons dat het streven moet zijn om zo veel mogelijk lokaal en regionaal in de voedselbehoefte te voorzien. Daarnaast moeten landen en regio's voorraadbeheer kunnen plegen. Juist doordat de voorraden klein zijn, schommelt de prijs zo enorm. Hoe ziet de minister dit?

Minister Koenders bracht onlangs met collega Verburg de nota Landbouw, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid uit, een uitwerking van de beleidsbrief Een zaak van iedereen van oktober 2007. Mijn collega Willems heeft hierover ook gesproken. Deze revival van de landbouw in het ontwikkelingsdenken volgt op een invloedrijk rapport van de Wereldbank, waarin landbouw opnieuw wordt uitgevonden als motor van de economie in zich ontwikkelende landen. Zoals oud-senator en inspirator Rudy Rabbinge terecht beweerde in NRC Handelsblad van 31 mei 2008, geeft de Wereldbank hiermee in feite toe dat zij er, met het IMF, finaal naast zat toen eind jaren tachtig via structurele aanpassingsprogramma's investeringen in de landbouw werden ontmoedigd.

In de landbouwnota worden in vijf stromen extra middelen uitgezet. Het is fijn, te constateren dat er weer aandacht voor kennis en innovatie is. De reactie van de minister op de IOB-evaluatie van het onderzoeksbeleid uit 2007 is zichtbaar vertaald in deze landbouwnota. Na de tamelijk vernieuwende onderzoeksprogramma's van 1992 heeft het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking te lang relevante Nederlandse kennis buiten de deur gehouden, soms zelfs met een stuitend dedain. De opheffing van de Raad voor Wetenschappelijk Onderzoek Ontwikkelingssamenwerking (RAWOO) werd door een topambtenaar bijvoorbeeld gerechtvaardigd door te stellen dat de door deze raad geproduceerde rapporten niet relevant waren en toch niet werden gelezen. De AIV deed hij af als een ritueel. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

In de landbouwnota wordt verder benadrukt dat een landenspecifieke aanpak noodzakelijk is. Mijn fractie plaatst daar enige vraagtekens bij en voelt zich hierbij gesteund door onderzoek van het International Food Policy Research Institute (IFPRI). Laten wij eens hardop denken over bijvoorbeeld West-Afrika, de economische regio van vijftien arme landen die ECOWAS heet. Waarom zouden wij niet, in plaats van vijf thematische stromen, een gemeenschappelijk landbouwbeleid voor deze regio helpen ontwikkelen? Dat kan Nederland alleen niet volbrengen, maar wel met gelijkgestemde donoren en de Europese Unie. ECOWAS en de EU voeren al regelmatig overleg via ministeriële trojka's, maar de landbouw wordt niet vaak expliciet geagendeerd. Denk de grenzen in de ECOWAS-regio weg en je houdt grofweg drie klimaatszones over: de Sahel, de Savanne en de humide kustzone met alle grote steden. Daar wonen de meeste consumenten.

De volgende vragen zijn relevant. Wat is nu en straks de vraag naar voedsel in de regio? Hoe veranderen de eetpatronen? Hoe en waar krijgen wij de rijst- en de vleesproductie omhoog? De eetpatronen zullen in die richting bewegen. Waar zijn de beste gronden? Moet er een laagje fosfaat overheen, zoals de beroemde Wageningse hoogleraar Cees de Wit al beweerde in de jaren zeventig? Zo moeilijk moet dat niet zijn, gezien de fosfaatreserves in de regio. De steun van het ministerie aan het IFDC is hierbij ook relevant. Wat moet natuurgebied blijven? Hoe kunnen wij producenten helpen met investeren? Hoe kunnen wij tariefmuren tussen landen afbouwen zonder dat de gederfde inkomsten te hoog worden voor de landen. Hoe kunnen wij landen helpen meer belasting te innen uit inkomsten en winsten? Hoe kunnen wij de onderzoeksagenda's van Sahellanden als Senegal, Mali, Burkina Faso en Niger aan elkaar koppelen? Deze landen doen nu allemaal hetzelfde, voor heel weinig geld. Hoe kunnen wij het Nederlandse beleid in partnerlanden Burkina Faso, Mali, Ghana en Benin beter op elkaar afstemmen? Laten wij dan Togo ook meenemen, zodat wij samenhang kunnen aanbrengen in de hulpinspanning in vijf aan elkaar grenzende landen. Ik hoop de minister hiermee wat mee te geven voor de evaluatie van de Parijs Verklaring en de in september op te stellen Accra Agenda voor Actie. Dit snijdt meer hout dan het krampachtig vasthouden aan de Economic Partnership Agreements (EPA's). Tot onze teleurstelling staat in de geannoteerde agenda van de laatste RAZEB dat Nederland de inzet van de Europese Commissie steunt om volledige EPA's met de ACP-landen af te sluiten in 2008 of 2009.

Het continent heeft behoefte aan integratie, maar het resultaat van de hele en halve EPA's is dat landen juist uit elkaar worden gedreven. Straks lopen al die landen forse douane-inkomsten mis. Dit gaat ten koste van het nationale budget, en dat gaat weer ten koste van de werkgelegenheid.

Kijk naar de VS, de EU, Japan en China. Allemaal hebben zij, met een grote mate van marktbescherming, hun landbouwsector op niveau gebracht. En net nu wij beginnen in te zien dat wij Afrika die mogelijkheid ook moeten gunnen, klinkt weer het vermaledijde vrijhandelsriedeltje. Het is ook allemaal niet nodig. Slechts 10% van de landbouwproductie wordt op de wereldmarkt verhandeld, 90% blijft in land en regio. Het aandeel van exporten van de ACP-landen naar Europa stond in 2002 op iets minder dan 3%. Er is dus geen duidelijke supply response op onze open markten. Wordt minister Koenders hier moedeloos van of pakt hij het hiervoor geschetste briljante SP-alternatief op?

In Een zaak van iedereen, de beleidsnota van minister Koenders, zijn mensenrechten zichtbaar in een aantal van de vier beleidsintensiveringen. Ik ga op alle vier kort in. Radicaal is de omslag van good governance als hulpvoorwaarde naar fragiele staten, dat in paragraaf 1.1.f als opvallende subtitel heeft: "een blijvend fenomeen". Dit suggereert dat inzet op fragiele staten gelijk staat aan dweilen met de kraan open. Want ook staten die geenszins fragiel oogden – ik denk met name aan Kenia, aan Ivoorkust en in een verleden ook aan Zimbabwe – bleken vaten vol sociale en etnische spanningen. En zie wat er de laatste weken in Zuid-Afrika gebeurt. Eind vorig jaar zei minister Koenders nog dat Zuid-Afrika een belangrijke rol speelt bij de bevordering van vrede en veiligheid op het Afrikaanse continent. Een half jaar later wordt het land geteisterd door ernstige onlusten en weigert het de vingers te branden aan de wantoestanden in buurland Zimbabwe.

De tweede beleidsintensivering van de minister gaat over groei en verdeling. Het valt op dat die twee telkens in één adem genoemd worden. In de praktijk blijkt de verdeling geen gelijke tred te houden met de groei. Hierover heeft de minister in de Tweede Kamer uitvoerig gedebatteerd met VVD-collega Boekestijn. Dat de groei geen gelijke tred houdt met de verdeling is deels het gevolg van slechte belastinginning. Een elite profiteert, de losers blijven achter. Is dat niet te voorkomen, en moet er gewacht worden tot het "trickling down"-effect zijn werk heeft gedaan?

Iedereen geeft bijvoorbeeld hoog op over India. In Bangalore zijn inderdaad al heel wat westerse bedrijven gevestigd die werk en inkomen bieden. Maar de theeplukkers in Assam, wat ik laatst met eigen ogen kon zien, verdienen nog steeds € 1 per dag. Hoe gaat die plukker profiteren van de bedrijvigheid in Bangalore? De New Economics Foundation heeft becijferd dat economische groei weinig oplevert voor armoedebestrijding, juist omdat de groei vooral bij de hoge en middeninkomens terecht komt. Voor iedere dollar aan armoedevermindering in de wereld was in de jaren negentig € 166 aan wereldwijde economische groei nodig. Dat "trickelt" dus wel erg langzaam "down". Hoe gaat de minister groei en verdeling matchen?

Onder het kopje Klimaat en energie gaat de vrees van de minister schuil dat er in de nabije toekomst een alsmaar groter wordende horde klimaatvluchtelingen op Europa afkomt. Dit is in de ogen van mijn fractie wel erg alarmistisch. Droogtes, overstromingen, sprinkhanenplagen, hoe treurig ze ook zijn, ze zijn van alle tijden. De Sahel is bovendien de laatste decennia niet droger maar natter geworden. Er is bovendien zoveel onzeker aan de klimaatmodellen, hetgeen de IPCC zelf toegeeft, dat mijn fractie betwijfelt of hier wel de juiste prioriteiten worden gesteld.

Ten slotte staat gender of vrouwenrechten, om de lijn van dit debat vast te houden, weer prominent op de agenda. Dit is een goede zaak, maar ik worstel in sommige gevallen met de vraag in hoeverre we hiermee cultuurimperialisme bedrijven. Speciaal voor deze gelegenheid heb ik, wat oneerbiedig, een foto uit het laatste jaarverslag van het Koninklijk Instituut voor de Tropen gescheurd: een groepsfoto van deelneemsters aan een cursus verloskunde in partnerland Jemen, waar trouwens de doodstraf nog regelmatig wordt voltrokken. Echter, de enige die te herkennen is op de foto is de Nederlandse cursusleider zelf. Hij wordt omringd door een aantal witte gordijnen met een ventilatiespleetje. Deze foto, die ik nu omhoog houd, zal ik straks rond laten gaan. Wat is de gedachte achter het financieren van zo'n cursus? Is dit vraaggestuurde ontwikkelingssamenwerking of proberen we de samenleving in Jemen te veranderen?

Bilaterale hulp, vooral indien gebonden aan allerlei mitsen en maren, wordt voor ontvangende landen gaandeweg minder belangrijk. Een zaak van iedereen met vier beleidsintensiveringen en Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid met vijf sporen: de analyses zijn redelijk in orde wat de SP-fractie betreft, maar de uitwerking is zeer versnipperd. Ontwikkelingshulp vormt een steeds kleiner wordend percentage van de jaarlijkse toestroom van geld en kapitaal naar ontwikkelingslanden. Nu is dat ongeveer 2%. Waarom denkt de minister dat hij met een "alle beetjes helpen"-benadering succes zal oogsten? Op een EU-bijeenkomst van parlementaire buitenlandcommissies vorig jaar in Lissabon, waar ik bij aanwezig was, sprak de minister van Buitenlandse Zaken van Ghana. Hij zei: "jullie hulpinspanningen zijn te versnipperd, het is piecemeal. Neem het door Nederland gesteunde schoolfeeding project. Dát werkt tenminste, en het is zichtbaar. Iedereen in het land weet ervan".

Voorzitter. Tot slot: de minister presenteerde Een zaak van iedereen" nadrukkelijk als beleidsbrief en niet als alomvattende nota. Hij is er trots op dat de brief slechts 50 en niet 300 pagina's telt. De vraag is of wij daar ook blij mee moeten zijn. Schaefer zei ooit: In gelul kun je niet wonen. Dat klinkt wat oneerbiedig in deze Kamer, maar hij zei het en iedereen kent de quote. Nota's kun je niet eten, zou je dus ook kunnen zeggen, maar de laatste grote nota's stammen uit het begin van de jaren negentig en zijn uitgebracht tijdens het ministerschap van Jan Pronk. Voor mij persoonlijk vormden ze een grote bron van inspiratie, maar belangrijker is dat ze internationaal de aandacht trokken en Nederland op de kaart zetten als gidsland. Helaas vond zijn opvolgster het treurige werkwoord ontpronken uit en inmiddels zijn we onze voortrekkersrol kwijt. Deze minister moet naar de mening van de SP overwegen een echte legacy achter te laten in de vorm van een alomvattende terugkijkende en toekomstgerichte nota, vijftien jaar na de laatste. Goed beleid stoelt op een maximum aan begrip en diepgang.

Voorzitter. De SP-fractie ziet reikhalzend uit naar de reactie van de ministers en zij hoopt dat onze suggesties kunnen bijdragen aan een verdere rijping van de beleidsterreinen die wij vandaag bespreken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. De foto met de gordijnen en ventilatiespleetjes wordt zo meteen verspreid. Ik zie daar erg naar uit. Ik heb wel een serieuze vraag: wat is eigenlijk het bezwaar tegen het geven van een cursus verloskunde in Jemen? Het geven van die cursus wordt nu verbonden met het bedrijven van cultuurimperialisme. Ik wil daarover graag de positieve opvatting van de heer Smaling vernemen en dus niet de kritiek. Wat vindt hij hiervan?

De heer Smaling (SP):

Ik vind het leggen van een zwaar accent op gender in ontwikkelingslanden buitengewoon belangrijk. Echter, bij de implementatie van het beleid op dit gebied worden de activiteiten in het ene ontvangende land meer gedragen dan in het andere. Ik vraag mij af of in een land als waar het hier om gaat de activiteit door de regering echt gesteund wordt of dat die slechts gedoogd wordt. Is sprake van een nationale opvatting in Jemen dat vrouwen een opleiding nodig hebben? Hier gaat het om verloskunde, maar het had ook een andere cursus kunnen zijn.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Maar u weet dat in dit geval niet. Stel dat de regering daar gedoogt dat een bepaalde groep deze cursus verloskunde volgt. Hebt u daar dan problemen mee?

De heer Smaling (SP):

Ik streef naar totale rechtsgelijkheid van mannen en vrouwen. Dat komt natuurlijk ook doordat ik een kind ben van mijn eigen opvoeding. In dit soort landen is er echter een aanzienlijk verschil tussen de rechten en de mogelijkheden van mannen en vrouwen. Ik worstel daarom met de vraag of dit land op beleidsniveau achter het organiseren van een dergelijke activiteit staat. Gaat het hier slechts om een besluit van Nederland? Vindt Nederland dat zijn filosofie met zich brengt dat het dit soort activiteiten moet ondernemen, omdat Jemen dan meer op westerse landen gaat lijken?

De heer Willems (CDA):

Ik begrijp u niet helemaal. Is dat laatste voor u reden om te zeggen: dan maar niet? Ik wijs erop dat wij juist op deze manier de mogelijkheid hebben om met de cultuur daar in contact te komen, ook al gebruiken ze er gordijnen met spleetjes.

De heer Smaling (SP):

Ik zeg niet dat wij deze activiteiten niet moeten doen.

De heer Willems (CDA):

Dat zegt u wel door het plaatje omhoog te houden.

De heer Smaling (SP):

Ik houd wel eens vaker een plaatje omhoog.

De heer Willems (CDA):

Maar dat doet u niet zonder reden.

De heer Smaling (SP):

Ik heb mijn twijfels bij bepaalde uitgaven onder het kopje "gender". Ik meen namelijk dat in het ene geval dergelijke activiteiten worden goedgekeurd door een land dat gewoon te weinig geld heeft om zelf aan vrouweneducatie te doen en dat in het andere geval het desbetreffende land er helemaal niet voor is dat wij vrouwen helpen om te emanciperen.

De heer Willems (CDA):

Kort gezegd: u bent erop tegen dat geld voor dit soort projecten wordt uitgegeven.

De heer Smaling (SP):

Ik vraag aan de minister waarom er geld voor dit soort projecten wordt uitgegeven.

De heer Willems (CDA):

U bent er nog niet zo zeker van.

De heer Smaling (SP):

Ik wil graag horen wat de minister ervan zegt en dan zullen wij verder over dit onderwerp debatteren.

De heer Willems (CDA):

Ik constateer dat u er nog niet zo zeker van bent.

De heer Smaling (SP):

Dat ziet u goed.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Ik had de neiging om op dit laatste in te gaan, maar wil dat maar niet doen. Het is wel verrassend dat we een debat dat over vergezichten moet gaan, kunnen terugbrengen tot opmerkingen over onze eigen standpunten.

Ontwikkelingssamenwerking is anno 2008 geen sinecure. De internationale oriëntatie van Nederlanders staat onder druk. Soms krijg je het gevoel dat het historisch besef zo gering is dat we serieus denken dat we de welvaart hier ter plaatse maken en dat alles wat van buiten komt er alleen maar is om ons iets af te nemen. Daarbij denk ik niet alleen aan mensen die echt uit het buitenland komen, maar ook aan mensen die al in Nederland wonen. Dat noem ik een interne dreiging. Het is dan ook van nationaal belang om weer aan een ander perspectief te werken. We hebben de wereld nodig en de wereld kan onze kennis en ervaring goed gebruiken. Benepenheid wordt onzes inziens zwaar gestraft. Ook extern is er veel dreiging. De opgaven worden wereldwijd steeds zwaarder. Ik denk aan de relatie met de problemen van klimaat en energie, het tekort aan voedsel en de situatie van de mensenrechten. We hebben te maken met soms perverse trekken van de verhoudingen in de wereld.

We spreken vandaag in het bijzonder over mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Dat heeft mij voor bijzondere vragen gezet. In de memorie van toelichting bij de begroting en ook in de nota over mensenrechten en buitenlandstrategie spreken de bewindslieden over het gevaar van cultuurrelativisme als het over mensenrechten gaat. De mensenrechten zijn geen westerse uitvinding; zij hebben universele geldigheid. Dat ga ik vandaag niet bestrijden. Ik betoog hier wel dat het goed is om nog eens naar de relatie te kijken: niet relativeren, maar relateren. De doodstraf moet zonder enig voorbehoud van de hand worden gewezen. Dat geldt voor China, dat geldt voor Zimbabwe, dat geldt voor de VS! Daar kunnen we dus heel consequent in zijn, maar doen we dat ook? Kunnen de bewindslieden nog eens uiteenzetten hoe zij hiermee omgaan, ook in termen van handelspolitiek en in de relatie met bevriende landen als de Verenigde Staten?

Ik wil nog een stap verdergaan. In Nederland geven wij veel geld uit aan wetenschappelijk onderzoek naar ziekten. Slechts 2% van die budgetten is gerelateerd aan ziekten die samenhangen met honger en armoede, aan onderzoek dat relevant is voor ontwikkelingslanden. Per dag sterven veel kinderen en vrouwen aan juist die ziekten. De rest van ons budget gaat naar ziekten die vaak direct gerelateerd zijn aan onze welvaart, dus aan welvaartsziekten. Ook sterven dagelijks heel veel mensen aan de gevolgen van ondervoeding. Rabbinge spreekt in een recent interview in de NRC van mogelijk 1 miljoen hongerdoden extra in 2008! Toch speculeren westerse bedrijven met voedsel, houden wij ingewikkelde regels en tariefafspraken in stand en pikken we ook graag een graantje mee als we andere investeringen meer profijtelijk vinden. We houden dus als rijk land systemen in stand die de oorzaak zijn van veel ellende en dood, niet als straf en niet als onderdeel van een strafrechtelijk stelsel, maar voor de slachtoffers en hun nabestaanden maakt dat niet uit. Ik geef geen stuiver minder aan Amnesty International, laat dat duidelijk zijn, maar het maakt mijns inziens onze aanspraken op de universaliteit er niet sterker op. Graag krijg ik een reactie van de bewindslieden naar aanleiding van dit dilemma.

Mensenrechten zijn als juridisch en als maatschappelijk vraagstuk te benaderen. Met de juridische benadering staat vrijheid centraal. Vrijheid van meningsuiting, rechten van minderheden, vrije arbeidsverhoudingen, vrouwenrechten, een onafhankelijke rechtspraak, de toegang tot de rechter en de kwaliteit van de democratie zijn daar aspecten van. Institutionele kracht is van groot belang. Met de maatschappelijke benadering gaat het om andere zaken: levensomstandigheden zijn cruciaal. Voedsel en water, gezondheid, onderwijs, huisvesting en veiligheid bepalen de kwaliteit van het leven. De twee benaderingen kruisen elkaar soms en kunnen elkaar in de weg zitten. In de nota Mensenrechtenstrategie voor het buitenlandbeleid wordt de samenhang sterk benadrukt. In de passages over de millenniumdoelen wordt een sterke overeenkomst geconstateerd. Mensenrechten zijn onderdeel van een ontwikkelingsstrategie en hebben een duidelijke sociaaleconomische component. Ze vormen als het ware elkaars randvoorwaarde. Het is goed om er ook oog voor te hebben dat ze soms elkaar verdringen en het is goed om vooral aandacht te hebben voor het op kracht brengen van de lokale instellingen. De situatie in China direct na de aardbeving heeft aangetoond dat de fysieke veiligheid en een adequate reactie op een rampensituatie voor de stabiliteit en het vertrouwen cruciaal kunnen zijn. Het recht op vrije meningsuiting en verzet tegen de doodstraf zijn in de acute situatie ineens secundair, niet als principe, maar wel als praktische waarde. Dat doet niks af aan het beleidsmatig belang van de mensenrechtenstrategie, wel aan het politieke effect van het moment. Voor een meer structurele aanpak is aandacht nodig voor goed bestuur.

Goed bestuur is een belangrijk doel voor ondersteunende programma's, maar wordt onderschat naar het oordeel van mijn fractie, met name wat het effect op het draagvlak in ons eigen land betreft en ook wat betreft de aandacht voor corruptiebestrijding. De democratische rechtsstaat en zijn instellingen vragen veel aandacht. Dat is een voorwaarde voor onderhoud en ontwikkeling van mensenrechten. Vrije verkiezingen, een grondwet en controle op de strijdkrachten zijn voorwaarden, maar ze zijn niet voldoende. Het is evenzeer een voorwaarde om goed invulling te geven aan een stabiel politiek systeem, transparant met oog voor verantwoording van overheidsoptreden, een integer bestuur en een rechtvaardig belastingstelsel. Ten slotte is goed bestuur in staat om een effectieve overheid in de benen te houden die de voedselvoorziening ordent, die gezondheids- en onderwijsvoorzieningen in stand houdt en die veiligheid van burgers garandeert door een effectief rechtssysteem te laten functioneren met een adequaat strafrecht, een betrouwbare politie en dergelijke en opnieuw aandacht voor corruptiebestrijding, integriteit van de overheid en met name integriteit van het politieke bestel.

Een belangrijke politieke vraag is of dat soort ondersteuning niet aan voorwaarden gebonden moet zijn. Je zou ook kunnen zeggen dat het inrichten van goed bestuur een voorwaarde is om verdere ondersteuning te verlenen. Graag hoor ik de opvatting van de bewindslieden hierover. Noodhulp is daar bijna niet aan te binden: een overstroming, storm of aardbeving mag geen aanleiding zijn om eerst een politiek debat aan te gaan. Bij structurele hulp kun je daar verschillend over denken. In de afgelopen weken is in verschillende gesprekken, debatten en dergelijke duidelijk geworden dat goed bestuur structureel aandacht verdient. Ik kom daar nog op terug in verband met effectiviteit. Directe hulp gericht op het verbeteren van drinkwater, landbouw, gezondheid en dergelijke kan gecombineerd worden met capacitybuilding van overheden en andere relevante instellingen. Dat kan ook bijdragen aan het vasthouden van draagvlak bij donorlanden. Op de laatstgehouden IPU-conferentie was dat een belangrijk thema. Het was opvallend hoe juist door parlementariërs uit steunlanden in Afrika benadrukt werd dat een effectieve overheid en goede verantwoording in beider belang zijn. De steun van parlement tot parlement kan daarin een element zijn. De effectiviteit van steunprogramma's kan binnenlands een item zijn; het kan ook deel uitmaken van de nagestreefde projectresultaten. Hoe kijkt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan tegen de optie om uitwisseling tussen parlementen te bevorderen als onderdeel van de totale controle, inclusief de corruptiebestrijding?

Er zijn twijfels over de effectiviteit van de hulp. Dat geldt niet alleen onder een deel van de bevolking, maar het is ook voor deskundigen aan de orde. Van Dam in de NRC van 29 mei jongstleden fulmineert tegen de huidige aanpak. Hij maakt van de bilaterale hulp bijna een karikatuur. Dat stoort mij, want ik behoor tot de aanhangers van "de druppel en de gloeiende plaat"-theorie. Het zal volgens sommige critici wel vals sentiment zijn, maar als ik met eigen ogen constateer dat voor delen van de townships in Zuid-Afrika luttele bedragen in de vorm van microleningen voor groepen vrouwen en kinderen een aanzienlijke verlichting van het dagelijks bestaan betekenen, dan is dat voor mij een teken dat wij daar zeker mee moeten doorgaan. Dat wordt nog eens versterkt als ik de resultaten zie van bijvoorbeeld van microfinanciering en ook kijk naar de rol van de decentrale overheden in programma's rondom capacitybuilding. Daarover verschil ik van mening met collega Willems, maar onze voorgeschiedenis is ook wat verschillend: ik kom uit het lokaal bestuur.

Toch heeft Van Dam een punt als hij spreekt over marges, over de relatie met handel, migratie en kapitaalstromen en zeker als het gaat over controle. Hij hekelt de controlezucht en bepleit enige bescheidenheid op dat punt. Van Dam raakt hier aan de principes van goed bestuur. Het sluit aan bij de opvatting die de Prins van Oranje aan het IPU-congres overbracht. Hij kritiseerde de overmaat aan monitoring en administratieve last die op veel ontwikkelingsprojecten rust. Zoals eerder aangegeven kan de steun aan eigen parlementaire controle door steunlanden een middel zijn om dat te ondervangen.

Ook voormalig collega Rabbinge en zijn collega Meesters wijzen in de NRC op het belang van goed bestuur. Zij koppelen dat aan de problematiek van de wereldvoedselsituatie, die noopt tot gerichte maatregelen. Collega Smaling heeft er ook een aantal behartigenswaardige dingen over gezegd. De resultaten van de laatste conferentie in Rome zijn nog niet uitgewerkt. De openbare berichtgeving geeft aanleiding tot zorg. Collega De Graaf heeft er het een en ander over gezegd en ik sluit mij graag bij hem aan. Kunnen de bewindslieden aangeven hoe zij naar die resultaten kijken in het licht ook van de opdrachten die de regering zichzelf had meegegeven?

In de voornemens van het kabinet wordt gesproken over coherentie. Er wordt een relatie gelegd tussen Ontwikkelingssamenwerking en andere terreinen. Het Breed Mensenrechtenoverleg heeft hiervoor terecht aandacht gevraagd. Het wijst op de relatie tussen maatschappelijk verantwoord ondernemen en het beleid van Economische Zaken, het handelsbeleid. Het lijkt mij verstandig om dat uit te werken in programma's en hoor er graag het een en ander over.

Een uitwerking is ook gegeven in het programma rondom de Millennium Development Goals. Daar is nadrukkelijk de relatie met de medeoverheden gezocht en is geprobeerd om ruimte te maken. Mijn fractie zou graag inzicht krijgen in de samenwerking in de breedte. Wat gebeurt er nu concreet om verschillende departementen met elkaar te verbinden? Hoe wordt de civil society daarbij betrokken? Millennium development goals zijn niet alleen een kwestie van overheden, maar ook van ngo's in ontwikkelingslanden en organisaties hier ter plaatse. Het is goed om dat te koppelen met discussies over handelsrelaties en onze discussie rondom duurzame ontwikkeling. Betrek het bedrijfsleven daarin, bekijk wat je kunt met innovaties en investeer in kennis. En opnieuw: koppel dat aan capacitybuilding, zoals je ook capacitybuilding aan mensenrechten moet koppelen. Het concept van fragiele staten is een goed concept. Zij moeten leren, wij moeten gebruikmaken van oude contacten om nieuwe contacten op te bouwen en effectief te maken. Het is belangrijk om daarbij het juridisch instrumentarium inzetten, ook op het gebied van mensenrechten en te kijken wat je in samenwerking met internationale organisaties kunt realiseren. Daarom is het buitengewoon belangrijk om een mensenrechtenambassadeur te hebben, maar die moet niet alleen de maat nemen. Wij hebben ons er in het verleden altijd op laten voorstaan dat wij dat altijd zo goed konden. Het is goed om grenzen te stellen, maar je moet mensen ook helpen om uitwegen te zoeken, niet alleen gerelateerd aan overheidsoptreden, maar ook aan ngo's. En blijf alert op een al te juridische benadering. Kijk ook naar het maatschappelijk draagvlak in de betrokken landen; betrek burgers en hun organisaties erin en zorg ervoor dat door participatie mensen zichzelf versterken. Hoe ga je daarmee om in het beleid van Ontwikkelingssamenwerking om op dat punt werk in ontwikkelingslanden te versterken?

Voordat ik ga afronden kom ik bij de consistentie van het beleid. Ik spits dat toe op het debat over ons optreden in Israël en rondom de Palestijnen. Ik heb er bij het EU-debat al het een en ander over gezegd. Het is een wederzijds moeilijke situatie. Dat hebben wij toen vastgesteld en dat kunnen wij opnieuw vaststellen. Oude liefdes spelen een belangrijke rol, zowel in onze eigen benadering als in de benadering rondom de Palestijnen. Kijken wij naar de schrijnende situatie in de Palestijnse kampen op het gebied van voedsel, hygiëne en gezondheidszorg, dan kunnen wij niet anders dan eisen stellen, niet alleen aan de Palestijnen zelf, maar ook aan de staat Israël. Dat moeten wij zeker doen. Als de secretaris-generaal van de VN constateert dat de Gazastrook de ergste plek op de wereld is om te wonen, hoe moeten wij daar dan verder mee omgaan? Hoe kijkt de minister van Buitenlandse Zaken daartegenaan, wanneer dat wordt geconstateerd door niet de minste functionaris in de internationale samenwerking? Ik vraag dit, omdat onze geloofwaardigheid en de effectiviteit van ons eigen optreden inzake mensenrechten in het geding komen. De constante oorlogshouding die in het gebied speelt, met name bij een deel van de Israëlische bevolking, zet ons onder druk. Wij zullen dus met elkaar de extremen de wind uit de zeilen moeten nemen. Zachte krachten moeten steunen, ook onder de bevolking van Israël zelf. Die zijn daar gelukkig ook te vinden. Hoe doen wij dat nou?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mag ik een vraag stellen over de Gazastrook en vragen naar de verplichting van andere landen? Er wordt hier gesproken over de verplichting die Israël heeft. Ik kan mij voorstellen dat er ook in de regio wordt gekeken: hebben ook andere landen een verplichting als het gaat om de humanitaire situatie in de Gazastrook? Is het denkbaar dat Jordanië of Egypte daarbij een rol kan spelen? Is dat in uw opvatting evenzeer een verplichting?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik vind het lastig mij vanaf deze plek uit te laten over verplichtingen van andere landen. Wij spreken hier vandaag in de eerste plaats onze regering aan. Natuurlijk is het noodzakelijk om te kijken waar je de effectiviteit van je optreden naar mensen toe kunt vergroten door er andere landen bij te betrekken, zoals Jordanië en/of Egypte, en misschien zelfs wel Turkije. Maar het gaat er in de eerste plaats om hoe wij daarmee omgaan.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

U stelt in uw bijdrage dat er eisen aan Israël moeten worden gesteld. Geldt dat evenzeer voor andere landen?

De heer Eigeman (PvdA):

Wij hebben altijd een bijzondere relatie met Israël gehad, zodat wij dat land daar vandaaruit op mogen aanspreken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

U bedoelt landen in de regio.

De heer Eigeman (PvdA):

Wij hebben het niet over een willekeurig gekozen stukje grond, maar om een stuk grond waarover zeer veel oorlog is gevoerd. Ik vind dat wij aanspraak mogen maken op die bijzondere relatie met Israël.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Er zou een zekere uitruil kunnen plaatsvinden tussen Egypte en de bewoners van de Gazastrook, inhoudend dat, als er geen wapens meer de Gazastrook binnenkomen vanuit het zuiden, Egypte zich zal verplichten tot een verdere ondersteuning van de Palestijnse bevolking in de Gazastrook. Zij kunnen dat samen op die manier bespreken.

De heer Eigeman (PvdA):

Dat is absoluut denkbaar. Maar het gaat mij erom in het bijzonder te kijken naar hoe wij omgaan met de rechten van concrete mensen in de Gazastrook. Daar gebeuren dagelijks dingen die absoluut niet kunnen. Als ik daarvoor aandacht wil vragen, doe ik dat, ook omdat het belangrijk is dat het verwerken van het verleden wordt betrokken bij hoe je met dingen omgaat. Wij hebben bij Armenië gezien dat dat buitengewoon heftige reacties teweeg kan brengen. Laatst stond er een column van Victoria Koblenko in Metro, waarin over Oekraïne wordt gesproken. Ik wist daar niets van, maar ik denk dan "schande". Dat soort kennis moet worden gebruikt om af te wegen hoe op een effectieve manier invloed kan worden uitgeoefend. Het is heel belangrijk om contacten op menselijke schaal inhoud te geven. Dat maakt het proces van verzoening beter mogelijk, wat geldt voor Israël, de situatie rond Armenië en andere plekken in de wereld. Daarvan moeten wij ons meer bewust zijn.

