Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 32, pagina 1313-1330 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 32, pagina 1313-1330 |
Aan de orde is het beleidsdebat over de drie D-benadering (diplomacy, defence, development) in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008 (31200-V) en het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2008 (31200-X).
De voorzitter:
Ik heet de ministers Van Middelkoop en Koenders van harte welkom.
De minister van Buitenlandse Zaken zal, zo is mij verzekerd, binnen een halve minuut hier arriveren. Dat is dus te laat.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. In de term internationale gemeenschap ligt besloten dat de internationale gemeenschap iets "gemeen" heeft, dat er iets is dat ons bindt. Behalve het basale feit dat wij ons mens-zijn met elkaar delen, is dat zonder enige twijfel het internationale recht. Als het internationale recht niet zou worden gehandhaafd, dan zou dat resulteren in een chaotische wereld waarin het recht van de sterkste zou zegevieren en alles gebaseerd zou zijn op het beginsel "ieder voor zich". De grote landen zullen een dergelijke situatie misschien overleven, maar voor de groep kleine en middelgrote landen, waartoe ook Nederland behoort, zou dit wel eens niet het geval kunnen zijn. Behalve de morele dimensie die besloten ligt in het leveren van een bijdrage aan het handhaven van de internationale rechtsorde, is er het feit dat hiermee dus ook duidelijk een Nederlands belang wordt gediend.
De VVD-fractie hecht om deze redenen dus grote waarde aan het feit dat Nederland een substantiële bijdrage levert en blijft leveren aan de inspanningen van de internationale gemeenschap om de internationale rechtsorde te handhaven. In het verlengde hiervan hecht de VVD-fractie er tevens grote waarde aan dat Nederland een substantiële bijdrage levert aan de inspanningen van de internationale gemeenschap om vrede en veiligheid in de wereld te bevorderen. Niet alleen omdat dit vanuit moreel oogpunt juist is, maar wederom ook uit welbegrepen eigen belang. Immers, Nederland heeft als internationaal georiënteerde handelsnatie een direct belang bij vreedzame, stabiele internationale betrekkingen. Al was het maar omdat onze welvaart daar voor een belangrijk deel van afhankelijk is. De noodzaak daartoe is bovendien meer dan ooit aanwezig. De internationale veiligheidssituatie is immers allesbehalve stabiel.
De snelle ontwikkeling van de techniek maakt onderlinge afstanden minder relevant en de liberalisering van de wereldmarkt maakt de economieën van een toenemend aantal landen beter toegankelijk. Niet elk land is echter in staat om deel te nemen aan de wereldeconomie. Zwakke bestuurlijke structuren, een explosieve groei van de bevolking, vervuiling van het milieu, gecombineerd met etnische en godsdienstige tegenstellingen, leiden tot burgeroorlogen, tot een enorme toename van armoede en menselijk leed en tot een toenemend aantal fragiele en zelfs falende staten.
Deze fragiele en falende staten, waar amper sprake is van effectief overheidsgezag, vormen een specifiek probleem. Ze vormen niet alleen het toneel voor bloedige burgeroorlogen die gepaard gaan met grootschalige schendingen van de mensenrechten, maar ze zijn vaak ook een broeinest van grootschalige grensoverschrijdende criminele en terroristische organisaties.
In een aantal gevallen nemen deze conflicten dusdanig ernstige vormen aan dat de internationale vrede en veiligheid worden bedreigd en de internationale gemeenschap besluit om in te grijpen. Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het begrip internationale gemeenschap is in dit verband helaas verworden tot een amorf en veelvuldig misbruikt begrip. In de praktijk wordt deze beslissing genomen door de VN-Veiligheidsraad, waarin de zogenaamde "permanente vijf", of P5, de facto de dienst uitmaken. De Koude Oorlog mag dan voorbij zijn, de P5 zijn zeker geen gelijkgestemde landen. Bovendien valt het moeilijk vol te houden dat de Veiligheidsraad in zijn huidige vorm een evenwichtige afspiegeling is van de wereld van vandaag. De beslissing om in te grijpen is dan ook het resultaat van een complex politiek onderhandelingsproces tussen de P5 onderling en van de individuele leden van de P5 met de niet-permanente leden van de Veiligheidsraad. Te vaak leidt dit proces tot een moeizaam en onduidelijk mandaat, en bij gevolg tot halfslachtige en falende interventies. De discussie over de gedachte om de Veiligheidsraad aan te passen aan de wereld van vandaag en tevens de effectiviteit van de besluitvorming te vergroten, sleept zich al jaren voort zonder dat er enige voortgang is geboekt. De VVD-fractie is benieuwd wat de lijn is van de Nederlandse regering in dit zich voortslepende internationale politieke steekspel.
Behalve deze conceptuele beperking van het VN-systeem – de samenstelling van de Veiligheidsraad – en de daarmee gepaard gaande risico's voor de uitvoering van operaties die gebaseerd zijn op zwakke mandaten, is er nog het probleem dat het ingrijpen in dit soort conflicten op zichzelf al riskant en ingewikkeld is. Immers, de oorzaken van dit soort conflicten zijn zeer complex en wortelen in etnische, religieuze, culturele en economische problemen. Wil men een blijvende vrede creëren, dan moeten de oorzaken van de conflicten worden aangepakt. Behalve het weer op gang brengen van het politieke proces tussen de strijdende partijen, omvat het wederopbouwproces taken zoals het weer opstarten van de economie, het creëren van een functionerend rechtssysteem, het opbouwen van een onderwijssysteem en nog heel veel andere taken in het civiele domein die nodig zijn om "behoorlijk bestuur" te vestigen en te garanderen.
Met nadruk stel ik dat militairen niet zijn toegerust om al deze civiele taken uit te voeren; zij hebben noch de kennis, noch de financiële middelen om deze langetermijn-wederopbouwtaken in het civiele domein te kunnen uitvoeren. Militairen kunnen wel een schooltje bouwen, maar geen onderwijssysteem opzetten. Het inzetten van alleen militairen leidt derhalve hoogstens tot een zeer kostbaar staakt-het-vuren, maar lost de echte problemen niet op. Om een dergelijke complexe operatie tot een goed einde te brengen, is het noodzakelijk om een breed politiek, diplomatiek, economisch én militair instrumentarium in te zetten. Deze holistische aanpak wordt vaak aangeduid als de whole of government-benadering of de comprehensive approach. De Nederlandse variant van deze aanpak wordt aangeduid als de drie D-benadering. De drie D's staan in dit geval voor diplomacy, defence en development. De drie D-benadering is een erkenning van de complexiteit van fragiele staten en van de noodzaak van een interdisciplinaire aanpak van de wederopbouw. Deze benadering is tevens een erkenning van het feit dat de grenzen tussen militaire en civiele activiteiten en organisaties zijn vervaagd. Drie D lijkt dus een logische benadering die niet alleen in Nederland, maar ook in landen als Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Canada, Australië en de VS officieel beleid is.
De VVD-fractie constateert dat er in ieder geval geen gebrek is aan ambitie bij dit kabinet om invulling te geven aan het drie D-beleid. Het kabinet staat op basis van de eerste pijler van het regeerakkoord een actieve rol in Europa en de rest van de wereld voor. Het moet gezegd, er is enige moed voor nodig om in het Nederland van vandaag een regeerakkoord zo te laten aanvangen. Het staat immers haaks op de reflex van een toenemend aantal Nederlanders om zich terug te trekken onder de veilige kaasstolp en zich af te keren van de complexe en onveilige wereld daarbuiten.
Maar wat logisch en officieel beleid is, blijkt in de politieke praktijk geen vanzelfsprekendheid. In de praktijk worstelt men met diplomacy, defence en development met problemen die minstens zo taai zijn als de problemen die men met de drie D-benadering te lijf wil gaan. Een van de taaiste problemen is het gebrek aan regievoering over het brede spectrum aan taken in het civiele domein.
Voorzitter. Dat klinkt wat academisch en abstract, maar ik kan u verzekeren dat het gebrek aan regie in de praktijk echt een probleem is dat op alle niveaus speelt, zowel nationaal, internationaal als in het veld. Ik wil dan ook een poging wagen om het regieprobleem meer in detail te schetsen. Het begrijpen van het hoe en waarom is immers de eerste stap in de richting van het vinden van oplossingen.
Allereerst benadruk ik dat de belangrijkste taak van de militaire component is om een omgeving te scheppen die veilig genoeg is om de veelheid aan wederopbouwtaken te kunnen uitvoeren. De wederopbouwtaken spelen zich af in het civiele domein en worden niet uitgevoerd door militairen, maar door een bonte stoet van niet-gouvernementele organisaties, gouvernementele organisaties en internationale organisaties. De militaire component houdt zich weliswaar bezig met civil military cooperation, ook wel aangeduid als CIMIC, maar dat is slechts een tactische activiteit die gericht is op het verkrijgen van force acceptance en derhalve op het verbeteren van force protection. CIMIC moet niet worden verward met het echte langetermijn-wederopbouwwerk; dat is het domein van civiele organisaties.