Wij vragen bijzondere aandacht voor het Afrikaans continent: aids, honger en verdeling spelen daarbij dagelijks een rol. De stabiliteit staat op dit moment verder onder druk door de recente gebeurtenissen in Zuid-Afrika, de ellendige politieke situatie in Zimbabwe en de groeiende welvaart in Nigeria. Wij moeten niet bij de pakken neerzitten, maar ons actief inzetten. Is China het nieuwe rolmodel? Om twee redenen wordt de huidige aanpak van China te angstvallig benaderd. In de eerste plaats zijn dat de oude beelden van de wereldrevolutie door Mao en in de tweede plaats de beheersing van belangrijke bronnen. Het eerste is vooral een zaak van eigen ideologische vooroordelen en het tweede is juist, maar daardoor voelen de Afrikanen zich serieus genomen. Chinezen scheppen op dit moment meer een win-winsituatie dan wij. Graag hoor ik hierover het oordeel van de bewindslieden. Europa heeft in dat opzicht een historische last te dragen. Wij houden nog steeds structuren in stand, waarover een aantal interessante boeken is verschenen. Er zijn nieuwe grenzen noodzakelijk, en geen nieuwe taken voor Afrika, want dat zou getuigen van een soort neokolonialisme. Wij hebben die grenzen daar neergelegd, wat verder gaat dan staatsgrenzen. Wij moeten op zoek naar andere, humanitaire grenzen. Ik heb daarbij het voorbeeld van de immigratieproblemen als indicatie: wij klagen daarover, maar is het drie keer erger een probleem voor Afrika. Om te beginnen vanwege de effecten die het op de interne verhoudingen heeft, verder vanwege de braindrain die plaatsvindt en ten slotte vanwege de instabiliteit die het vaak teweegbrengt. Nu weet ik wel dat Afrikanen altijd reizigers zijn geweest, wat tegelijkertijd hun kracht en hun zwakte is. Maar wij zouden dat moeten verdisconteren in onze aanpak. Dit is ook het gevolg van de geografie van het continent en het klimaat. Daarom is het goed om aan te sluiten bij hoe men op dit moment zelf probeert om de eigen democratieën te ontwikkelen. Het is goed om parlementen met elkaar slag te laten leveren. Ik heb wat dat betreft erg veel gehad aan de IPU-conferentie in Kaapstad, afgelopen april, waar veel Afrikaanse collega's lieten zien dat er wel degelijk mogelijkheden zijn. Ook zij willen aandacht voor transparantie en verantwoording, dus een wederzijds belang. Daar moeten wij werk van maken in het verband van VN en EU. Dat geldt niet alleen nationaal, maar ook decentraal.

De heer Smaling (SP):

Ik neem aan dat ondersteuning van de democratie in Afrika ook voor u een belangrijk punt is. Hoe kun je dat het beste bereiken? Ik heb gezien dat veel landen democratisering met een westers sausje invoeren, wat niet in alle landen goed gaat. Jan Pronk is in het verleden overtuigd van het feit dat het beter was om een eenpartijdemocratie in Uganda te vestigen. Hebt u daar nog ideeën over?

De heer Eigeman (PvdA):

Heb ik de rest van de middag, voorzitter?

De voorzitter:

Nee.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik heb daar natuurlijk ideeën over. Essentieel is om aansluiting te zoeken bij wat zich op dit moment aan lokale ontwikkelingen voordoet, en ervoor te zorgen dat je kennis draagt van de geschiedenis van de besluitvorming. Steun vooral bilaterale contacten, zorg ervoor dat lokale en regionale gemeenschappen aansluiting krijgen bij wat in Afrika aan de gang is en maak daar gebruik van. Een onvoldoende antwoord om verder op door te borduren, maar dat kan wellicht op een ander moment.

Belangrijke prioriteiten blijven toch de armste groepen, de interdependenties in de verschillende typen aanpak die nodig zijn, zoals voedsel, klimaat en energie. De armste en dus kwetsbaarste groepen, zoals vrouwen en kinderen, vinden wij vooral helaas in Afrika. Dat vraagt om gerichte maatregelen en om bilaterale contacten. De inzet van microkredieten is van blijvende aandacht. Dat levert overigens niet direct structurele oplossingen op, want die vragen om een sterk bestuur en een meer grootschalige aanpak. Maar het biedt wel degelijk oplossingen op maat. Je kunt koppelingen maken met het onderwijs. Je moet het blijven steunen, ook richting het bankwezen, door informatie, lobby en mogelijk ook door te helpen bij het inrichten van nieuwe financiële structuren. Ik hoor graag de bereidheid van minister Koenders om daarmee serieuzer aan de gang te gaan. Ik noem het Kuyasafund en de ING, die proberen met een substantiële investering meer aan microfinanciering te doen. Microfinanciering is ook belangrijk omdat het mogelijkheden biedt om identificatie tussen donoren en geholpenen mogelijk te maken, wat belangrijk is voor het draagvlak in onze eigen samenleving. Wij moeten vooroordelen blijven aanpakken, ook in ons eigen belang. Als je ziet wat in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied aan ontwikkeling plaatsvindt, is dat positief. Het zijn geen wonderen, maar is wel sprake van vooruitgang. Interdependenties, meer aandacht voor het matchen van diverse ontwikkelingen op inhoud en structuur, voedsel en klimaat, mensenrechten en goed bestuur, goed bestuur en voedsel. Dat is belangrijk voor onze geloofwaardigheid. Daarvoor is ook van belang samenwerking met private partijen. Ontwikkelingssamenwerking is een zaak van iedereen, wij moeten een goede balans vinden met het eigen belang en met goed bestuur en gemeenschappelijke grondwaarden die wij wereldwijd hebben vastgelegd, zoals mensenrechten. Het vergt ook een kritisch doordenken van eigen optreden. Wij moeten proberen bureaucratie te blijven vermijden, inclusief de consultancy die zich een aardige positie heeft verworven. Ontwikkelingssamenwerking is geen sector, met technocraten die de dienst uitmaken, maar het is een zaak van de politiek: de politiek moet keuzes maken waarin mensen zich herkennen. Dat zou wel eens een versteviging kunnen zijn van de geloofwaardigheid en het draagvlak in onze samenleving. Als je voorwaarden stelt, moet je zeker weten dat je zelf geloofwaardig bent. Ik heb in mijn betoog op verschillende punten aangegeven waar verbetering nodig is. De concrete situatie van de Palestijnen is wat dat betreft het meest schrijnend. Ook wijs ik op de perverse effecten van wereldhandelsrelaties. Eigenlijk kan je zeggen dat er handel in honger is. Het is afgrijselijk om dat te moeten constateren. Dus laten wij er wat aan doen. Werken aan goed bestuur is daar een belangrijke voorwaarde bij, zowel centraal als decentraal. Ik zou zeggen: faciliteer de druppels. Volgens mij hebben wij daar meer aan, zo zeg ik ook tegen collega Smaling, dan nieuwe vergezichten op papier zetten. Wat mij betreft is het concrete optreden van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voldoende om inspiratie aan te ontlenen.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Voorzitter. De verdediging van fundamentele rechten en vrijheden dient ons allemaal aan het hart te gaan. Ons, het parlement, net zoals u, de regering. De bevlogenheid van de twee bewindslieden die uit de Mensenrechtennota van november vorig jaar spreekt, is dan ook zeker zeer te prijzen. Er staat heel veel moois in deze nota, heel veel ook waar mijn fractie het hartgrondig mee eens is. Niettemin schiet de nota naar onze mening op een aantal punten tekort. Ik wil deze punten hier aan de orde stellen.

Het eerste betreft de soms expliciete en soms impliciete stelling dat de internationale gemeenschap het als het ware eens is over de universele uitgangspunten met betrekking tot de mensenrechten. Het schort weliswaar aan naleving ervan, maar de uitgangspunten die zijn er. Dat het schort aan de naleving, is zonder meer waar. Ik zou echter willen dat de regering gelijk heeft met de stelling dat wij het eens zijn over de uitgangspunten. Ik zie dat namelijk nog niet zo. Er zijn nog heel veel landen die deze uitgangspunten, bijvoorbeeld van vrijheid en gelijkheid, niet delen. Om deze landen te overtuigen om toe te treden tot de gemeenschap van landen die de mensenrechten wil beschermen en bevorderen, is naar onze mening meer nodig dan een verwijzing naar de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ik bedoel hiermee dat wij in staat en bereid moeten zijn om ook te discussiëren over de theoretische fundamenten van onze mensenrechten. Ik mis in de nota hierover iets. Mijn vraag aan de bewindslieden is of zij hierop een visie hebben. Zien zij het ook zo en welke theoretische grondslagen achten zij belangrijk om in de discussie mee te nemen?

Het tweede punt dat ik miste in de nota is het volgende. Als je er al van uitgaat dat men het eens is over de uitgangspunten, in ieder geval op papier, is er toch nog een groot probleem met betrekking tot de invulling van deze rechten. Ik wil een voorbeeld noemen uit mijn eigen praktijk. Als mensenrechtenjurist ben ik in 1994, vlak na de eerste vrije verkiezingen, in Zuid-Afrika geweest. Ik was lid van een commissie die Zuid-Afrikaanse juristen adviseerde over de nieuwe Zuid-Afrikaanse grondwet en de mensenrechten aldaar. Een van de onderdelen die wij hebben besproken, was het verbod op marteling en het verbod op vernederende en onmenselijke behandeling. Toen kwam ook aan de orde dat het verbod ook geldt voor bijvoorbeeld gedetineerden. Dat verbod is absoluut en zou dus ook voor hen gelden. Toen zei een van de mensenrechtenjuristen aldaar het volgende: het is allemaal wel leuk en aardig wat u daar zegt, maar wij vinden de lijfstraffen zo erg nog niet, jullie sluiten mensen levenslang op, dat vinden wij erg, dat vinden wij een onmenselijke en vernederende behandeling. Nu wil ik hiermee niet een pleidooi houden voor cultuurrelativisme. Wat ik wel wil betogen, is dat wij ons moeten realiseren dat in heel veel landen invullingen van mensenrechten die wij vanzelfsprekend achten, helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn en dat wij moeite moeten doen om uit te leggen waarom wij in dit geval lijfstraffen wel onmenselijk vinden maar een levenslange gevangenisstraf niet.

Een zeer zorgwekkende ontwikkeling is de laatste tijd dat er niet alleen getornd wordt aan het absolute verbod op marteling – ik ben ook zeer blij met de ferme taal in de nota dat wij daar niet aan moeten – maar dat er ook steeds meer een probleem ligt bij de interpretatie van wat marteling is. Dat zie je voorbeeld in de Verenigde Staten. Daar is alleen dan van marteling sprake als die blijvende lichamelijke schade teweegbrengt of de dood tot gevolg heeft. Dat is een heel andere definitie van marteling dan die welke wij hanteren in internationale verdragen. Ik merk dat ook in Nederland in het publieke debat daarover – het gaat dan bijvoorbeeld om ondervragingstechnieken zoals waterboarding, zijnde marteling, namelijk het doen voorkomen alsof men verdrinkt – niet het woord marteling wordt gebruikt noch de term onmenselijke of vernederende behandeling, maar de term dubieuze ondervragingstechnieken. Ik vind het een hellend vlak om zoiets te omschrijven als een dubieuze ondervragingstechniek, waarbij je ziet dat de definitie van begrippen die wij als vanzelfsprekend op een bepaald niveau hebben gesteld, langzamerhand derogeert. Op een gegeven moment zal er niets meer overblijven van die definitie. Dus die twee punten, namelijk de theoretische basis voor onze mensenrechten en de invulling die wij eraan geven, zijn belangrijke onderwerpen waar ik helaas in de nota te weinig over heb gelezen.

Volgens de bewindslieden schort het aan de naleving. Daar ben ik het helemaal mee eens. Echter, bij de naleving zoals daarover in de nota wordt gesproken, lijkt het erop dat het er voornamelijk om gaat om staten aan te spreken op de naleving van mensenrechten ten opzichte van hun burgers. Hoewel dat zonder meer ook moet gebeuren en belangrijk is, miste ik in de nota een uiteenzetting van het belang om individuele burgers de mogelijkheid te geven om bijvoorbeeld te klagen tegen hun regering. Niet voor niets is het individuele klachtrecht in het EVRM zo'n ongelofelijk belangrijk onderdeel en was het zo vernieuwend. Wij kunnen wel universele verklaringen van de rechten van de mens en mensenrechtenverdragen ondertekenen, maar als de individuele burger in een bepaald land niet de mogelijkheid heeft om zich tot een onafhankelijke instantie te wenden om die rechten af te dwingen, dan is het niet meer dan een papieren tijger. Ik hoor graag de visie van de regering hierop. Met name ben ik benieuwd wat zij denkt te kunnen doen om het individuele klachtrecht buiten de Raad van Europa te bevorderen.

Mijn volgende punt betreft de keuze voor de zes onderwerpen in de nota. Ik begrijp heel goed en het lijkt mij ook verstandig dat er keuzes worden gemaakt. Nederland kan namelijk niet alles. Maar toch roepen de keuzes die de regering heeft gemaakt bij mij een aantal vragen op. De eerste is de keuze voor de bevordering van het verbod op de doodstraf. Hoe ziet de regering het probleem dat een van onze grootste bondgenoten, de Verenigde Staten, het verbod op de doodstraf tot nu toe afwijzen? Dan bedoel ik niet alleen dat Nederland uiteraard zal proberen de Verenigde Staten te overtuigen dat zij wat dat betreft een fout beleid voeren. Ik doel vooral op de vraag hoe wij als Nederland, al dan niet in EU-verband, samen met de Verenigde Staten optrekken om in andere landen de mensenrechten te bevorderen. Behoort dan het verbod op de doodstraf tot de zaken die wij in een ander land willen bevorderen? Of kan dat niet als wij gezamenlijk met de Verenigde Staten optrekken? In dit verband had ik gewenst dat de Nederlandse regering de executie van Saddam Hussein met iets fermere woorden had afgewezen.

Over het verbod op marteling heb ik al iets gezegd. Ik wil alleen iets vragen ter verduidelijking. Behalve op één pagina in de nota wordt er alleen maar gesproken over het verbod op marteling, maar niet over het verbod op onmenselijke en vernederende behandeling. Ik ga ervan uit dat dit een redactionele omissie is en dat het gewoon een afkorting is: marteling, lees: marteling en/of onmenselijke en vernederende behandeling. Kunnen de bewindslieden dit bevestigen?

Vorige week bij het debat over de 3D-benadering heb ik al iets gezegd over de rechten van kinderen. Mede in verband met tijdgebrek werd gesuggereerd om deze vandaag aan de orde te stellen. De rechten van kinderen worden terecht omschreven als een van de speerpunten bij de inzet voor mensenrechten. Ik heb mij erover verbaasd dat er niets staat over het voorkomen van het gebruik van kindsoldaten, maar ook over de resocialisatie van kindsoldaten als in conflictgebieden wederopbouwhulp moet worden gegeven. Ik vind dat een groot gemis en ik hoop dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hierover iets wil zeggen.

Ik heb ook wat vragen bij de keuze voor het onderwerp vrijheid van godsdienst. In de nota staat dat de keuze voor zes onderwerpen is ingegeven door het feit dat zij ernstige, actuele schendingen van mensenrechten vertegenwoordigen. Ik vroeg mij af welke feiten en omstandigheden de regering ertoe hebben bewogen om uit de diverse vrijheidsrechten juist de vrijheid van godsdienst te kiezen als een recht dat op dit moment dusdanig ernstig wordt geschonden in de wereld dat het onze bijzondere aandacht verdient.

In dit verband vraag ik waarom niet is gekozen voor de vrijheid van meningsuiting. In de nota staat her en der het nodige over de vrijheid van meningsuiting. Dat wekt de indruk dat de regering het standpunt huldigt dat de vrijheid van meningsuiting een van de bijkomstige rechten is en niet een van de centrale rechten die nodig zijn, zeker in fragiele staten of staten waar de rule of law nog niet is wat deze zou moeten zijn. Mijn vraag over de keuze voor de vrijheid van godsdienst in plaats van de vrijheid van meningsuiting is tweeledig. Waarom is gekozen voor een versterkte inzet om de vrijheid van godsdienst te beschermen en waarom is niet de vrijheid van meningsuiting tot speerpunt gemaakt?

Het volgende onderwerp waarover ik wat vragen heb, is de rol van de Europese Unie. De regering beschrijft de Europese Unie als waardengemeenschap. Daar ben ik het van harte mee eens en dat steunen wij ook. Maar zo ver zijn wij nog niet, want de waarden die wij in Nederland huldigen en de waarden die horen bij die keuzes voor bijzondere inzet van de regering, zoals non-discriminatie van homoseksuelen en lesbiennes of gelijke rechten van vrouwen, worden niet in alle lidstaten gedeeld. Ik denk dan vooral aan lidstaten die er recentelijk bij zijn gekomen. Een voorbeeld zijn de berichten die je leest over discriminatie van homoseksuelen en lesbiennes in Polen, maar ook over gelijke rechten van mannen en vrouwen of het recht op abortus. Dat soort vanzelfsprekendheden vanuit Nederlands perspectief worden zeker niet gedeeld door de hele Europese Unie.

Mijn vraag aan de regering is hoe zij wil bevorderen dat binnen de Europese Unie daadwerkelijk een waardengemeenschap ontstaat, waarbij de waarden die wij huldigen, worden gedeeld door de rest van de Unie. Hoe wil de regering voorkomen dat wij de Europese Unie moeten zien als een soort kleinste gemene deler, het minimum van alle waarden en normen die wij in het kader van de mensenrechten hanteren? Ik denk dat deze beperking een groot probleem is, zeker als wij de EU willen gebruiken als vehikel om met één mond naar buiten toe op te treden, omdat wij dan sterker staan dan wanneer Nederland het alleen doet, zoals in de nota staat. Dan moet het wel zo zijn dat de waardengemeenschap van de Europese Unie zich op een niveau bevindt dat gelijk is aan het niveau van landen als Nederland.

Het is logisch dat de nota, als nota van de minister van Buitenlandse Zaken, voornamelijk gaat over problemen elders in de wereld, maar ik vind het jammer dat in de nota niets staat over zelfreflectie, want ik denk dat het van belang is dat wij daar ook aan doen. Ik heb dat vooral gemist bij het onderwerp terrorismebestrijding en mensenrechten. Bij dit onderdeel doet men het voorkomen alsof er binnenslands geen enkele discussie wordt gevoerd over de noodzaak van bepaalde maatregelen of over de niet-geoorloofde beperking van mensenrechten in het kader van terrorismebestrijding. Ik had het op prijs gesteld als hier iets meer kritisch vermogen was getoond; niet alleen het vermogen om onze bondgenoten aan te spreken op hun verplichtingen bij de bestrijding van terrorisme, maar ook om wat kritischer naar onszelf te kijken. Kortom, de nota is een mooi begin, maar er is nog veel te doen. Ik wacht met belangstelling op de antwoorden van de regering.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Vorige week hebben wij hier gediscussieerd over de 3D-benadering. Als ik even wat lichtvoetigs mag opmerken, als voetballiefhebber heb ik deze week geleerd dat men er in Zwitserland en Oostenrijk een eigen 3D-benadering op na houdt. Het gaat daarbij om geen onaardige woorden: Dialog, deeskalieren en durchgreifen. Dat durchgreifen kan nodig zijn in bepaalde roerige situaties met supporters. Doorpakken doe je als de dialoog en het de-escaleren niet meer helpen. Dat durchgreifen moet de wereldgemeenschap ook doen als de mensenrechten op het spel staan. Met mensenrechten kun je niet marchanderen, wordt terecht opgemerkt. Ik wil mijn bijdrage als titel "durchgreifen" meegeven. Dat kan ik te meer doen daar het naleven van de mensenrechten uitdrukkelijk een doelstelling is van deze bewindspersonen.

Het is op zichzelf verheugend dat de minister van Buitenlandse Zaken mensenrechten tot speerpunt van het buitenlandbeleid heeft verklaard. Het gaat om mensen in hun omstandigheden. Zij dienen ons een zorg te zijn. Er wordt gesproken over een mensenrechtenstrategie voor het buitenlandbeleid. Die strategie moet erin bestaan dat Nederland zowel via multi- als via bilaterale kanalen het mensenrechtenthema consequent aan de orde stelt. In de mensenrechtennota wordt het thema breed opgevat. Mensenrechten zijn universeel, zoals wij al verscheidene keren hebben gehoord. Zij zijn ook ondeelbaar en verbonden met economische, sociale en culturele omstandigheden.

In een wat encyclopedische rondgang in deze nota worden vrijwel alle relevante thema's benoemd, al heeft mevrouw Böhler er een aantal gemist. In de discussies over deze nota is de vrees al geuit dat dit wel heel veel goede intenties tegelijkertijd zijn en dat het erop aankomt op welke punten wij nu echt durchgreifen. Hoe staat het met de invulling van een actieplan, waar in de Tweede Kamer om is gevraagd? Is de minister van zins zich nader te focussen? Is hij van plan enkele thema's in het bijzonder ter hand te nemen? Welke successen wil hij op dit terrein boeken?

In de discussie van vandaag hebben wij het over een concreet toepassingsgebied. Het is buitengewoon relevant om de mensenrechten te gebruiken om doelstellingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking nader in te vullen. Allereerst maak ik enkele opmerkingen over de hantering van het mensenrechtenthema. Vervolgens ga ik in op vier specifieke situaties die ik als een soort casussen wil presenteren, met enkele vragen erbij.

Mevrouw de voorzitter. Laat ik nogmaals vooropstellen dat onze fracties het zeer terecht vinden dat het thema mensenrechten deze aandacht krijgt. Het is een benadering die een land als Nederland met zijn tradities op het terrein van het internationale recht past en die goed hanteerbaar is binnen de internationale gemeenschap. Bij deze benadering hoort een zeker vertrouwen in de internationale gemeenschap en de instituties waarover die gemeenschap beschikt; in de nota wordt daarover ook gesproken. Ik bedoel dat er een optimistisch perspectief doorklinkt over de mogelijkheden van "global governance". Er is een mondiaal reguleringssysteem dat hiervoor is ontworpen en ook benut zou moeten worden. De opmerking van mevrouw Böhler gaat in dezelfde richting. Wij spreken over universele mensenrechten en de bevordering daarvan door internationale organisaties en instituties. Nederland wil zich daaraan nadrukkelijk verbinden, maar dit impliceert wel degelijk een discussie met dat deel van de wereld dat niet zo vanzelfsprekend deel wil uit maken van dit systeem van "global governance" met de universele mensenrechten en de instituties die daarbij horen. Het risico is dat deze benadering wat Europees, wat westers blijft en sterk institutioneel gericht.

Ik maak twee kanttekeningen voordat ik tot mijn casussen overga. In de eerste plaats lijkt het er nu op dat mensenrechtenproblemen vooral iets zijn van de niet-westerse wereld. Verschillende voorbeelden bevestigen dit. Ik noem vrouwenrechten, de samenhang met veiligheid, intrastatelijke conflicten, godsdienstvrijheid en andere vrijheden. Dit zijn allemaal kwesties die zich voordoen in de niet-westerse wereld, maar heeft de westerse wereld dan geen problemen met de handhaving van de mensenrechten? Ik verwijs naar de ontwikkelingen op het gebied van de mensenhandel die onverminderd verontrustend zijn en in feite vaak neerkomen op het bevoorraden van illegale bordelen in Europa met vrouwenlichamen van elders. Een aantal van deze vrouwen is afkomstig uit landen behorend tot de EU. Ik noem ook de behandeling van Sinti en Roma in Oost-Europa die eveneens onze aandacht vraagt vanuit een mensenrechtenperspectief. En laten we niet vergeten dat Nederland is gewezen op de hoge cijfers van kindermishandeling in onze eigen samenleving.

De beleidsbrief Naar een menswaardig bestaan benoemt ook wel thema's als mensenhandel en de positie van kinderen, maar ik wijs op de valkuil dat wij wel anderen de maat nemen, maar onszelf daarbij te veel uit het oog verliezen. Onze oproep aan de wereld om zich aan de mensenrechten te houden, mag niet hol klinken. Het zou in dat verband goed zijn te wijzen op een fundamenteler begrip dan dat van de mensenrechten, namelijk dat wij recht doen aan mensen en aan gerechtigheid. De mensenrechten zijn daarin gefundeerd dat wij gerechtigheid zoeken voor iedereen en dat dit een norm en maatstaf is voor onszelf. Van ons wordt gevraagd recht te doen aan mensen in hun omstandigheden te midden van politieke, sociaaleconomische en culturele krachtenvelden. Die norm kan ook zelfkritisch worden gehanteerd. Wil de minister van Buitenlandse Zaken ingaan op de samenhang tussen het mensenrechtenbeleid en de keuzes die wij dichter bij huis maken in onze eigen samenleving? Heeft het kabinet daar oog voor in zijn beleid? Komt hetgeen wij aan anderen voorhouden ook in de beleidsvorming in ons eigen land tot uitdrukking? De morele overtuiging – het is opvallend dat in de mensenrechtennota herhaaldelijk wordt gesproken over de morele overtuiging die de grond is voor het mensenrechtenbeleid – is uiteraard niet gereserveerd voor de wereld buiten Europa. Dit was mijn eerste, meer principiële punt.

Het tweede punt heeft betrekking op de concentratie op de landenaanpak. Daarin maken Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking verwante bewegingen. Ontwikkelingssamenwerking richt zich op een aantal landen – wij hebben vorige week al gesproken over de profielen en de landen – en heeft met name oog voor de allerarmste landen en fragiele staten. Buitenlandse Zaken wil ook komen tot een lijst van landen voor de mensenrechtenaanpak. Hoe zit het toch met deze lijstjes van landen? Zijn die op elkaar afgestemd? Hoe zit het met het initiatief in het kader waarvan Nederland in EU-verband het voorstel heeft gedaan om te komen tot een "permanent outreach chart" waarbij Europese landen met andere landen in de wereld een speciale relatie aangaan? Welke landen worden aan welke andere landen gekoppeld? Is dit voorstel kansrijk?

Naast de landenbenadering is er een andere benadering zichtbaar, een meer systematische benadering. Ik doel dan op het mensenrechtenvraagstuk in relatie tot ongelijke verdeling van rijkdom en armoede, asiel- en migratiestromen, vluchtelingen en displaced persons, klimaat en voedselzekerheid, grondstoffen en energiebronnen en wapenexport. Dat is heel veel en ook hier is het weer de vraag hoe de regering het mensenrechtenthema aan de orde stelt bij deze meer wereldomspannende vraagstukken.

Mensenrechten en ontwikkelingsbeleid betekenen onvermijdelijk een concentratie op het lot van mensen in zwakke posities. Het internationale recht kiest de zijde van kwetsbare landen en kwetsbare mensen en zo zou het ook moeten zijn. Vaak is het dat niet vanwege de weerbarstigheid van de politieke en culturele situaties. Om te bezien wat dit accent op mensenrechten betekent, wil ik vier situaties voorleggen en daar mijn vragen over stellen. Ze gaan over hulp bij humanitaire noodsituaties, het geweld tegen etnische en godsdienstige minderheden in de islamitische wereld, over vrouwenrechten en over de samenhang met voedselzekerheid. Het zijn allemaal situaties waarin nu of later "durchgreifen" geboden is.

Mijn eerste vraag gaat over de humanitaire noodsituatie die ontstaan is in Birma. Na de orkaan Nargis heeft de VN onder leiding van Ban Ki-moon geprobeerd de internationale gemeenschap toegang te laten krijgen tot de getroffen gebieden. Er zijn visa verstrekt, maar de hulp komt niet verder dan Rangoon. In feite heeft de internationale gemeenschap de terugtocht moeten aanvaarden, schepen met hulpgoederen voor de kust zijn weer vertrokken. Intussen zijn vele duizenden mensen – en dan schat ik hun aantal waarschijnlijk te laag in – in de delta nog aan hun lot overgelaten in een situatie waarin bruggen en wegen verwoest zijn. Overigens worden, naar het schijnt, Aziatische hulporganisaties wel toegelaten en die organisaties die er al langer actief zijn, zoals ZOA Vluchtelingenzorg. Het is nog onzeker of de humanitaire ramp niet nog grotere proporties zal aannemen.

Intussen mag niet uit het oog worden verloren dat in heel Birma de situatie erbarmelijk is. Het World Food Program (WFP) heeft al eens gerapporteerd dat een derde van de kinderen onder vijf jaar in heel Birma ondervoed is. Voorts gebruikt het regime geweld tegen de eigen bevolking en heeft het het gemunt op etnische minderheden, moslims en christenen. Van het volk van de Karen, waarvan een deel in de getroffen delta leeft, leven vele duizenden al decennialang in vluchtelingenkampen in Thailand.

De humanitaire ramp is er dus al en was er al. De vraag is wat de internationale gemeenschap die zich inzet voor universele mensenrechten, nu zal doen. Er is het R2P-concept (Responsibility to Protect) dat uitdrukkelijk is gericht op bescherming van bevolkingen, maar wat betekent dit concept in deze situatie? Kunnen wij dat eens verkennen? Wat zouden gronden zijn voor een humanitaire interventie? Niemand heeft nog het woord "genocide" in de mond genomen, maar als wij dat wel zouden doen, welke consequenties moet dat dan hebben voor de internationale gemeenschap? Wanneer de getroffen bevolking er zelf om zou vragen, wat zou dan de reactie van de internationale gemeenschap dienen te zijn?

Mijn tweede vraag gaat over het mensenrechtenbeleid in diverse conflictsituaties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. In Darfur laait het geweld weer op. Nieuwe stromen vluchtelingen komen momenteel weer op gang. Vrouwen worden systematisch verkracht en mannen vermoord. Hier is zo'n situatie waarin "global governance" weinig zeggingskracht heeft. De mensenrechten kunnen nog zo universeel zijn, het geheel aan instituties dat nodig is om ze te handhaven lijkt hier te ontbreken.

Dit is een breder probleem in de islamitische wereld. Het optimisme waar een "global governance"-benadering van getuigt, lijkt hier keer op keer een nederlaag te lijden. In Irak is de positie van christelijke minderheden zeer verslechterd. Ik denk aan de situatie van Koerdische minderheden waarvoor Joel Voordewind in de Tweede Kamer aandacht heeft gevraagd. Kan de minister aangeven welke stappen hierin worden gezet uit naam van een op mensenrechten gericht beleid? Op welke manier moet de omgang met minderheden in islamitische landen de komende jaren in meer algemene zin aan de orde worden gesteld? Wij spreken vaak over incidenten, maar mijn vraag is er meer op gericht hoe wij dit in algemene zin aan de orde kunnen stellen op basis van onze benadering van universele mensenrechten en de instituties die de wereld nodig heeft om minderheden te beschermen. Zou er ook een rol zijn weggelegd voor landen als Turkije die dichterbij liggen en al democratische instituties kennen? Moeten wij hun daartoe oproepen? Ik hoor hierover graag de mening van de bewindslieden. Welke rol kunnen landen als Turkije hierbij spelen? Turkije ligt dichterbij en kent bovendien al democratische instituties. Moeten wij hen daartoe oproepen?

Vrouwen in sub-Sahara-Afrika. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft terecht aandacht gevraagd voor vrouwen in ontwikkelingssituaties. Vooral in sub-Sahara-Afrika is die positie heel divers. De rol van vrouwen en meisjes is heel belangrijk in de lokale economie, tegelijkertijd zijn zij sociaal en seksueel heel kwetsbaar. Velen sterven aan aids of door de verzwakking van hun gezondheid als gevolg van slechte hygiënische omstandigheden. Overheden van landen waar deze omstandigheden zo pover zijn, zijn vaak zelf niet in staat een ontwikkelingsbeleid te voeren. Kan de minister concreet aangeven hoe zowel de dialoog hierover als een doortastend optreden er nu eigenlijk uitziet?

Juist in deze context heeft de universaliteit van mensenrechten, met haar waarden als lichamelijke integriteit, recht op onderwijs en recht op een gezinsleven, veel zeggingskracht. Het verhaal begint ook hier vaak bij de mannen: zij moeten op hun verantwoordelijkheid worden gewezen. Vraagstukken van culturele, sociale en seksuele bejegening moeten openlijk worden benoemd. Om welke inhoudelijke koers is het de minister te doen als het gaat om vrouwenrechten? Kan minister Koenders aangeven op welke wijze hij een beleid voor het recht op een gezinsleven, dat in dit geval ook vrouwen uitdrukkelijk beschermt, vormgeeft?

Over de wereldvoedselproblematiek zal de komende jaren veel te doen zijn. Voedsel wordt schaars en de prijzen gaan omhoog. Dat zal veel onrust geven en ook de toegang tot betaalbaar voedsel hinderen en soms zelfs blokkeren. Deze ontwikkelingen raken, zoals al eerder is opgemerkt, primaire rechten. Het staat de verdere ontplooiing van mensen in de weg. Mensen komen niet eens aan andere rechten toe als deze er niet zijn.

Hoe kan de toegang tot voedsel en water worden verbonden met discussies over mensenrechten? Wat mij opvalt is dat in de beleidsdocumenten van Ontwikkelingssamenwerking eigenlijk nauwelijks een relatie wordt gelegd met het thema mensenrechten. Als ik mij vergis, hoor ik dat graag, maar ik heb toch echt de indruk dat vooral het thema vrouwenrechten heel nadrukkelijk wordt verbonden met mensenrechten.

Voorzitter. Ik zie uit naar het antwoord van de regering.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Wie spreekt over de samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten, ontkomt niet aan een nadere beschouwing van de motieven die leiden tot het opkomen voor mensenrechten en het verlenen van steun aan landen met een beperkt niveau van economische ontwikkeling. Zijn het de belangen van onderdrukte mensen, van arme mensen die ons primair drijven? Of komen onze zorgen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten ook in belangrijke mate voort uit het single-issuedenken dat zoveel politieke partijen kenmerkt die opkomen voor de westerse mens en zijn financiële belangen? Handelen wij vanuit ons rechtvaardigheidsgevoel, uit morele overwegingen? Of is ook en misschien wel vooral ons welbegrepen eigenbelang een belangrijke drijfveer van ons handelen in andere landen?