Het regieprobleem wordt veroorzaakt door het feit dat de politiek weliswaar directe controle heeft over de militaire component – militairen zijn immers verantwoording verschuldigd aan de politiek en de militaire inspanning wordt betaald met belastinggeld – maar dat de politiek geen directe controle heeft over de veelheid aan wederopbouwtaken in het civiele domein. Immers, ngo's zijn geen verantwoording verschuldigd aan de politiek en worden gefinancierd door middel van vrijwillige contributies. Zelfs de UN-Agencies, zoals UNDP, UNHCR en WFP, zijn geen verantwoording verschuldigd aan de VN-Veiligheidsraad, maar uitsluitend aan hun donoren. Met andere woorden, niemand heeft de eindverantwoording voor het totale wederopbouwproces in het civiele domein; niemand heeft het totale overzicht en niemand heeft, de facto, de regie in handen.
Deze situatie zet een duivels destructief cyclisch proces in werking dat lastig is te doorbreken en dat kan leiden tot het falen van de interventie. Het probleem is dat, indien het leven van de bevolking niet verbetert, de frustratie van delen van de bevolking zich uit in agressie tegen de militaire component. De militairen zijn immers beschikbaar, herkenbaar en vertegenwoordigen het gezag. Dat de militairen niet verantwoordelijk zijn voor het weer opstarten van de economie of het bouwen van een functionerend rechtssysteem, is een nuance die door de burgerbevolking niet wordt begrepen. De grootste fout die onder deze omstandigheden door militairen kan worden gemaakt, is dat de ontstane situatie volledig wordt benaderd vanuit het oogpunt van zelfbescherming en dat men de totale bevolking gaat behandelen als de vijand. Een ding is namelijk zeker in deze onzekere wereld en dat is, dat als je mensen behandelt als de vijand, zij zich ook gaan gedragen als de vijand. Als dat gebeurt, verlies je de missie. Immers, het geweld neemt dan verder toe, het wederopbouwproces komt volledig tot stilstand, de militaire verliezen nemen vervolgens weer verder toe, de politieke wil van de troepenleverende landen om de operatie door te zetten verdampt, de cirkel is gesloten en de operatie is mislukt.
Om deze heilloze, zichzelf versterkende destructieve cirkel te doorbreken, is het is dus noodzakelijk dat de militaire component ondanks alles het contact met de bevolking blijft onderhouden en dat kan niet door het spleetje in het luik van een pantservoertuig of vanachter een betonnen muur. In feite moeten militairen onder die omstandigheden een verhoogd operationeel risico aanvaarden om toch het contact met de bevolking te onderhouden door niet uitsluitend onder vol pantser te opereren, maar bijvoorbeeld ook te voet. De kans op verliezen neemt dan echter toe. Ik kan u verzekeren dat dit vaak een duivels dilemma is voor de verantwoordelijke commandanten, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de levens van de aan hen toevertrouwde militairen. Het is overigens maar de vraag of het accepteren van een verhoogd militair risico het tij kan keren als de civiele partners op hun beurt niet bereid zijn om ook meer risico te accepteren en een extra inspanning te plegen om de wederopbouw van de grond te krijgen. De vraag is wederom: wie kan deze veelheid aan organisaties zover krijgen dat deze extra inspanning wordt geleverd en dat iedereen bovendien dezelfde kant optrekt om de vastgelopen wederopbouwkar uit de modder te trekken. Niemand heeft immers echt de regie in handen. Wij hebben het wel over de comprehensive approach, maar veel van de civiele partners zijn zich niet eens bewust dat er zoiets bestaat als een comprehensive approach en dat zij geacht worden daarvan deel uit te maken. En als zij er al van op de hoogte zijn, willen zij er vaak om uiteenlopende redenen geen deel van uitmaken.
Een tweede risicofactor is dat de politieke leiding van de troepenleverende landen, onder druk van de publieke opinie, onvoldoende bereid is om het verhoogde militair risico politiek af te dekken en derhalve de militaire commandanten opdraagt het risicoprofiel juist te verlagen om verdere verliezen te voorkomen.
Het is dus van cruciaal belang om vooral niet in deze zichzelf versterkende destructieve cyclus te belanden. Het echte langetermijn-wederopbouwproces dat door civiele partijen wordt uitgevoerd, moet gewoon beter worden georganiseerd en geregisseerd, zodat er meer samenhang wordt gebracht in de totale wederopbouwinspanning. In feite wordt niet alleen de zogenaamde exitstrategie van de militaire component hierdoor bepaald, maar ook het uiteindelijke succes van de missie. Wederopbouw is nu eenmaal niet mogelijk zonder veiligheid en veiligheid is niet mogelijk zonder wederopbouw.
Voorzitter. Ik kan u verzekeren dat er heel wat afgedokterd is om het regieprobleem op te lossen, maar tot nu toe schiet het niet echt op. De VN worstelen al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw met dit regieprobleem en de NAVO wordt er nu in Afghanistan op indringende wijze mee geconfronteerd. De NAVO is overigens niet echt goed toegerust om dit probleem op te lossen. De NAVO is weliswaar in staat om de aanzienlijke militaire macht van de lidstaten te bundelen, maar de NAVO is niet in staat om de noodzakelijke civiele elementen van alliance power te genereren; dat is vooralsnog politiek geblokkeerd. Tijdens het Defensiedebat hebben wij hierover al gesproken en ik zal niet in een herhaling van zetten vervallen. Ik kan het echter niet laten om erop te wijzen dat deze politieke blokkade die de NAVO dwingt om zich uitsluitend te beperken tot militair optreden, een ontkenning is van het feit dat de scheidslijn tussen civiel en militair optreden is vervaagd, terwijl dit gegeven nu juist de essentie van de comprehensive approach is. De VN en de EU zijn weliswaar beter toegerust om de civiele taken uit te voeren en te coördineren, maar zowel de VN als de EU mist de militaire capaciteit om in de hogere delen van het geweldsspectrum te kunnen optreden.
Het is een complex probleem, maar de richting van de oplossing is in ieder geval overduidelijk. Er zal in ieder geval een strategisch partnerschap tussen de NAVO, de EU en de VN tot stand moeten komen als wij de effectiviteit van stabilisatieoperaties in fragiele en falende staten willen verbeteren. De VVD-fractie is van mening dat Nederland zich daarvoor internationaal moet inzetten en minister Verhagen heeft tijdens het Defensiedebat in deze Kamer ook toegezegd dat hij dit zal doen. Wij zijn echter benieuwd of de minister van Buitenlandse Zaken ook echt een plan heeft voor het slechten van de politieke barrières die een strategisch partnerschap tussen de NAVO, de EU en de VN in de weg staan. Overigens hebben de VN en de EU maar een beperkte invloed op de ngo-gemeenschap. Ik kom daarop nog terug.
Dichter bij huis vraagt de VVD-fractie zich af hoe nu eigenlijk de regie tussen de drie D's in Nederland zelf is geregeld. Heeft Buitenlandse Zaken de regie? Hoe wordt daar dan invulling aan gegeven? Erg zichtbaar is de regie van Buitenlandse Zaken in ieder geval niet. Dat hoeft geen probleem te zijn, als die regie maar wordt gevoerd. Graag vernemen wij de visie van de drie D-ministers op dit punt.
Een ander aspect is dat de VVD-fractie vindt dat de drie D-benadering eigenlijk een te smalle basis is om tot een echte comprehensive approach te komen. Alleen al het feit dat de groei van de wereldbevolking en de doorzettende klimaatverandering zullen leiden tot conflicten waarbij voedsel en watertekorten een dominante rol zullen spelen, maakt het noodzakelijk om specialisten op dit gebied bij de planning en uitvoering van operaties te betrekken. Er bestaat voorts behoefte aan specialisten op bestuurlijk, economisch en juridisch gebied, en die specialisten zitten voor een belangrijk deel bij andere ministeries dan de drie D-ministeries. De VVD-fractie is dan ook benieuwd hoe de samenwerking met de andere ministeries op dit moment is georganiseerd en wie van de drie D's daarbij de regie voert. De zoveelste ad-hocwerkgroep lijkt ons in ieder geval niet het juiste instrument daartoe. Wordt het geen tijd om na te denken over een "staande" interdepartementale structuur om stabilisatiemissies beter te kunnen aansturen? Graag horen wij de mening van de drie D-ministers over dit voorstel.
In het verlengde hiervan vraagt de VVD-fractie zich af, of het niet mogelijk is om een staande en goed geoefende uitzendbare civiele capaciteit te realiseren, waarin specialisten op diverse gebieden worden samengebracht. Alle ministeries zouden kunnen bijdragen aan het vullen van een dergelijke expeditionaire civiele component. Deze civiele component zou al in een vroeg stadium moeten worden betrokken bij het planningsproces en zou al kort na de ontplooiing van de militaire component kunnen worden ingezet. Dit zou zeker in de eerste fase van een stabilisatieoperatie een sprong voorwaarts kunnen betekenen. Het maakt ons immers minder afhankelijk van de ngo's en de internationale organisaties in deze kritische fase. Let wel, wij realiseren ons maar al te goed dat de ngo's en de internationale organisaties een onmisbare rol moeten blijven spelen in het langetermijnwederopbouwproces. De civiele component zou echter ook een belangrijke rol kunnen spelen in het managen van de relaties met deze organisaties. Graag de visie van de drie D-ministers over dit idee.