De Nederlandse geschiedenis van wat wel onze overzeese gebiedsdelen genoemd wordt, zou ons tot nadenken moeten stemmen. De veelgeroemde VOC-mentaliteit, waartoe niet zo heel lang geleden zelfs door onze minister-president werd opgeroepen, was allerminst synoniem met het respecteren van mensenrechten, het initiëren van ontwikkelingssamenwerking en het respecteren van normen en waarden. Elk land heeft moeite met de morele blinde vlekken van zijn geschiedenis en het mag geen verbazing wekken dat dezelfde strijd die in Indonesië te boek staat als oorlog in onze geschiedenisboeken geduid wordt als politionele acties.

Wij hebben de neiging eufemistisch te spreken over onze inzet over de grenzen, niet alleen in de jaren veertig, maar ook in 2008. De vechtmissie in Afghanistan noemen wij liever een opbouwmissie en onze steun aan de oorlog in Irak is verkocht als steun aan de bevrijding van het Iraakse volk van een wrede dictator. Daarbij lijkt het ons nauwelijks te deren dat die oorlog onder valse vlag werd gevoerd en onder vals voorwendsels is verkocht aan de bondgenoten van de Verenigde Staten.

Wij zullen onder ogen moeten zien dat geopolitieke verhoudingen in veel gevallen bepalend zijn voor wat wij benoemen als mensenrechtenbeleid en ontwikkelingssamenwerking. Toen Indonesië in 1992 liet weten de ontwikkelingssamenwerking te willen opzeggen en voortaan alleen op voet van gelijkwaardigheid te willen samenwerken, bracht dat vooral een schok teweeg bij het Nederlands bedrijfsleven. Dat dreigde namelijk miljardenorders te verliezen, orders die gebaseerd waren op zachte Nederlandse kredieten. Overigens speelden orders ook bij het herstel van de ontwikkelingsrelatie in 1995 een doorslaggevende rol. De bruggenbouw in Indonesië door Hollandia Kloos is in dat kader een voorbeeld van het dominante belang van het Nederlands bedrijfsleven bij het bieden van ontwikkelingshulp door de Nederlandse overheid.

Wij moeten eerlijk zijn over de vraag welke rol geopolitieke en economische belangen spelen in ons beleid voor mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Waarom ligt het meer voor de hand militair in te grijpen in landen als Irak en Afghanistan dan in landen als Zimbabwe, Birma, Congo of de Gazastrook? Zijn de mensenrechten doorslaggevend in de afwegingen die wij daarbij maken? Of zijn de keuzes van onze bondgenoten en onze eigen korte termijnbelangen doorslaggevend?

Het is bekend dat 70%-80% van de wereldbevolking lactose-intolerant is, nadat de zuigelingenfase is afgesloten. Dat cijfer is afkomstig van het Campina Instituut, in dit kader een onverdachte bron. En toch maakt het verstrekken van melkpoeder sinds jaar en dag onderdeel uit van het Nederlandse noodhulpbeleid. Is onze behoefte om ter plaatse hulp te bieden met het best denkbare dat wij hebben, ons uitgangspunt of hangt het negeren van lactose-intolerantie en daarmee het veroorzaken van gezondheidsproblemen voor mensen in rampgebieden samen met onze overschotten van melk en melkpoeder? Combineren wij met andere woorden met deze zuivelleveranties het voor ons aangename met het vermeend nuttige?

Collega Smaling noemde het zojuist al: de universele verklaring voor de rechten van de mens kent in artikel 25 het recht op voedsel. In een wereld waarin elke avond meer dan een miljard mensen met honger naar bed gaan, kunnen wij spreken over een zeer fundamenteel mensenrecht waaraan wij onvoldoende aandacht schenken.

Collega Van Kappen sprak tijdens het debat over de stand van de krijgsmacht en Buitenlandse Zaken op 15 april duidelijke woorden over demografische en klimatologische veranderingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Ik citeer: "Het internationale veiligheidsklimaat wordt beïnvloed door bloedige burgeroorlogen, falende staten, ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit en het catastrofaal terrorisme. De geopolitieke invalshoek levert weer andere gezichtspunten op. Zo krijgen we in de toekomst te maken met grote demografische veranderingen. De voorspelling van de VN is dat de wereldbevolking zal toenemen van de huidige 6,7 miljard mensen tot meer dan negen miljard mensen in het jaar 2050. De bevolking van Europa, Rusland inbegrepen, krimpt en vergrijst echter. Het Europese aandeel in de wereldbevolking neemt af van ongeveer 11% nu, tot 7% in 2050. De effecten van een verder gaande globalisering in combinatie met de steeds maar groeiende wereldbevolking, leidt tot schaarste aan grondstoffen en een stijgende energiebehoefte. Als de klimaatverandering doorzet, wordt de situatie nog nijpender. Het zal dan ook steeds moeilijker worden om de groeiende wereldbevolking te voeden. In het bijzonder de toegang tot drinkbaar water wordt dan een potentiële casus belli." Collega De Graaf memoreerde dit zojuist overigens ook.

Ik ben het zeer met collega Van Kappen en collega De Graaf eens. Wij moeten ons realiseren dat wij niet voort kunnen met de huidige verspilling van grondstoffen bij de productie van ons voedsel. Daarmee gaan wij namelijk voorbij aan elementaire mensenrechten van mensen in andere werelddelen. Minister Verburg heeft meer dan eens aangegeven dat wij zouden moeten produceren voor de mond en niet voor de motor. Daarmee oefent zij kritiek uit op de productie van biobrandstoffen. Collega Willems herhaalde dit standpunt.

Jean Ziegler, VN-rapporteur over het recht op voedsel, noemde de productie van biobrandstoffen zelfs recentelijk een misdaad tegen de menselijkheid. Wanneer wij ons echter realiseren dat minder dan 2% van het wereldlandbouwareaal wordt gebruikt voor de productie van biobrandstoffen en 80% voor de veehouderij, zullen wij ons ook moeten realiseren dat er een 40 keer krachtiger term dan misdaad tegen de menselijkheid bedacht zou moeten worden voor de veehouderij. Kunnen wij doorgaan met het leggen van een beslag op landbouwgronden in landen waar honger heerst, niet om mensen te voeden, maar om ons vee te voeden, dat 80% van dat voedsel omzet in mest en slechts 20% in nuttige eiwitten?

Wanneer wij de toegang tot drinkbaar water voor de nabije toekomst serieus beschouwen als een potentiële reden voor oorlog of het op drift raken van bevolkingsgroepen, hoe kunnen wij het ons dan veroorloven tot 100.000 liter drinkwater te verspillen aan de productie van 1 kg rood vlees, zoals het World Watch lnstitute voor het slechtste geval berekende?

Het is geweldig dat in het binnenlands beleid de eerste voorzichtige stappen gezet worden in de richting van een transitie van de productie en consumptie van dierlijke eiwitten naar plantaardige eiwitten, zoals minister Verburg deze week in een brief aan de Eerste Kamer aangaf. Het is ook goed dat de ministers Cramer en Koenders in een brief aan de Tweede Kamer hebben opgeroepen tot matiging van vlees- en zuivelgebruik in eigen land. Wij kunnen daarmee het goede voorbeeld geven in de wereld en dat zal ook noodzakelijk zijn.

Van 1950 tot 2000 groeide de wereldbevolking van 2,7 naar 6 miljard mensen. De vleesconsumptie vervijfvoudigde in die periode van 45 miljard kg naar 230 miljard kg. Wanneer wij weten dat de wereldbevolking in 2050 gestegen zal zijn van de huidige 6 miljard naar negen miljard mensen, en dat de prognose van de FAO is dat de vleesconsumptie bij ongewijzigd beleid zal stijgen van 230 miljard kg naar 450 miljard kg in dezelfde periode, is duidelijk dat de wereld de grondstoffen daarvoor niet zal kunnen leveren.

Professor Louise Fresco heeft onlangs gezegd dat wij met het huidige landbouwareaal in staat zijn om 40 miljard monden te voeden, zonder problemen. Maar daaraan is wel de voorwaarde verbonden dat wij die monden voeden met bonen en graan en niet met vlees.

De bevolking van opkomende economieën zoals China en India heeft niet de neiging om spontaan te leren van fouten die wij in het Westen gemaakt hebben in het verleden en maken in het heden, maar spiegelt zich daaraan. Wij werken daaraan mee. Eind 2004 meldden verschillende media dat de consumptie van zuivelproducten in het overwegend lactose-intolerante China met 15% per jaar groeide en inmiddels 12 miljard kg per jaar bedroeg, maar dat dit toch nog maar een teleurstellende 8 kg per hoofd van de bevolking betekende, waar Taiwan al zo'n 60 kg melkproducten per hoofd van de bevolking consumeerde. Zes jaar lang had Nederland een melkveedemonstratieproject in China, vooral met als doel om de levering van technologie vanuit het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen onder Chinese melkveehouders, waarvan bedrijven als Provimi, Nutrifeed, Cebeco en Barenbrug nadrukkelijk profiteerden.

Afgelopen jaar nog zette minister Verburg zich tijdens een bezoek aan China in voor de promotie van Nederlands kalfsvlees, kennelijk zonder zich te bekommeren om het kabinetsstandpunt dat vlees het meest milieuvervuilende onderdeel is van ons voedselpakket, en dat dit in China niet anders ligt.

Mede door inspanningen van de Nederlandse zuivellobby kwam de Chinese premier Wen Jiabao vorige maand tot de uitspraak dat alle Chinese kinderen – en het kan niet genoeg benadrukt worden: wij hebben het over kinderen met een lactose-intolerantie – elke dag een halve liter melk zouden moeten drinken. Een halve liter melk, terwijl wij inmiddels weten dat de productie van een halve liter melk 0,7 kg broeikasgassen veroorzaakt en dat het Joris Driepinterdenken inmiddels als zeer achterhaald mag worden beschouwd.

Nederland zou als gidsland op het gebied van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking de kennis die wij hier hebben opgebouwd op agrarisch gebied niet moeten gebruiken om ontwikkelingslanden aan te zetten tot het verkeerde gedrag dat wij zelf proberen af te zweren. Nederland zou zijn kennis moeten benutten om zelf een voorbeeldpositie in te nemen en partnerlanden op het spoor van een duurzame samenleving te zetten.

Hoezeer maakt duurzaamheid deel uit van ons buitenlandbeleid en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, wanneer wij emissierechten voor C02 in ontwikkelingslanden opkopen en daarmee de industriële ontwikkeling daar belemmeren, om zelf ongebreideld door te kunnen gaan met het uitstoten van C02? Hoe serieus zijn de regeringsdoelstellingen om te komen tot een reductie van het gebruik van dierlijke eiwitten uit overwegingen van een duurzame samenleving, wanneer wij een veelvoud van onze besparing teniet doen door de consumptie van dierlijke eiwitten in ontwikkelingslanden te bevorderen?

Hoe kunnen wij andere landen aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor het klimaat, voor de watervoorziening, voor de voedselcrisis, voor de landdegradatie en voor de vervuiling van bodem en lucht, wanneer wij zelf onze verantwoordelijkheid niet of slechts zeer schoorvoetend nemen, wanneer wij tropisch regenwoud laten kappen ten behoeve van onze ambitie om de slager en de melkboer van de wereld te worden?

Graag hoor ik een reactie op hoe de beoogde Nederlandse transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten ook gestalte kan krijgen in ons mensenrechten- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In welke mate kan dat en op welke termijn? Zijn de ministers het met mij eens dat het beperken van de genoemde doelstellingen tot binnenlands beleid letterlijk dweilen met de kraan open zou beteken?

Voorzitter. Ik begon mijn bijdrage met de stelling dat wij af zouden moeten van het one-issuedenken, waarin de korte termijn financiële belangen van de westerse mens nog steeds centraal staan. Een veelgebruikt citaat van Gandhi is dat de aarde genoeg biedt voor ieders behoefte, maar niet voor ieders hebzucht.

Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn geen luxe, maar vloeien voort uit de morele plicht om de aarde in haar geheel te beschouwen. Wij zijn niet klaar met ons koloniale verleden wanneer wij nog steeds een beslag menen te kunnen leggen op de water- en voedselbronnen van arme landen, wanneer wij nog steeds via het dumpen van onze overschotten hun markten ontwrichten, wanneer wij bij het geven van ontwikkelingshulp de belangen van ons bedrijfsleven primair stellen, en wanneer onze geopolitieke en economische belangen een belangrijker uitgangspunt vormen van ons buitenlandbeleid dan overwegingen van mededogen en duurzaamheid.

Wij gedragen ons in veel gevallen alsof de aarde van ons is, alsof wij meer recht hebben op wat de aarde te bieden heeft dan andere bewoners van dezelfde planeet. Dat denken wordt ingehaald door de werkelijkheid. Wanneer wij de bevolking van de rest van de wereld niet het aandeel gunnen dat die mensen toekomt, zullen zij het komen halen. De voedingsbodem van internationaal terrorisme, burgeroorlogen en geopolitieke spanningen, ligt in steeds sterkere mate in de neokoloniale houding van 20% van de mensen, een groep die 80% van de wereldgrondstoffen als haar eigendom beschouwt.

Onze grote banken sporen beleggers schaamteloos aan om slim te beleggen in termijncontracten voor voedsel, sinaasappelsap, olie en schaarse grondstoffen in onontgonnen delen van Afrika. Profiteer nu van de schaarste die de bank voor u en door u creëert. Het is die decadentie, voorzitter, die niet buiten beschouwing zou mogen blijven bij een debat over mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Graag verneem ik de reactie van de ministers daarop. Moet er niet gewoon een verbod komen op het aanprijzen van het vermarkten van de noden van arme landen, zoals het op dit moment bijvoorbeeld door ABN Amro gebeurt. Goede voornemens en mooie woorden kunnen geen garanties vormen voor een eerlijke verdeling en duurzame leefomgeving voor huidige en toekomstige generaties. Woorden als rentmeesterschap en good governance kunnen pas betekenis krijgen als zij worden omgezet in daden.

Kunnen de ministers concreet aangeven hoe zij de economische groei willen omzetten in de bestrijding van de honger en armoede van de meest kwetsbare groepen? Hoe zullen de belangen van de allerarmsten gewogen worden ten opzichte van het recht van de sterksten bij de ontwikkeling van mensenrechtenbeleid en ontwikkelingssamenwerking? Als wij de grote problemen op het gebied van honger, armoede, mensenrechten en klimaatcrisis, die nauw met elkaar samenhangen, daadwerkelijk willen bestrijden en liever nog oplossen, zal er gewerkt moeten worden aan een integraal beleid, waarbij wij de bereidheid zullen moeten hebben om onze technologie te delen, delen van onze rijkdom op te geven en te praktiseren wat wij met de mond belijden. Zolang onze bondgenoten op Guantánamo Bay en in geheime CIA-gevangenissen de mensenrechten met voeten treden, zolang wij ons het voedsel van hongerende mensen toe-eigenen en toestaan dat hun leefomgeving verwoest wordt door westerse bedrijven, zolang zullen wij niet geloofwaardig kunnen zijn in onze voornemens om de wereld rechtvaardiger en duurzamer te maken. Graag een reactie daarop. Dank u wel.

De voorzitter:

Dan zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Volgens de agenda zouden wij het debat hervatten om 18.35 uur. Inmiddels heb ik van beide bewindslieden, die in de Tweede Kamer tot 18.30 uur bezig zullen zijn met een algemeen overleg, het verzoek gekregen om het debat pas om 19.00 uur te hervatten. Ik stel voor om aan dat verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.15 tot 19.00 uur geschorst.

Minister Verhagen:

Mevrouw de voorzitter. Als u mij toestaat, wil ik graag blijven zitten tijdens mijn antwoord.

De voorzitter:

Dat mag.

Minister Verhagen:

Dank. Mevrouw de voorzitter. Mensenrechten zijn een zaak van iedereen, voor iedereen en gelden altijd en overal. Met deze woorden leg ik meteen de link tussen beide beleidsterreinen die vandaag aan de orde zijn. Ons land is traditioneel gezien een beschermer van mensenrechten wereldwijd. Tevens zijn wij een van de meest vooruitstrevende en gecommiteerde landen waar het gaat om ontwikkelingssamenwerking. Inmiddels heeft de regering dit beleid verder vorm gegeven in de nieuwe mensenrechtenstrategie Naar een menswaardig bestaan en in de beleidsbrief Een zaak van iedereen. De woordvoerders hebben beide nota's gelezen, dus ik zal niet specifiek op de inhoud ingaan.

In deze inleiding wil ik wel benadrukken dat inzet voor de mensenrechten van onverminderd groot belang is. Dit jaar is het 60 jaar geleden dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is aangenomen. De fundamentele rechten die daarin staan, horen dus voor iedereen overal en altijd te gelden.

Mevrouw Böhler vroeg zich af hoe dit tot stand kwam, vanwaar deze aandacht en hoe het theoretische kader daaronder was. Het is overduidelijk dat, als je wereldwijd kijkt, het universele tijdbeginsel steeds meer onder druk staat. In toenemende mate zijn er landen die culturele en religieuze verschillen of tradities als excuus gebruiken om mensen hun rechten te onthouden. Ook zijn er in toenemende mate landen die onder het mom van veiligheid, bestrijding van terrorisme of economische ontwikkeling, mensenrechten op de tweede plaats zetten. Niet-statelijke actoren, waaronder internationale terroristen, bijvoorbeeld Al Qaida of strijdgroepen in binnenlandse conflicten, zoals de Lord's Resistance Army in Uganda, hebben al helemaal geen boodschap meer aan mensenrechten.

Juist het universele karakter dat wij in de nota's zo onderstrepen, staat niet alleen vanwege de ontwikkelingen in een aantal landen, ook in het Westen, onder druk, maar met name ook omdat die ontwikkelingen haaks staan op hetgeen wij eerder hebben afgesproken. In 1993 is ter zake in Wenen uitvoerig gediscussieerd, waarbij ook elementen van traditie en cultuur een rol gespeeld hebben. Tegelijkertijd is toen het universele karakter zeer duidelijk benadrukt. Dat is dus nu geen excuus om in tegenstelling tot wat eerder gebruikelijk was, nu opeens mensenrechten aan mensen te onthouden. Vanwege die tendens hebben wij ervoor gekozen om mensenrechten een hoeksteen te laten zijn in ons buitenlandbeleid. Dit komt dus enerzijds voort uit een morele overtuiging en anderzijds uit eigenbelang. Immers, mensenrechten als belangrijke component van de internationale rechtsorde dragen ook onmiddellijk bij aan stabiliteit en veiligheid. Wij zien ook vaak dat juist (dreigende) grensoverschrijdende conflicten een oorsprong vinden in schendingen van mensenrechten. Indien wij werkelijk willen werken aan een veilige, schone en welvarende wereld, moeten juist ook mensenrechten de aandacht krijgen die ze verdienen. Waar die mensenrechten onder druk staan, moet Nederland tegendruk bieden. Dit geldt voor alle landen, inclusief onze bondgenoten. Ik kom hier nog nader over te spreken. Bovendien hebben wij dit in de strategie verder uitgewerkt in een honderdtal maatregelen.

Inmiddels is er ook in debatten aan de overzijde ruimschoots aandacht besteed aan de mensenrechtenstrategie. Het maatschappelijk middenveld heeft die inhoud grotendeels positief ontvangen, evenals de ambitie. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat er geen vragen zijn of punten van aandacht die door de woordvoerders vanmiddag benadrukt zijn. Een van de aandachtspunten is de terechte vraag of de mensenrechten voldoende geïntegreerd zijn in de verschillende beleidsterreinen. Als je respect voor mensenrechten als hoeksteen van je buitenlandbeleid ziet, moet dat ook terugkomen in de verschillende beleidsterreinen waarbij het buitenlandbeleid een rol speelt. Bijvoorbeeld bij het economische beleid inzake het maatschappelijk verantwoord ondernemen zie je dat wij op basis van deze strategie nauw samenwerken met het ministerie van Economische Zaken. Dit geldt ook voor het veiligheids- of het wapenhandelbeleid in den brede, alsmede uiteraard in het beleid van ontwikkelingssamenwerking. Mensenrechten en ontwikkeling zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Collega Koenders zal in detail ingaan op deze samenhang.

Als je zo'n strategie publiceert, roept de ambitie die je daarbij tentoonspreidt uiteraard vragen op over de concrete inzet in de praktijk. Welnu, inmiddels zijn wij volop bezig met de implementatie. Ambassades hebben instructies ontvangen om de doelstellingen van de strategie in een meerjarenplanning op te nemen. Dit houdt in dat er een actieplan is opgesteld. Ik meen dat de heer Kuiper hier specifiek naar gevraagd heeft. Dat actieplan is ook naar de Kamer gestuurd. In dat plan zijn de doelstellingen dus concreet uitgewerkt.

Ik wil enkele recente voorbeelden noemen van onze inzet ter zake en waarbij wij voortgang geboekt hebben. Allereerst een zaak die uitvoerig aan de orde is geweest in eerdere debatten over de mensenrechtennotitie. Ik doel op de kinderarbeid. Na herhaaldelijk initiatief van onze kant hebben de Europese ministers van buitenlandse zaken eind mei de Europese Commissie gevraagd om te onderzoeken hoe producten, gemaakt via de ergste vormen van kinderarbeid, van de markt geweerd kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van handelsmaatregelen, uiteraard wel WTO-conform. Nederland heeft er in de Europese Unie met succes op aangedrongen dat de thematiek van kinderarbeid wordt geïntegreerd in andere beleidsinstrumenten zoals dat onder andere is gelukt in de recent aangenomen EU-richtlijnen inzake kinderrechten. Wij zullen dus ook met name inzetten op een spoedige implementatie van deze richtlijnen. Dat vraagt uiteraard een follow-up. Op 12 juni aanstaande zullen wij op de internationale dag tegen kinderarbeid daar specifiek bij stilstaan. Wij organiseren dan ook verschillende activiteiten. Op 23 juni aanstaande organiseren wij over dit onderwerp een rondetafelconferentie met niet-gouvernementele organisaties, het bedrijfsleven en de politiek. Daar wordt op basis van ervaringen en voorstellen bekeken hoe dit het meest effectief gerealiseerd kan worden.

Ik kom te spreken over relaties met andere landen. Mijn collega Koenders en ik vragen eigenlijk voortdurend aandacht voor mensenrechten, als wij ergens een bilateraal bezoek afleggen. Wij hebben dat samen gedaan in Sudan, als het gaat over Darfur en de medewerking met ICC. Wij doen dat ook in Israël en de Palestijnse gebieden, als het gaat over administratieve detentie en de aanpak van terreur. Tevens doen wij dat, als wij spreken in de Verenigde Staten, als het gaat over Guantánamo Bay en waterboarding. Dat doen wij in China, als het gaat over de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van religie, mensenrechtenverdedigers en Tibet. Er zijn dus tal van voorbeelden te geven, waarbij wij bij ieder bezoek consequent aandacht vragen voor het respect voor mensenrechten. Dit geldt voor Turkije, Iran en Zimbabwe, alsmede binnen de Europese Unie, als het gaat om de vraag hoe je omgaat met andere landen, bijvoorbeeld Servië. Daarbij hebben wij ook niet voor niets de koppeling gelegd met medewerking met het Joegoslavië Tribunaal.

Ook naar aanleiding van de vragen van de geachte afgevaardigde van de SP kan ik zeggen dat juist ook met bondgenoten wordt gesproken over de mensenrechtensituatie. Ik heb meermalen de situatie van de gevangenen op Guatánamo Bay aangekaart. De heer Smaling vraagt mij wellicht waar dat toe leidt. Juist doordat je je veelvuldig kritisch opstelt ten opzichte van dit soort zaken, draag je bij aan het debat erover in de Verenigde Staten zelf. Het feit dat alle huidige presidentskandidaten inzetten op het sluiten van Guantánamo Bay is onder andere een gevolg van de kritiek die het land op dit punt van bondgenoten te verduren krijgt. Wij spreken in het kader van de conferentie op Oud-Poelgeest met vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, met vertegenwoordigers van universiteiten en met juridische deskundigen over de vraag hoe wij kunnen voorkomen dat mensenrechten worden geschonden in de strijd tegen het terrorisme. Dit is allemaal het gevolg van het feit dat wij ook de bondgenoten hierop kritisch aanspreken. Niet voor niets heb ik in mijn speech in april voor de VN-Mensenrechtenraad in Genève expliciet de praktijk van waterboarding veroordeeld. Wij zijn dus ook ten aanzien van bondgenoten absoluut kritisch, juist omdat mensenrechten altijd, overal en voor iedereen gelden. Wij meten niet met twee maten.

De heer Smaling vroeg naar de spookvluchten of rendition flights. Ik hecht eraan om ondubbelzinnig te herhalen dat Nederland en de Europese Unie geheime vluchten en het gebruik van geheime detentiecentra voor op onrechtmatige wijze gedetineerde verdachten van terrorisme categorisch afwijzen. Mede op Nederlands initiatief heeft de Raad van Ministers van de Europese Unie in het verleden geconcludeerd dat het bestaan van geheime detentiecentra, waar gevangenen worden vastgehouden en in een rechtsvacuüm verkeren, niet in overeenstemming is met het internationaal humanitair recht en het internationaal strafrecht. Wij hebben het hierbij over serieuze beschuldigingen van zeer ernstige zaken. Ook in het rapport waarnaar de heer Smaling verwees, wordt circumstantial evidence aangevoerd. De lidstaten die beticht worden van betrokkenheid bij geheime detentiecentra, ontkennen deze betrokkenheid in alle toonaarden. In zo'n situatie is het voor andere lidstaten moeilijk om, ook op basis van het rapport, een onderzoek af te dwingen. Dat is meer een zaak van de parlementen in de landen waar dit speelt. Ik denk aan een land als Denemarken dat op basis van een verzoek van het eigen parlement nader onderzoek heeft ingesteld naar vluchten via Groenland. In het Verenigd Koninkrijk is gemeld dat er inderdaad vluchten hebben plaatsgevonden. Wij hebben het nu echter over het eigen respect voor mensenrechten. Nederland moet het eigen beleid in overeenstemming brengen met de woorden die het in dit verband ten aanzien van andere landen uit. Daarom wil ik nogmaals benadrukken dat de Nederlandse regering actief noch passief medewerking heeft verleend aan dergelijke vluchten. Ik beschik dan ook absoluut niet over enige aanwijzing dat deze desondanks zouden hebben plaatsgevonden.

Onze EU-lidstaten spreken wij dus ook aan als dit nodig is. Lidstaten van de EU worden niet anders dan andere landen behandeld. Daarom worden zij niet apart behandeld in de strategie. Wij hebben weliswaar binnen de Europese Unie geen specifiek mechanisme om over mensenrechten in de eigen lidstaten te spreken, maar daarvoor gebruiken wij wel onze bilaterale contacten en de Raad van Europa. Ook binnen de Europese Unie zijn Nederlandse ambassades alert op mensenrechtenschendingen. Als voorbeeld noem ik de situatie in Polen. Nederland spreekt regeringsleiders daar aan op uitspraken die worden gedaan over de doodstraf of over homoseksuelen. In zo'n situatie houden wij EU-lidstaten aan wat wij zeggen voor te staan in het kader van de EU als waardegemeenschap.

De heer Smaling (SP):

Ik dank de minister voor deze heldere toelichting. Ik kom echter nog even terug op Guantánamo Bay. Kan de minister op de een of andere manier hard maken dat de houding van de Verenigde Staten in de afgelopen vijf of zes jaar is veranderd door onder andere de input die hij heeft geleverd? Ik ben bang dat de minister wel blaft, maar dat hij niet kan bijten, ook gezien de afmeting van ons land.

Minister Verhagen:

Het is altijd lastig om hard te maken dat uit actie A reactie B voortvloeit. Zeker mensenrechten zijn een zaak van lange adem, want vaak moeten verscheidene landen tegelijkertijd een stap zetten. Juist daarom ben ik een groot voorstander van een actief mensenrechtenbeleid binnen de Europese Unie. Immers, als Nederland iets zegt maar de andere lidstaten niet, is het effect slechts zeer gering. Wij proberen daarom op dit punt samen op te trekken. Toch ben ik ervan overtuigd dat het effect heeft als een in principe trouwe bondgenoot als Nederland Amerika kritisch aanspreekt op een zaak als Guantánamo Bay en daarop zelfs felle kritiek heeft. In mijn eerste gesprek met mijn collega van de Verenigde Staten was het eerste onderwerp Afghanistan en het tweede Guantánamo Bay. Het heeft effect als wij bij een kennismakingsgesprek daarover beginnen. Men voelt zich in ieder geval genoodzaakt om daarover met je in gesprek te gaan en het leidt tot discussie. Het feit dat wij Guantánamo Bay ook inbrengen in de EU/VS-top, heeft ertoe geleid dat de hele EU de VS hierop aanspreekt. Ik ben ervan overtuigd dat het in ieder geval veel langer had geduurd voordat er intern in de VS een discussie op gang was gekomen over Guantánamo Bay, als dit onderwerp niet zo kritisch was behandeld door andere landen, waaronder Nederland.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik kom nog even terug op de actieplannen of de nadere focussen binnen het mensenrechtenbeleid. De minister zei dat de ambassades instructies hebben ontvangen en dat dit beleid in gang is gezet. Krijgen ambassades in Europa een andere instructie dan ambassades elders in de wereld en, zo ja, heeft dat dan te maken met de plaatselijke situatie? De minister geeft voorbeelden van mensenrechtensituaties die zich voordoen en hoe daarop wordt gereageerd. Dat is heel goed en ik steun dat van harte. Ik heb echter gevraagd of daarin nog een bepaald profiel zit. De mensenrechtennota is immers erg breed; daarover ging de discussie. Zit er een speciale lijn in?

Minister Verhagen:

Mensenrechten is een breed onderwerp. De huidige mensenrechtenstrategie bouwt voort op eerdere nota's over mensenrechten. Die nota's zijn met de nieuwe strategie niet van tafel. Waarom kiezen wij ervoor om op bepaalde dingen nader in te gaan? Mevrouw Böhler vroeg waarom wel voor het een en niet voor het ander wordt gekozen. Wij hebben het over het totaal, maar in een land als Polen staan de rechten van homoseksuelen mannen en vrouwen meer onder druk dan die van andere mensen. Daarom wordt daarop gefocust in gesprekken met niet-gouvernementele organisaties. Ik kies er om een aantal redenen voor om bepaalde elementen in de mensenrechtenstrategie te noemen en andere niet. In de eerste plaats kent aandacht voor sommige elementen een lange traditie. Ik denk aan onderwerpen als doodstraf en marteling. Ik ben het met mevrouw Böhler eens dat onder het laatste ook mensonwaardige behandelingen moeten worden verstaan. In de tweede plaats zijn er zaken die op dit moment wat meer aandacht vragen. Daarbij denk ik aan zaken als godsdienstvrijheid en de rechten van homoseksuelen. Wij kiezen voor die onderwerpen omdat daarvoor extra aandacht nodig is. Het feit dat bijvoorbeeld op het kiezen voor een ander geloof de doodstraf staat, geeft aan dat er op dit punt extra aandacht nodig is. In bepaalde landen wordt het dragen van religieuze symbolen verplicht dan wel verboden. Dit behoeft extra aandacht. In eerdere notities kreeg dit minder aandacht. Er zijn dus dingen toegevoegd die in eerdere notities van de Nederlandse regering geen of weinig aandacht kregen. Deze zaken vormen een aanleiding om nog steeds aandacht te hebben voor doodstraf en marteling.

De verdediging van mensenrechtenverdedigers is een nieuw element. Wij spelen daarin een actieve rol. Bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers gaat het juist om de vrijheid van meningsuiting. Ik was het dus niet geheel eens met mevrouw Böhler, die het vreemd vond dat de vrijheid van meningsuiting geen aandacht kreeg. Nederland komt op voor mensenrechtenverdedigers, met name binnen de EU-richtlijnen inzake verdediging van mensenrechtenverdedigers. Dit blijkt ook uit de Mensenrechten Tulp die wij geïntroduceerd hebben. Deze is specifiek gericht op de vrijheid van meningsuiting. Mensen die opkomen voor de mensenrechten, worden juist vervolgd. Het is direct gerelateerd aan de vrijheid van meningsuiting om een bepaalde opvatting te kunnen uiten.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Ik heb zeker niet willen beweren dat de vrijheid van meningsuiting geen enkele aandacht krijgt in het beleid van de regering. Dit heb ik volgens mij ook niet beweerd. Mijn probleem wordt ook nu weer precies door de minister verwoord. Waar de vrijheid van meningsuiting in nota's specifiek werd genoemd, was dit voor 90% gelinkt aan de verdediging van mensenrechten. De vrijheid van meningsuiting in het algemeen is veel breder. Daarvan heb ik vrij weinig teruggevonden. Ik heb daarvan niets teruggevonden in de zes gekozen bijzondere inzetgebieden.

Minister Verhagen:

Ik probeer te zeggen dat ik mij niet alleen concentreer op de mensenrechtenverdedigers. Ook bij de zes bijzondere gebieden komt dit wel degelijk aan de orde. Wij besteden nu extra aandacht aan kinderarbeid, godsdienstvrijheid, homoseksuele rechten en het tegengaan van discriminatie. Dit zijn nieuwe elementen, die in alle vorige strategieën en beleidsnotities niet voorkwamen. Aan deze nieuwe ontwikkelingen zouden wij extra aandacht moeten besteden, juist omdat die rechten onder druk staan. Door middel van het Mensenrechtenfonds kunnen wij ambassades ondersteuning geven. Dit geld wordt besteed aan projecten die gericht zijn op het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, op het bevorderen van de rechten van vrouwen, op godsdienstvrijheid, op mensenrechtenverdedigers, op het versterken van de rechtsstaat, op de prioriteiten van minderheden en op het tegengaan van marteling en doodstraf.