Overigens is het opbouwen van een uitzendbare civiele capaciteit een onderwerp dat zich bij uitstek leent voor samenwerking met andere gelijkgestemde landen in Europa. Het biedt een realistische mogelijkheid om tot taakspecialisatie te komen in Europees verband. Graag vernemen wij de mening van de drie D-ministers op dit punt.
Verder zijn wij benieuwd of de minister voor Ontwikkelingssamenwerking plannen heeft om meer samenhang te brengen in de inspanningen van de ngo's, in ieder geval in die operatiegebieden waar Nederland politiek en militair zijn nek uitsteekt. Is het een idee om voor bepaalde taken die met OS-geld worden gefinancierd een tender uit te schrijven waarop ngo's kunnen inschrijven? In de voorwaarden van de tender kunnen de gewenste output en het tijdpad voor het leveren van deze output nadrukkelijk worden vastgelegd. Of gebeurt dit al? Graag horen wij de visie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op dit onderwerp.
Overigens is de ngo-gemeenschap een erg gemêleerd en weinig transparant gezelschap; er zit veel kaf onder het koren. Met sommige ngo's moeten wij niet eens willen samenwerken. Heeft Ontwikkelingssamenwerking het kaf van het koren gescheiden en heeft Ontwikkelingssamenwerking een overzicht van die ngo's die als strategische partner kunnen worden aangemerkt in het kader van de drie D-benadering? Graag vernemen wij ook op dit punt de visie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Een ander aspect dat aandacht verdient, is de nadere praktische invulling van de d van diplomacy. De rauwe werkelijkheid van veel (post-)conflictgebieden is dat basale voorwaarden voor ontwikkeling bevochten moeten worden, of in elk geval een aanzienlijke, kostbare, militaire presentie vergen. Dezelfde militairen die de weg plaveien voor ontwikkeling, zijn evenzeer noodzakelijk voor het welslagen van diplomatie. Mijn oude baas, voormalig secretaris-generaal van de VN Kofi Annan, zei altijd: "You can do a lot with diplomacy, but a lot more with diplomacy backed by force." En gelijk had hij: zonder krijgsmacht kan men met de fluwelen handschoen van de diplomatie onder deze omstandigheden vaak geen vuist maken. Het is echter evenzeer waar dat de inzet van militaire middelen zonder dat er een politiek proces op gang wordt gebracht, tot mislukken is gedoemd. Misschien wordt het tijd om weer eens goed na te denken over nut en noodzaak van coercive diplomacy.
Het is overigens van groot belang dat professionele diplomaten de koppeling tussen vredes- en ontwapeningsprocessen kunnen versterken en verbinden met politieke processen op nationaal en internationaal niveau. In dit kader is het toevoegen van een politiek adviseur, de zogenaamde polad, aan de militaire staf te velde zo langzamerhand gemeengoed geworden, gelukkig. Dat veronderstelt echter dat de ministers Verhagen en Koenders een substantieel aantal frontline-diplomaten vrijmaken voor hoogwaardig diplomatiek handwerk onder operationele omstandigheden. Diplomatie bedrijven in een fragiele of falende staat, ingebed in een militaire context, vereist een goede training en voorbereiding; het is echt iets anders dan diplomatenwerk vanuit een ambassade. Zo moet er politieke bereidheid zijn om in fragiele staten te onderhandelen met krijgsheren en schurken die de orde van de dag bepalen. De spreekwoordelijke diplomatieke behoedzaamheid op dit gebied kan verstandig zijn, maar kan ook leiden tot angstvalligheid en risicomijdend gedrag. Ook een rigide houding tegenover de kritische dialoog met krijgsheren en rebellen biedt weinig ruimte voor diplomatieke initiatieven die deel moeten uitmaken van een drie D-benadering. De polad moet dus niet alleen goed zijn voorbereid op deze taken, maar ook voldoende mandaat hebben. Voorts moet de polad toegang hebben tot het bestaande diplomatieke netwerk en kunnen terugvallen op de kennis die aanwezig is op Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Dat vereist dat er een zogenaamde reach back-capaciteit, om het maar in goed Nederlands te zeggen, beschikbaar is bij BuZa en OS. Wij vragen ons af, of en, zo ja, hoe dit is georganiseerd. Graag krijgen wij een toelichting van de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op dit punt.
Voorzitter. Ik heb het tot nu toe voornamelijk gehad over een holistische benadering van externe veiligheid. De VVD-fractie is er echter van overtuigd dat een geïntegreerd veiligheidsbeleid zowel externe als interne veiligheid moet afdekken. Onze fractie was onder de indruk van de nieuwe nationale veiligheidsstrategie die door de vorige coalitie werd uitgewerkt en in april van vorig jaar door de huidige coalitie werd goedgekeurd. Internationaal loopt Nederland met deze strategie echt voor op andere landen. Onze fractie heeft echter het gevoel dat deze overheidsbrede aanpak meer succes heeft in het domein van de interne dan van de externe veiligheid. Kunnen de drie D-ministers aangeven in hoeverre zij betrokken zijn bij het proces van de nationale veiligheidsstrategie dat door BZK wordt gecoördineerd? Ook verneemt de VVD-fractie graag in hoeverre ook externe bedreigingen in de nationale risicobeoordeling worden verwerkt.
Voorzitter. Een laatste punt. Defensie en Ontwikkelingssamenwerking vullen elkaar voor een deel aan. Helaas communiceren de vaten nu echter ongelijk. Oorlogen en conflicten ontwrichten hele regio's. Het is precies daar waar de meest basale voorwaarden voor duurzame ontwikkeling ontbreken: veiligheid en stabiliteit. Voor de eerste humanitaire (opbouw)werkzaamheden onder deze moeilijke omstandigheden is de inzet van militairen onontkoombaar. Om een van de eerste secretarissen-generaal van de VN, Dag Hammarskjöld, te citeren: "it's not a job for soldiers, but only soldiers can do it". De militaire component van de drie D-benadering wordt nu helaas het meest verwaarloosd, om nog maar te zwijgen over het verlies aan operationeel vermogen van Defensie over de afgelopen én de komende jaren.
Tijdens het recentelijk gehouden Defensiedebat in deze Kamer heeft de VVD-fractie ervoor gepleit om de neergaande lijn van de defensiebegroting om te buigen naar een stijgende lijn. Zonder alle argumenten in extenso te herhalen, willen wij ook in het kader van dit debat over de drie D-benadering deze mening van de VVD-fractie nogmaals onder de aandacht brengen van de bewindslieden.
De heer Russell (CDA):
Voorzitter. Vandaag voeren wij een debat over het drie D-beleid, een beleid dat dagelijks onder vaak moeilijke omstandigheden in praktijk wordt gebracht. Ik wil mijn betoog beginnen daar waar Nederland dat nu het meest actief doet: in een van de moeilijkste regio's van een van de armste landen ter wereld, waar veiligheid en ontwikkeling geen vanzelfsprekendheid zijn, namelijk Uruzgan.
Begin dit jaar is hier dankzij Nederlandse inzet de eerste steen gelegd voor een groot politiecentrum. Dit centrum zal een gevangenis, een narcoticacentrum en een opleidingscentrum voor agenten omvatten, alsmede goed beveiligde huizen voor rechters. Het project wordt gefinancierd vanuit het Stabiliteitsfonds van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking; de kennis en contacten voor de totstandkoming ervan zijn afkomstig van Defensie; de bouw ervan wordt door Australische genie-eenheden ter hand genomen. Voorwaar een knap staaltje van drie D-beleid! Het is een staaltje dat in een notendop aangeeft hoe op lokaal niveau politie, bestuur en rechterlijke macht versterkt kunnen worden door nationale en internationale samenwerking. Kan de regering aangeven hoe dit project er thans voorstaat?
In de afgelopen jaren is er op het gebied van drie D het nodige tot stand gebracht. Wij realiseren ons in toenemende mate dat wederopbouw en duurzame ontwikkeling van conflictgebieden niet mogelijk zijn zonder veiligheid en stabiliteit. Andersom kunnen politieke stabiliteit en veiligheid niet gerealiseerd worden zonder merkbare vooruitgang in de leefomstandigheden van de plaatselijke bevolking. Deze onderlinge verwevenheid ligt ten grondslag aan het drie D-beleid, ook wel de comprehensive approach genoemd. Bij de drie D-benadering worden de beschikbare middelen – dat zijn politieke, diplomatieke, militaire en economische middelen – in samenhang ingezet. Dit vereist een geïntegreerde aanpak, waarbij departementen, internationale organisaties, non-gouvernementele organisaties, het bedrijfsleven en militairen een rol spelen.