Die extra impuls was ook wel nodig. Onlangs hebben wij het Mensenrechtenfonds verhoogd. In voorgaande jaren werd 10 mln. uitgegeven. Nu is het budget verhoogd naar 20 mln. Recent heb ik besloten om het te verhogen naar 22,5 mln., omdat er nu meer projecten gefinancierd worden. De extra aandacht heeft er dus ook toe geleid dat de Nederlandse ambassades wereldwijd specifiek op deze elementen extra projecten ontplooien. Ik hoop dat op die manier het respect voor mensenrechten dichterbij wordt gebracht.

De heer De Graaf (VVD):

Ik respecteer het antwoord van de minister en zijn benadering, maar ik begreep de vraag van de heer Kuiper erg goed. Hij vroeg of de ambassadeurs in de EU andere instructies hebben gekregen dan de ambassadeurs buiten de EU. Dit sluit aan bij het betoog dat ik heb gehouden in eerste termijn. Ik vind dat wij een beetje een westerse discussie voeren. Ik kan mij goed voorstellen dat je vanuit Nederland hard inzet op de rechten van homo's en lesbiennes in Polen. Polen hoort nu eenmaal tot de beschaafde landen en is lid van de EU. Daarmee mag je best een pittige discussie voeren. Ik kan mij zo'n discussie echter helemaal niet voorstellen met een land als Somalië. Ik zie mij als ambassadeur al aankomen met het principe van een gekozen parlement en het recht op vereniging en vergadering. Die mensen hebben honger en zijn puur aan het overleven. Zij zijn volgens mij in die omstandigheden niet of nauwelijks geïnteresseerd in onze benadering van mensenrechten. Dat heb ik in mijn eerste termijn proberen te zeggen. Ik heb daarom gepleit voor differentiatie. Wij moeten inzetten op de eerste behoeften die mensen hebben. Het recht op eten en het recht op leven behoren ook tot de grondrechten. Op die behoeften moet worden gefocust.

Minister Verhagen:

Collega Koenders zal nader ingaan op de economisch-sociale rechten. De instrumenten die wij kunnen inzetten om die te bevorderen liggen immers meer op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking. Daarom zijn de nota's ook door ons beiden ingediend. Los van de appreciatie die u geeft, is er geen enkel excuus, ook honger niet, om iemand te martelen. Ook als je honger hebt of als je in een wat minder ontwikkeld land dan Nederland woont, is er geen enkel excuus om een homoseksueel te discrimineren of om de doodstraf toe te passen bij homoseksualiteit.

Wij protesteerden toen de president van Gambia zei dat van iedere homoseksueel die het land niet zou verlaten, de kop zou worden afgehakt. Dit doen wij net zo hard bij Gambia als bij andere landen. Dat is de notie van deze strategie. Los van de ontwikkeling, los van de welvaart is er geen excuus om universele rechten van de mens te vertrappen. Daarom zijn wij ook een van de actiefste leden van de Mensenrechtenraad. Er is veel kritiek op de Mensenrechtenraad. Ik heb ons allereerst wederom kandidaat gesteld voor het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad. Wij zijn gekozen in de Mensenrechtenraad en vrij snel daarna vicevoorzitter geworden. Dit komt doordat wij een actieve opstelling hebben gekozen. Een aantal landen stelt dat de Mensenrechtenraad wordt gedomineerd door antiwesterse landen, die er alleen maar op uit zijn om Israël in de beklaagdenbank te plaatsen. De Mensenrechtenraad zou niet kijken naar ernstige mensenrechtenschendingen in Sudan en andere landen, zoals Birma. Wij kiezen voor een actieve opstelling en leggen ons niet neer bij een eenzijdige samenstelling.

Wij proberen de discussie juist breed te trekken. Op deze wijze kunnen wij een betekenisvolle bijdrage leveren. Wij hebben ervoor gezorgd dat de ngo's een rol spelen bij de Mensenrechtenraad. Wij hebben ervoor gezorgd dat er landenmandaten blijven. Er bestond grote oppositie tegen het mandaat dat een rapporteur krijgt om een mensenrechtensituatie in een land te beoordelen. Daar zijn wij succesvol in geweest. Wij zijn dit blijven doen.

Wij zijn ook een groot voorstander geweest van de Universal Periodic Review. Op die wijze konden wij ieder land langs de meetlat leggen, inclusief Nederland. Wij hebben onszelf vrijwillig aangemeld voor de eerste Universal Periodic Review. Wij bekritiseren daarmee niet alleen anderen, maar staan ook open voor kritiek van anderen op ons. In Noord-Korea, Birma, Sudan, Burundi en Somalië zijn weer landenmandaten weer verstrekt. Mede dankzij onze inzet zijn verschillende resoluties aangenomen. In tegenstelling tot eerder betroffen deze niet alleen het Midden-Oosten, maar ook Darfur, Birma, Zimbabwe, Sri Lanka, Rusland, Iran, Cuba en China. Ik meen dat je op deze manier wel degelijk een rol kunt spelen. Verder moge voor die brede inzet het voorbeeld dienen dat zowel collega Koenders als ik ons sterk hebben ingezet voor de erkenning van het recht op water. Wij zijn van mening dat dat recht tot de mensenrechten gerekend moet worden. Vanwege onze brede aanpak is er de mogelijkheid om succesvol op te treden.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Ik ben blij dat u benadrukt dat discriminatie van homo's en lesbiennes niet alleen bestreden moet worden binnen de EU, maar ook in landen die het minder goed hebben. U noemde Somalië en expliciet landen waar op homoseksualiteit de doodstraf staat. Met ons buitenlandbeleid kunnen wij daar wat aan proberen te doen, maar dat beleid heeft natuurlijk geen zin als wij homoseksuele asielzoekers terugsturen naar landen waar op homoseksualiteit de doodstraf staat.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Dit is feitelijk niet juist. De laatste keer dat een dergelijke uitzetting aan de orde was, betrof het een uitzetting naar Iran. Mevrouw Böhler weet echter net zo goed als wij dat de afspraken die in Europa zijn gemaakt, inhouden dat in principe het land waar het eerst asiel wordt aangevraagd voor het eventueel uitzetten van de desbetreffende asielzoeker verantwoordelijk is, in casu was dat het VK. Niet voor niets is na de discussie in Europa over het voorkomen dat mensen in een land als Iran de doodstraf krijgen, in het Verenigd Koninkrijk in tweede instantie een andere uitspraak gedaan. Wij kunnen echter niet andere Europese landen geheel vrij laten in hun handelen, asielzoekers gebruik laten maken van de open grenzen en ze in voorkomende gevallen zomaar naar Nederland laten komen, maar dat is eigenlijk een andere discussie. Ik vind het echter wel kort door de bocht om dit punt in het kader van de discussie over mensenrechten in te brengen. De geachte afgevaardigde doet wel een creatieve poging, maar wij dienen op een goede manier in Europa als waardegemeenschap met elkaar om te gaan.

Ik vind ook dat je jezelf kwetsbaar kunt opstellen. Als wij andere landen willen aanspreken op hun gedrag, moeten wij ook zelf bereid zijn om kritisch naar onszelf te kijken. Daar voel ik mij medeverantwoordelijk voor. Dat is ook de reden waarom wij bij het in acht nemen van de Universal Periodic Review voor een open opstelling hebben gekozen. Wij hebben op grond van deze review een redelijke beoordeling gekregen. Het zou ook niet fraai zijn als dat niet het geval was geweest, want dan zou daarmee het beleid in een ander daglicht komen te staan.

Er zijn nu 32 landen als het ware geëxamineerd. Dat is vooral gebeurd om te voorkomen dat de ergste schenders van de mensenrechten in een raad voor de mensenrechten oordelen over andere uitspreken. Niet ieder land heeft op dezelfde manier invulling gegeven aan zijn verplichtingen, maar de belangrijkste kwesties van de mensenrechten zijn in alle betrokken landen aan de orde gekomen. Ik meen dat als de huidige trend zich doorzet, er een goed beeld van de situatie ontstaat. Op deze manier kan een goed instrument worden verkregen om het schenden van mensenrechten te voorkomen in de landen die lid zijn van de Mensenrechtenraad.

Thans werken wij ook aan de oprichting van een nationaal instituut voor de rechten van de mens. Ik weet dat deze oprichting een wens is die niet alleen bij mij leeft, maar die in het verleden ook door deze senaat is geuit. Ik verwacht dat Binnenlandse Zaken deze zomer een voorstel voor het oprichten van een nationaal instituut voor de rechten van de mens zal doen.

Voorzitter. Een aantal leden vroeg wat mijn opstelling is met betrekking tot de doodstraf. Ik heb al gezegd dat wij een land als Polen en de Verenigde Staten aanspreken op hun beleid in dezen. Binnen de Europese Unie heeft Nederland zich actief ingezet om in multilateraal verband het opleggen van de doodstraf terug te dringen. Dat heeft vorig jaar geresulteerd in een initiatief van de Europese Unie dat weer heeft geleid tot de opstelling van een VN-resolutie. Die resolutie is aanvaard en daarmee worden de staten opgeroepen om als eerste stap tot het afschaffen van de doodstraf over te gaan tot een moratorium. Wij trachten zelf zoveel mogelijk landen te bewegen om de doodstraf af te schaffen of om een moratorium in te stellen.

Er is specifiek de vraag gesteld hoe wij ons opstellen bij het optrekken met bondgenoten, terwijl een van die bondgenoten de doodstraf hanteert. Ter illustratie noem ik dan Afghanistan. Samen met de Verenigde Staten treden wij in dat land op. Ook in de gesprekken met de Amerikanen ter voorbereiding van de conferentie van deze week in Parijs over Afghanistan wijzen wij ze erop dat wij de Afghaanse autoriteiten willen houden aan het respecteren van de mensenrechten en het niet toepassen van de doodstraf. Gisteren hebben collega Koenders en ik een gesprek gehad met president Karzai. In dergelijke bilaterale gesprekken schetsen wij de nefaste consequenties als op het punt van de doodstraf het moratorium niet wordt gehandhaafd. Ook de Verenigde Staten spreken wij aan op hun beleid op dit punt, terwijl wij met dat land in Afghanistan optrekken. Ik voel dus totaal geen belemmering om de Afghaanse autoriteiten aan te spreken op het niet toepassen van de doodstraf en om ze te houden aan de afspraken.

Voorzitter. Een aantal leden vroeg in het kader van de contacten met Birma wat de betekenis is van de responsibility to protect. Ik wijs erop dat de responsibility to protect met zich meebrengt dat de staat verantwoordelijk wordt geacht om de eigen burgers te beschermen tegen massale wreedheden, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en genocide. Dus de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de eigen onderdanen geldt in eerste instantie voor de nationale, soevereine autoriteiten. Pas als die verantwoordelijkheid niet door de nationale overheid wordt genomen, ontstaat de verantwoordelijkheid voor de internationale gemeenschap om op te treden. Uiteraard maak ik mij grote zorgen vanwege de staten die weigeren om hun bevolking te beschermen of die direct de rechten van de burgers schenden. Daarbij valt inderdaad te denken aan een land als Birma. Nederland is samen met Frankrijk, Canada en het Verenigd Koninkrijk een van de belangrijkste pleitbezorgers voor het hanteren van het beginsel van responsibility to protect. Dit beleid past bij het Nederlandse streven tot bevordering van de handhaving van de mensenrechten in internationaal verband. Wij hebben op dat punt initiatieven genomen om met gelijkgezinde staten en niet-gouvernementele organisaties een debat te voeren.

Vooralsnog is niet voorzien in een bespreking van de situatie in Birma door de Veiligheidsraad. In politiek opzicht is de Veiligheidsraad namelijk verdeeld over de vraag of hij bevoegd is om bij deze humanitaire situatie op te treden. De Veiligheidsraad is overigens ook al jaren verdeeld over de vraag of beoordeling van de politieke situatie in Birma op de agenda van deze raad hoort.

Vrij kort nadat de cycloon Birma had getroffen, heeft Frankrijk een ontwerpresolutie opgesteld waarmee het Birmese regime wordt opgeroepen om internationale humanitaire hulpverleners toe te laten, maar vanwege de verdeeldheid binnen de raad had deze resolutie weinig kans van slagen. Daarom is zij nooit formeel ingediend. Ongetwijfeld zal collega Koenders nog iets zeggen over de hulpverlening.

Er is een aantal stappen gezet om tot hulpverlening te komen. Enerzijds is daartoe gezamenlijk internationaal druk uitgeoefend en anderzijds is overleg gevoerd door met name de ASEAN-landen. Nederland ondersteunt het idee van bemoeienis door de Veiligheidsraad. Wij vinden dus dat daar wel degelijk reden voor zou zijn. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om een beroep te doen op het beginsel van responsibility to protect. Juridisch is die mogelijkheid nog geen uitgemaakte zaak, maar ik wil absoluut wel de discussie aangaan of doelbewuste en grove nalatigheid gezien kan worden als een misdrijf tegen de menselijkheid en derhalve de deur zou moeten openen voor een beroep op het beginsel responsibility to protect. Dat zou bemoeienis van de Veiligheidsraad met zich meebrengen. Dat laat onverlet dat als geen actie mogelijk is via de Veiligheidsraad, dit onderwerp in de Derde Commissie of in de Mensenrechtenraad besproken kan worden.

De heer De Graaf (VVD):

U zegt dat de discussie in de Veiligheidsraad gaat over de vraag of een humanitaire kwestie zoals in Birma wel de bevoegdheid is van de Veiligheidsraad. U laat daarop volgen dat ook de politieke situatie in Birma tot een discussie heeft geleid in de Veiligheidsraad of dat wel een zaak is van de Veiligheidsraad. Is er een manier om aan dit soort doorlopende discussies een einde te maken binnen dat gremium? Ik kan mij voorstellen dat een aantal hooggeleerde heren, desnoods van het Internationaal Gerechtshof, uitmaakt dat een politieke of humanitaire kwestie wel of niet een aangelegenheid van de Veiligheidsraad is. Of houden wij dit gewoon tot sint-juttemis vol?

Minister Verhagen:

Nee, dit is de reden waarom ik recentelijk naar de open discussie in de Veiligheidsraad ben gegaan onder voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk om daar wel degelijk over Birma te praten. Je gebruikt mogelijkheden die je hebt om die discussie te entameren. Ik heb vorig jaar in het kader van de algemene vergadering van de Verenigde Naties een side-event georganiseerd met onder anderen mijn Franse collega om nader te discussiëren over "responsibility to protect". Wij zijn met Frankrijk ook een van de donateurs van het internationaal instituut om juist het denken en de discussie vanuit wetenschappelijke kring op dit punt door te zetten. Wij kunnen allemaal wel na de genocide in Rwanda roepen dat het een schande is dat wij dit hebben laten gebeuren, 1 miljoen mensen afgeslacht zonder dat de internationale gemeenschap heeft ingegrepen. Maar dan moeten wij er in het vervolg wel iets aan doen. Het vervolg was in eerste instantie het principe "responsibility to protect", dat in 2005 is aanvaard. Maar dan moet niet iedere keer dat er een beroep op wordt gedaan, of het nu gaat om Sudan of om Birma, worden gezegd dat het daar niet thuishoort. Ook dit is een kwestie van kleine stapjes en lange adem. Je zult je wel moeten realiseren dat er helemaal niets gebeurt, als je afzijdig blijft in die discussie, je mond houdt en er geen veroordeling over uitspreekt. Wij proberen een voortrekkersrol te spelen, maar dat kan alleen als je bereid bent om er niet alleen beleidsmatig, maar ook financieel handen en voeten aan te geven.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dus u acht het voorstelbaar dat er een andere route is te vinden dan via de VN Veiligheidsraad voor een humanitaire interventie in een situatie zoals in Birma? Het punt is dat de humanitaire situatie zo ernstig is dat je misschien ergens doorheen moet breken.

Minister Verhagen:

Wij hebben op de verschillende niveaus gezamenlijk opgetrokken. Dat varieert van contacten die collega Koenders heeft gehad met andere, ook Aziatische landen en met de Europese Commissie. Ik ben niet alleen in de Veiligheidsraad geweest, maar ik heb ook met mijn Indonesische collega gekeken wat ASEAN kon doen. Door de combinatie van druk en overleg, zoals door de Aziatische landen, heeft Birma uiteindelijk meerdere openingen geboden. De deur staat op een kier en het is voor ons zaak om die deur verder open te krijgen. Dit is typisch een voorbeeld van een humanitaire situatie waarin sprake is van schending van mensenrechten, als je deze mensen hulp ontzegt. Ook al wordt het eigenlijk geblokkeerd door de Veiligheidsraad, je moet de verschillende instrumenten op alle niveaus inzetten om er beweging in te krijgen en recht te doen aan de bescherming die je zelf zegt voor te staan. Maar er is dus niet een instrument dat je een op een kunt gebruiken. Al naar gelang de mogelijkheden moet je de verschillende instrumenten die tot je beschikking staan, inclusief het gewone diplomatieke overleg, gebruiken om dat te bewerkstelligen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik zie natuurlijk dat er wordt gepoogd om druk op te bouwen, maar de vraag is of er voor de internationale gemeenschap een alternatief kan zijn voor die patstelling in de instituties. Kan ook daarin een nieuw patroon worden ontwikkeld? Ik snap wel dat het een heel moeilijke vraag is, maar dat zou toch de inzet moeten zijn, ook met het oog op Noord-Korea en Darfur. Het zijn steeds dezelfde situaties.

Minister Verhagen:

Ja, maar ook internationaalrechtelijk zijn er afspraken gemaakt. Je hebt een aantal kaders. Als je bepaalde stappen niet kunt zetten, probeer je andere lijnen te volgen. Wij hebben zelf Sudan geagendeerd voor de Mensenrechtenraad. Dat geeft aan dat je ook daar een veroordeling of een beoordeling van de situatie door een specifieke rapporteur in gang kunt zetten. Je kunt uiteraard niet afzijdig blijven. Ook bij een land zoals Sudan, waar je uiteraard grote zorgen over hebt, gebruik je de bilaterale relatie om daarover te spreken. Onder andere door die druk zijn de discussies op dat punt met China gevoerd. Het is allemaal niet genoeg, maar wij zijn wel een stapje verder. Het heeft ertoe geleid dat de Sudanese autoriteiten de hybride missie van de VN en de AU hebben geaccepteerd, terwijl zij voordien alleen een Afrikaanse missie accepteerden. Het is allemaal niet ver genoeg, maar je ziet wel dat er stapjes worden gezet op dat punt. Zeker als het gaat om respect voor mensenrechten, moeten wij niet vergeten dat je dat niet van de ene dag op de andere gerealiseerd zult hebben.

De heer Willems (CDA):

Ik wil een kort vraagje toevoegen aan de discussie rond "responsibility to protect". Dit concept is in 2005 aangenomen in de VN-top. Het is nog niet een algemeen aanvaard principe; het is ter discussie. Hoe ziet de minister dit proces zich ontwikkelen tot een uiteindelijk meer algemeen aanvaard principe op grond waarvan de VN kan optreden?

Minister Verhagen:

Dat is onder andere door dat internationale instituut dat wij hebben opgezet. Daarin trekken wij samen op met Frankrijk, Canada en het Verenigd Koninkrijk. Daar stellen wij ons niet alleen op als pleitbezorger, maar willen wij ook de internationale acceptatie vergroten. Ik ben het absoluut met u eens dat wij er na 2005 nog niet zijn.

Een aantal leden vroeg hoe dit zich vertaalde ten aanzien van bijvoorbeeld het Midden-Oosten. Er werd mij gevraagd hoe de opstelling van de Nederlandse regering zich verhield met de mensenrechtenstrategie. De mensenrechtensituatie in Israël en de Palestijnse gebieden heeft nadrukkelijk onze aandacht. Daarover bestaat geen enkel verschil van inzicht. De Europese Unie en Nederland erkennen het recht van Israël om de veiligheid van zijn grondgebied en zijn burgers te beschermen. Maar de maatregelen die Israël neemt moeten wel proportioneel zijn en horen niet ten koste te gaan van mensenrechten van de Palestijnen. Respect voor de mensenrechten in de Palestijnse gebieden vergt ook dat wij de Palestijnse autoriteiten daarop aanspreken. Wij schenken in onze contacten met Israël op alle niveaus aandacht aan de kwestie van bijvoorbeeld administratieve detentie van de Palestijnen. Dat heb ik tijdens het afgelopen bezoek zeer nadrukkelijk gedaan. Ik noem in dit verband de positie van de Arabische minderheid in Israël en de vaak moeilijke positie waarin Palestijns-Israëlische vertegenwoordigers van internationale mensenrechtenorganisaties verkeren wat betreft beperkingen van de bewegingsvrijheid en zelfs wanneer bepaalde mensenrechtenverdedigers op weg zijn naar bijeenkomsten van bijvoorbeeld westerse vertegenwoordigingen. Daar moet een einde aan komen en wij spreken de Israëlische autoriteiten daarop aan. Wij ondersteunen via de ambassade in Tel Aviv en een vertegenwoordiging in Ramallah diverse lokale mensenrechtenorganisaties, zowel in Israël als in de Palestijnse gebieden. Via de ambassade in Tel Aviv en de vertegenwoordiging in Ramallah ondersteunen wij diverse lokale mensenrechtenorganisaties, zowel in Israël als in de Palestijnse gebieden. Op dit punt hebben wij overduidelijk gemaakt dat Nederland en de EU in zijn totaliteit de bouw van de muur afkeuren, voor zover die over Palestijns grondgebied loopt. Wij wijzen eenzijdige maatregelen af die vooruitlopen op de uitkomsten van vredesonderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen. Wel houden wij vaak pleidooien voor een evenwichtige benadering. Het kan niet zo zijn dat er niets gezegd wordt over het optreden van terroristische organisaties als Hamas, als tegelijkertijd wel Israël eenzijdig wordt veroordeeld. Ik wil best Israël veroordelen, maar niet eenzijdig. Daarom vonden wij het onaanvaardbaar dat er wel tientallen resoluties in de mensenrechtenraad werden aanvaard, terwijl discussies over Sri Lanka of Zimbabwe werden geblokkeerd. Als je het hebt over meten met twee maten is het dat wel. Wij stellen ons op het standpunt dat een mensenrechtenraad zich ook over de mensenrechtenschendingen in de hele wereld moet uitspreken.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ben blij dat de minister zegt, lokale organisaties te steunen. Ik snap ook dat hij opnieuw, net als in het debat over de Staat van Europa, zegt dat er evenwicht moet zijn: ook terroristische acties van Palestijnse zijde moeten wij blijven veroordelen. Ik ben dat met hem eens, maar ik blijf zitten met het gegeven dat de uitwerking in termen van mensenrechten in sociaaleconomische zin wel heel eenzijdig op de bewoners van de Gazastrook neerkomt. Ik doe een beroep op de minister om na te gaan, hoe dat er in de praktijk uitziet. Ik ben er niet geweest, maar ik heb genoeg gehoord om te weten dat de hygiënische situatie daar dramatisch is. Er zijn ongetwijfeld ook drama's in Israëlische gezinnen als gevolg van aanslagen, maar de dagelijkse situatie van kinderen in de Gazastrook is niet langer acceptabel. Als Ban Ki-moon dat constateert, hebben wij de plicht te bekijken hoe wij dat kunnen oplossen.

Minister Verhagen:

Los van de vraag wie daarvoor verantwoordelijk is – daarover wil ik best een discussie met u voeren – is het evident dat wij bij de Israëli's aandringen op het openstellen van de grenzen. Verder ondersteunen wij de agrarische sector in de Gazastrook, zodat mensen zelf in hun levensbehoeften kunnen voorzien. Vorige week heb ik wederom het punt van het openen van de grenzen aan de orde gesteld. Op dat punt zijn wij overduidelijk. De vraag is hoe je datgene wat je wilt bereiken ook bereikt. Een tijd geleden zijn wij erin geslaagd die grens tijdelijk open te krijgen voor de export van goederen, en wij zijn nu bezig de grens open te krijgen voor de import van goederen. Daar blijven wij mee doorgaan. Hamas draaide de kraan dicht van brandstof voor humanitaire organisaties, iets wat wij niet zomaar mogen vergeten. Dat laat onverlet dat ik het volledig met u eens ben als wij kijken naar de humanitaire situatie. Daarom spreken wij Israël aan op dat punt, en dat zullen wij blijven doen.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ben het met u eens dat wij niet eenzijdig de "schuld" bij Israël moeten leggen. Zeker in historisch perspectief kun je lang discussiëren over verantwoordelijkheden, maar daar heb ik geen behoefte aan. Wij praten vandaag over het snijvlak van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. In de Gazastrook is een situatie ontstaan die onacceptabel is. U zegt dat de Nederlandse regering regelmatig pogingen doet om de muur open te krijgen, wat erg belangrijk is. Het is een zaak van voortgaande aandacht, juist voor microsituaties.

Minister Verhagen:

Ik ben het op dat punt met u eens.

De heer De Graaf vroeg, wat ik vind van het pleidooi van de Republikeinse kandidaat voor de presidentsverkiezingen in de VS voor een league of democracies. In de mensenrechtenraad en ook anderszins proberen wij zoveel mogelijk gelijkgezinden te vinden om een bepaald standpunt te verwoorden. Ook sommige Latijns-Amerikaanse landen die vaak diezelfde waarden uitdragen, doen daaraan mee. Het zoeken van gelijkgezinden is een zaak waarmee ik het absoluut eens ben. Natuurlijk moeten wij ons inspannen zoals net geschetst, maar in mijn discussie vorige week met een aantal buitenlandadviseurs van McCain heb ik aangegeven dat dat absoluut niet in de plaats van de VN kan komen. Het idee van een league of democracies is gebaseerd op de noodzaak om de geloofwaardigheid van met name de VS-inspanningen op het gebied van democratiepromotie te herstellen. Dat is zeker relevant, aangezien er een idee in zit van minder unilateraal en meer multilateraal. Prima, absoluut positief. Ik hoop dat de nieuwe Administratie in de VS in zijn algemeenheid meer voor de multilaterale weg kiest en meer gebruik maakt van de instrumenten die de VN kan bieden. Als je dat niet doet, ondergraaf je het helemaal. Dan komen hier iedere dag discussies over de vraag waarom de VN niets doet. Hierover verschil ik heel nadrukkelijk van opvatting met de VS. De VS zegt: het is niets en het wordt niets, dus wij doen er niet aan mee. Ik doe er juist heel actief aan mee, om daarmee te proberen het wel een effectief instrument te maken.

De heer De Graaf vroeg ook wat Nederland doet aan de Iraanse repressie tegen de bahai. Het meest cynische daarvan is dat de grondlegger van de bahai uit Iran afkomstig is. Wij zetten ons in EU-kader en in VN-kader en uiteraard op nationale titel in voor een sterk beleid ten aanzien van schending van mensenrechten in Iran, inclusief de positie van minderheden zoals de bahai. Hierbij gaat het niet alleen om de vrijheid van godsdienst, maar ook om het recht om geen geloof te hebben of om een geloof te hebben dat wij misschien niet direct als zodanig herkennen. In EU-kader heeft Nederland er regelmatig voor gezorgd dat de onderdrukking van de bahai aan de orde wordt gesteld, evenals in demarches richting de Iraanse overheid. De mensenrechtensituatie in Iran is buitengewoon zorgwekkend: intolerantie en regelrechte aanvallen op individuen die behoren tot de bahaigemeenschap en de christengemeenschap. Wij stellen dit met name ook aan de orde in de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de AVVN. Ik ben ook voornemens om op korte termijn de Iraanse ambassadeur te ontbieden naar aanleiding van de aangekondigde executie van minderjarige veroordeelden. Bij die gelegenheid zal ik ook de positie van bahai aan de orde stellen.

Mevrouw Böhler heeft gevraagd waarom wij als Nederland, zijnde tegenstander van de doodstraf, ons niet te weer hebben gesteld tegen de doodstraf van Saddam Hoessein. Zij is bij mij dan toch aan het verkeerde adres. Weliswaar in een andere hoedanigheid heb ik destijds geprotesteerd tegen de instelling van het tribunaal in Irak ter berechting van Saddam Hoessein omdat ik van mening was dat het analoog aan het Internationaal Strafhof een hof zou moeten zijn dat niet de doodstraf zou mogen uitspreken. Dat heb ik toen ook publiekelijk gezegd. De opmerking van mijn voorganger over het opleggen van de doodstraf aan Saddam Hoessein heb ik toen zeer ongelukkig gevonden. Ik was het niet met hem eens. Wanneer je tegen de doodstraf bent, ben je dat in alle gevallen, ongeacht de persoon of het land in kwestie. Ik had veel liever gezien dat Saddam Hoessein voor een internationaal tribunaal of een tribunaal buiten Irak was berecht voor de overigens afschuwelijke misdaden die hij gepleegd heeft. Laat over dat laatste geen misverstand bestaan.

De heer Kuiper en mevrouw Böhler hebben gevraagd naar de legitimiteit van de vrijheid van godsdienst en de positie van religieuze minderheden in Irak. Het rapport van Tweede Kamerlid Voordewind daarover ken ik. Enerzijds zien wij steeds vaker dat onder het mom van religie rechten worden geschonden. Vaak gebeurt dat ook nog eens door minderheden van een andere religie. Wij zetten ons in voor religieuze minderheden, waar ook ter wereld, net zo goed als de regering ook binnen Nederland actief opkomt voor de rechten van moslims zonder onderscheid te maken. Het zou ook bizar zijn als wij wel opkwamen voor mensen in Turkije of Irak en wij niet zouden opkomen voor moslims in Nederland. Binnen Irak kaarten wij de positie van minderheden regelmatig in verschillende fora aan. Wij zijn met de VN in Bagdad in gesprek over hoe deze rechten het beste gewaarborgd kunnen worden. Ook in de slotverklaring van de Europese Unie over de International Compact with Iraq is op initiatief van Nederland specifieke aandacht gewijd aan de religieuze minderheden in Irak. Als je het rapport van de heer Voordewind op je laat inwerken, kun je niet anders dan constateren dat juist deze groep, omdat ze geen gewapende achterban heeft, ook op het punt van bescherming buitengewoon kwetsbaar is. De situatie in Irak is natuurlijk nauw verweven met de algehele veiligheidssituatie. Wij brengen dit ook onder de aandacht van de Irakese autoriteiten, onder andere door ondersteuning van EULEX, de justitie- en politie-NAVO-trainingsmissie.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik waardeer het zeer dat u dat doet. Dus dank daarvoor. Mijn vraag had ook betrekking op de mensenrechtenstrategie. Ik denk daarbij met name aan landen uit het Midden-Oosten, dus aan islamitische landen waar vaak christelijke minderheden worden vervolgd. Dat gebeurt zelfs tot aan de Gazastrook toe; de 3500 christenen die daar zijn, hebben het erg zwaar. Tevens noem ik Sudan. Kunt u aangeven of er ten aanzien van genoemde mensenrechtenstrategie al een bepaalde benadering groeit, ook institutioneel en met een beroep op rechten, zoals mensenrechten? Wij hebben het er al over gehad dat het concepten zijn die heel sterk functioneren rond de VN en de Raad van Europa. Zou Nederland daarin ook een bepaalde rol kunnen spelen bij de opbouw van een versterkte structuur in die landen of zou het als gesprekspartner willen optreden daarin?

Minister Verhagen:

Ja. In VN-verband zijn wij al zeer actief op het gebied van bescherming van de godsdienstvrijheid. Tot op heden moeten wij evenwel constateren dat wij er niet echt succesvol in zijn. Als je een kader hebt, kun je landen er ook eerder op aanspreken dan wel kun je ze assisteren bij het opzetten van een structuur. De discussie over de godsdienstvrijheid wordt op dit moment ook in de Mensenrechtenraad geblokkeerd door het feit dat wij uitgaan van individuele rechten, conform de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, terwijl islamitische landen het vaak als collectieve rechten zien en ze er allerlei zaken onder verstaan die juist een bedreiging zijn voor datgene wat wij willen. Wij hebben het over individuele rechten, met andere woorden: als iemand islamiet is mag die niet daarom gediscrimineerd worden dan wel in de beleving van zijn geloof worden belemmerd. Dat geldt idem voor christenen. Het kan dus niet zo zijn dat er op dit punt gekozen wordt voor een collectieve bescherming van de godsdienst als zodanig. Daar vinden nog steeds uitvoerige discussies over plaats. Op het moment dat iemand bijvoorbeeld vanwege zijn bahaigeloof met executie wordt bedreigd, kan op basis van dat feit Iran natuurlijk wel worden aangesproken.