De steigers hiervoor zijn door eerdere kabinetten-Balkenende neergezet. De Wederopbouwnotitie uit 2005 heeft nu een vervolg gekregen. Minister Koenders kondigde in zijn beleidsbrief van oktober 2007 aan, zich nadrukkelijker te zullen richten op fragiele staten bij de aanpak van het veelomvattende ontwikkelingsvraagstuk. Met de vrijgemaakte additionele middelen geeft het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid daadwerkelijk invulling aan de prioriteit aan fragiele staten. De CDA-fractie verwelkomt dit. Fragiele staten kunnen niet alleen een probleem vormen voor de lokale bevolking, maar ook een broeinest zijn van grensoverschrijdende criminaliteit, drugshandel, vluchtelingenstromen en terrorisme.
In toenemende mate wordt de rol hierbij voor de krijgsmacht onderkend, in het kader van zowel conflictpreventie en conflictbeheersing als van wederopbouw na een conflict. In tal van gebieden wordt hieraan op verschillende manieren invulling gegeven, door middel van militaire waarnemers in Zuid-Soedan, de inzet van een fregat bij Somalië om voedseltransporten te beschermen tegen piraten en de inzet van militaire deskundigen die de veiligheidssector helpen hervormen. Ook Defensie investeert nadrukkelijk in het drie D-beleid. Zo worden met de beleidsnota "Wereldwijd Dienstbaar" de CIMIC- en SSR-capaciteiten versterkt.
Uruzgan vormt op dit moment en voor de komende jaren het zwaartepunt van de Nederlandse drie D-inzet. Wij zijn met ruim 1600 militairen actief in heel Afghanistan, maar vooral in Uruzgan. Bovendien zijn wij er een van de grootste donoren. Er wordt hier veel ervaring opgedaan in de samenwerking tussen Defensie en Ontwikkelingssamenwerking; waarschijnlijk is deze nog nooit zo intensief geweest. Het resultaat mag er tot nu toe best zijn. Er zijn honderden projecten van de grond gekomen, van gezondheidszorg tot landbouw en economie. Jammer genoeg blijft de wederopbouw in de beeldvorming tot nu toe onderbelicht. Welke strategie heeft de regering hierbij gehanteerd?
Een en ander neemt niet weg dat er nog steeds cultuurverschillen tussen Defensie en Ontwikkelingssamenwerking bestaan. Zo willen militairen direct op een probleem afgaan om het ter plekke op te lossen. Maar duurzame ontwikkeling is een kwestie van generaties, zeker in Afghanistan. Niet alles verloopt vlekkeloos; verbeteringen zijn mogelijk.
Een voorbeeld hiervan vormt de situatie na de slag om Chora in 2007. Nadat de taliban teruggeslagen waren en de rust in het gebied wedergekeerd was, ontstond al gauw de behoefte om het succes van de gewonnen slag te verzilveren door snel met opbouwprojecten te beginnen. Hierbij stuitte men echter op problemen. De besteding van benodigde gelden voor projecten kan namelijk niet vanaf Kamp Holland plaatsvinden, maar moet via de Nederlandse ambassade en de Afghaanse regering in Kabul verlopen. Dat is omslachtig en bureaucratisch. Zo vindt de bouw van scholen plaats via de uitrol van nationale programma's. Het probleem is echter dat de uitvoeringscapaciteit van de Afghaanse overheid gering is en de strijkstok vaak lang is, zowel op landelijk als provinciaal niveau. Dat kan erop neerkomen dat er in Chora pas in 2010 scholen staan, zo verzuchtte luitenant-kolonel Rietdijk, commandant van het PRT, afgelopen januari in een interview. Klopt dat? Hoewel er veel gebeurt op het gebied van onderwijs – er gaan in Uruzgan inmiddels meer dan 20.000 kinderen naar school; in 2001 waren er minder dan 1000 scholen en thans meer dan 9000 – is het toch de vraag in hoeverre Nederland over voldoende flexibele instrumenten beschikt om opbouwprojecten snel genoeg tot stand te brengen.
Het is voor Defensie onmogelijk om ngo's aan te sturen; zij leggen geen verantwoording af aan de politiek. Dat is terecht, want ieder heeft zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Maar als de situatie erom vraagt en de overheid in Kabul of de ngo's niet kunnen of willen leveren, waarom zou Defensie dan niet zelf, in overleg en in samenwerking met de lokale bevolking, projecten kunnen uitvoeren? De krijgsmacht beschikt bijvoorbeeld over genie-eenheden. Bij gebrek aan een overheid hebben in Afghanistan de stamoudsten gezag; zij kunnen aangeven waaraan behoefte is. Er is geen regel die zich daartegen verzet. Commandant Rietdijk gaf aan wel te willen maar niet te kunnen: het geld ontbreekt. Van de 75 mln. aan ontwikkelingsgelden die Nederland in 2007 beschikbaar stelde voor Uruzgan, was slechts 2 mln. bestemd voor ClMIC-activiteiten. Is de regering bereid een forse verhoging van CIMIC-budgetten voor Uruzgan te overwegen? Natuurlijk moeten militairen niet de rol van ontwikkelingswerkers op zich nemen, maar juist in onveilige situaties zijn ze soms de enigen die aan opbouwwerk kunnen doen.
Deze situatie gaat echter niet alleen op voor Uruzgan, waar de VN nog geen kantoor durven te openen. Ook in andere operatiegebieden kan het dermate onveilig zijn dat de VN of ngo's zich er niet durven te vertonen. Juist in fragiele staten ontbreekt het vaak aan een overheid die de capaciteit heeft om ontwikkelingsprojecten te kunnen uitvoeren. Maar de behoefte bij de bevolking aan verbetering van de leefomstandigheden is er niet minder om. Het belang om in het kader van het drie D-beleid daaraan tegemoet te komen, is groot; het belang van CIMIC is dus ook groot. De Nederlandse krijgsmacht wordt namelijk in toenemende mate ingezet om de vrede en dus de hearts and minds van de bevolking te winnen.
Zoals de minister voor Ontwikkelingssamenwerking weet, kunnen militairen ontwikkelingsrelevante activiteiten verrichten. Dankzij de inzet van zijn voorgangster, mevrouw Van Ardenne, zijn in maart 2005 zes nieuwe thema's onder de ODA-criteria gebracht. Destijds heeft mijn fractie ook gepleit voor verruiming van de ODA-normen voor dit soort gevallen. Dat was niet zonder reden: over het jaar 2006 is aan deze activiteiten namelijk een bedrag van 27,9 mln. uitgegeven. Het gaat dus om relevante activiteiten, die nu daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden.
De Nederlandse inzet ging destijds evenwel verder dan deze zes activiteiten. Nederland had zelfs een casebook opgesteld en ter beschikking gesteld aan de OESO. De huidige minister heeft de discussie over verdere verruiming echter in de ijskast gezet. Er zou geen draagvlak zijn voor heropening van de discussie. Dat is opmerkelijk, omdat zowel VN, NAVO als EU de verwevenheid tussen veiligheid en ontwikkeling onderkend hebben. Draagvlak kan ook gecreëerd worden door een voortrekkersrol van Nederland, die wij op tal van terreinen vervullen. Kan de regering haar standpunt in dezen verduidelijken?
De CDA-fractie wil de minister daarbij graag een handje helpen. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA heeft in het rapport "Zo ver de wereld strekt" in bijlage 3 een lijst van activiteiten op het snijvlak van vrede en veiligheid opgesteld die wel ontwikkelingsgerelateerd zijn, maar nog niet onder de ODA-criteria vallen. Een voorbeeld hiervan is het trainen van militairen voor openbareordetaken, in feite politietaken. Hoe beoordeelt de regering deze lijst van activiteiten, los van de vraag of er in de OESO draagvlak voor zou bestaan? Is de regering bereid deze discussie mee te nemen in de verkenningen naar de toekomst van Defensie? De CDA-fractie vindt dat gebrek aan internationale consensus een effectief drie D-beleid niet in de weg mag staan; activiteiten op het snijvlak van veiligheid en ontwikkeling zijn er te belangrijk voor. Financiering ervan kan nu al vanuit het non-ODA-deel van het Stabiliteitsfonds plaatsvinden. Acht de regering de middelen daartoe in dit fonds toereikend?
Overigens is voor wederopbouw van conflictgebieden meer nodig dan alleen de veiligheidssector. Het gaat ook om opbouw van bestuur en rechtsstaat en het stimuleren van de lokale economie. Er is dus meer interdepartementale samenwerking nodig dan alleen tussen de drie D-departementen; capaciteit en deskundigheid van andere ministeries, zoals EZ, BZK, Justitie en Financiën, zijn ook nodig. Is de regering dit met de CDA-fractie eens en wat wordt op dat gebied al gedaan? De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft in zijn beleidsbrief de contouren geschetst van de Nederlandse inzet in fragiele staten, inclusief een pool van gekwalificeerde medewerkers, die verder zal gaan dan een samenwerking tussen Buitenlandse Zaken en Defensie alleen. Hoe staat het daar nu mee?