De heer Willlems vroeg in hoeverre de vrijheid van godsdienst wordt ingebracht in de besprekingen over toetreding van Turkije. De Europese Unie is een gemeenschap van waarden. Toetreding tot Europa betekent dat men moet voldoen aan de criteria op het gebied van mensenrechten. In het kader van de Kopenhagencriteria heb ik het dan over de bescherming van minderheden en respect voor de mensenrechten. Regels en criteria zijn van groot belang. Vragen hierover in de discussie rond de toetreding van Turkije worden dus niet afgezwakt. Juist als het gaat om de positie van christenen, vrouwen en minderheden in Turkije kan ik alleen maar constateren dat dit land nog een heel lange weg te gaan heeft. Wanneer een land perspectief wordt geboden op toetreding, zal ik erop toezien dat dit zo gebeurt dat maximaal aandacht wordt besteed aan de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Daarbij zijn alle rechten van belang. Ik wil geen hiërarchie aanbrengen door bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing hoger te stellen dan andere mensenrechten, de vrijheid die minderheden moeten hebben, of de rechten van vrouwen. Dat betekent dat bij de toetreding niet alleen aandacht wordt geschonken aan de vrijheid van godsdienst, maar ook aan al die andere elementen die in de Kopenhagencriteria zijn gesteld. Wij houden ons aan onze eerdere afspraak, met andere woorden: men heeft perspectief op toetreding. De onderhandelingen worden voortgezet, maar op het moment dat men niet voldoet aan de criteria, is er geen sprake van dat zij kunnen toetreden. Dat is vrij eenvoudig voor de Nederlandse regering. Om die reden hebben wij in het Lissabonverdrag een referentie aan die criteria opgenomen.

De heer Willems heeft ook nog een vraag gesteld over de implementatie van de PACE-resolutie en de uitspraken van het hof voor de rechten van de mens. Op grond van artikel 46 van het EVRM is Nederland verplicht zich te houden aan uitspraken van het Europese hof voor de rechten van de mens in zaken waarbij Nederland partij is. De regering legt deze uitspraken van het hof volledig en voortvarend ten uitvoer. Wij bieden het parlement jaarlijks een overzicht aan van de relevante uitspraken van het Europese hof over lopende zaken tegen Nederland en van de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van eerdere uitspraken. Dat is bij brief van 15 februari aangeboden aan de Tweede Kamer, met het nummer TK 2007-2008, 30481, nr. 3. Daarin staat een overzicht van wat wij met betrekking tot die uitspraken doen. Tot op heden is er geen reden geweest om die procedure aan te vullen of te wijzigen, omdat wij die uitspraken volledig ten uitvoer leggen.

Daarmee ben ik gekomen aan het einde van de vragen die aan mij zijn gesteld. Voor het overige zal de heer Koenders de vragen beantwoorden die meer specifiek op zijn terrein liggen.

Minister Koenders:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer voor de aan mij gestelde vragen naar aanleiding van een debat dat volgens mij twee aspecten had. Ik merkte bij een aantal fracties een zekere verwarring die ook bij mijzelf bestond. Thema van het debat was mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Sommigen, waaronder ikzelf, hebben dat opgevat als de verbinding tussen die twee. Andere fracties hebben de twee onderwerpen nevengeschikt besproken, waardoor een discussie ontstond over voedselprijzen, de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking en de nota Een zaak van iedereen. Dat maakt de beantwoording iets gecompliceerder, maar ik zal graag ingaan op de vragen die zijn gesteld door de Eerste Kamer.

Over de verbinding tussen mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking heeft de minister van Buitenlandse Zaken al wat gezegd. Ik zal daar kort op ingaan en dan ingaan op vragen over het brede beleid van ontwikkelingssamenwerking, zoals verwoord in de nota Een zaak van iedereen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de kern genoemd waarom onze beleidsterreinen zo met elkaar verweven zijn. Mensenrechten zijn inderdaad ook een zaak van iedereen. Zij zijn zeker niet voorbehouden aan inwoners van rijke landen, die na een zekere mate van economische ontwikkeling langzaam maar zeker rechten hebben gekregen.

Mensenrechten zijn voor deze minister voor Ontwikkelingssamenwerking geen luxeartikel. De kern van de mensenrechten is de universaliteit. Dat betekent dat zij niet discrimineren naar economisch ontwikkelingsniveau of culturele verscheidenheid, maar gelden voor iedereen. Juist arme mensen hebben groot belang bij het respecteren van mensenrechten. Om de bekende Nobelprijswinnaar Amartya Sen te parafraseren, die dit heel goed heeft gezegd: in landen waar politieke en burgerlijke rechten bestaan, is eigenlijk nooit een hongersnood voorgekomen. Dat is tamelijk essentieel.

Hetzelfde geldt voor culturele verscheidenheid. Ook moslimvrouwen hebben vrouwenrechten. De minister van Buitenlandse Zaken is al breder op dit aspect ingegaan. Mensenrechten zijn misschien juist voor arme mensen essentieel, al mag dat nooit leiden tot een dubbele standaard voor rijke en arme landen, in die zin dat je arme landen meer kritiseert, omdat zij het vaak slechter doen op het terrein van mensenrechten, en dat je landen die een hoger economische niveau hebben, erbuiten laat.

Om de genoemde redenen denk ik dat mensenrechten essentieel zijn voor ontwikkelingssamenwerking en armoedebestrijding. Ik noem hierbij de volgende aspecten. Het eerste is het rechtsmiddel ter ondersteuning van concrete claims die mensen in staat stellen om te voorzien in basisbehoeften. Mevrouw Böhler en anderen hebben dit ook genoemd. Ik ben het zeer eens met wat van de zijde van de VVD-fractie hierover is gezegd. Het hangt een beetje af van het type land wat de eerste behoeften zijn. In de fragiele staten zijn voedsel, drinken en veiligheid de basisbehoeften. Daarom hebben wij hiervan een aparte categorie gemaakt. In landen waar het veel beter gaat, hebben zij evenveel rechten, maar kun je iets verder gaan in de explicitering van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen.

Het eerste aspect is dus mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking als rechtsmiddel. Ik denk dat dit ook aan de orde komt in het standpunt van de regering over een nieuw facultatief protocol bij het ESC-verdrag. Nederland realiseert zich dat er internationaal behoefte is aan een klachtenmechanisme. Na twee onderhandelingsronden ligt nu een tekst voor die met instemming van de leden van de werkgroep is doorgeleid naar de Mensenrechtenraad, die in de zitting van juni een resolutie behandelt ter doorgeleiding naar de AVVN. Het is allemaal ingewikkeld, maar zo gaat dat nu eenmaal. Nederland steunt dat protocol, omdat het de gelijkwaardigheid van sociaaleconomische, politieke en burgerrechten onderstreept, en dus ook de mogelijkheid om deze te gebruiken. Bovendien ziet Nederland dat een klachtrecht een stimulerende rol kan vervullen in landen waar de politiek niet sterk gericht is op de verwezenlijking van die rechten en op sociale rechtvaardigheid. Vervolgens kun je een discussie hebben over de vraag hoe dat klachtrecht eruit gaat zien. Niet alle ESC-rechten lenen zich voor klachtrecht. Zij zijn het resultaat van nationaal beleid en democratische besluitvorming. Dat hoeven wij niet te internationaliseren, maar het is volgens mij wel essentieel dat er een claim kan worden gelegd.

Het tweede aspect van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking is het politieke middel. Mensenrechten hebben een emancipatorisch effect. Zij zijn een maatstaf ter beoordeling van het gebruik van macht. Ik noem het voorbeeld van Zimbabwe, Birma en Noord-Korea, drie landen waarop wij eerlijk gezegd de minste invloed hebben, omdat een autoritair regime zijn eigen bevolking gijzelt. Een militaire oplossing zou op zichzelf interessant kunnen zijn, maar levert in de praktijk meer ellende op dan dat zij mensen aan voedsel helpt. Dat stelt ons voor enorme dilemma's, maar dat betekent niet dat er geen maatstaf is om het gebruik van die macht te beoordelen. Dat is essentieel als het gaat om mensenrechten in arme landen.

Een ander aspect is dat zij een politiek handvat zijn in processen van maatschappelijke verandering. Een aantal woordvoerders heeft gesproken over het NIMD en andere organisaties. Bij ontwikkelingssamenwerking gaat het ook om de bouw van instituties die mensen in staat stellen zichzelf te emanciperen. Dat kunnen politieke partijen zijn, de civil society, vakbonden, producentenorganisaties of Kamers van Koophandel. Door dat type organisaties te bouwen wordt de functie van mensenrechten als politiek handvat in processen van maatschappelijke verandering versterkt.

Ik geloof dat er kortweg twee dingen over zijn te zeggen. Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking gaan over de bescherming van mensen en over emancipatie. Het gaat om de onderlinge verwevenheid van sociale en economische rechten en burgerlijke en politieke rechten. Zij zijn eigenlijk voorwaarden voor elkaar. Je kunt niet veralgemeniseren in welke landen de ene rechten eerst komen en de andere daarna. Dat is nogal contextspecifiek.

Het laatste punt is dat je ook naar collectieve rechten moet kijken, bijvoorbeeld naar rechten van inheemse volkeren. Dat is ook een aspect van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Daarbij dienen soms ingewikkelde afwegingen te worden gemaakt. Het criterium daarbij is dat groepsrechten de rechten van individuen nooit mogen aantasten.

De mensenrechtenbenadering in ontwikkelingssamenwerking leidt per definitie dus tot een niet-neutrale positie. Het gaat niet om landen, het gaat niet om overheden of economische doelen, maar om mensen en hun rechten. Daarbij dienen wij dan diverse keuzes te maken die ook in mijn beleid naar voren komen. In de eerste plaats voor de kanalen. Ik zei zojuist al iets over het belang van producentenorganisaties, maatschappelijke organisaties en ngo's. Dit kan om twee redenen essentieel zijn. Om mensenrechten verder uit te bouwen waar het al redelijk goed gaat, bijvoorbeeld Mozambique. De steun van politieke partijen, van het parlement en ook van vakbonden en producentenorganisaties stelt mensen in staat hun eigen keuzes te vergroten. Je kunt het ook om een heel andere reden doen, neem Zimbabwe waar wij eenvoudigweg niet met de regering kunnen werken. Dit middel is ten ene male uitgesloten met dit type regimes. Ik wijs erop dat dag in dag uit in de Nederlandse kranten staat dat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met corrupte regimes werkt. Dat is onjuist. De kanaalkeuze is afhankelijk van de aard van het regime waarmee je werkt. Dit betekent uiteraard dat je zeer kritisch bent.

In de tweede plaats een keuze voor de toegang tot middelen van bestaan: gezondheidszorg, onderwijs en voedsel en toegang van mensen tot krediet en versterking van hun keuzemogelijkheden. De juridische basis voor de keuze die het kabinet heeft gemaakt voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen ligt in een van de zeven belangrijkste mensenrechtenverdragen. Daar is die band tussen mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking.

In de derde plaats de keuze voor participatievergroting. Ik heb daarvan al een aantal voorbeelden gegeven.

In de vierde plaats de keuze voor een positieve of een negatieve benadering. Dit is vrij ingewikkeld. Laat ik het voorbeeld noemen van de Congo. Een aantal woordvoerders heeft dit onderwerp ook genoemd. Congo is een gebied met de omvang van Europa waarin de staat tot nu toe nauwelijks in staat is om een redelijke mate van beleid uit te voeren. Het is eigenlijk een lege staat. Er was een dictator met weinig macht maar die wel heel veel geld naar zich toe wist te trekken, Mobutu. Nu is er een zekere mate van stabilisering na vier miljoen conflict gerelateerde doden. Er zijn verkiezingen gehouden en dat is al moeilijk genoeg in zo'n setting. Daar moet nu juist de positieve benadering gelden. Er is een verandering geweest na een desastreuze situatie. De situatie is fragiel. De mensenrechtenbenadering is dan positief; je ondersteunt in dit geval bijvoorbeeld vrouwengroepen die een vuist willen maken tegen de gigantische verkrachtingen in het oosten van het land. Je kunt ook op een heel andere manier de mensenrechten beschermen, namelijk door ervoor te zorgen dat de demobilisatie en re-integratie van militairen op een zodanige manier verloopt dat zij iets anders kunnen gaan doen dan de bevolking tot hun prooi te maken.

De negatieve benadering kennen wij ook. Laat ik een voorbeeld geven, ook heel concreet: Eritrea. Ik ben vorige maand in Eritrea geweest om tegen de regering daar te zeggen: het spijt mij bijzonder, maar wij gaan niet door met ontwikkelingssamenwerking met u. Daar vindt zo'n gigantische schending van de mensenrechten plaats, direct gestuurd door het regime, dat wij niet in staat zijn om op een of andere manier, zowel uit oogpunt van moraliteit als effectiviteit, het beleid daar uit te voeren.

Dit heeft ook een tijdje gegolden voor Pakistan. Toen Musharraf opnieuw een greep naar de continuering van de macht deed, werd een grens overschreden die de legitimiteit van onze ontwikkelingssamenwerking direct raakte. Nu wij door de veranderingen daar weer langzaam kunnen beginnen, is de consequentie dat Nederland goed op de kaart staat, omdat men weet dat wij aan de kant stonden van democratische krachten die ook de legitimiteit daar kunnen vergroten, bijvoorbeeld in de strijd tegen het extremisme.

Dit waren een paar inleidende opmerkingen. Mensenrechten zijn dus onlosmakelijk verbonden met het ontwikkelingsbeleid. Mensenrechten in de rechtstaat vormen dus een randvoorwaarde voor ontwikkeling. Dit geldt met name voor de partnerlanden in de categorie veiligheid en ontwikkeling waar het mensenrechtenkader zeer zwak ontwikkeld is. De heer De Graaf heeft daar terecht op gewezen. Andersom draagt ontwikkeling bij aan de promotie van zowel de sociaaleconomische als de politieke en burgerrechten. Ontwikkelingssamenwerking moet een katalysator zijn opdat mensen zichzelf kunnen helpen aan economische ontwikkeling. Daarbij helpen dit soort instituties. Dat is moeilijk genoeg, die zijn niet westers, die horen altijd contextspecifiek zijn. Het gaat niet alleen over de vraag of je liever in de gevangenis zit dan dat je hand wordt afgeslagen. Eigenlijk is alles in ontwikkelingssamenwerking landenspecifiek. Dit betekent niet dat de mensenrechten of je principes niet een algemeen kader vormen.

Ik heb al iets gezegd over de ondeelbaarheid van rechten. Ik wil gezien de tijd daarbij niet langer stilstaan. De minister van Buitenlandse Zaken heeft al duidelijk gezegd dat die in 1993 door 171 staten zijn herbevestigd: universeel, ondeelbaar en van elkaar afhankelijk. Dat is de essentie, het een is niet belangrijker dan het andere. Ze zijn in toenemende mate juridisch afdwingbaar. In de richting van de fracties van het CDA en GroenLinks verwijs ik naar hetgeen ik zojuist heb gezegd over het protocol. Het is belangrijk om dit aan de orde te stellen. Beide beleidsstukken hebben duidelijk gemaakt dat de functionerende democratische rechtstaat een van de randvoorwaarden is voor duurzame en rechtvaardige ontwikkeling.

Ik wil hierover nog een opmerking maken. Dit is geen digitale relatie. Wij hebben op dit ogenblik een discussie over de vraag of meer autoritaire regimes beter in staat zijn om in tamelijk ingewikkelde situaties met etnische en politieke tegenstellingen toch economische ontwikkelingen tot stand te brengen. Daarvoor is ook wel bewijs, neem een land als China dat economisch mensen uit de armoede trekt ondanks de grote verschillen in inkomen. Het is nog steeds een eenpartijstaat met een redelijk staatsgerichte economische ontwikkeling en er zijn banden tussen het staatsapparaat, de partij en het bedrijfsleven. Toch groeit het enorm.

Ik wil echter waken voor de illusie dat vanwege de slechte evaluaties die er misschien van een aantal verkiezingen zijn gemaakt, de agenda van schijnstabiliteit en democratie er een zou zijn die ten goede komt aan ontwikkeling. Ik meen dat de heer Smaling hierover iets heeft gezegd over Kenia. Laat ik om te beginnen zeggen dat zijn opmerking over de verkiezingswaarneming volstrekt terecht is. Als je er niet bij bent op het moment dat het moeilijk wordt, namelijk bij het optellen van de stemmen, dan heb je eigenlijk de verkiezingen niet waargenomen, nog los van het feit dat je ook in de hele voorfase moet zitten. Dat was het grote probleem in Zimbabwe waar in feite de SADC vertrokken is op de dag van de verkiezingen. Daarna werd het natuurlijk interessant. Wij moeten voorkomen dat dit nog een keer gebeurt. Kenia is geen voorbeeld dat verkiezingen in Afrika niet helpen. Ook daar gaat het om de contextspecifieke kant. Als je een "winner-takes-allprincipe" hebt waardoor belangrijke minderheden geen kans hebben om in de macht te participeren, zal dit snel tot conflicten leiden, zeker als er veel geld te verdienen is of het land zich nog steeds erg leent voor corruptie of het in handen houden van het staatsapparaat.

Er is dus een samenhang tussen mensenrechten en democratie. Artikel 21 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens geeft eenieder het recht deel te nemen in de regering van zijn of haar land en dit recht is onlosmakelijk verbonden met andere mensenrechten. Ik geloof dat dit nog steeds heel belangrijk is. Er is geen les te trekken dat autoritaire regimes het beter zouden doen in economische ontwikkeling. Eigenlijk is het tegengestelde waar. Wij zien aan het einde van de Koude Oorlog enorme politieke bewegingen, alleen is daarvan vaak onhandig gebruik gemaakt omdat democratie meer is dan verkiezingen. Dan gaat het over de rechtstaat en de principes waarover de minister van Buitenlandse Zaken al veel over heeft gezegd.

Voor ontwikkelingssamenwerking betekent dit dat politiek goed bestuur een essentieel punt is als je programma's en projecten doet in landen. Politiek goed bestuur betekent anticorruptie, goede financiële controlemechanismes, een rol van de parlement zoals die hier ook is: u controleert ons budget opdat het geld niet verkeerd terecht komt. De opbouw van die instituties, dat is heel scherp door de fractie van de PvdA naar voren gebracht, is de essentie van vooral die kant van mensenrechten en de bevordering van democratie. Wij zien in de wereld dat democratie, economische mogelijkheden en een zekere mate van stabiliteit kunnen samengaan, maar dat democratisering als proces leidt tot meer conflict. Het is een dilemma hoe je dat doet. Ik vind dat het tot nu toe heel slordig gebeurt. Laat ik een voorbeeld noemen. In Burundi was er destijds een combinatie van westerse interventiemechanismen van IMF en Wereldbankprogramma, verkiezingen, conflictpreventie, mensenrechtenbenadering. Wij dachten allemaal: dat is fantastisch, ze doen het zoals wij het in het Westen willen. Niemand had erover nagedacht dat die interventies gezamenlijk de machtselite die er zat tegen de muur zetten. Het enige wat die elite kon doen, hoe moreel onaanvaardbaar ook, was het politiseren van de etnische tegenstellingen. Men deed dat, omdat de elite als gevolg van het IMF/Wereldbankprogramma minder geld uit kon geven aan haar vrienden. De verkiezingen werden bovendien ook nog eens gehouden op basis van het principe "winner takes all". Deze combinatie is verschrikkelijk gevaarlijk. Als je je daar geen rekenschap van geeft, kun je maar beter helemaal wegblijven.

Onze doelstellingen kunnen nog zo goed zijn, maar in de ontwikkelingssamenwerking zijn wij de politiek van de goede bedoelingen echt voorbij. Wij onderzoeken nu eerst goed de specifieke context van dit soort fragiele staten. Een en ander betekent overigens niet dat de Nederlandse doelstellingen niet goed zijn, maar, zoals mevrouw Böhler terecht opmerkte, realiseren wij ons meer dan ooit hoezeer wij afhankelijk zijn van goede timing en de specifieke situatie in een land.

De heer Smaling (SP):

Het Westen heeft zich in Afrikaanse landen actief beijverd voor democratische systemen. Dat heeft echter maar zelden geleid tot facties met een inhoudelijk programma en dat is wel nodig als je wilt dat burgers op inhoud kiezen. Het is allemaal zozeer gericht op personen en de etnische achtergrond van kandidaten dat ik er problemen mee heb dat wij maar blijven proberen om ons model in te voeren. Het pakt vaak anders uit dan wij willen.

Minister Koenders:

Het is een gevaarlijke opmerking om in de senaat te maken, maar dergelijke ontwikkelingen doen zich ook voor in westerse samenlevingen. De politiek-ideologische verschillen worden kleiner. Ze zijn er nog wel, maar ze liggen anders dan 40 jaar geleden. Personen gaan er daardoor steeds meer toedoen. Ik beweer niet dat het er hier net zo aan toegaat als daar, maar wij moeten niet denken dat hier alles zo keurig is geregeld. Ieder land heeft zijn eigen ontwikkelingsniveau en dat heeft alles te maken met de keuzes die een land nationaal kan maken.

Ik ben het met de heer Smaling eens dat het opleggen van democratie, zeker als dat van buitenaf gebeurt met militaire middelen, heel slecht is. Dat zal nooit werken. Het kan ook leiden tot verscherping van de bestaande conflicten. Tegelijkertijd is het tegenovergestelde ook niet waar. Het is niet waar dat Kenianen hun parlementariërs niet zelf zouden willen kiezen. Afrikanen en Aziaten willen niet ondemocratisch worden geregeerd.

De vorm en de inhoud van democratische structuren verschillen per land. Dat geldt ook voor het Westen, zie het verschil tussen Frankrijk, Nederland en de Verenigde Staten. Het grote probleem voor Afrika is dat democratie er weliswaar niet alleen voor de rijken is, maar dat mensen wel de middelen moeten hebben om van hun democratische rechten gebruik te kunnen maken. Hele schrijnende armoede verhoudt zich maar moeilijk tot succesvolle verkiezingen, wat overigens ook weer niet betekent dat het een onoverkomelijk probleem is.

Verder is het een feit dat het principe "the winner takes all" desastreus is. Dat geldt voor Kenia, maar niet in mindere mate voor Zimbabwe. Of mensen zich naar etnische lijnen organiseren is aan hen. Ik heb daarover geen oordeel, behalve als mensen dat doen als gevolg van schaarste en armoede. Dat risico is niet denkbeeldig, zie de huidige voedselprijzen. Er zijn 31 landen in de wereld waar een politieke tijdbom onder ligt. En het is zeker niet gezegd dat die tijdbom leidt tot ander sociaaleconomisch beleid of beter landbouwbeleid. Mensen kunnen er namelijk ook voor kiezen om zich binnen hun eigen etnische of religieuze groep terug te trekken. In die context hebben verkiezingen eerder een conflicterende dan een accommoderende werking. Ik zie het gevaar dus wel, maar ik trek niet de conclusie dat verkiezingen en democratie niet geschikt zouden zijn voor Afrikanen of Aziaten.

De heer Willems (CDA):

De minister vergeleek zojuist Congo en Eritrea. Hij merkte daarbij op dat Nederland bij Congo betrokken blijft met ontwikkelingshulp zolang de situatie verbetert. Tegelijkertijd benadrukte hij dat als de crisis zich zou verdiepen, Nederland de ontwikkelingssamenwerking zou stoppen. Het is waar dat je in zo'n situatie geen democratie kunt opleggen, maar wat je wel kunt doen, is het concept van "Responsibility to Protect" activeren. Dat kan ertoe leiden dat de internationale gemeenschap actie onderneemt om verdere rampen te voorkomen. Hoe beoordeelt de minister dit?

Minister Koenders:

Ik sluit aan bij hetgeen de minister van Buitenlandse Zaken hierover heeft gezegd. De "Responsibility to Protect" betekent eigenlijk dat de internationale gemeenschap in extreme situaties kan ingrijpen. Voorwaarde is dan wel dat de overheid van een land niet alleen haar eigen bevolking niet beschermt, maar eigenlijk vernietigt. Dit staat los van de juridische vraag of een natuurramp als die in Birma onder het principe van de "Responsibility to Protect" valt. Vanuit moreel oogpunt komt het inderdaad op hetzelfde neer.

In verband met de " Responsibility to Protect" vroeg iemand mij naar het verschil tussen Afghanistan en Rwanda. Ik ben daarover niet naïef: sommige landen in de Veiligheidsraad vinden Rwanda minder belangrijk dan landen met olievoorraden. Wie heeft strategische belangen te verdedigen in Rwanda? Ik zie heel vaak dat er weinig interesse is voor militaire participatie in missies in Afrika en voor deelname aan politieke onderhandelingen.

Afrikaanse landen blijken vaak op het tweede plan te staan. Ik ga realistisch om met dit gegeven, want het ergste wat er kan gebeuren, is dat je het principe van "Responsibility to Protect" halfslachtig in een land toepast. Als je dit principe niet serieus genoeg neemt, geef je de bevolking het idee dat ze beschermd wordt, terwijl dat in feite niet zo is. Dat is echter wel gebeurd in Rwanda. Daar liep een VN-operatie, maar wij weten nu dat generaal Dallaire zich helemaal niet gesteund wist toen het echt op het redden van levens aankwam. Dat was het gevolg van zijn beperkte mandaat en het feit dat geen enkel land in de Veiligheidsraad zich verantwoordelijk voelde voor de ellende in Rwanda. Overigens is er dan nog geen sprake van een plicht tot interventie, maar in zo'n situatie kan zich wel een recht ontwikkelen.

Voorzitter. De rechten van vrouwen zijn één van de vier prioriteiten uit mijn nota Een zaak van iedereen. Een aantal leden heeft overigens in dit verband gevraagd of ik de hulp niet te veel versnipper. Dat is een terechte vraag. Geheel oneens ben ik het echter op dit punt met de heer Smaling: het stikt echt van de boeken en analyses over ontwikkelingssamenwerking. Ik heb verder zeker ook met veel respect de nota's van oud-minister Pronk gelezen. Cruciaal is echter wat je vervolgens met zo'n nota doet.

De wereld is in transitie. Ontwikkelingssamenwerking wordt verder geconfronteerd met de grote problemen van deze tijd, namelijk conflict en ontwikkeling, milieugebruiksruimte en ontwikkeling en groei en verdeling van de groei. Deze drie thema's zijn mijn uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag wat ik kan doen om de millenniumdoelen te halen. Die vraag heb ik beantwoord door vier prioriteiten te kiezen. Daarmee denk ik recht te doen aan de analyse dat de wereld snel verandert en dat een ander soort hulp nodig is.

Wij zijn ook niet meer de enige! Hulpstromen worden geprivatiseerd. Soms gaat dat goed en soms niet. China speelt een steeds grotere rol en dat is ook soms wel en soms niet goed. Er zijn verticale fondsen, bijvoorbeeld voor aidsbestrijding. Wij werken aan een groene revolutie en daarvoor bestaat een speciaal fonds van Kofi Annan en anderen. Er zijn veel spelers en dat leidt tot verwarring. Daarom heb ik de context beschreven en vervolgens vier prioriteiten gekozen. Ik zal mij inderdaad beperken tot die vier en ik zal ze verder alleen invullen op basis van de vraag.

Ik begrijp heel goed wat er over West-Afrika is gezegd. West-Afrika is een regio waarin verschillende landbouwregio's te onderscheiden zijn. Je zou daar inderdaad samenhang in kunnen aanbrengen. Ik ben op zichzelf een groot voorstander van regionaal beleid, maar wij moeten wel in het oog houden dat wij een keuze moeten maken uit de kanalen die wij kunnen gebruiken voor ontwikkelingssamenwerking. Dat zijn er drie. De eerste zijn de niet-gouvernementele organisaties. Daarover heb ik zojuist al iets gezegd. Zij kunnen veel doen aan "service delivery", politieke veranderingen en producentenorganisaties. Het tweede is het bilaterale kanaal, het werk met landen. Ik heb de landenlijst niet uitgebreid, omdat ik vind dat er geen verdere versnippering moet komen. Wij gaan de programma's op basis van wat wij doen en op basis van de vraag uit de betrokken landen uitstippelen. Dat geldt ook voor Mali. Als Mali regionaal wil samenwerken, zijn wij zeker bereid dat te doen. Dat geldt ook voor Ghana. Daar is men met regionale samenwerking bezig.

Het hart van de regionale samenwerking – ik ben het zeer met u eens dat dit soort problemen vooral regionaal spelen – zijn twee instrumenten, die allebei op het multilaterale terrein spelen, waar Nederland eveneens zeer actief is. Ik denk dan bijvoorbeeld aan onze ondersteuning voor de "Club du Sahel" of aan de discussies over de EPA's. Los van de vraag hoe wij tegen de EPA's aankijken: zij zijn gericht op regionale samenwerking, ook in West-Afrika, en daar zijn wij bezig met handel voor ontwikkelingssamenwerking in het multilaterale kader. Wij ondersteunen de regionale vermarkting van producten en de aanleg van wegen et cetera. Dat gaan wij dus niet meer bilateraal doen. Dat heeft toch iets te maken met de techniek van ontwikkelingssamenwerking: kies dan voor het multilaterale kanaal.

Dan is er de regionale benadering, vooral door de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, maar ook tot op zekere hoogte door de Wereldbank en de Europese Commissie. Zij hebben de schaal en de kennis om dat soort beleid vorm te geven. Ik ben zeer geneigd om sympathiek te staan tegenover wat hier gezegd is over West-Afrika, los van het feit dat wij daar in een aantal landen actief zijn. Toch zou ik willen zeggen dat Nederland dat niet apart moet gaan doen. Wij moeten ons niet verspreiden, daar ben ik het mee eens. Vandaar ook de vier prioriteiten in het werken met landen, op basis van hun vraag. Echt regionale samenwerking vergt net een tandje hoger dan wat een klein land als Nederland kan bieden, maar wij doen daar natuurlijk heel actief aan mee via de financiering van de organisaties die ik net noemde.

De heer Smaling (SP):

Ik denk ook niet dat Nederland dat alleen moet doen. Nederland kan dat ook niet alleen doen. Als ik naar de ECOWAS-regio kijk, dan is het oppervlak daarvan amper de helft van Brazilië of van China. Dat geeft ook aan dat die landen – zeker voor zover zij niet aan zee liggen, doordat zij zo klein zijn en relatief gering bevolkt – altijd een nadeel zullen houden ten opzichte van de grotere landen die wel die schaalvoordelen meepakken op het moment. Ik zeg niet dat Nederland ter hand moet nemen waar ik het over heb gehad, maar wel dat Nederland zou kunnen aanjagen dat daar op het niveau van ECOWAS en van soortgelijke organisaties vaart mee wordt gemaakt. De "Club du Sahel" is gewoon een onderdeel van de OECD, die niet de economische slagkracht kan hebben die een ECOWAS wel heeft. Als er markten worden geïntegreerd, lopen die landen afzonderlijk ontzettend veel douane-inkomsten mis en daar moet iets op gevonden worden. Ik vind het heel urgent dat daar iets aan gebeurt.

Minister Koenders:

Dat ben ik heel erg met u eens. Dat geldt ook niet alleen voor West-Afrika, maar eveneens voor de Hoorn van Afrika en een aantal regio's met precies hetzelfde probleem. Afrika is, historisch gezien, getroffen door een relatief kleine kustlijn, vergeleken bij het aardoppervlak. Daardoor zijn heel veel landen binnenlanden, en hebben geen mogelijkheid om makkelijk naar havens te komen, producten te vermarkten, schaalvergroting in te brengen. Bovendien heersen er ook nog eens buitengewoon moeilijke klimatologische omstandigheden. Dat betekent – en dat hebben wij ondergebracht onder het thema groei en verdeling – dat je zegt: de OS is heel goed in de sociale sectoren. Daar moeten wij ook mee doorgaan, want zonder gezonde en opgeleide mensen kom je niet verder in de economische ontwikkeling. Op het terrein van energie en infrastructuur echter zijn grotere investeringen vooral regionaal nodig. Wij waren net bij de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, nog geen drie weken geleden in Maputo, Mozambique, en dat is het kernpunt waar zij zich nu op gaan richten. Ik denk dat zij ook de kennis, de kunde en de financiën kunnen hebben om dat te doen. Dan vind ik de Afrikaanse context ook belangrijk, omdat ECOWAS daar natuurlijk zelf de motor van moet zijn. Wij moeten daar weer op antwoorden.

Het tweede zijn de EPA's, laat ik daar maar gelijk op ingaan. Dat is toch een belangrijk discussiepunt dat ook anderen aan de orde hebben gesteld. Ik ben zelf zeer ongelukkig geweest met de EPA-onderhandelingen. Dat is bekend. Ik heb daar kritiek op geleverd, niet zozeer vanwege het principe. Het principe was namelijk dat per 1 januari 2008 ook onze relaties met de ex-kolonieën, de huidige ACP-landen, WTO-conform dienen te zijn. Dat was geen wens van de Europese Unie, maar een wens van andere ontwikkelingslanden die zich terecht gediscrimineerd voelen en willen weten waarom die landen wel voordelen krijgen en zij niet. Omdat deze landen zijn gaan klagen bij de WTO, hebben wij die EPA's moeten afsluiten. Een grote fout lag in de manier van onderhandelen, vind ik. De Commissie heeft daarin zeer eenzijdig geopereerd en zij heeft dat gedaan zonder zich te realiseren wat de doelstelling was, namelijk Afrika uit de traditionele arbeidsdeling halen van 1,2% van de wereldhandel, de regionale integratie bevorderen en zorgen voor vrije toegang tot de westerse markten.

Wij zitten nu met een potpourri van contracten met Afrikaanse landen, al zeg ik daar wel bij dat het beeld ook wel eens te zwart wordt afgeschilderd. Ik merk op dat al die ACP-landen mede door de Nederlandse inzet, samen met Engeland, nog nooit zo'n goede toegang hebben gehad tot de Europese markt. De origineregels zijn versoepeld en er is nu eigenlijk voor alle producten een praktisch volledig vrije toegang. Dat is vrij uniek. De vraag is of dat asymmetrisch genoeg is, gezien de liberalisering aan de andere kant, met het oog op werkgelegenheid, de bouw van je eigen landbouwmarkten et cetera. Dat spel is nog lang niet uitgespeeld en er zijn vrijwaringsmogelijkheden et cetera. Ik geloof dat de regionale ontwikkeling daar het beste in past en dat wij bereid moeten zijn om die regio's te ondersteunen via bijvoorbeeld de hulp-voor-handelsprogramma's, waarin Nederland een grote speler is. Gemiddeld gaat per jaar 550 mln. naar dit type activiteiten, die gericht zijn op de groei van dit soort ontwikkelingslanden. Ik denk dat wij het in principe eens zijn, alleen kijk ik heel scherp naar de uitvoerbaarheid en naar de kanaalkeuze. In dit geval acht ik vooral het multilaterale kader geschikt, naast bilaterale hulp-voor-handelsprogramma's.

Op het terrein van de implementatie van beleid is een van de criteria de rechten van vrouwen. Dat hebben wij niet voor niets als prioriteit opgenomen. Dat heeft heel erg te maken met de scan die gemaakt is toen ik minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd. Het gaat dan vooral om de MDG's op het terrein van moeder- en kindsterfte en daaraan gerelateerd de hele relatie tussen man en vrouw. Naar aanleiding van de aidsproblematiek merkte de fractie van de ChristenUnie op dat daar desastreuze cijfers uitkwamen, echt desastreus. Het moet dus een hoofdpunt van beleid zijn om de MDG's erbij te betrekken.

De cijfers met betrekking tot moedersterfte zijn in veel landen in Afrika en Zuid-Azië dramatisch hoog en soms zelfs stijgende. Van dit punt hebben wij via ons sectorbeleid gezondheidszorg een aparte prioriteit gemaakt, en dat geldt ook voor onze specifieke inzet voor de seksuele reproductieve rechten van vrouwen. Dat lijkt mij absoluut essentieel, gezien de enorme behoeftes die daar zijn. Het aantal vrouwen dat in het kraambed sterft, terwijl daar heel makkelijk wat aan te doen zou zijn, is schrijnend en daar kunnen wij heel veel resultaten mee boeken. Dat zeg ik ook tegen de media, waarin ik de afgelopen dagen opnieuw heb gelezen dat het geld niet goed terecht zou komen. Integendeel, dat wordt heel goed gecontroleerd en daar bereiken wij dus heel veel resultaat mee. Ik wijs op het gezondheidsprogramma in Tanzania. Wij hebben samen met andere donoren aan een sectorbenadering gewerkt. Er is een goed debat met de regering, er zijn financiële controlemechanismen. Ik denk dat daardoor de kindersterfte met 300.000 is afgenomen in een paar jaar tijd.

Dat vind ik op zijn minst een interessante investering. Ik ben het eens met wat er vanuit de ChristenUnie is gezegd: dit is niet alleen een zaak van vrouwen. Ik denk dat het ook een zaak van mannen is. Het is nog wel eens moeilijk als je man en minister voor Ontwikkelingssamenwerking bent en je moet dat aan de orde stellen. Ik denk aan de dramatische verkrachtingen in Oost-Afrika. Dat moeten wij met de generaals en met de militairen aan de orde stellen. Ik heb geen illusie dat het dan morgen verandert, maar als je het niet aan de orde stelt, verandert er zeker niets. Er zou politiek leiderschap moeten zijn. Het gaat niet meer om verkrachting als een instrument van oorlogsvoering. Als je de doctoren daar spreekt, is het een epidemie. En natuurlijk doen wij als ontwikkelingssamenwerking altijd aan pleisters plakken. Dat blijf ik ook doen. Er zijn klinieken die wij ondersteunen, mensen die weer terug in de samenleving worden gezet, maar dit is iets wat daar ver bovenuit gaat. Het is echt een onderdeel van fragielestatenbeleid, van de re-integratie van militairen, van de hele cultuur van geweld die daar jarenlang is gegroeid. Dat ga je niet in een keer omdraaien. Daar is vrij veel beleid voor nodig.

Op een aantal punten hebben wij activiteiten samen met de minister van Buitenlandse Zaken, zoals op het terrein van de mensenrechten het stabiliteitsfonds. Wij hebben het MDG3-Fonds, dat over de problematiek van vrouwenrechten gaat. Hoe kun je ervoor zorgen dat je de gewenste resultaten boekt op het terrein van MDG3 en MDG5? Wij zijn een van de grootste donoren voor het nieuwe VN Trust Fund inzake geweld tegen vrouwen, waar inderdaad groeiende cijfers van te zien zijn, niet alleen in Afrika, maar ook in Latijns-Amerika.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik had de vraag iets breder getrokken dat situaties van verkrachtingen. Het gaat natuurlijk over de rol van mannen en vrouwen. Het gaat, denk ik, ook om seksueel gedrag waarbij veel partners betrokken zijn, waarbij mannen zich dat gedrag eigen maken. Wij stuiten op iets waar collega Smaling ook op wees in verband met de gordijnen met spleetjes. Je hebt natuurlijk te maken met culturele patronen, bijvoorbeeld in landen zoals Malawi. Ik weet dat het daar deel van de mannencultuur is om veel partners te hebben. Daarom heb ik ook gevraagd naar het grondrecht van het hebben van een gezinsleven. Dat zou op die manier aan de orde kunnen worden gesteld. Dat is nogmaals mijn concrete vraag aan u: ziet u mogelijkheden om deze cultuur op de een of andere manier toch aan de orde te stellen, mede aan de hand van het mensenrechtenthema, het recht op gezinsleven? Dat beschermt vrouwen ook namelijk.

Minister Koenders:

Ik ben bang dat ik het niet met het begin van uw analyse eens ben. Er is echt geen enkel gegeven waaruit blijkt dat mensen in Afrika meer partners hebben. Dat is gewoon niet waar. Voor je het weet, heb je een vooroordeel te pakken. Er is wel een bepaalde economische situatie. Ik heb ook naar de cijfers daarover gekeken. Het kan best zijn dat het in heel bepaalde gevallen wel zo is, bijvoorbeeld waar veel migratie is. In Zuid-Afrika zie je dat wel. Dat heeft dus veel meer te maken met economische dan met morele noties. Die zijn wel met elkaar verbonden, maar als je naar de cijfers kijkt, zie je dat daarover heel veel beelden zijn die niet goed zijn. Volgens mij bergen die het risico in zich dat, als je die gaat versterken, het vooroordeel ten aanzien van bepaalde groepen vergroot wordt en dus het beleid minder effectief is. Ik zou daar dus niet zozeer met een zekere mate van morele neutraliteit naar kijken als wel naar wat effectief is. De effectiviteit vereist te zeggen dat wij daar zo veel mogelijk moeten doen aan de hele discussie van condoomgebruik. Dat is echt de meest effectieve manier. Ik ben overigens geen ideoloog: in welk land welke methode ook maar het beste werkt. Ik vind het prima. Het kan ook abstinentie zijn. Het volgende wil ik alleen niet. Dat zie ik wel in bijvoorbeeld bepaalde kringen in de Verenigde Staten dat zij vinden dat dit het enige middel is. Dat is desastreus voor de aidsproblematiek. Ik moet zeggen dat ik daar ook grote moeite mee heb. Ik doel op het beleid van een aantal landen die alles wat is afgesproken in het kader van de Verenigde Naties op het terrein van seksuele reproductieve rechten, waarbij een vrouw het recht heeft om haar seksualiteit te beschermen, aan alle kanten via fundamentalistische kringen aanpakken. In de Verenigde Staten gebeurt dit uit christelijke hoek; dat gebeurt ook uit islamitische hoek. Ik ben daar totaal neutraal over; het maakt mij niet uit wie. Het grote probleem is dat de vooruitgang die wij geboekt hebben, weer op het spel staat. Ik zie het verband dus niet helemaal met het recht op familieleven. Het kan juist heel erg zijn dat de cijfers in bepaalde landen over het familieleven een aantal gevallen van meer seksuele relaties laten zien. Dat is geen categorie die de effectiviteit van het beleid vergroot.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

U had het over beelden en cijfers. Ik weet natuurlijk ook wel dat aids zich verspreidt via de wisselende contacten en dat mannen van partner naar partner kunnen gaan, waarmee zij het verspreiden. Dan is anticonceptie inderdaad belangrijk. Partnertrouw is ook belangrijk, maar dat zal grenzen hebben, ook in het aan de orde stellen van partnertrouw in het beleid. Dat ben ik wel met u eens. Er kan echter wel een poging toe worden gedaan via gezondheidszorg en door iets te zeggen over de betekenis van gezinsverbanden. Dat is geen cultureel vooroordeel. Je kunt dat, denk ik, toch aan de orde stellen, wel in de bescheidenheid die daarbij past.

Minister Koenders:

Ik zal u heel eerlijk zeggen waarom ik het echt met u oneens ben. Ik wil in alle eerlijkheid het debat voeren. Als er een continent in de wereld is waar het gezinsleven voorop staat, is dat Afrika. Dan zou ik vanuit Nederland, waar het gezinsleven veel meer in discussie is en waar het aantal scheidingen zeer groot is, moeten zeggen: u moet zich meer aan het gezinsleven houden. Wij moeten ook een beetje de geloofwaardigheid van ons eigen beleid aan de orde blijven stellen. Ik wil aids bestrijden en mensenlevens redden; ik wil geen ideologische strijd voeren waarvan ik, eerlijk gezegd, de geloofwaardigheid uit Nederlands perspectief niet de allergrootste vind.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik vraag u niet om een ideologische strijd te voeren, maar er zijn ook situaties waarin vrouwen worden verstoten en alleen met kinderen achterblijven. Ik denk ook aan arbeidsmigratie. Ik vraag u dus helemaal niet om een ideologische strijd te voeren, maar ik vraag u wel om daar oog voor te hebben.

Minister Koenders:

Dat heb ik zeker. Daarover wil ik het graag met u eens zijn. Het is een moeilijk debat, omdat de Afrikaanse culturen zeer verschillende zijn. Er zijn uiteraard matriarchale en patriarchale culturen, waarbij de rol van de vrouw heel verschillend is. Ik vind gewoon dat je het landenspecifiek en effectief moet zien. Daar kunnen wij elkaar misschien wel op vinden. Als uw benadering daar een rol in speelt, prima. Daar zit voor mij ook geen ideologische kant aan. Ik heb heel goede christelijke organisaties gezien die ongelooflijk goed werk doen op het terrein van aidsbestrijding. Ik heb ook organisaties gezien die wel een ideologische strijd voeren tegen condoomgebruik. Daar heb ik wel problemen mee, omdat dat desastreus is voor het beleid en omdat dit grote aantallen mensenlevens kost.

De heer De Graaf (VVD):

Misschien kan het als volgt worden samengevat. Als het gezin als fenomeen een bijdrage zou kunnen leveren van behoorlijk wat tientallen procenten aan de vermindering van aids, zet u dat instrument dan onmiddellijk in. Zo lang dit niet vaststaat, is er een eindeloze discussie.

Minister Koenders:

Bij mijn weten is er geen enkel gegeven die een relatie legt tussen het gezin en aids.

De heer De Graaf (VVD):

Dat ben ik met u eens.

Minister Koenders:

Die gegevens zijn er gewoon niet, dus kan ik daar op het ogenblik ook geen beleid op voeren.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de discussie inzake de voedselprijzen. Misschien moet ik daar met het oog op de tijd iets korter over zijn. Ik denk dat het erop neerkomt dat wij te maken hebben met twee dingen. Dat is allereerst een gigantische onderwaardering van de landbouwontwikkeling in de armste landen in de afgelopen periode. Ik denk dat daar verschillenden schuldig aan zijn. Die mogen best benoemd worden. Een van de schuldigen zijn de ontwikkelingslanden zelf. Een aantal Afrikaanse landen heeft onderling afgesproken om in ieder geval 10% van hun rijksbegroting dan wel hun inkomen, afhankelijk van de discussie over de indicatoren daarvoor, ter beschikking te stellen voor investeringen in de landbouw. Het gemiddelde is 2% à 3%. Daar ligt een groot probleem.

Voorts vind ik dat er enorme fouten gemaakt zijn in de ontwikkelingssamenwerking in de jaren negentig tot eigenlijk niet zo lang geleden. Men zei: de landbouw is het probleem niet. Wij hebben de Club van Rome gehad in de jaren zeventig. Het blijkt toch wel dat er voldoende voedsel is en waar maken wij ons eigenlijk druk over; de landbouw regelt zichzelf wel. Dat is een heel slecht beleid geweest.

Het volgende is een aantal beleidsmaatregelen ten aanzien van de Wereldbank en het IMF-beleid. Dat ben ik met u eens. Dat heeft het op een aantal punten voor een aantal landen onmogelijk gemaakt om een eigenstandig landbouwbeleid te voeren. Tot slot noem ik nog het internationale handelsbeleid.

Met elkaar heeft dat iets opgeleverd wat vrij desastreus is voor de meest kwetsbaren in deze wereld. Het is niet alleen een kwestie van landbouwproductie, maar ook van koopkracht. In de combinatie van die twee zien wij nu een gigantische problematiek. Wij kunnen hier een lang debat voeren over de oorzaken. U bent daar overigens een groot expert op dat gebied. Ik zou ook met een zeker risico het debat met u moeten aangaan. Ik denk wel dat er op het punt van maatregelen gauw een zekere mate van consensus kan worden gevonden. Dat is allereerst natuurlijk zo snel mogelijk mensen redden. Daar komt het echt op neer. Wij praten nu over meer dan honderd miljoen, misschien wel tweehonderd miljoen mensen die direct in de gevarenzone zijn. Zij kunnen hun kinderen echt niet voeden. Dat is in een wereld waarin op het ogenblik 60 triljoen aan goederen en producten voortbrengen, terwijl tweehonderd miljoen mensen hun eten niet kunnen betalen. Voorts hebben twee miljard mensen een probleem om hun gezin een normale maaltijd voor te zetten. Dat zou de eerste prioriteit moeten zijn. Dit betekent op korte termijn toch voedselhulp. Dat moet en via onder andere koopkrachtverbetering kunnen mensenlevens gered worden.

Voorts is er het enorme risico van de mengeling met olieprijzen, waardoor de kunstmest erg duur is geworden. Daardoor zijn de risico's voor de boeren groter. Je kunt dus ook aan verzekeringsmechanismen denken of aan vouchers voor kunstmest, zodat mensen in ieder geval gaan oogsten. De prijzen in de landbouw zijn op dit moment hoger, dus er zou een gevoel moeten zijn dat je wat kunt verdienen.

Bij de situatie op de lange termijn hebben wij uiteraard met twee aspecten te maken. In de eerste plaats is er de handelsproblematiek. Ik hoop dat wij de tijd van marktfundamentalisten of aanhangers van autarkisch beleid voorbij zijn. Wij moeten ons richten op slimme beleidscombinaties die ook nog landspecifiek zijn. Een deel van het handelsbeleid heeft hierop een desastreuze uitwerking. In Europa wordt dit beleid nu hervormd. Die hervorming vormt een onderdeel van de Doharonde. Wat mij betreft moet dit veel sneller en beter. In de tweede plaatst geldt dat ontwikkelingslanden de mogelijkheid moeten hebben om de voedselprijzen zeker te stellen en voedselzekerheid te bieden. Dit betekent dat er ook vrijwaringsmogelijkheden nodig zijn. Verder moeten er regionale markten gaan ontstaan en is research nodig. Ook de Afrikaans groene revolutie en machtsverhoudingen binnen de landbouwketen zijn van belang.

Dit is dus een vrij ingewikkelde problematiek. Vorige week was ik in Rome. In de media is vrij sceptisch op de VN-top gereageerd. Ik ben vaak sceptisch over VN-toppen, maar relatief was deze zo beroerd nog niet. Landbouw leidt altijd tot problemen tussen importeurs en exporteurs, tussen boeren en stedelingen. Voor het eerst sinds jaren heeft men nu echter gezegd: wij hebben een fout gemaakt en er moet een actieplan komen. Deze zaken hebben ook te maken met politieke stabiliteit. Daarom verenigen landen zich, want er is echt iets aan de hand. Voor het actieplan is vrij veel geld beschikbaar gesteld. De secretaris-generaal heeft dit zelf aan zich toegezegd en heeft er dus niet het Wereldvoedselprogramma of de FAO voor verantwoordelijk gemaakt. Wij maken ons immers allemaal zorgen over de langs elkaar heen werkende organisaties van de VN. Het Wereldvoedselprogramma is een organisatie die zeker belangrijk blijft. Het is een van de meest effectief en efficiënt opererende organisaties op dit moment. In Birma is het Wereldvoedselprogramma een van de weinige organisaties die al mensen ter plekke heeft. Men heeft daar nu helikopters en de mensen van de Wereldvoedselorganisatie komen ter plaatse. Tot op zekere hoogte komen de mensen van de Wereldvoedselorganisatie zelfs in Zimbabwe. De organisatie heeft ook een zeer sterk management, wat niet geldt voor de FAO. Daar zijn er echt problemen met het leiderschap. Vorige week heb ik dat aan de orde gesteld. Dit beleid moet nu snel worden vormgegeven in samenspel met de Wereldbank en andere organisaties. De taskforce zullen wij hierop "afrekenen" als de VN in september weer bijeenkomt. Anders hadden wij het risico gelopen dat er was gezegd: leuk dat de hele wereld bijeenkomt voor deze top en ach, wat verschrikkelijk dat mensen niet eten. Wij zullen deze inzet moeten houden. De inzet moet echter wel worden gecontroleerd.

Over biomassa is naar ik meen ook in de Eerste Kamer regelmatig gesproken. Ik denk dan iedereen zich bewust is van het dilemma rond de keuze tussen een schone tank en gevulde magen. Over die scherpe tegenstelling lezen wij in de krant. Iedereen weet ook dat de oorzaken van de voedselcrisis wat gecompliceerder zijn. Wij moeten echter wel stellen dat de streefcijfers van 30% in Nederland en 20% in Europa alleen houdbaar zijn bij duurzame biomassa. Als de biomassa niet duurzaam is, hebben wij echt een probleem. Certificering is daarbij volgens mij de enige mogelijkheid. Dit moeten wij veel sneller regelen dan nu gebeurt. Daarom hebben wij de 500 mln. die dit kabinet extra uittrekt voor schone energie, voor een groot deel voor duurzame biomassa ingezet. Er is inmiddels een Memorandum of Understanding met Indonesië. Iedereen weet dat er in dat land enorme risico's worden gelopen met de productie van biomassa die niet duurzaam is. Hetzelfde geldt voor Mozambique. Op dit terrein werk ik samen met de minister van VROM ook aan regelingen met een aantal andere landen.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het beeld dat uit de krantenkoppen over de VN-top naar voren komt, is heel anders dan het beeld dat de minister nu schetst. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de woorden van de minister en aan de inzet. Het lijkt mij echter verstandig om in het kader van draagvlakvergroting de boodschap die de minister nu in deze Kamer verwoordt, breder uit te zetten. Wij moeten laten zien dat er juist op dit dossier wel degelijk resultaten worden geboekt, ondanks het feit dat er nog veel moet gebeuren. De boodschap die de minister hier verwoordt, moet helder worden overgebracht aan het publiek.

Minister Koenders:

Ik ben zeer bereid om dat te doen. Hierover zou ik graag veel meer zeggen, omdat ik zie hoe er door het publiek op dit moment over ontwikkelingssamenwerking wordt gedacht. Soms worden zaken opzettelijk verkeerd voorgesteld door mensen die toch al tegen internationale samenwerking zijn. Ik bezie ook in mijn eigen apparaat zeer kritisch waar hulp terechtkomt. Ik vind dat wij bij ontwikkelingssamenwerking in de afgelopen periode zeer veel hebben geleerd. Internationaal is men het er eigenlijk over eens dat ontwikkelingssamenwerking helpt. Het lost niet de armoede op; daarvoor is een veel bredere aanpak nodig met handels- en kapitaalmarktbeleid. Ontwikkelingssamenwerking is een katalysator. Er worden op dit moment enorme resultaten geboekt. Het is vreemd dat juist in Nederland men dit beeld niet heeft. In Amerika is president Bush heel actief geworden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Het Nederlandse beeld bestaat ook niet in Engeland en slechtst in zeer geringe mate in Duitsland. Ik vind wel dat de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking bewezen moet worden. Rond het voorbeeld dat de heer Eigeman noemt, heeft ontwikkelingssamenwerking in de afgelopen jaren mijns inziens de verkeerde keuzes gemaakt. Dit betekent niet dat wij nu weer alles moeten inzetten op landbouwontwikkeling, want wij moeten niet vervallen in een cyclische beweging waarbij wordt ingezet op zaken die in de mode zijn. De rurale ontwikkelingsprogramma's in de jaren tachtig en negentig waren gericht op projecten en geïntegreerde plattelandssamenwerking zonder dat daarbij werd gedacht aan markten, prijzen en de institutionele omgeving. Dit doen wij nu wel, maar dat is vaak minder zichtbaar. Mensen vragen daarop dan weer: wat doet u eigenlijk? Hier ligt mijns inziens een grote uitdaging voor allen die vinden dat wegens verlicht eigenbelang en moraliteit ontwikkelingssamenwerking van groot belang is.

De heer Smaling (SP):

Ik heb nog een vraag over de VN-top. Ik was er niet bij, dus ik weet niet precies wat daar allemaal is besproken. Er is geld toegezegd. Is er echter ook gesproken over de vraag hoe je negen miljard mensen kunt voeden? Enkele sprekers verwezen vandaag naar studies die aantonen dat er wel twintig miljard mensen gevoed kunnen worden op aarde. Wij hebben het daarbij echter over modelstudies. In deze modellen is er geen sprake meer van bos en savanne, dus erg relevant zijn ze niet. Een groot deel van de wereld staat al vol met gewassen en negen miljard mensen is veel. Met name in Azië is weinig ruimte over. In landen als Oekraïne en Kazachstan is misschien nog een flinke slag te maken. Verder komt het echter neer op het neerhalen van de bossen in de Cerrado in Brazilië en in Venezuela en op het ontginnen van een paar savannegebieden in Afrika die nog enigszins leeg zijn. Is er gesproken over de vraag hoe het voedsel voor zo veel mensen moet worden geproduceerd? Dat zal met kunstmest moeten gebeuren, want uitbreiding van areaal is geen optie.

Minister Koenders:

Ik zeg u heel eerlijk dat daarover niet is gesproken. Op dit soort toppen wordt over deze zaken nooit gesproken. De VN komt bijeen om met 192 landen consensus te vinden over prioriteitstelling. Daarbij hoort overigens ook de vraag waarop de heer Smaling nu doelt; die had op de top besproken moeten worden. Maar wij moeten ons realiseren dat wij in een wereld leven waarin er tijdens een top nooit over zoiets een besluit zal worden genomen. Een top is namelijk niet intelligent. Daar zitten 192 mensen zoals ik. Zij moeten er met elkaar voor zorgen dat wij niet te veel uit elkaar lopen. Zonder consensus kunnen wij namelijk helemaal niet verder. Voor iedereen die het van buitenaf bekijkt, is zo'n top bijna altijd een tegenvaller. Dit is de aard van de huidige wereld. Landen zijn zelfbewust. Zo heb ik vier uur moeten wachten op Argentinië. Dat land heeft de top in gijzeling genomen, omdat men het woordje "restrictief" in het kader van handelsmaatregelen niet wenste op te nemen.

De heer Smaling (SP):

U zei toch dat u de top vrij goed vond?

Minister Koenders:

Ik vind het een goede top omdat ik een heel ander verwachtingspatroon heb. Dit betekent overigens niet dat ik snel tevreden ben. De top zal zorgen voor enorm veel nieuwe energie. Er zijn nieuwe fondsen beschikbaar. Daarmee zal over deze vraag een oordeel moeten worden geveld. Er zijn regeringen die dit uitwerken en waar deze vraag terug zal komen; zo werkt de dynamiek van VN-toppen. De resultaten van de toppen zelf vallen voor de deelnemers bijna altijd tegen. Ik heb mij er ook over verbaasd dat ik vier uur op de Argentijnen heb moeten wachten. Zij hadden thuis een probleem. Zoiets kan ons overigens ook overkomen. Het ging in dit geval om een grote boerenopstand. De president van Argentinië was geweest. Dit had te maken met de "export bans". Dit was een heel politiek onderwerp. Dan wordt het serieus, niet als je op een top iets aanneemt dat iedereen prachtig vindt. Bij landbouwbelangen gaat het nog meer dan bij andere belangen om grote tegenstellingen. Dat weet u als geen ander. Daarom vond ik deze top niet minder geslaagd dan anderen. Gezien de urgentie van het probleem, namelijk of mensen kunnen eten, schiet een top altijd tekort.

Deze minister kunt u afrekenen op het resultaat. Wij zullen ons daarvoor ook inzetten. Samen met minister Verburg heb ik hierover een notitie aan de Kamer gestuurd. Die kunnen wij ook nog eens bespreken. Deze notitie gaat in op al deze punten, ook op de rol van technologie. De nieuwe Japanse technologie voor landbouwproducten is heel interessant om de landbouwproductiviteit in Afrika mee omhoog te halen. Wat je ook van de groene revolutie in Azië vindt en hoe dit ook geleid heeft tot machtsverschillen, het heeft wel geleid tot een enorme verhoging van de productiviteit. Daarin is in Afrika nooit geïnvesteerd. Toen het zover was, had niemand er nog geld voor over. Daarom moet dit van ons wel gebeuren.

De heer Smaling (SP):

Azië heeft het geluk van de Himalaya en van heel veel grote rivieren. Daardoor kan er een geïrrigeerd gewas worden verbouwd. In Afrika is die mogelijkheid veel minder groot. In de jaren zeventig en tachtig zijn er vrij grote successen geboekt met mais door het instituut CIMMYT in Mexico. Mais behoort tot het hoofdvoedsel in Afrika. Met nationale onderzoeksinstituten is toen een maisvariëteit ontwikkeld die makkelijk drie ton per hectare opleverde. Deze ontwikkeling is weggezakt met de structurele aanpassingsprogramma's. Kunstmest was namelijk enigszins gesubsidieerd. De Afrikaanse landen hadden voorheen "national cereal boards", die aan enige marktinterventie konden doen. Met met de structurele aanpassingsprogramma's mochten deze niet meer opereren. Daardoor is het verklaarbaar waardoor Afrika minder succes heeft gehad dan Azië.

Minister Koenders:

Ik ben het zeer eens met die analyse. Ik denk dat u volledig gelijk hebt. Ik denk niet dat het IMF en de Wereldbank verkeerde instituties waren, maar dat de manier waarop zij het aanpassingsbeleid hebben vormgegeven desastreus is geweest voor een aantal basisinstituties in de landen die ontwikkeld waren. Nederland zou er niet over denken om deze instituties af te schaffen op het moment dat zij kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de landbouw. Dit wordt te laat erkend. Velen die hier vandaag bijeenzijn, hebben dit destijds ook wel eens gemeld. Het besef kwam misschien wat laat, maar is wel essentieel. Het aardige van het IMF en de Wereldbank is wel weer dat door macro-economische stabiliteit en inflatievermindering in Afrika momenteel weer enorme kansen liggen. De investeringen in dit soort zaken kunnen worden vergroot. Wij zullen hierbij steun bieden.

Ik juich de initiatieven die betrekking hebben op de speculatie met voedsel toe. Speculatie met voedsel beperkt de omvang van vrij beschikbare voorraden. Deze spelen een belangrijke rol bij de stabilisering van prijzen. Speculatie kan desastreus zijn. Er lopen op het ogenblik al enkele goede private initiatieven. U moet het mij niet kwalijk nemen dat ik geen invloed heb op het bestuur van de Chicagobeurs. Ik ben echter zeker bereid om de initiatieven die genoemd zijn, in te brengen in het internationale debat. Wij hebben ook gezegd dat de Europese Commissie precies gaat nazoeken waar speculatie negatieve gevolgen heeft voor de middellange- en langetermijnprijzen van voedsel. Het kan ook een zekere "clearing" geven. Volgens mij is er nu echter vrij veel reden om te geloven dat er een negatieve invloed is op de dunne markten in ontwikkelingslanden.

Ik geloof niet dat wij nu een veelheid aan kleine initiatieven ontplooien en geen grote demonstratieprojecten hebben. Wij hebben juist samengewerkt met het Nederlandse agrarische veld en het ministerie van LNV om deze notitie tot stand te brengen. Er is een grote steun vanuit het Nederlandse veld. Wij hebben gezegd dat wij nu niet, na te veel aan landbouw of aan verkeerde landbouw en rurale ontwikkeling, opeens weer alle kaarten inzetten op landbouw. Wij hebben onze eigen prioriteit. Binnen groei en verdeling, rurale ontwikkeling en werkgelegenheid, past de strategie die wij langs de vijf sporen hebben gekozen.

De heer Prahalad schreef het boek "The Fortune at the Bottom of the Pyramid". Ik vind dit een enerverend boek, waarin de heer Prahalad betoogt dat wij op een andere manier naar de armen moeten kijken. Zij zijn geen slachtoffer. Wij moeten de armen volgens Prahalad beschouwen als prijsbewuste consumenten en innovatieve ondernemers. Dit is in ieder geval een interessante zienswijze. Je hoeft het er niet eens helemaal mee eens te zijn om er een bruikbare beweging in te zien.

Het boek is geschreven vanuit het perspectief van het bedrijfsleven. Je kunt dus geld verdienen aan armen. Daar is niets mis mee, is de strekking van het boek. Ik ben er voor om in nauwe samenwerking, juist met de armste groeperingen, te zoeken naar innovatieve mogelijkheden om de situatie van armen te verbeteren. Wij willen altijd samenwerken met een geïnteresseerd en maatschappelijk georganiseerd bedrijfsleven. Dat heeft volgens mij iets te maken met de benadering van de mensenrechten, waarover wij in het begin spraken. Ook de armste mensen hebben recht op toegang tot productiemiddelen en krediet. Uiteraard hebben zij ook recht op toegang tot onderwijs. Uiteraard, anders kun je helemaal niets beginnen.

Unilever heeft veel ervaring in de productie van flaconnetjes voor de armsten. Bedrijven inzetten is een interessante redenering, die veel beweging tot stand kan brengen. Ik ben daar dus een voorstander van. Wij doen daar veel aan, ook in het PSOM, het initiatief voor duurzame handel. Ook de nieuwe ORIO-regeling heeft hiermee te maken. Ik vind het problematisch om te stellen dat armen niet het slachtoffer zijn. Ik denk dat er in veel ontwikkelingslanden machtsverhoudingen zijn die zo'n kwalificatie rechtvaardigen. Hiermee is echter nog niet direct duidelijk hoe je het moet oplossen. De rol van het bedrijfsleven is cruciaal voor ontwikkeling. Dit hebben wij in een aantal brieven aan de Kamer ook laten weten. Het bedrijfsleven is essentieel bij het creëren van werk, van technologie en van de mogelijkheden voor ontwikkelingslanden om een rol te spelen in het ingewikkelde gevecht van de globalisering. Daarvoor hebben zij natuurlijk wel ondersteuning nodig. Wij geven ongeveer 10% van ons totale budget uit aan ondersteuning. Dit wordt besteed aan de stimulering van de rol van de private sector door middel van regels en een vermindering van de bureaucratie. Ook worden kredietmogelijkheden geboden, voor het midden- en kleinbedrijf, voor andere bedrijven en ook voor particulieren die nu geen toegang tot krediet hebben. Dit is niet onbelangrijk in een tijd van hogere voedselprijzen.

Er is gesproken over de "Philippine Business for Social Progress", een mvo-achtige activiteit, waarbij 1% van het jaarinkomen van bedrijven wordt uitgezet als microkrediet. Ook dit kan buitengewoon interessant zijn. Microkrediet biedt enorme emancipatiemogelijkheden, alleen moet het niet neerkomen op een verdeling van de armoede. Microkrediet moet aan mensen de mogelijkheid bieden om geld te gebruiken waarmee zij met kennis en kunde zichzelf verder kunnen brengen. Dit is niet zo makkelijk.

Belangrijk hierbij is de financiële sector. Een bedrijf als de Rabobank heeft de achtergrond van de boerenleenbanken. In heel veel Afrikaanse landen moeten kleine boeren zichzelf organiseren. Zij kunnen door een zekere mate van schaalvergroting afspraken maken met elkaar over investeringsmiddelen en daarbij ook kredieten krijgen. Dit is een interessante benadering. Overigens hebben wij ook in het Schoklandakkoord vrij veel grote dingen met het bedrijfsleven vastgelegd. Te denken valt aan Philips, dat het prachtige programma "Lighting Africa" omarmt. In de kleinste Afrikaanse dorpen word verlichting gebracht. Een aantal partners schaart zich zo rond een bepaald probleem. Wij zijn ook bezig met gezondheidszorg in Afrika. Iedereen stelde dat de armste mensen niet vooraf betalen en dat als zij ziek worden, zij niets meer hebben. Wij werken op een zeer interessante manier samen met organisaties van marktvrouwen en het Nederlandse verzekeringswezen.

Er zijn dus enorm veel mogelijkheden, die nog lang niet voldoende zijn ondersteund. Wij proberen deze vorm te geven vanuit het Schoklandakkoord, maar ook met een programma voor vernieuwing van het bedrijfsleven.