Het drie D-beleid krijgt niet alleen nationaal gestalte, maar ook internationaal. De CDA-fractie ziet op het gebied van de civiele missies en de daarvoor benodigde expertise een grotere rol weggelegd voor de Europese Unie. Onlangs pleitte de WRR hier ook voor in haar rapport "From War to the Rule of Law" De moeite die het de EU gekost heeft om een bescheiden missie van 126 politiefunctionarissen in Afghanistan van de grond te krijgen – het kostte bijna een jaar – heeft duidelijk gemaakt dat hier nog een wereld te winnen valt; ondertussen is er al de Europese Gendarmerie Force, die goed opgeleid en geoutilleerd is voor dit soort missies. Wat mijn fractie betreft, wordt deze politiemacht uitgebreid, zodat wij niet steeds op ad-hocbasis hoeven te werken. Bovendien zijn, zoals de WRR ook concludeerde, stroomlijning van procedures en snellere en effectievere besluitvorming nodig. Gelukkig zal met het Verdrag van Lissabon een stap voorwaarts gezet worden, maar een verdrag alleen is natuurlijk niet genoeg. Op welke wijze wil de regering zelf bijdragen aan verdere verbetering van het Europees veiligheids- en defensiebeleid?
Ook voor de NAVO is een belangrijke rol weggelegd. In het kader van drie D zijn voor de CDA-fractie vooral meer CIMIC-eenheden, trainingscapaciteit en transportmiddelen nodig. Zo heeft de NAVO-trainingsmissie in Irak maar liefst 10.000 Irakese veiligheidstroepen getraind. Hoewel de veiligheidssituatie in Irak anders doet vermoeden, is dat een voorbeeld dat navolging verdient in meer gestructureerde vorm. In het debat over de NAVO van 21 maart 2006 heb ik gepleit voor de oprichting van een gestructureerde NAVO-trainingsmacht. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Bot, heeft dit pleidooi destijds overgenomen. Kan de regering aangeven wat er sindsdien binnen de NAVO tot stand gebracht is en of hier nog wel aandacht voor is?
Bovendien kan de NAVO door de inzet van transportmiddelen de logistiek en het vervoer verzorgen van troepen van bijvoorbeeld de Afrikaanse Unie, zoals eerder bij Darfur. Daarom staat de CDA-fractie ook positief tegenover het C17-initiatief en de Nederlandse deelname eraan. Bij dezen wil ik de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie complimenteren met het feit dat zij Nederlandse deelname voor 500 vlieguren per jaar mogelijk hebben gemaakt. Wij kunnen ons bovendien goed voorstellen dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook meedoet. Aldus kan de luchttransportcapaciteit waarover Nederland komt te beschikken, niet alleen voor Defensie- maar ook voor ontwikkelingssamenwerkingsdoeleinden ingezet worden; dat zou nog eens drie D zijn! Hoe kijkt de regering daar tegenaan?
Alle nationale en internationale inzet ten spijt is het succes van drie D-beleid niet altijd gegarandeerd. Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA is hier ook op ingegaan: "Failed states hebben vaak geen enkele democratische en rechtsstatelijke ervaring of traditie, beschikken over een nauwelijks functionerende overheid en lopen het risico ook na jaren van relatieve rust weer terug te vallen in chaos. Vaak worden deze landen gekenmerkt door complexe interne verhoudingen en spanningen, waarbij de loyaliteit van verschillende bevolkingsgroepen niet vanzelfsprekend bij de nationale staat ligt, maar bij de eigen stam, etnische of religieuze groepering. (...) Bij het wegvallen van een seculiere dictatuur kan vervolgens extremisme en religieus fundamentalisme de kop opsteken, dat een bedreiging vormt voor pogingen om een democratische rechtsstaat van de grond te krijgen. De problematiek van diepgewortelde culturele verschillen met de verworvenheden van het Westen die wij voor vanzelfsprekend houden, mag kortom niet onderschat worden. De conclusie mag echter niet zijn dat wij ons dan maar terugtrekken uit gebieden waar deze verworvenheden bevochten moeten worden; integendeel."
Met andere woorden: de werkelijkheid is weerbarstig. De Amerikanen zeggen: "the enemy has a vote". In Afghanistan doen de taliban er alles aan om het proces van stabilisatie en wederopbouw te saboteren. Het is dan ook vaak een proces van lange adem, van geduld, van kleine stappen vooruit en helaas soms achteruit. Los van terrorisme en rebellie werken westerse blauwdrukken en modellen ook meestal niet zomaar. Het is zaak ons in te leven en aan te passen aan de lokale situatie. Lokale oplossingen vragen om een lokale aanpak. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat niet te snel verkiezingen moeten worden gehouden. Langdurig commitment van de internationale gemeenschap is hoe dan ook noodzakelijk, of het nu gaat om Afghanistan en Irak of om grote delen van Afrika, Bosnië of Kosovo. Dit is dus een reden te meer voor een goed drie D-beleid. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?
Ideologische oogkleppen tussen Ontwikkelingssamenwerking en Defensie helpen daarbij niet. Een veel gehoord misverstand is dat militaire presentie een extra risico voor ontwikkelingswerkers zou betekenen. Militairen zouden vuur aantrekken en ngo's zouden als hun verlengstuk worden gezien. Het tegendeel is echter waar. Een islamitisch land als Turkije dacht het in Afghanistan wel alleen met ontwikkelingswerkers af te kunnen. Maar ook zij werden geconfronteerd met aanslagen en moesten vervolgens alsnog de NAVO om bescherming vragen. Basale voorwaarden voor ontwikkeling moeten soms dus bevochten worden of vergen in elk geval een aanzienlijke en kostbare militaire presentie. De krijgsmacht maakt derhalve een essentieel onderdeel uit van de drie D-strategie, dat wij niet mogen verwaarlozen. In het drie D-beleid versterken de drie pijlers veiligheid, ontwikkeling en diplomatie elkaar. Het bouwwerk is dus méér dan de som der delen. Dat geldt ook in negatieve zin: als een van de pijlers wegzakt, zakken de overige twee ook in, met alle gevolgen voor het bouwwerk van dien.
Dat moeten wij niet laten gebeuren. Ondanks onmiskenbare versterkingen in het vermogen van de krijgsmacht om zijn bijdrage te leveren aan het drie D-beleid, moet Defensie ook in deze kabinetsperiode weer diep snijden. Incidenteel wordt er zeker bijgeplust, maar dat is net genoeg om de kosten van de missie in Uruzgan te dekken. Met een gelijkblijvend budget en steeds hoger oplopende kosten zal Defensie zijn ambitieniveau in de toekomst niet meer waar kunnen maken. Als deze trend zich doorzet, strekken de gevolgen verder dan de krijgsmacht alleen. Dan is ook de positie van Nederland als belangrijke speler op het wereldtoneel en als bondgenoot in het geding. Onze invloed binnen de NAVO op het proces in Afghanistan heeft bijvoorbeeld alles te maken met de omvang en kwaliteit van onze militaire bijdrage aan ISAF in Uruzgan, wat dus alle reden vormt voor de verkenningen die het kabinet uitvoert naar de toekomst van de krijgsmacht. De CDA-fractie heeft hierover in het Defensiedebat van 15 april reeds een helder signaal afgegeven. Ik wil daar enkele aandachtspunten aan toevoegen.
Ten eerste vindt het type operatie dat de krijgsmacht de afgelopen en komende jaren uitvoert, plaats tussen de bevolking tegen een irreguliere tegenstander. Militairen moeten als het ware in één gebied diplomaat, opbouwer en strijder tegelijk zijn. De minister van Defensie is in een lezing op 1 juni 2007 voor de Adviesraad Internationale Vraagstukken in dit Huis ingegaan op de "war amongst people". De consequenties hiervan voor de omvang, samenstelling en inrichting van de krijgsmacht waren voor de minister toen nog niet goed helder. Kan hij aangeven hoe hij er inmiddels over denkt?
Ten tweede, en in aansluiting op het voorgaande, maakt Nederland in Uruzgan veel gebruik van private bedrijven, zo bleek uit een advies van de AIV. Voor zover bekend is daaraan nu al 150 mln. uitgegeven en de operatie is pas op de helft. Wij blijken niet zonder te kunnen. Zo wordt de brandstof van de taskforce geleverd door de private partij Danish Camp Supply, per truck uit Pakistan het operatiegebied in. Zulke konvooien vormen een geliefd doelwit van de taliban. Hoe kunnen situaties als met Blackwater en de daarbij gevallen burgerslachtoffers voorkomen worden? Wie is bij dergelijke incidenten politiek verantwoordelijk en juridisch aansprakelijk? Waarom neemt de regering de aanbeveling van de AIV eigenlijk niet over?
Ten derde vereist het drie D-beleid deskundig, goed opgeleid en ervaren personeel. Uitzendingen zoals in Afghanistan, maar ook in Bosnië zijn kaderzwaar. Het flexibele personeelssysteem van Defensie moet daarom niet alleen op verjonging van de krijgsmacht gericht zijn. Het kost minder dan een jaar om Bushmasters te verwerven en in Uruzgan in te zetten, maar het kost wel tien jaar om een ervaren sergeant-majoor op te leiden. Kan de minister van Defensie aangeven hoe aan het personele aspect aandacht besteed wordt?