Twee doelstellingen van de ORET-regeling scoorden onvoldoende, ontwikkelingsrelevantie en exportpromotie. Exportpromotie werkte wel, maar slechts eenmalig, in orders van Ballast Nedam in land x en van Philips Medical Systems in land y. De ontwikkelingsrelevantie was in sommige landen hoog. Daar werd alleen niet op getoetst. De toetsing werd gedaan met de gedachte dat de ontwikkeling niet negatief mocht zijn. Ontwikkelingssamenwerking heeft gesteld dat dit geen goede zaak is. In het regeerakkoord staat nu dus een nieuwe regeling, die in feite gaat over ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling. Dit gaat precies over de problemen waarover wij het zojuist hadden, namelijk groei en verdeling. Waarom zou het Nederlandse bedrijfsleven daaraan niet mogen verdienen? Het is wel een ontbonden instrument. Dit maakt overigens niet zoveel uit. Alle ontbonden instrumenten leiden tot 70% teruggang naar de Nederlandse economie. Dit geldt in bijna alle landen. Het voorgaande betekent dat er sprake is van vernieuwing. Naar wij mogen hopen zullen wij dat zien bij de uitwerking. Die vernieuwing doet zich dan voor bij het voorzien in water, bij vermarkting van producten en het toegankelijk maken van de energievoorziening. Die is voor de armste mensen niet toegankelijk. Bij deze onderwerpen kunnen naar mijn mening deze programma's een grote rol spelen.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Zult u niet vergeten dat armoede ook vaak het gevolg is van een niet rechtvaardige verdeling? Laatst sprak ik een vertegenwoordiger van Mali. Hij zei met enige trots: Mali is geen arm land, maar er leven wel heel veel arme mensen. Zijn visie was dat met ontwikkelingshulp met name daaraan iets moest worden gedaan. De resources van een land kunnen namelijk voldoende zijn en daarom is het niet zozeer nodig dat de buitenwacht iets doet. Daarentegen moet ontwikkelingshulp met zich meebrengen dat er in het land zelf iets gebeurt.

Minister Koenders:

Ik ben het daar zeer mee eens. Ik wijs erop dat wij bij onze prioriteitsstelling groei en verdeling als een combinatie hebben aangemerkt. Om die combinatie gaat het namelijk. Er doet zich wereldwijd een enorme toename van de inkomens- en vermogensverschillen voor. Die verschillen nemen zelfs gigantisch toe. De verschillen in positie van de arme en rijke landen was ongeveer 1:4. Nu is die verhouding 1:22 of 1:23. U kunt zich voorstellen dat dat in deze wereld langzaam maar zeker zal leiden tot meer conflicten, ellende en migratie. Dus een betere inkomens- en vermogensverdeling is essentieel. De vraag is vervolgens wel hoe je tot een betere verdeling komt. In het begin van mijn betoog heb ik al gezegd dat het naleven van mensenrechten met zich meebrengt het streven naar sociaaleconomische rechten. Dat betekent het ondersteunen van het recht op het oprichten van vakbonden. Vooral brengen mensenrechten met zich mee dat de armste mensen de mogelijkheid wordt geboden om zich als het ware uit de aramoede te trekken. Dat betekent weer op een meer eerlijke manier handel drijven en het gebruiken van een organisatie als de FMO.

Er wordt wel eens gezegd dat ontwikkelingssamenwerking niet meer nodig is, omdat in Afrika en Azië de private sector voor ontwikkeling zorgt. Inderdaad, daar zijn wij niet meer nodig. Dat is prima, maar ik wijs erop dat met uitzondering van de grondstoffensector geen investeringen worden gedaan in Afrika en in Zuid-Azië. Dat betekent dat de verschillen in de wereld groter zullen worden. Ontwikkelingssamenwerking is dan als katalysator essentieel. Daarbij gaat het dus ook om verdeling. Op dat punt ben ik het zeer met mevrouw Böhler eens.

Voorzitter. Ik wil vervolgens iets zeggen over uitwisselings- en beurzenprogramma's. Op dit punt moet ik de woordvoerder corrigeren. Nederland heeft gedurende zeer lange tijd een beurzenprogramma en gezorgd voor uitwisseling tussen instellingen van hoger onderwijs. Wij hebben nog maar pas een nieuwe subsidieovereenkomst afgesloten voor the Netherlands Programme for the Institutional Strengthening of Post Secondary Education van het NUFFIC. Wij doen voor het hoger onderwijs langdurige investeringen die veel contacten en netwerken opleveren.

Er is gesproken over de FMO en het energiebeleid. Zoals bekend is bij de FMO een energiefonds ingesteld. Het fonds is ruim een jaar in gebruik. De bestedingen nemen in deze aanloopfase nog toe. Het gaat hierbij om de financiering van projecten en programma's voor de productie en de distributie van energie voor met name lokale bedrijven. Ik meen dat het essentieel is om hiervoor iets te doen.

Wat de lokale overheden betreft merk ik op dat ik tegen de deelnemers aan de zogenaamde stedenbanden heb gezegd dat zij, vergeleken bij het verleden, zich zeer professionaliseren. Vroeger zorgden die stedenbanden voor reizen voor wethouders en gemeenteraadsleden. Nu zorgen die stedenbanden voor interessante samenwerking waar de mensen wat aan hebben. Ik noem: afvalverwerking en de vraag hoe om te gaan met transport. Wij kennen in onze steden op deze punten de problemen en zorgen voor decentralisatie van het beleid ter zake. Daarom is samenwerking tussen steden goed. Ik heb wel altijd gezegd: vertil u niet. Ontwikkelingssamenwerking is het moeilijkste wat je kunt doen. Daarbij moet je namelijk investeren in moeilijke omstandigheden en veel risico's nemen. Daarom heb ik gezegd: neem niet te veel hooi op je vork. Dat zegt u trouwens ook tegen mij. Ik zeg dat tegen de mensen van de stedenbanden. Ik wijs er nog op dat wij via de VNG het LOGO-Southprogramma hebben; de uitvoering van dat programma verloopt erg goed.

Wij werken ook samen met Nederlandse energiebedrijven. Vanwege de tijd zal ik niet alle voorbeelden van die samenwerking noemen, maar slechts vermelden dat wij samenwerken met NUON, Philips en een aantal andere bedrijven.

Voorzitter. Er is gesproken over het AIV-advies. Ik begrijp dat jaarlijks een energierapport wordt opgesteld en dat dat in de ministerraad wordt besproken. Ik meen dat het binnenkort op de agenda staat. Dan wil ik dat graag met deze Kamer bespreken. Misschien is het handiger daarover te discussiëren met mijn collega van Economische Zaken.

Ik meen dat ons standpunt met betrekking tot kernenergie bekend is. Ik houd mij geheel aan de door ons uitgezette lijn: in deze kabinetsperiode wordt geen nieuwe kerncentrale gebouwd. Verder heeft bij niemand het denken stilgestaan. Zeker voor energievraagstukken lijkt mij dat essentieel. Overigens geldt wel dat voor de meeste ontwikkelingslanden kernenergie niet direct een echte oplossing biedt, omdat daarvoor enorme investeringen nodig zijn. Daarnaast is er het probleem van het afval, de beveiliging en de benodigde infrastructuur. Voor de armere landen is er op dit punt dus wel een fors probleem.

Wij hebben veel instrumenten om ervoor te zorgen dat het geld goed wordt besteed. Ik meen dat in het Nederlandse Rijk wij daarvoor de meest geëvolueerde sector hebben. Wij hebben een inspectiedienst, wij hebben een accountantsdienst, leggen het OESO-DAC-examen af en wij hebben de Algemene Rekenkamer. Wij hebben gezegd dat voor de landen drie profielen gelden, enigszins naar analogie van het bedrijfsleven. Er zijn fragiele staten, landen waar het wat beter gaat en landen waar ze ons eigenlijk niet meer nodig hebben, noem die: transitielanden. Van het project maak je een risicoproject, want investeren in ontwikkelingslanden is risico's nemen. Die risico's moet je beperken. Voor corruptie geldt een zero tolerancebeleid. Als corruptie wordt vastgesteld is het gelijk afgelopen.

Corruptie is wel iets wat te maken heeft met ontwikkeling. Wij zorgen dan ook voor watch dogs. Wij zorgen ervoor dat er in bepaalde landen accountantsdiensten komen. Er is bijvoorbeeld in Indonesië een rekenkamer opgezet. Zodra dergelijke instellingen beter gaan functioneren, komt er zicht op eventuele corruptie. Wat gebeurt er dan? Er gaat iets mis en je doet wat aan de corruptie en vervolgens hoor je: zie je wel, het geld gaat naar corrupte overheden. Ik heb nu te weinig tijd om dat aspect nader te belichten, maar wijs er slechts op dat dit de realiteit is en dat Nederland in het kader van internationale ontwikkelingssamenwerking met het betrachten van effectiviteit op de eerste plaats staat van de rangorde die is opgesteld door het Centre for Global Development.

Er is verder gesproken over de rol van China in Afrika, een onderwerp dat ik ook niet een klein biertje noem. Gelet op de tijd wil ik hierover echter kort zijn. Er is namelijk erg veel over te zeggen. Bij deze kwestie gaat het erom dat het ene continent zich verhoudt tot het andere. Het onderwerp is te ingewikkeld om er nu een volledige analyse van te geven. Gelet op de enorme economische groei van China en de bevolkingstoename daar, is het natuurlijk duidelijk dat het Afrika gedeeltelijk als wingewest gebruikt. Daarmee verschilt het in zijn handelen niet zo heel erg van Europa aan het einde van de negentiende eeuw. Ik denk daarbij aan het zeker van grondstoffenvoorraden. Men maakt als het ware grondstoffendeals. China is in Afrika dus op een heel andere manier bezig dan Europa daar nu. Er wordt wel gedaan of dit alleen maar als negatief moet worden gezien en er zitten inderdaad veel negatieve aspecten aan vast. Ik zet daar wel iets tegenover. Het gaat hierbij om specifieke landen. Verder wordt het beeld geschetst dat Afrika slachtoffer is, maar reken er maar op dat de Afrikaanse regeringen een goede of extra mate van beïnvloeding hebben. Zoals zij tijdens de Koude Oorlog Rusland en Amerika tegen elkaar konden uitspelen, hebben zij ook nu meer onderhandelingsmacht. Dat vinden wij misschien niet zo plezierig, maar zij wel. De vraag is even voor wie wij spreken, dat geef ik direct toe. De vraag is dus ook: over welke regering heb je het?

Er is ook kritiek. Daarbij denk ik aan bepaalde landen. Ik ben pas in Ghana geweest. De Chinezen zijn bereid om daar grote investeringen doen, maar in feite gijzelen zij de mogelijke toekomstige olie-inkomsten. Het is een interessante vraag of Ghana daarover nadenkt en of het in het contact met China verstandig handelt. Het ene land heeft ook meer onderhandelingsmacht dan het andere. Ik zie dus de risico's. Er zijn ook wel tegenbewegingen. De jury heeft nog niet een eindoordeel, maar twee dingen zijn duidelijk. Het eerste is dat China meer bij de internationale machtsverhouding moet worden betrokken. Dat land moet deel worden van het internationale stelsel. Het zal dan – zeg ik zonder enige naïviteit – zelf meer bij de internationale regels betrokken willen worden. Dat blijkt ook in de OECD. Of deze ontwikkeling zich snel genoeg zal voltrekken, is afhankelijk van de vraag of bepaalde landen China de nodige ruimte willen geven en van de vraag op welke wijze China deze ruimte wil innemen. Uiteraard wordt in het kader van de OECD hierover een vrij uitgebreide discussie met China gevoerd.

Wat vindt de minister van het feit dat het ministerie te lang kennis buiten de deur heeft gehouden? Als dat inderdaad is gebeurd, vind ik dat uiteraard niet goed. Gelukkig hebben wij een goed kennisinvesteringsbeleid opgezet met IS-academie, met een wetenschappelijke raadsadviseur en met verschillende universiteiten. Wij betrekken hierbij ook de universiteit waar de heer Smaling een carrière heeft gebouwd. Onlangs ben ik nog in Wageningen geweest om die betrokkenheid te verbeteren. Ik ben dus niet iemand die werkt met het idee "alle beetjes helpen". Wij kennen vier prioriteiten en hebben drie categorieën van landen. That's it. Dit is best veel, maar wij doen niet meer en ook niet minder.

Er is gesproken over het programma voor de midwives in Jemen. Ik meen dat dat een heel goed programma is. Jemen kent een gigantische moedersterfte. Die heeft erg veel te maken met het feit dat het gezondheidssysteem niet functioneert en dat de rechten van de vrouwen niet echt gerespecteerd worden. Het opleidingsniveau is laag en er is een grote behoefte aan verloskundigen. Wij zijn bezig met een vrij groot programma van community midwives. Wij hebben er een substantiële bijdrage aan gegeven en hebben er nu 4000 getraind. Dat is een enorme vooruitgang voor Jemen en die vrouwen willen dat ook graag. Wij zijn nog bezig om dat in de meer afgelegen gebieden in Jemen te krijgen. Er wordt ook gedacht aan een uitbreiding van hun takenpakket, zodat zij beter in staat zijn andere family planning service te verlenen. Jemen is echt een tijdbom. Het is een ecologisch rampgebied. De bevolkingsgroei is een van de hoogste in de wereld en ook de moedersterfte is een van de hoogste. Ik vind het essentieel om juist hierop beleid te maken.

Als u het mij toelaat, ga ik niet in op de vraag of ik vind dat de klimaatmodellen kloppen. Ik ga er maar even heel handig politiek en niet wetenschappelijk mee om dat ik vind dat daar een internationale consensus is. Misschien zijn daar best wetenschappelijke argumenten te wisselen. Ik heb er in ieder geval niet de kennis van om dat zelf te doen. Ik ga ervan uit dat die consensus mij voldoende instrumenten geeft om ons klimaatbeleid mede vorm te geven.

Ik dank de heer Eigeman voor zijn opmerkingen over het element van goed bestuur. Ik heb er al veel over gezegd. Het beleid is inderdaad in die zin wat veranderd dat ik het een wat vreemde voorwaarde vond: u moet volledig goed bestuur hebben voordat u ontwikkelingssamenwerking krijgt. Dat zou mij wel populair maken, maar dan ben ik niet nodig. Dat is ook prima, maar er zijn helaas landen waar juist verbetering van het bestuur de essentie is van de verbetering van de situatie. Het betekent niet dat wij er niet naar kijken. Voor budgetsteun wordt zeer specifiek bekeken of er een trackrecord is, of er een goed financieel framework is en of het lokaal wordt gecontroleerd. Anders doen wij het niet of trekken wij het in.

Wat vindt de minister van de opvattingen van Ferdinand van Dam in de NRC, waarin hij de bilaterale hulp tot een karikatuur maakt? Ik ben het daar sterk mee oneens. Ik vond het een onzinnig betoog dat eigenlijk op niets gebaseerd was. Af en toe plaatste ik het in de categorie "hulpbashers". Dat betekent niet dat ik geen respect heb voor professor Van Dam. Ik heb hem onlangs nog uitgenodigd. Maar ik heb twintig jaar diezelfde plaat gehoord, geen nieuwe research, geen nieuw onderzoek, dus daar ben ik snel mee klaar.

Ik kom bij de kindsoldaten en de kinderrechten. Wij doen daar heel veel aan. Het grappige is dat de verwarring die er even was over de aard van dit debat er waarschijnlijk toe heeft geleid dat u wel de zeer goede nota hebt gelezen die primair is geschreven door mijn collega, maar niet de nota die primair door mij is geschreven en waarin de onderwerpen kindsoldaten en fragiliteit juist een essentiële rol spelen. Wij zijn er nu in de DRC zeer actief mee bezig. Ik ben er met Rwanda mee bezig. Wij hebben in Noord-Uganda programma's voor re-integratie van kindsoldaten van het oude LRA. Wij financieren de ngo's die op dat punt zeer actief zijn, zoals Warchild. Wij doen ook veel aan rehabilitatie op dit terrein in Sri Lanka. U moet zich er misschien wel druk over maken, maar er is geen sprake van dat wij er niets aan doen.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

De minister moet zich er vooral niet druk over maken dat ik zijn nota's niet lees, want dat doe ik wel. Het heeft mij alleen verbaasd dat het in de nota van de minister van Buitenlandse Zaken niet expliciet wordt genoemd, juist omdat kinderen als een van de prioriteiten werden benoemd, kinderarbeid enzovoorts en ook wederopbouw bij conflicten. Het heeft mij verbaasd, omdat ik misschien ook wel de 3D-benadering in gedachten had. Dat moeten wij natuurlijk niet helemaal gescheiden houden. Dat was eigenlijk de achtergrond van mijn vraag.

Minister Koenders:

Mijn excuses. Dan hebt u het wel gelezen en had ik dat niet moeten zeggen. Niettemin hebben wij toch een vrij geïntegreerd beleid. Wij hebben beide nota's van elkaar ondertekend. Ze zijn natuurlijk goed gelezen; daar kunt u van op aan. Wij vinden de kinderrechten heel belangrijk. Ik zeg dat niet zomaar. Het komt ook voort uit een aantal analyses die zowel in de nota over mensenrechten als hier worden gemaakt. Het betekent overigens niet dat wij er voldoende aan doen. Het is altijd een groot probleem. Ik vind wel dat je ook te veel doelgroepen kunt hebben. Dat heeft iets te maken met het risico van versnippering van beleid. Maar aangezien wij juist van fragiliteit een prioriteit hebben gemaakt, hoort daarin als essentieel onderdeel de problematiek van kindsoldaten.

Ik dank de Partij voor de Dieren voor de inbreng. Ik vond het fascinerend dat u zei niet voor single-issue-bewegingen te zijn, terwijl u een partij representeert die in haar naam al één onderwerp heeft. Dat neemt niet weg dat ik veel van uw analyses kan delen. Ik denk dat er een groot probleem is op het gebied van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid. Ik vind ook dat de tweede generatie biobrandstoffen een veel belangrijke rol moet spelen en dat dit ook versneld moet worden. Op een aantal van die punten moeten wij versneld opereren wat betreft de rol van niet-gouvernementele organisaties.

Ik vond een aantal van uw historische vergelijkingen interessant, maar ik ben het niet met alle eens. Vlees eten is een punt. Niet zo lang geleden was ik in Washington, waar wij een heel debat hadden over de voedselcrisis. Iemand van de Telegraaf vroeg mij: wat betekent dit in China, want daar gaan zij allemaal vlees eten; is dat niet slecht? Ik zei dat ik daar niet direct over ging, maar dat een ding wel duidelijk was: het grondbeslag van verschillende typen activiteiten. Natuurlijk leiden vee en veevoer tot relatief veel belasting. Toen vroegen zij aan mij of ik dat niet ook in Nederland vond. Ja, in Nederland vond ik dat ook. Dus stond op de voorpagina van de Telegraaf: Koenders vindt dat de Nederlanders minder vlees moeten eten. Ik heb daar een aantal dagen plezier van gehad. Overigens zit daar natuurlijk wel iets in. Er is geen twijfel over, ook gezien de gemaakte analyse, dat er een afweging zal moeten worden gemaakt in dit soort vraagstukken. Dat ben ik met u eens. Ik weet niet of dat gelijk zou moeten inhouden dat wij China nog een laatste keer kunnen waarschuwen. Het is wel een essentieel onderdeel van beleid en keuzen die worden gemaakt in de prijsvorming en de manier waarop onze landbouwmarkten tot stand komen.

De heer Koffeman (PvdD):

De naam van onze partij is net zo single issue als de naam van uw partij. U bent de Partij van de Arbeid. Dat gaat ook over heel veel andere onderwerpen, dus daar hoeven wij elkaar niet de maat te nemen.

Minister Koenders:

Vindt u dat echt vergelijkbaar?

De heer Koffeman (PvdD):

Jazeker.

Minister Koenders:

Meent u dat serieus? U gaat over de dieren. Arbeid heeft met allerlei dingen te maken, met mensen en met arbeid. Ik heb vandaag aangegeven welke verschillende aspecten dat zijn. Ik kritiseer u daar niet op. Iedereen heeft het recht om zijn eigen partij te stichten. Ik vond het alleen opvallend dat u zei: ik ben tegen single-issuegebieden. Ik weet hoeveel vragen u stelt in de Kamer, ook aan mij, die alleen over dieren gaan. Dan zou ik mij op dat punt misschien wat bescheidener opstellen, maar dat is verder aan u.

De heer Koffeman (PvdD):

Zeker, maar ik zei het ook in een ander kader. Ik zei dat veel partijen zich vooral bezighielden met de belangen van de westerse mens en zijn financiën en dat het goed zou zijn om breder te kijken dan dat, namelijk naar de hele aarde.

Minister Koenders:

Zeker.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik begrijp best dat wij als klein landje China niet de maat hoeven te nemen of het menu hoeven voor te schrijven. Maar wanneer u en uw college Cramer ervoor pleiten om in Nederland de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen, is het niet logisch dat binnen datzelfde kabinetsbeleid en misschien ook in uw nieuwe ontwikkelingsbeleid de consumptie van dierlijke producten wordt gepromoot in het buitenland. Het heeft geen enkele zin om in Nederland de consumptie te verminderen en mee te werken aan een vergroting van de consumptie van dierlijke eiwitten in China en te zeggen dat elk kind een halve liter melk moet drinken, terwijl wij er hier net van af zijn. In die zin vraag ik u of de transitie die u in Nederland voornemens bent en die een onderdeel vormt van uw ontwikkelingsbeleid ook onderdeel is van het beleid in derde landen.

Minister Koenders:

Het antwoord is ja, maar niet op het voorbeeld dat u geeft. Ik ga echt niet de Chinese kinderen voorschrijven dat zij geen melk mogen drinken. Als mevrouw Verburg daarheen wil gaan om de kracht van de Nederlandse koe daar aan te prijzen, vind ik dat prima. Ik ben wel voor coherentie van beleid. Overigens weet ik helemaal niet – u bent er kennelijk in gespecialiseerd – dat Nederlanders geen melk meer drinken. Ik doe het nog wel, met veel plezier en uit gezondheidsoverwegingen. Wanneer driekwart van uw inbreng hier gaat over lactosegevoeligheid en melk, wil ik daar best op antwoorden. Dat is een single-issuebenadering, prima. Ik ben dat niet met u eens.

De heer Koffeman (PvdD):

Maar u weet dat 70% tot 80% van de wereldbevolking lactose-intolerant is, dat de productie van melk slecht is voor het milieu en dat uw oproep samen met uw collega Cramer is: drink minder melk, eet minder vlees. Dan moet u mij toch eens uitleggen hoe het kabinetsbeleid ertoe kan leiden dat hier minder melk wordt afgezet, maar in China voorbeeldbedrijven worden gestart: koop onze technologie, produceer meer melk, consumeer meer melk. U gaat de Chinezen niet vertellen dat ze minder melk moeten drinken. Is het logisch in het kader van een coherent kabinetsbeleid om hen te vertellen dat ze meer melk moeten drinken?

Minister Koenders:

Ik kan hier echt helemaal niets mee, zodat ik ook niet weet wat ik daarop moet antwoorden. Ik ben voor coherentie van beleid, dat doen wij op allerlei manieren als het gaat om handelsbeleid, om milieubeleid, om biobrandstoffenbeleid enzovoorts. Ik heb net gezegd wat ik het verband vind tussen plantaardig en dierlijk. De Chinezen moeten daarin keuzes maken, maar dat betekent niet dat geen enkele Chinees meer melk mag drinken en dat Nederland de melkexport naar dat land moet beperken. Ik ben het ook niet eens met uw opvatting dat 60% tot 70% van de bevolking daarvoor allergisch is. Ik deel uw analyse gewoon niet, wel die over de coherentie van beleid.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. Wij hebben drie debatten gevoerd op het gebied van de commissie Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, alle drie even boeiend. In alle debatten was er een grote mate van openhartigheid van de kant van de regering, en zeer aanhorenswaardige opmerkingen van die kant. Maar genoeg is genoeg, ik heb nog wel een paar vragen, maar die slik ik graag in als ik zie dat de minister van Buitenlandse Zaken zichtbaar lijdt door zijn rug. Ik zeg de beide ministers zeer veel dank namens mijn fractie voor de openhartigheid en de antwoorden. Ik hoop dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking vandaag de plezierige ervaring heeft beleefd dat de VVD-fractie en hij het over zijn beleid nagenoeg geheel eens zijn!

De heer Willems (CDA):

Voorzitter. Ik ben minstens zo dankbaar als de vorige spreker, maar wil daar toch nog enkele vragen aan verbinden.

Ik dank de minister voor de opmerkingen over Turkije en over de resolutie die net in Straatsburg is aangenomen over mensenrechten. Vanmiddag heb ik van collega Bemelmans begrepen dat Nederland daarbij vooroploopt, maar ik denk dat de minister dat zelf ook al weet. In de notitie over mensenrechten wordt gesproken over een Mensenrechtenfonds van 20 mln. Daarbij valt mij op dat dit geld vooral gaat naar lokale kleine initiatieven. Mijn zorg is, enigszins parallel aan eerdere opmerkingen aan het adres van minister Koenders over het draagvlak voor dit beleid, dat hierbij op hypes wordt gereageerd, in plaats van dat er structureel aan projecten wordt gewerkt.

Ik ben bijzonder blij dat minister Koenders bereid was de discussie breder op te pakken dan hij oorspronkelijk vermoedde. Ik was daar niet bang voor, want zijn pathos en enthousiasme voor het onderwerp toonden zich duidelijk in de wijze, waarop hij op zeer geïnspireerde wijze ons beantwoordde. Dank daarvoor.

Minister Koenders maakte een opmerking over het boek van Prahalad. Ik was blij dat hij daar positief op inspeelde. Wat dat betreft mogen wij blij zijn dat in Nederland de ontpronking zich heeft voortgezet. Wij zijn als fractie erg verheugd dat die periode voorbij is. Ik ben het daarom hartgrondig oneens met collega Smaling die zou willen dat dat weer terugkomt. Ik wil eens wat goeds zeggen over oud-minister Herfkens: zij heeft dat grondig en goed opgepak en dat is goed voortgezet door haar opvolgster, oud-minister Van Ardenne. In die zin ben ik blij dat de minister de toenadering tot het bedrijfsleven verder oppakt. De essentie van Prahalad is namelijk dat in de landen waar de verdeling van de rijkdom slecht is, juist wordt gewerkt aan het creëren van een grotere middenklasse. Het laatste zorgt er dan ook heel specifiek voor dat je een betere governancestructuur krijgt in die landen. Brazilië was vijftien jaar geleden het land met de slechtste verdeling van inkomens ter wereld; de laatste vijftien jaar is daarin een gigantische verandering gekomen. Dat is niet gebeurd door de theorieën van Prahalad, maar wel door het creëren van een grotere, sterkere middenklasse. Dat is precies dat wat Mali nodig heeft. Ik hoor mevrouw Böhler en ook de heer Smaling geen oplossing geven voor dit soort landen. Te zijner tijd hoor ik graag van hen beiden dat dit soort oplossingen zinvol is.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Volgens mij zijn de collega en ik het niet zo vreselijk oneens met elkaar. Ik denk dat dit een misverstand is bij collega Willems. Het enige wat ik aan de minister heb gevraagd, is of er aandacht is voor het verdeelvraagstuk. Dat je dat vervolgens kunt oplossen door het creëren van een middenklasse, daarover ben ik met collega Willems eens. Je moet niet alleen maar hulp van buitenaf in het land proppen, zonder het verdeelvraagstuk aan de orde te stellen.

De heer Willems (CDA):

Ik suggereer u het boek van Prahalad eens te lezen. Dat gaat daar vooral over. U mag het van mij straks meenemen!

Het kabinet heeft het harde doel van 30%-reductie van CO2-uitstoot gesteld. Ik maak mij ernstig zorgen dat dit doel niet wordt gehaald, gelet op biomassa en verduurzaamde biomassa. Het enige antwoord zal dan kernenergie zijn. Wil de minister dit ter sprake brengen bij zijn collega's? Ik ben er zeker van dat hij dat zal doen.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Mijn fractie dankt beide ministers zeer. Zij heeft het nodige medelijden met minister Verhagen, iets wat je bij mijn partij niet vaak tegenkomt! In een interview zei hij dat voor sommige politieke partijen de wereld ophoudt voorbij Oss en Venlo. Dat in één adem noemen, is natuurlijk al onvergeeflijk, maar ik hoop dat de minister dat nooit meer zal zeggen en dat misschien ooit publiekelijk toegeeft.

Ik dank minister Koenders zeer, want hij heeft zo'n beetje al mijn vragen beantwoord. Het was een leuk debat. Minister Verhagen is uitvoerig ingegaan op de kwestie Israël-Palestijnse gebieden. Hij matchte alle resoluties tegen Israël met die over andere landen die geblokkeerd worden. Maar wat is dan nog de functie van een VN-Mensenrechtenraad? Het wordt dan een beetje koehandel. Gaza is gewoon één grote openluchtgevangenis, iets wat heel duidelijk moet worden gezegd. Ik heb nog gevraagd in hoeverre de kapotgeschoten havens zijn terugbetaald. Het zou fijn zijn als daar nog een antwoord op wordt gegeven. Minister Koenders zei dat militair ingrijpen in Zimbabwe erger zou zijn dan niets doen. Ik heb daar mijn twijfels over. In de Afrikaanse geschiedenis zie je dat er verschillende successen en malaises zijn geweest. Nyerere heeft persoonlijk Amin uit Uganda gegooid, en dat was goed voor dat land. Militair ingrijpen leidt dus niet altijd tot meer ellende dan niets doen.

De minister zei dat de zaak China in Afrika heel complex ligt, zodat het hem lange tijd zou kosten om daarover een goed verhaal te houden. Neem dat mee in die alomvattende nota die wordt geschreven, want daar gaat het om. Hoe is ontwikkelingssamenwerking anno 2020 geregeld, is er dan nog bilaterale ontwikkelingssamenwerking? Is de kapitaalmarkt in totaliteit zo groot geworden dat landen overal bij kunnen en hier niet meer behoefte aan hebben? In die zin geldt dat ook voor de grondstoffenkwestie. Wij kunnen natuurlijk juichen dat Afrikaanse landen doorgaans een groei van 5% tot 6% hebben in de laatste jaren, maar dat heeft met name te maken met die grondstoffen. Het wil ook niet zeggen dat de baten daar terechtkomen waar je dat graag zou zien.

Verder zou het goed zijn om de successen in het ontwikkelingsbeleid wat meer aan te zetten. In de beleidsevaluatie is een aantal zaken genoemd waaronder het Office du Niger in het rijstgebied in Mali, hetgeen typisch een gebied is waar irrigatie mogelijk is, waardoor een flinke push gegeven kan worden aan de voedselproductie. Er zijn nog veel meer successen, maar die worden soms niet genoeg voor het voetlicht gebracht.

De heer Eigeman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun beantwoording. Een geïnspireerd duo. Wat dat betreft kijk ik terug op een goed debat. Er zit drive achter deze regeringstafel. Dat sprak ook uit het antwoord van minister Verhagen toen het ging over Israël en de Palestijnen. Het is een ingewikkeld vraagstuk. Je kan niet helemaal op tafel krijgen wat je graag wilt, maar ik vond wel dat hij een buitengewoon eerlijk antwoord heeft gegeven. Ik heb ook gemerkt dat er op dat punt drive zit om verder te komen dan wij nu zijn. Wat betreft zijn eigen situatie, is volgens mij het begrip "durchgreifen" van toepassing, maar dan in de persoon zoals hij hier zit, met alle moeite.

Ik heb ten aanzien van de mensenrechtenambassadeur gesproken over de balans tussen de maat nemen en het zoeken van een uitweg. Ik vind het erg belangrijk dat wij deze ambassadeur maar ook andere ambassadeurs en de diensten van Buitenlandse Zaken zetten op het zoeken van uitwegen.

Zowel minister Koenders als minister Verhagen heeft het concept van goed bestuur in zijn verschillende aspecten goed ter tafel gebracht. Ik meen dat wij in de komende jaren op dat punt een stevige opgave hebben. Na wat ik vandaag gehoord heb, heb ik er vertrouwen in dat wij daarin voortgang kunnen boeken. Capacitybuilding heet dat in mooie bureaucratische taal van internationale samenwerking. Dat moet echt verder vorm krijgen en moet ook breed gericht zijn. Het gaat niet alleen maar over ondersteuning op korte termijn en administratieve ondersteuning maar ook om enerzijds mensenrechten en versterking van democratie en anderzijds het bouwen van een meer effectieve overheid die ten aanzien van de voedsel-, huisvestings- en gezondheidszorgproblematiek goed werk kan verrichten.

Ik was blij met de opmerking van minister Koenders op het punt van de lokale overheden. Het beeld van reizende wethouders en raadsleden werp ik verre van mij. Ik vind dat dit ook niet helemaal recht doet aan wat gepresteerd is op dat gebied door de lokale overheden in de afgelopen twintig jaar. Een organisatie als VNG International is voortgekomen uit die gemeentes en is een van de sterkste organisaties als het gaat om het versterken van de institutionele structuren op decentraal niveau. Dat is ook gebaseerd op een rijke praktijk aan overheden die elkaar zoeken en die op het gebied van het versterken van bilaterale en directe verhoudingen een belangrijke rol spelen. Op dat vlak is er naar mijn idee wat betreft het bouwen van draagvlak in de lokale samenlevingen, waaronder de Nederlandse, nog heel wat te winnen, door uit de kleine samenwerkingsverbanden die ontstaan goede voorbeelden te halen en die bij mensen weg te zetten. Dat inspireert mensen ook.