In deze "chambre de réflexion" is het ook zaak om aandacht te besteden aan de lange termijn. De demografische ontwikkelingen laten er geen misverstand over bestaan: Europa zal een steeds kleiner deel van de wereldbevolking vormen in een wereld die er bepaald niet stabieler op geworden is. Het belang van landen in Afrika en de Greater Middle East om zelf verantwoordelijkheid te dragen voor vrede en veiligheid zal alleen maar toenemen en daarmee het belang van ons drie D-beleid. Het zijn immers de landen in die regio's die in eerste instantie het meeste last hebben van instabiliteit. De CDA-fractie verzoekt de regering om deze aspecten mee te nemen in haar verkenningen.
Ik begon mijn betoog in Uruzgan en ik wil daar ook eindigen. Onlangs is daar in het PRT-huis een certificaat uitgereikt aan twaalf lokale boeren, die met succes een cursus fruitboomteelt hebben afgerond. Met de opgedane kennis gaan deze boeren de provincie in om hun collega's les te geven in de fruitteelt. Dit soort opleidingen, ook voor bijvoorbeeld de saffraanteelt, wordt verzorgd door Growing Sales Exchange. Deze Nederlandse organisatie is met subsidie van Ontwikkelingssamenwerking in Uruzgan gestart met de saffraanteelt, het inrichten van boomgaarden, het verbouwen van groente en start op korte termijn ook met pluimveeteelt. Vorig jaar is 26 hectare saffraan geplant en begin januari werden maar liefst 100.000 fruitbomen aangeboden aan boeren in Uruzgan. Het is weliswaar een relatief klein, maar toch een mooi voorbeeld van hoe de lokale economie gestimuleerd kan worden en hoe tegelijkertijd een alternatief geboden kan worden voor de papaverteelt. Het is een voorbeeld waaruit blijkt dat het ook onder moeilijke omstandigheden waarin offers gebracht worden, wel degelijk mogelijk is om mensen aan de andere kant van de wereld een perspectief op een beter en menswaardig bestaan te geven; zij hebben daar recht op. Kan de regering inzicht geven in de voortgang van een aantal andere projecten, wellicht in een aparte notitie aan deze Kamer?
De heer Vliegenthart (SP):
Mevrouw de voorzitter. Ik spreek ook namens de fractie van de Partij voor de Dieren. Vorige week was ik in Berlijn, bij de Parlementaire Assemblee van de NAVO. Daarin hebben volksvertegenwoordigers zitting van alle NAVO-lidstaten. Heel interessant. Als de heer Koenders geen minister was geworden, zou hij nog steeds president van deze Assemblee geweest. Het kan verkeren. De wisseling van functie maakt de minister in mijn ogen overigens niet minder internationalistisch. In een wereld met zoveel onrecht en ongelijke verhoudingen en kansen voor mensen, is voor een minister voor Ontwikkelingssamenwerking "thuis" en wereldwijd veel goed werk te doen. Aangezien dit het eerste optreden van deze minister is in deze Kamer en in deze termijn, wens ik hem namens mijn fractie alle succes. Wellicht verrast het minister Verhagen dat ik in Berlijn was. Hij schijnt immers te denken dat fractieleden van de SP nooit over de grens gaan en dat zij permanent in schuttersputjes achter onze dijken liggen omdat zij bang zijn voor het vreemde. Die wijsheid heeft hij wellicht van zijn provinciegenoot Timmermans. Hij meende afgelopen week te moeten rondtoeteren dat mijn fractie zich achter ouderwetse, socialistische waterlinies wil verschuilen, uit angst voor de neoliberale globalisering. Tegen minister Verhagen zeg ik dat hij ons moet benaderen als hij iets wil weten over onze ideeën, motieven, voorstellen en aanpak in plaats van de heer Timmermans. Laatstgenoemde heeft het immers al moeilijk om zijn eigen partij helder te zien, laat staan dat hij kan begrijpen wat ons drijft. Voor zijn duidelijkheid zeg ik nogmaals dat de SP-fractie socialistisch is, alsmede optimistisch en realistisch. Zij is daarom per definitie internationalistisch. Ons congres zingt niet De Internationale maar wel het prachtige lied van Karel Glastra van Loon: "Een mens is meer". Dat lied bevat onder meer de volgende strofe: "Het rijke Westen is geen eiland en Europa is geen fort. Wie bang is voor wat vreemd is, doet vooral zichzelf tekort." Ik hoop dat de minister die woorden begrijpt. Zo niet, dan wil ik die op een bepaald moment voor hem zingen.
Wij debatteren vandaag over een begrip, namelijk de drie D-benadering. Dat woord kan met recht een buzzword worden genoemd. Op grond van mijn onderzoek aan de VU naar corporate governance – dat is ook een concept dat plotseling opdook – is mij duidelijk geworden dat het gebruik van dergelijke buzzwords problemen kan veroorzaken. Die woorden komen heel snel op, worden door iedereen belangrijk gevonden en krijgen heel veel aandacht. Zij worden vaak dermate vaag en allesomvattend gedefinieerd dat het lastig is om er greep op te krijgen. Buzzwords zijn vaak het antwoord op plotselinge en dramatische ontwikkelingen. Voor het begrip "corporate governance" waren het de schandalen rond Enron en Ahold. Voor de drie D-benadering zijn dit zonder enige twijfel de aanslagen van 11 september geweest. Vanaf toen was voor iedereen duidelijk dat veiligheid nooit alleen met militaire middelen af te dwingen is en dat zij altijd in samenhang gezien moet worden met andere beleidsinstrumenten. De drie D-benadering is daarvan het resultaat, evenals haar NAVO-equivalent "de comprehensive approach". In Wereldwijd dienstbaar – dat is het document waarin de minister van Defensie zijn plannen ontvouwt – is een en ander goed omschreven: "De samenwerking met civiele autoriteiten ten behoeve van de nationale veiligheid is op een nieuwe leest geschoeid. Meer dan ooit zijn militaire inspanningen wereldwijd dienstbaar aan een geïntegreerde benadering: de drie D-benadering die betrekking heeft op Diplomacy, Defense en Development en die het buitenlandse beleid van de regering kenmerkt." Dit klinkt goed, maar een en ander schreeuwt tegelijkertijd om uitwerking op strategisch en beleidsmatig niveau. In dit licht is het verwonderlijk dat er geen enkel regeringsdocument bestaat waarin de kernpunten van dit drie D-beleid systematisch worden uitgewerkt. Sterker nog, voor mij is zelfs na bestudering van de regeringsdocumenten nog tamelijk onduidelijk wat er met de drie D-benadering beoogd wordt. Misschien is dat aan mij te wijten. Ik ben immers nog jong en pas een jaar Kamerlid. Ik ben politiek lang niet zo gepokt en gemazeld als de vertegenwoordigers van de regering achter de tafel. Toch meen ik dat er meer aan de hand is. Volgens mij trapt de regering in een bekende valkuil: door te kiezen voor een motto dat zo veilig en overtuigend klinkt, is niemand meer kritisch en wordt het denken onwillekeurig afgeremd. Daaraan ligt zonder twijfel geen boze opzet ten grondslag. Het buitenlandbeleid van de Nederlandse regering kent al langere tijd welluidende uitgangspunten die nauwelijks bediscussieerd worden: de woorden"people-planet-profit" worden door iedereen uit de kast gehaald die goodwill wil kweken. En de overtuigend klinkende slogan "Trade not aid" werd een paar jaar later even gemakkelijk ingeruild voor "aid for trade". Het zijn allemaal goede one-liners die door gebrek aan inhoudelijke onderbouwing uiteindelijk een plaatsje in het "lege hulzenmuseum" zullen krijgen als wij daarvoor niet oppassen.
Ik gun de regering haar slagzinnen en buzzwords, maar die dienen onderbouwd en zo concreet mogelijk uitgewerkt te zijn. In mijn inbreng probeer ik daaraan een bijdrage te leveren. Allereerst sta ik stil bij de doelstellingen van het beleid waarvoor de drie D-benadering het geëigende middel wordt gevonden. Vervolgens ga ik in op de wijze waarop de drie D-aanpak in Afghanistan vorm krijgt en op de problemen waarop men in dat concrete geval stuit. Daarna zal ik in het licht van de discussie over het nieuwe strategische concept van de NAVO ingaan op de door deze organisatie gehanteerde comprehensive approach. Tot slot zal ik een aantal opmerkingen maken over de budgettaire consequenties van de drie D-benadering.
De vraag is wat precies de beleidsdoelstellingen zijn waarvoor de drie D-benadering het geëigende middel is. Welke doelstellingen verbinden de Nederlandse missies in bijvoorbeeld Afghanistan, Bosnië, Irak en Tsjaad? Een korte blik over onze grenzen leert dat de drie D-benadering voor verschillende doelen aangewend kan worden. Volgens Jan Gruiters, directeur van IKV Pax Christi, kent Zweden een drie D-benadering waarbij humanitaire belangen voorop staan en staan de VS een geïntegreerde aanpak voor die het eigenbelang centraal stelt. Voelt de Nederlandse regering zich het meest thuis bij de Zweedse uitgangspunten of bij de Amerikaanse? Kunnen de ministers dit cruciale startpunt nader toelichten? Uit het zojuist aangehaalde citaat uit Wereldwijd dienstbaar maak ik op dat het voornaamste doel van de Nederlandse drie D-benadering de eigen nationale veiligheid is. Is dat juist? Zo ja, wat vindt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van het feit dat zijn geld gebruikt wordt voor de nationale veiligheid? Vanuit ontwikkelingsorganisaties wordt al sinds jaar en dag kritiek geuit op een benadering die ontwikkelingshulp ondergeschikt maakt aan de eigen veiligheid. Ontwikkelingsorganisaties worden in conflictgebieden geconfronteerd met beleidsdoelstellingen die botsen met hun eigen inzet. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Aprodev – dat is de Europese koepel van kerkelijke hulporganisaties – in zijn rapport Whose security het volgende opmerkt: "The prime objective of overseas aid must remain poverty reduction and not global security. Changing development priorities to meet security goals would only serve to compromise both. The distinct contribution of development assistance is to tackle the longer-term, underlying causes of global insecurity linked to poverty and inequality." Deelt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dit uitgangspunt? Hoe is een en ander in de drie D-benadering verwerkt?
In haar inaugurele rede "Saving lives or saving societies, realities or relief and reconstructing" betoogt Thea Hilhorst – zij is hoogleraar Humanitaire hulp en wederopbouw aan de Universiteit Wageningen – dat ontwikkelingshulp vaak een discontinue karakter kent. Terwijl de bevolking in conflictsituaties probeert om zich zo goed en kwaad als het kan te redden en tracht een zo normaal mogelijk leven te leiden, heeft het Westen de neiging om in een kramp te verschieten. Regeringen en internationale organisaties reageren vaak te laat en halfslachtig. De situatie in Darfur is daarvan helaas een tekenend voorbeeld. In hoeverre ziet de regering in de drie D-benadering de mogelijkheid om sneller en adequater te reageren? Op welke punten heeft integratie van de verschillende beleidsinstrumenten meerwaarde? En hoe wordt binnen de drie D-benadering na conflicten invulling gegeven aan de reconstructiefase? Thea Hilhorst geeft in haar rede aan dat deze fase van cruciaal belang is, maar dat die slechts in beperkte mate aandacht krijgt in het beleid van internationale organisaties en regeringen. Graag wil ik een reactie van de betrokken ministers op dit punt.
Het gevaar van de drie D-benadering is dat deze methode ertoe uitnodigt verschillende doelen met elkaar te vermengen. Die doelstellingen kunnen bovendien tegenstrijdig zijn. Daarmee gaat de potentiële meerwaarde van de drie D-benadering zonder meer verloren. Dat lijkt mij geen goede zaak. Wij moeten in het buitenland eenduidig zijn over onze doelstellingen. Alleen dan wordt ook voor de bevolking in andere landen duidelijk met welk doel wij iets doen. Alleen op die wijze kunnen we het vertrouwen ter plaatse winnen. Als wij voor onze veiligheid interveniëren, dienen wij dat alleen te doen met een duidelijk en een ondubbelzinnig volkenrechtelijk mandaat. In een eerder debat met deze Kamer is gebleken dat de minister van Buitenlandse Zaken van mening is dat de inval in Irak is gebaseerd op een dergelijk mandaat. Van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking weten wij dat hij die mening niet deelde toen hij parlementariër was. Daarmee is aangegeven hoe moeilijk deze kwestie "ligt". Als wij het desalniettemin over het mandaat voor interventie eens zouden worden, als onderdeel daarvan putten bouwden en scholen in het leven riepen om de lokale bevolking voor ons te winnen, was dat in de eerste plaats een militair doel: de veiligheid van onze eigen militairen met wellicht "spin offs" voor de lokale ontwikkeling. Wij moeten het niet mooier maken dan het is. Voor ontwikkelingssamenwerking geldt dat allereerst de belangen van de bevolking ter plaatse centraal dienen te staan. Daarop dienen onze activiteiten te worden afgestemd. Capacity building op alle terreinen hoort daarbij voor de veiligheid ter plaatse en indirect voor onszelf.
Laat ik er maar ronduit voor uitkomen: mijn fractie vindt de drie D-benadering die de regering hanteert ronduit problematisch. Wij hebben de indruk dat datgene wat op papier goed klinkt, in de praktijk op tal van indringende problemen stuit. In de praktijk blijken de beleidsdoelstellingen diffuus te zijn. Ik zal dat aan de hand van de Nederlandse betrokkenheid in Afghanistan uitwerken.
In Afghanistan wordt de Nederlandse missie geconfronteerd met tegenstrijdige doelen. Enerzijds dient er oorlog gevoerd te worden tegen het internationaal terrorisme. Anderzijds maakt de Nederlandse bijdrage deel uit van een wederopbouwmissie die dient bij te dragen aan de ontwikkeling van een land dat volgens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over vijftien jaar wellicht het niveau van Bangladesh heeft bereikt. Hoe gaat de regering daarmee om? Hoe verhoudt zich de missie bijvoorbeeld ten opzichte van de taliban? Moeten wij met die krijgsheren – dat zijn de woorden van de heer Van Kappen – spreken en onderhandelen? Wil de Nederlandse regering de taliban volledig verslaan om zodoende het internationaal terrorisme een klap toe te brengen, of wil zij reëel onderhandelen om zodoende de ontwikkeling van het land vooruit te helpen? De afgelopen jaren zijn Afghanistan en Irak de voornaamste bestemmingen van de jihadisten geworden. Zij zien in die landen het ideale slagveld voor de strijd met de grote vijand: de Verenigde Staten en haar bondgenoten. De grootste slachtoffers van deze strijd zijn de lokale bevolking en de buurlanden. Dat roept de vraag op in hoeverre in deze context de drie D-benadering daadwerkelijk een deel van de oplossing kan zijn. Is het niet in de eerste plaats noodzakelijk om de doelen duidelijk te definiëren? Of is dat al gebeurd? Zo ja, wat is dan het primaire doel? Is het de wederopbouw van Afghanistan of de oorlog tegen het internationaal terrorisme? Als wij die doelen nader in ogenschouw nemen, is de vraag of het voor de lokale bevolking en de buurlanden niet veel beter zou zijn als er onderhandeld werd door de strijdende partijen, waartoe de NAVO-troepen toch echt behoren. Dit werd afgelopen week tijdens de NAVO-PA hartstochtelijk bepleit door de Pakistaanse senator Khan. Hij is de vertegenwoordiger van de Pakistaanse Volkspartij van de onlangs vermoorde Benazir Bhutto. Volgens Khan is de oorlog vooral rampzalig voor de bevolking van Afghanistan, alsmede voor die van Pakistan. Zijn land heeft aan de grens met Afghanistan al meer dan duizend soldaten verloren. Naarmate de oorlog langer duurt, is de kans groter dat die naar Pakistan overslaat. Volgens senator Khan kan alleen een onderhandeld einde van de oorlog dat voorkomen. Mijn fractie is het van harte met hem eens. Deelt de regering deze opvatting van onze Pakistaanse collega?
Niet alleen politici uit de regio hebben grote bedenkingen bij de aanpak van de Westerse bondgenoten. Ook ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties hebben problemen met de Nederlandse aanpak in Uruzgan. Ik verwees daarnaar eerder in mijn betoog en hoorde dat ook de heer Russell dat memoreerde. Willem van Put van Healthnet TPO liet in HP de Tijd van oktober 2007 weten dat de komst van Nederlandse militairen het voor zijn organisatie onmogelijk gemaakt heeft om nog langer in de regio actief te zijn. De Nederlandse militaire aanwezigheid bood geen bescherming, maar die vormde een bedreiging omdat Westerse ontwikkelingswerkers door de taliban voor de vijand werden aangezien. Die uitspraken sluiten aan bij de bevindingen van Thea Hilhorst. Zij stelde in haar eerdergenoemde rede dat sinds de oorlog tegen het internationaal terrorisme, humanitaire hulp actiever wordt ingezet door de landen die interveniëren. Dat brengt behoorlijk wat problemen met zich mee. Daardoor wordt het voor hulporganisaties immers steeds lastiger om de steun van de plaatselijke bevolking te winnen: de internationale interventies hebben vaak tegengestelde doelstellingen. Is dit verschijnsel bij de Nederlandse regering bekend? Zijn deze interne spanningen binnen de drie D-benadering tussen defense en development al kritisch onderzocht?