Bij het debat tussen minister Koenders en collega Kuiper over gezinnen bekroop mij de gedachte dat het toch niet alleen over gezinnen gaat maar toch ook om primaire levensverbanden, om familieverbanden. Wat dat betreft kunnen wij naar mijn idee zeer veel leren van wat er zich in Afrikaanse gemeenschappen afspeelt. Als je het over het operationeel maken van gemeenschapszin hebt, valt er van de Afrikaanse cultuur heel veel te leren, met alle kwalijke effecten die economische veranderingen, die ook van onze kant zijn bewerkstelligd, hebben gebracht. Arbeidsmigratie brengt niet alleen in Afrika veel ellende in gezinnen en samenlevingsverbanden maar ook in Europa en andere delen van de wereld. Het is heel goed om daar kritisch naar te kijken en om onze eigen positie en die van ons bedrijfsleven aldaar zeer kritisch tegen het licht te houden.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Voorzitter. Als je de vijfde spreker in rij bent, weet je eigenlijk niet meer hoe je de dankbetuiging voor de regering en de lof voor dit debat nog moet "toppen". Ik sluit mij gemakshalve dan ook maar aan bij de voorgaande sprekers.

In eerste termijn heb ik mijn zorg geuit over het nog niet voldoen van de Europese Unie aan het certificaat waardengemeenschap. De ontwikkelingen rond het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid gaan razendsnel, terwijl het gelijktrekken van nieuwe lidstaten wat betreft mensenrechten en waarden, waaronder non-discriminatie van homoseksuelen en lesbiennes, niet even snel gaat. Ik maak mij daar zorgen over. Deelt de regering die zorg en, zo ja, hoe denkt zij die weg te kunnen nemen?

Mijn andere zorg heeft te maken met het fundamentele aspect van de universaliteit van de mensenrechten. Uiteraard heeft de regering gelijk als zij uitgaat van die universaliteit. Uiteraard heeft de minister van Buitenlandse Zaken gelijk als hij zegt dat degenen die de mensenrechten verwerpen omdat het westerse waarden zouden zijn, ongelijk hebben. "We hold these truths to be self-evident". Dat is waar, maar de andere kant zegt precies hetzelfde. Wij komen niet verder als wij tegenover elkaar blijven staan en tegen elkaar blijven zeggen: u hebt ongelijk. Wij moeten ook de discussie aan over de vraag hoe wij tot de legitimiteit van onze mensenrechten zijn gekomen en waarom wij vinden dat ze universeel zijn. De minister van Buitenlandse Zaken verwijst in de nota en in zijn antwoord steeds naar de slotverklaring van de VN-wereldconferentie uit 1993. Ook dat was een compromistekst, zoals de minister van Buitenlandse Zaken als geen ander weet. Daarin staat ook dat de historische culturele en religieuze verschillen "have to be borne in mind". Niemand weet echter wat dit betekent. Wij kunnen mijns inziens niet blijven zeggen: wij vinden dat mensenrechten universeel zijn en wie dat niet vindt heeft ongelijk. Je moet dus ook proberen de theoretische fundamenten duidelijk te maken waarom je vindt dat mensenrechten universeel zijn.

Ik denk, gezien de tijd ook, dat ik het hierbij laat.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Als je dan zesde in de rij bent, weet je helemaal niet meer hoe je bedanken moet, maar ik wil bij dezen toch mijn dank overbrengen. Wij hebben evenals de vorige week een goed debat gehad. Ik heb zelf de ervaring dat wij sprekend over mensenrechten een geweldig onderwerp bij de hand hebben, ook voor de integratie wat betreft het beleidsterrein waarover wij hier de laatste tijd hebben gesproken.

Vandaag ging het ook over de mensenrechtenstrategie. Hoewel ik het debat daarover goed vond, heb ik nog steeds wat wensen over die strategie. Het gaat dan echt om een samenhangende en doelgerichte manier van werken. Ik heb dat eigenlijk willen aanduiden door in dit verband over twee aspecten te spreken. Een daarvan betreft humanitaire noodsituaties. Wat mij betreft mag de strategie op dit punt zelfs worden aangescherpt. Wij hadden een debat over de vraag hoe je deze effectief kunt maken. Hoe kun je echt durchgreifen? De tweede situatie die ik heb genoemd, is de positie van minderheden in islamitische landen, maar het kan ook in een andere context zijn. Het gaat om de vraag hoe landen die niet vanzelfsprekend deel uitmaken van de beweging van global governance en die ook niet denken in termen van universele waarden, toch gewonnen kunnen worden voor een bepaalde benadering. Ook op dit punt zou ik de strategie best wat sterker geconcentreerd en verscherpt willen zien.

Wij hadden helemaal aan het begin een debat over de vraag of je binnen Europa andere instructies geeft. Ik heb in mijn bijdrage het probleem genoemd van de mensenhandel binnen Europa, maar daar is niet op ingegaan. Ik zou het wel plezierig vinden als over dit voorbeeld nog iets wordt gezegd. Europa is natuurlijk een bepaalde samenhang van staten. Als wij mensenrechten aan de orde stellen in de wereldwijde context, moeten wij dat ook zeker binnen Europa doen.

Wij hebben ook gediscussieerd over gendervragen en vrouwenrechten, maar daar kwamen wij niet helemaal uit. De aanleiding is de zwakke positie van vrouwen en meisjes in sub-Sahara-Afrika. Ik denk dat onze bedoelingen gelijk op lopen; dat wij graag iets willen betekenen voor de positie van vrouwen die kwetsbaar zijn in sociaal en seksueel opzicht. Misschien komen wij hier in de toekomst in andere debatten over te spreken.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ook ik wil de ministers bedanken voor de beantwoording van de vragen. Er zijn nog wat vragen onbeantwoord gebleven. Ik zal proberen deze zo kort mogelijk aan te duiden. Ik merk dat minister Koenders moeite heeft te wennen aan het feit dat er een partij is die als eerste ter wereld niet de belangen van mensen centraal stelt. Dat is helemaal niet erg, want dat is nieuw en dat vergt enige gewenning. Hij zegt dat hij mijn mening over lactose-intolerantie niet deelt, maar het gaat niet om een mening, maar om een feit dat wordt onderschreven door het Campina-instituut. Misschien moet hij zich daar nog eens in verdiepen. Dat is belangrijk omdat hij ook minister is voor voedselhulp. Zolang hij melkpoeder stuurt naar landen waar volgens deskundigen 60% tot 70% van de mensen lactose-intolerantie heeft, kan dat gevaren opleveren.

Ik vind het opmerkelijk dat hij wel vindt dat er coherent beleid moet zijn en dat de regering voor Nederland een transitie voorstaat van dierlijke naar plantaardige eiwitten, zoals door dit huis is gevraagd, maar dat hij niet ziet dat dit in het beleid tot soortgelijk coherent beleid zou moeten leiden. Het is jammer dat hij daartoe niet bereid is. Dat betreur ik. Hij heeft niet aangeduid wat de achterliggende gedachte daarvan is.

Een andere vraag is wat hij doet aan het dumpen van Nederlandse overschotten op Afrikaanse markten. Er vindt een enorme marktverstoring plaats in Afrika door varkensvlees uit de Europese Unie. Het zou goed zijn als Nederland in het kader van coherent beleid zorgt dat zich ontwikkelende markten in Afrika niet verstoord kunnen worden doordat wij daar overschotten tegen belabberde prijzen dumpen.

Hetzelfde geldt voor de handel in CO2-emissies. Een recent voorbeeld is dat wij de Chinese chemische industrie miljoenen geven om deze wat schoner te maken, zodat wij kunnen voldoen aan onze Kyoto-doelstelling. Greenpeace zegt dat dit zo lucratief is dat het voor de Chinezen zelfs aantrekkelijk wordt om nieuwe vuile industrie te bouwen, want als zij daarmee onze emissiehandel kunnen binnenslepen, is dat buitengewoon winstgevend.

Ten slotte heb ik gevraagd naar het oordeel van beide ministers over de agressieve reclamecampagnes die de grootbanken voeren, waarin wordt uitgenodigd tot speculatie in voedsel en schaarse grondstoffen in Afrika op termijnmarkten. Is het kabinet bereid dergelijke schaamteloze uitlokking van schaarste aan banden te leggen?

Minister Verhagen:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de geachte senatoren voor hun bijdrage in tweede termijn. Ik dank vooral de heer De Graaf die vanwege een menswaardige behandeling afzag van het verder op de pijnbank leggen van de bewindslieden. Ik ben hem ook zeer erkentelijk voor zijn waardering voor onze inzet in het algemeen.

De heer Willems vroeg specifiek naar waarborgen dat het Mensenrechtenfonds niet wordt gericht op hypes of toevallige dagelijkse nieuwtjes. Zowel het Mensenrechtenfonds als het programma ondersteuning buitenlandbeleid kan worden ingezet ter ondersteuning van initiatieven gericht op het bevorderen van respect voor mensenrechten en versterken van de rechtsstaat. Daarvoor zijn duidelijke criteria, die zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Bij de beoordeling van de projectvoorstellen en de inhoudelijke rapportages wordt er specifiek op gelet of respect voor mensenrechten en versterken van de rechtstaat een centrale plaats innemen. Dat is al een eerste borg tegen een toevallige hype.

In totaal hebben 49 ambassades 16,5 mln. toegekend uit dat Mensenrechtenfonds. Dat geld wordt besteed aan projecten gericht op het bevorderen van rechten van vrouwen, vrijheid van meningsuiting, mensenrechtenverdedigers, versterken van de rechtsstaat, positie van minderheden en kinderrechten. Het centrale deel van het Mensenrechtenfonds dat door het departement wordt beheerd, wordt vooral besteed aan het bevorderen van mediapluriformiteit in Iran. Dat is niet direct gericht op een hype, maar op vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid om überhaupt informatie te verstrekken. Daarnaast gaat een gedeelte naar regionale activiteiten, waarbij vrijheid van meningsuiting en het tegengaan van doodstraf en van geweld tegen kinderen centraal staan. Wij proberen hypes juist te voorkomen door dit beleid te baseren op de mensenrechtenstrategie en dat ook te controleren.

De heer Eigeman stelde de vraag of de mensenrechtenambassadeur wordt misbruikt om kritiek te spuien of dat er een bredere inzet is. De functie van de mensenrechtenambassadeur is duidelijk gericht op het integreren van mensenrechten in alle onderdelen van het buitenlandbeleid, door het uitvoeren van verkennende missies en het onderhouden van contacten met het maatschappelijk middenveld, om informatie te krijgen en ondersteuning te geven. De mensenrechtenambassadeur geeft in wezen in den brede uitvoering aan het mensenrechtenbeleid. Hij ondersteunt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken bij het zichtbaar maken van dit onderdeel van het beleid, zowel in Nederland als in het buitenland. De ambassades die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het mensenrechtenbeleid in hun ambtsgebied, onderhouden ook nauw contact en werken samen met die mensenrechtenambassadeur. Zij kunnen een beroep op hem doen bij de uitvoering, bijvoorbeeld door verkennende missies uit te voeren. Het is dus een iets bredere functie.

Ik moet zeggen dat ik buitengewoon blij ben dat deze functie in 1999 is ingesteld en dat wij een mensenrechtenambassadeur hebben. Je ziet dat andere landen binnen de Europese Unie in toenemende mate jaloers zijn en een soortgelijke functionaris in het leven roepen; niet alleen om de dialoog met andere landen uit te voeren, maar voor een veel bredere aanpak.

Ik ben blij dat ook uit de interventie van de heer Smaling blijkt dat de wereld niet bij ophoudt bij Oss en Venlo. Ik verwelkom zijn internationale blik in deze Eerste Kamer.

Er bestaan verschillende opvattingen over Israël, dat hoeven wij niet onder stoelen of banken te steken. Het is niet mijn bedoeling om koehandel te bedrijven in de Mensenrechtenraad, maar ik verzet mij ertegen dat de Raad verwordt tot een instrument voor Israël-bashing en hij niet doet wat hij zou moeten doen. Ik noem een voorbeeld. Als in jaar X 36 resoluties zijn aangenomen tegen Israël en alle andere onderwerpen worden geblokkeerd, spreken wij niet over een Mensenrechtenraad, maar over een raad die zich richt op het Midden-Oosten. Dat is ook prima, maar daarvoor was die Raad als zodanig niet bedoeld. Ik heb ook gezegd dat ik mij niet keer tegen het veroordelen van mensenrechtenschendingen in het Midden-Oosten, maar een Mensenrechtenraad moet ook de mensenrechtensituatie in al die andere landen aan de orde kunnen stellen. In die optiek heb ik mijn opmerkingen gemaakt.

Mevrouw Böhler heeft gevraagd wat wij kunnen doen en welke instrumenten wij hebben in de situatie dat de Europese Unie weliswaar een waardengemeenschap is, maar dat nog niet alle lidstaten zo ver zijn. In de mensenrechtenstrategie wordt inderdaad de nadruk gelegd op het Europees buitenlandbeleid. Dat klopt. Dit betekent echter niet dat wij de mensenrechten binnen de landen van de Europese Unie niet belangrijk vinden. Integendeel. Dus waar mensenrechten onder druk staan in de Europese Unie, geven wij absoluut tegendruk. De Raad van Europa is daarbij een zeer belangrijk instrument, omdat de Europese Unie als zodanig geen instrument kent waarmee de mensenrechtensituatie in EU-lidstaten institutioneel aan de orde kan worden gesteld. Wij zijn actief lid van de Raad van Europa die met name ook de mensenrechtensituatie in de landen van de Europese Unie volgt. In VN-kader, met name bij de Universal Periodic Reviews spreken wij ook andere EU-lidstaten aan. Dit geldt bijvoorbeeld voor het VK en Slovenië die naast Nederland bij de eerste groep landen behoorden die werd beoordeeld. Wij voeren daar een actief debat mee en over. Zoals ik al in eerste termijn zei, stellen wij de mensenrechten ook in bilateraal overleg aan de orde. Dit geldt niet alleen de intolerantie ten opzichte van homoseksuelen, maar ook de doodstraf en andere zaken.

Juist omdat ik dit van belang vind, heb ik het afgelopen jaar met veel genoegen de Max van der Stoelprijs die zich specifiek richt op de positie van minderheden binnen Europa, toegekend aan een stichting die zich met de belangen van de Roma bezighoudt. Ook anderszins worden vanuit het Mensenrechtenfonds activiteiten in verschillende EU-lidstaten gefinancierd. Dit heeft niet alleen betrekking op bepaalde ngo's die zich inzetten voor mensenrechten, maar ook op de Roma- en Sintiprojecten in het algemeen.

Tot slot in dit kader nog twee opmerkingen. Dat wij geconstateerd hebben dat er in het verleden lidstaten zijn toegetreden waarbij wij op een aantal terreinen best vraagtekens kunnen plaatsen, maakt eens te meer duidelijk waarom wij ons in het kader van de formulering van het Verdrag van Lissabon ervoor hebben ingespannen dat de criteria ook een plaats krijgen in het verdrag. Dan vindt er in de toekomst ook een verdragsmatige toets plaats in plaats van alleen een politiek toets of het op dat moment handig is om over te gaan tot uitbreiding van de Unie. Daarnaast zetten wij ons ervoor in om het criterium van een mensenrechtentoets ook in te voeren voor communautaire wetgeving, opdat je in ieder geval ook daarbij zo veel mogelijk die elementen betrekt.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Ik zie het als een probleem dat je een gemeenschappelijk buitenlandbeleid hebt waarin je bijvoorbeeld mensenrechten aan de orde moet stellen in andere landen. Je kunt toch moeilijk bijvoorbeeld de discriminatie van homoseksuelen aan de orde stellen als je het binnen de gemeenschap daarover nog niet eens bent?

Minister Verhagen:

Dat ben ik met mevrouw Böhler eens. Ik deel dus ook haar zorgen op een aantal terreinen. Dat is ook de reden dat wij andere landen aanspreken. Ik zet mij er ook ten opzichte van mijn collega's voor in dat wij in Nederland een schone lei hebben, juist omdat je andere landen aanspreekt. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat je niemand de maat mag nemen tenzij je zelf helemaal brandschoon bent. Het feit dat je zelf wellicht op een aantal terreinen de fout ingaat, wil niet zeggen dat dit voor anderen een excuus kan zijn om de mensenrechten te schenden. Zij mogen ons daarop uiteraard ook aanspreken.

Ik ben mevrouw Böhler nog een antwoord schuldig op haar vraag over het individuele klachtenmechanisme. Nederland realiseert zich dat er internationaal behoefte is aan een klachtenmechanisme. Dit komt nu specifiek aan de orde in relatie tot het nieuwe facultatieve protocol bij het ESC Verdrag. Ik verwacht dat wij binnenkort in de Mensenrechtenraad een resolutie behandelen ter doorgeleiding van de tekst van het protocol naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland zal het protocol steunen, omdat de gelijkwaardigheid van sociaaleconomische, politieke en burgerrechten daarin nog eens wordt onderstreept. Verder zien wij dat een klachtrecht een stimulerende rol kan vervullen in de landen waar de politiek niet sterk is gericht op de verwezenlijking van sociale rechtvaardigheid als zodanig. Wij hadden en hebben moeite met het alomvattende karakter van het klachtrecht als zodanig, omdat niet alle ESC-rechten zich lenen voor het klachtrecht. Ook al hebben bepaalde ESC-rechten geen rechtstreekse werking, toch is het belangrijk dat dit protocol wordt aangenomen. Gezien het feit dat de sociaaleconomische voorzieningen in Nederland goed zijn geregeld, ga ik ervan uit dat wij op dit punt niet bevreesd hoeven te zijn. In veel landen is de sociaaleconomische positie echter dusdanig slecht dat het daar juist extra nodig zou zijn en een extra stimulans met zich zou kunnen meebrengen.

Ik heb in 1993 namens het Europees Parlement de discussie over de relatie met de universaliteit bijgewoond. Ik herinner mij die nog levendig. Ik weet ook dat het een compromis was. Het vreemde is echter dat je als het gaat om universaliteit of verschillen met een beroep op cultuur of traditie, altijd de machthebbers hoort zeggen dat het een westerse uitvinding is en niet universeel, en de slachtoffers van mensenrechtenschending nooit. Ik heb nog nooit van een normaal individu in een land bezwaar gehoord tegen het universele karakter van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het zijn de machthebbers die juist vaak niet de schoonste lei hebben op het terrein van de mensenrechten, die dit met een beroep daarop misbruiken. Ik ben het er wel mee eens dat wij die discussie in dat kader moeten voeren. Wij kunnen natuurlijk elementen die nu nieuw zijn, bijvoorbeeld de dialoog der beschavingen, de interculturele dialoog zoals de afgelopen week in Amsterdam, gebruiken om ook op dat punt de universaliteit weer nader voor het voetlicht te brengen. Ik ben het wel met u eens dat het nader onderbouwd dient te worden.

De heer Kuiper vroeg hoe Nederland bijdraagt aan de bestrijding van de mensenhandel en wat Nederland doet om de positie van minderheden te versterken. Over deze aspecten, de humanitaire noodsituatie, de "responsibility to protect" en de positie van minderheden zal ik de Kamer informeren. Daarbij zal ik ook ingaan op de geboekte voortgang bij de bestrijding van mensenhandel. De Nederlandse lei is op dit punt ook niet helemaal schoon, want er wordt nog wel eens met de beschuldigende vinger naar Nederland gewezen.

Mensenhandel is een vreselijk fenomeen en dankzij de globalisering is het explosief toegenomen. Het gaat bovendien vaak gepaard met grove mensenrechtenschendingen en is soms een moderne vorm van slavernij. Een krachtige aanpak is dus absoluut geboden. Voor die aanpak is internationale samenwerking van groot belang. Het VN-verdrag voor de bestrijding van de georganiseerde, grensoverschrijdende misdaad speelt hierbij een belangrijke rol. Nederland is partij bij dit verdrag.

Landen die technische assistentie nodig hebben, kunnen die van de VN krijgen. Verder is de Raad van Europa belangrijk. Ik denk dan in het bijzonder aan het verdrag voor de bestrijding van mensenhandel, dat in de Raad tot stand is gekomen. Dat verdrag gaat op een aantal punten verder dan de VN-verdragen en dat is volgens mij essentieel. Nederland zoekt naar mogelijkheden om binnen de EU samen te werken. In aanvulling op de multilaterale inspanningen, VN en EU, werkt Nederland bilateraal samen met de belangrijkste bron- en doorvoerlanden. Die samenwerking is gebaseerd op een ketenaanpak: preventie, opsporing, vervolging en slachtofferhulp.

Met een aantal bronlanden zetten wij projecten op. Zo is begin 2007 een samenwerkingsproject met Roemenië opgezet. De Nederlandse politie levert in dat kader technische assistentie bij het opzetten van structuren en plannen voor het voorkomen en bestrijden van mensenhandel. In 2008 gaan wij daarmee door. Het ligt verder in de bedoeling om Bulgarije op dit terrein te gaan assisteren. Ten slotte wijs ik in dit verband op het IOM-programma met Nigeria. Wij proberen het probleem dus ook in de bronlanden aan te pakken.

Half april jongstleden is het verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel ter ratificatie aan de Tweede Kamer voorgelegd. Dat verdrag zal dus ook naar de Eerste Kamer komen. In dit verdrag wordt specifiek ingegaan op de positie van slachtoffers. Op deze manier proberen wij gericht beleid te voeren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik zou graag zien dat in het kader van de mensenrechtenstrategie aandacht wordt besteed aan de humanitaire nood die het gevolg is van mensenhandel en aan de bescherming van minderheden in islamitische landen.

Minister Verhagen:

In de notitie over de uitvoering is hierop al ingegaan. Na de mensenrechtenstrategie is op verzoek van de Tweede Kamer een uitvoeringsnotitie opgesteld. De Eerste Kamer heeft die ook ontvangen. Bij de evaluatie en de rapportages zal specifiek op deze elementen worden ingegaan. Los van de vraag of het allemaal meetbaar is, proberen wij jaarlijks te rapporteren over de vraag of wij op de goede weg zijn met onze mensenrechtenstrategie. Daarbij komen deze elementen uiteraard aan de orde.

Minister Koenders:

Voorzitter. Laat ik beginnen met een zorg weg te nemen bij de woordvoerder van de Partij voor de Dieren. Het is natuurlijk niet zo dat ik geen respect zou hebben voor zijn partij. Gewenning speelt hier zeker geen rol bij, want de PvdD-fractie heb ik gewoon te accepteren als een democratisch gekozen fractie. Ik heb zijn vragen dan ook gewoon te beantwoorden.

Het grootste probleem met melkpoeder is het instrument zelf en niet zozeer de gevoeligheid van mensen voor dit product. Dat laat onverlet dat die gevoeligheid natuurlijk een belangrijk element is, ook al ben ik het misschien niet eens met het percentage dat de heer Koffeman poneert. Belangrijker is volgens mij het probleem dat er geen schoon water voorhanden is. Als de watervoorziening en de sanitatie niet op orde is, is het inderdaad een problematisch fenomeen voor zuigelingen.

Ik sta uiteraard voor coherent beleid. Dat houdt volgens mij niet in dat ik moet kiezen voor de vormgeving van de heer Koffeman. Ik ben het wel met hem eens over de exportsubsidies. Het is dan ook een essentieel element in de Nederlandse positie bij internationale handelsbesprekingen dat de exportsubsidies totaal uitgefaseerd moeten worden. Verder zijn wij een groot voorstander van de mogelijkheid dat de armste landen en de ACP-landen met hun landbouwproducten vrije toegang hebben tot onze markt.

Ik ben het ermee eens dat het desastreus kan zijn als hierover niet snel afspraken worden gemaakt. Het zou overigens ook desastreus geweest zijn als er geen vrijstellingen, zoals die in de EPA's, waren geweest voor ontwikkelingslanden. Die zijn er gelukkig wel en daardoor kunnen zij 20% van hun markt afschermen en kiezen voor vrijwaring. Een ander groot probleem is de dumping van voedsel. Dat probleem stelt Nederland uiteraard in internationaal verband aan de orde.

Ik ben het eens met de opmerkingen van de heer Kuiper over de zwakke onderhandelingspositie van vrouwen en meisjes. De gevolgen daarvan zie je inderdaad terug in de feminisering van de aidsepidemie. Je ziet die percentages steeds vaker uit elkaar gaan lopen en wij moeten dan ook zoeken naar de effectiefste manier om die feminisering tegen te gaan. Daarover komen wij ongetwijfeld nog te spreken, maar hij kan er zeker van zijn dat wij het eens kunnen worden over een gezamenlijk standpunt.

Goed bestuur en "Capacitybuilding". Ik sprak misschien gekscherend over reizende wethouders, maar ik heb tegelijkertijd ook gewezen op de professionalisering van de afgelopen periode. In het VNG-programma, het LOGO-Southprogramma en de stedenbanden wordt gebruikgemaakt van een methode die het draagvlak versterkt en het mogelijk maakt om daadwerkelijk iets te betekenen voor beide kanten. Ik zeg "beide kanten", want wij kunnen soms wel degelijk ook iets leren van ontwikkelingslanden. Ik vind dat belangrijk en daarom ben ik de afgelopen periode met het VNG, de Nicaraguastedenbanden en andere organisaties bezig geweest met de vraag hoe wij de programma's kunnen versterken.

Een van de grootste problemen waarmee wij geconfronteerd gaan worden, is de snelle urbanisering en de noodzaak om juist in steden diensten ter beschikking te stellen die het mensen mogelijk maakt om zich te ontwikkelen. Daarmee hebben wij ervaring en die ervaring kan op een praktische manier tussen steden worden uitgewisseld. Ik wijs er verder op dat Frankrijk, de komende EU-voorzitter, dit punt op zijn agenda heeft gezet. Dat zal resulteren in een enorme hoeveelheid activiteiten op dit terrein. Ik vind dat een heel goede zaak.

Dan kom ik op de vragen over de Gazastrook. De vorige regering heeft er inderdaad voor gekozen, de fondsen niet terug te vorderen. Ik herinner mij de haven. Ik ben ooit zelf nog aanwezig geweest bij de opening, op een stukje zandgrond ergens. De haven is nooit gebouwd en dat geldt ook voor de luchthaven. Er is geen twijfel over dat ik mij ernstige zorgen maak over de heel slechte humanitaire situatie in de Gaza. Dat is een groot risico. De minister van Buitenlandse Zaken heeft iets gezegd over de verschillende factoren die dat beleid beïnvloeden. Dat heeft te maken met de bezetting, met het beleid van Hamas, met de problemen die er zijn. Een ding staat voor mij voorop: altijd zal er gehandeld moeten worden volgens het internationale recht. Dat betekent dus ook dat alles op alles gezet moet worden om deze humanitaire crisis te verminderen. Als dit immers zo doorgaat, groeit er weer een nieuwe generatie in verpauperde omstandigheden op, en dat zal alleen maar leiden tot meer terreur en extremisme.

Er is geen economische boycot tegen Gaza. Er is een niet-samenwerking met de regering, maar er kunnen wel degelijk op allerlei manieren economische projecten aan de orde zijn. De Nederlandse regering is daar ook zeer actief in. Nederland is een van de belangrijke donoren op dat terrein en wij zijn van plan dat ook te blijven. Het is absoluut duidelijk dat er grote tegenwerking is en dat die tegenwerking een groot risico is voor de vrede en veiligheid in het gebied. Tegen de SP-fractie wil ik nog zeggen dat ik haar standpunt waardeer. Ik geloof dat er hier sprake is van een internationale positie van de SP-fractie, zeker op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking, en wij zien dat op zijn minst als een kritische ondersteuning van ons beleid.

Dan kom ik op de vragen die gesteld zijn met betrekking tot energie. Ik denk dat er binnenkort een brief komt van mijn collega's Cramer en Van der Hoeven over de percentages en de vraag hoe wij daarmee omgaan. Dan kom ik daarop graag met uw Kamer terug, want dat is een essentieel debat. Voor een minister voor Ontwikkelingssamenwerking spelen er natuurlijk heel veel dingen op dit terrein. Klimaat is een mondiaal vraagstuk. Wij zien de gevolgen van klimaatverandering helaas vooral terug in de armste landen, in Afrika en Azië. Daar doen zich de grootste gevolgen voor, in de landen met de minste middelen om er wat aan te doen.

Tegelijkertijd rijzen rondom het energievraagstuk allerlei tactische en strategische vragen. De fractie van de Partij voor de Dieren had iets gezegd over de CDM's in de richting van China. Over het algemeen geldt dat veel landen nu ook de kans hebben om hun energievoorziening op een andere manier vorm te geven. Dat fossiele brandstoffen een rol zullen blijven spelen, is een andere vraag en er valt over te praten hoe dat moet en op welke wijze, maar er is ook nog zoiets als de wet op de remmende voorsprong. Er is een groot risico als wij zien dat er zo ongeveer iedere week een nieuwe centrale wordt gebouwd in China, met een enorme uitstoot. De vraag is hoe je dat het beste kunt voorkomen.

Ik vind dat de overdracht van schone energie, van technologie die iets kan verbeteren – of het nu gaat om afval of om iets anders – essentieel is om vorm te geven daaraan. De enige manier waarop wij een vervolg op Bali kunnen krijgen, is dat dit soort technologie beschikbaar wordt voor middeninkomenslanden zoals China. Dat hoeft niet allemaal gratis te zijn, maar er moeten mechanismen ingebouwd worden die dat versnellen. Tegenover de armste landen geldt dat natuurlijk zeker. Wij moeten ervoor zorgen dat ook de armsten toegang hebben tot energie. Wij werken samen met de Wereldbank in ons beleid, die over gigantische bedragen gaat voor klimaatfondsen en die dit soort interventies pleegt. Wij hebben nog geen akkoord gegeven vanuit Nederland voor de voorstellen die er nu zijn ten aanzien van grote klimaatfondsen. Ik vind dat je daar wel snel mee moet zijn, maar je moet het toch wel gelijk goed doen, anders heb je weer een groot probleem.

Over het probleem van de biomassa meer algemeen zou ik de discussie zo laat op de avond niet meer willen openen. Ik herhaal wel dat er enorme risico's aanzitten, dat weten wij nu allemaal: concurrentie over land, over voedselprijzen, met betrekking tot inkomens van kleine boeren. Daar liggen ook belangen van ontwikkelingslanden. Ik wijs erop dat veel kleinere boeren nu de mogelijkheid hebben, eindelijk eens iets te verdienen. Zeker als het gaat om marginale gronden is dat wel een mogelijkheid die in ieder geval vanuit hier niet direct afgewezen moet worden. Daar ligt immers ook een mogelijkheid voor economische vooruitgang.

Ik heb nog een op laatste opmerking aan het adres van de CDA-fractie betreffende de heer Prahalad en het debat dat zich ontspon tussen de fracties van GroenLinks en het CDA. Ik denk dat de regering daar een beetje tussenin zit. Ik geloof dat u beiden niet helemaal gelijk hebt. Een groot risico in de verdelingsagenda uit het verleden is vooral onder de armste landen dat je de armoede verdeelt in plaats van groei te creëren. Dat is toch in heel wat landen gebeurt en het gebeurt nog steeds. Het andere is de illusie dat het westerse model van een langzaam maar zeker groeiende middenklasse – de methode van ontwikkeling bij uitstek – noodzakelijkerwijs ook in alle andere landen het ontwikkelingsmodel bij uitstek zou zijn. Ik denk dat dit van land tot land verschillend kan zijn. Kijkt u maar naar China of Vietnam, en dan naar Brazilië. Dat zijn heel verschillende vormen van groei.

Ik denk dat de creatie van een middenklasse essentieel is, ook voor de democratische legitimering van een regime of voor andere zaken die wij uit ons eigen land kennen. In een groot aantal landen vindt echter op het ogenblik een marginalisering van de middenklasse plaats. Die middenklasse neemt een enorm onzekere positie in en daar ligt een groot probleem. Er komt een vrij grote vermogende klasse, de middenklasse wordt verder gemarginaliseerd en langzaam maar zeker komt er een grote onderklasse. Dat is niet overal zo. Gelukkig zie je in Brazilië een verandering. Dat was daar het beeld, maar nu komt er een middenklasse. Vietnam vind ik een heel interessant voorbeeld: het is het enige land waar ik de afgelopen periode economische groei heb gezien die niet gepaard gaat met enorme inkomensverschillen die leiden tot conflict en tot allerlei andere problemen. Ik ben erg voor een landenspecifieke benadering.

Aan de ene kant verdienen de verhalen van Prahalad ondersteuning, omdat daarin de armen niet alleen als slachtoffer, maar als economische motor worden gezien. Dat is essentieel. Daar kunnen bedrijven op inspelen en dat gebeurt ook. Vandaar dat wij die samenwerking zoeken. Tegelijkertijd kan geen land groeien zonder een goede mix tussen de publieke en private sector, omdat er gewoon een aantal basisvoorwaarden moet zijn om de economische ontwikkeling verder vorm te geven. Ook dit vergt ongetwijfeld veel meer discussie, maar ik denk dat de simpele "trickle-down"-filosofie uit het verleden onvoldoende ondersteuning vindt in de bewijzen van de economische feiten, evenals de beperking van het gesprek tot de verdeling. Daarom denk ik dat een intelligente groei- en verdelingsagenda essentieel is. Dat kan in Afrikaanse landen weer anders zijn dan in Latijns-Amerika. In Afrika kunnen microkredieten en de toegang tot energie een essentiële rol spelen in de verandering, terwijl een land als Brazilië al in een heel andere ontwikkelingsfase verkeert. Ook dit zou meer debat vergen dan nu mogelijk is, maar ik wil uw Kamer daar op de late avond niet meer mee vermoeien. Ik wil in ieder geval de VVD-fractie danken voor de steun die zij uitgesproken heeft voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Ik vind dat een belangrijk politiek feit en ik ben de VVD-fractie daar zeer erkentelijk voor. Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de bewindslieden hartelijk voor hun bijdrage aan het debat.

Sluiting 22.40 uur

Naar boven