Ik kom bij de derde D van de benadering die staat voor diplomatie. Hoe krijgt die op dit moment vorm in Afghanistan? Christa Meindersma gaf op het symposium "Militaire Operaties voor Vrijheid en Solidariteit: Vredesmissies of Vredesmisser" aan dat diplomatie vaak het ondergeschoven kindje is van de drie D-benadering. Nederland heeft zich in Uruzgan sterk gemaakt voor het vervangen van de lokale gouverneur. Gaat de Nederlandse diplomatie in de context van Afghanistan nog verder? Wat is het doel daarvan? Is er bijvoorbeeld een politiek plan over de wijze waarop de oorlog in dit land beëindigd kan worden? De eerder genoemde Pakistaanse senator Khan verweet de NAVO dat zij wel een plan heeft voor de oorlog, maar niet voor de vrede. Heeft hij gelijk? Welke diplomatieke plannen heeft de NAVO ontwikkeld om een eind te maken aan de oorlog in Afghanistan? Het zijn overigens de militairen die erkennen dat zij met de geïntegreerde aanpak soms moeilijk uit de voeten kunnen. Binnen de NAVO horen wij ook kritiek op datgene wat daar de comprehensive approach heet. Daarbij gaat het om het spanningsveld tussen "bonding" en "bridging". Enerzijds wordt militairen geleerd zich aan elkaar te binden om zodoende gezamenlijk de vijand te verslaan. Anderzijds wordt van hen verwacht dat zij een brug slaan naar de lokale bevolking. Dat kan zelfs goedopgeleide militairen voor problemen plaatsen. Toch stelde generaal Ramms tijdens de voorjaarszitting van de NAVO-PA dat de comprehensive approach deel zou moeten uitmaken van het nieuwe strategische concept waaraan op dit moment binnen de NAVO hard gewerkt wordt. Delen de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie die opvatting? Hoe staat het met de inbreng van de Nederlandse regering ten aanzien van het nieuwe strategische concept? Alle Nederlandse vertegenwoordigers bij de NAVO-PA zijn ervan overtuigd dat er een nieuw strategisch concept komt. Is de Nederlandse regering ook al zover? Deelt zij de opvatting van de secretaris-generaal De Hoop Scheffer dat voor alle lidstaten echt de tijd is aangebroken om over deze kwestie een breed parlementair en publiek debat te voeren? Ik vind de opmerkingen van de heer Van Kappen over de relatie tussen de NAVO, de EU en de VN in deze context bijzonder behartenswaardig. Ik denk dat wij ook met dit parlement het debat over de toekomst van de NAVO moeten voeren. Gelukkig hebben wij daartoe naar aanleiding van het Defensiedebat de eerste stappen gezet. De NAVO-assemblee gaat daarmee, met instemming van de Nederlandse delegatie, in ieder geval stevig aan de slag. Maar wat doen wij in Nederland, achter onze dijken, met deze belangrijke kwestie?
De drie D-aanpak heeft niet inhoudelijke componenten. Die heeft ook financiële consequenties. Aan het eind van mijn betoog sta ik daarbij stil. In hoeverre is het de bedoeling van de drie D-aanpak dat de budgetten van Defensie, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking met elkaar verweven worden? Iets dergelijks is op zichzelf geen nieuw verschijnsel. In de periode van het kabinet-Balkenende II mocht het ministerie van Defensie meerdere malen aanspraak maken op het budget voor Ontwikkelingssamenwerking voor onder andere de Uruzgan-missie. Het kabinet-Balkenende III zette zich in OESO-verband in voor het oprekken van de ODA-criteria. De heer Russell heeft daarnaar al verwezen Ontwikkelingsgelden zouden voor een breder scala aan activiteiten gebruikt kunnen worden dan alleen voor daadwerkelijke noodhulp en activiteiten die louter zijn gericht op de civiele ontwikkeling van samenlevingen. Mijn fractie is verheugd dat de huidige regering deze pogingen lijkt te hebben gestaakt. In de Kamerbrief over het "ODA Casebook on Conflict, Peace and Security Activities" van 28 april jongstleden schreef de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dat een dergelijke verruiming het risico met zich meebrengt dat activiteiten die niet aan ontwikkeling gerelateerd zijn, wel uit ontwikkelingsgelden gefinancierd zullen worden. Mijn fractie is het van harte met hem eens. Er is al genoeg sprake van vervuiling van ontwikkelingsgelden. Is de minister van Defensie dat met mij eens? Deelt hij de inzet van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking? Ik zie aan zijn lach dat ik op die vraag wel antwoord krijg.
Onze veiligheid en de ontwikkeling van fragiele staten hebben alles met elkaar te maken. Duurzame ontwikkeling geeft uiteindelijk de beste garantie op een vreedzaam en veilig leven, ook in Nederland. Het is echter te eenvoudig om te stellen dat het verdedigen van onze nationale veiligheid in fragiele staten automatisch gekoppeld kan worden aan duurzame vooruitgang. Daarvoor is veel meer nodig: langdurige betrokkenheid die in de eerste plaats dienstbaar is aan de noden van de bevolking ter plaatse. Een drie D-benadering die daaraan wil bijdragen, heeft volgens mijn fractie kans van slagen. In dat licht is het goed dat de regering van plan is om een aanvraag bij de AIV te doen voor het verder uitwerken van sommige aspecten van de drie D-benadering. Mijn fractie denkt wat dat betreft graag met de regering mee. Ik hoop dat een aantal thema's dat ik in mijn bijdrage centraal heb gesteld, bij die aanvraag wordt betrokken. Voor het overige kijkt mijn fractie met interesse uit naar de antwoorden van de regering.
De heer De Vries (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Ik vond de betogen van mijn voorgangers boeiend en zal proberen om hen respect te betuigen door niet te veel in herhaling te vervallen.
Indien ons land meedoet aan een militaire interventie – naar mijn idee is dat de context van het debat van vandaag – moeten er niet alleen militairen worden gestuurd. Er dient ook sprake te zijn van een geconcerteerde inspanning op de terreinen van diplomatie en ontwikkelingswerk: de drie D-benadering die staat voor Diplomacy, Defense en Development en de comprehensive approach. De heer Van Kappen heeft zojuist gezegd dat hij vindt dat aan de drie D's nog wat letters mogen worden toegevoegd, maar daarvoor schiet de Engelse taal helaas tekort. Bovendien zou het dan een opsomming van het alfabet worden. Het zou dan lastig zijn om daarover te spreken.
Het is in ieder geval een aansprekend concept. Ik denk dat op het eerste gezicht al duidelijk is dat Diplomacy, Defense en Development bij elkaar horen. Die zaken kunnen elkaar aanvullen. Die kunnen zelfs nooit los van elkaar worden gezien. Het is echter een probleem om invulling aan dat concept te geven. Gelet op de omstandigheden in landen waar interventies plaatsvinden, is dat niet eenvoudig. Daarbij komt dat de interventies waarbij Nederland partij is, nogal verschillend van aard zijn. Meestal begint Nederland niet alleen aan een interventie. Dat maakt het noodzakelijk om dit concept een internationale invulling te geven. Als wij nu al weten dat wij op een bepaalde datum uit Afghanistan vertrekken, zou het jammer zijn als ook de aanpak die wij gekozen hebben daar plotseling tot een eind kwam. In ieder geval zou de zin daarvan ter discussie komen te staan. Dat leidt ertoe dat de discussie die ook internationaal wordt gevoerd, eveneens internationaal een voortzetting en afronding zou moeten krijgen. Dat zal overigens altijd een voorlopige afronding zijn. De heer Van Kappen heeft daarover ook het nodige gezegd: de regie van de VN, de EU en de NAVO gezamenlijk. Het zijn dierbare wensen die, zoals wij weten, moeilijk te verwezenlijken zijn. Wij zijn echter niet op de wereld om gemakkelijke dingen te doen. Daaraan zal dus moeten worden gewerkt.
Diplomacy staat in het rijtje van de drie D's voorop. Ik zou het op prijs stellen als de minister van Buitenlandse Zaken een aantal woorden sprak over de veranderingen die in de moderne tijd op het punt van de diplomatie plaatsvinden. Laatst las ik een stuk in HP de Tijd – ik wil dat artikel niet in de discussie brengen – waaruit blijkt dat er op het terrein van de diplomatieke diensten allerlei veranderingen optreden die niet altijd door iedereen begrepen worden. Die worden ook niet altijd door iedereen in dank afgenomen. De minister kijkt vragend. Ik ben bereid om dat artikel voor te lezen, maar dat lijkt mij niet noodzakelijk.
Op het ogenblik is het natuurlijk zo dat Nederland, waar het altijd in een internationale context opereert, ook de diplomatieke activiteit waarschijnlijk grotendeels zal moeten inbedden in die van anderen. De vraag is of daarmee de diplomatie die wij vroeger wellicht beoogden te bedrijven in tijden van conflict, eigenlijk nog wel operationeel gemaakt zou kunnen worden. Je zou kunnen zeggen dat de missie van diplomatie bij uitstek is om, waar mogelijk, conflicten te voorkomen. Diplomaten zijn vooruitgeschoven posten van regeringen. Zij proberen kennis op te doen en voeling te krijgen met problemen die elders spelen. Zij proberen dan de relaties op de een of andere manier in vreedzame banen te houden zo lang dat kan. De vraag is of dat soort diplomatie eigenlijk nog bestaat en of Nederland inderdaad over de diplomaten beschikt die in dit soort moeilijke omstandigheden zo'n rol kunnen spelen.
Ook de inschatting of militair geweld ergens noodzakelijk is en tot een gewenst resultaat kan leiden, is – of althans was – in eerste aanleg veelal een inschatting van vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken in het buitenland. Op het ogenblik is het nieuws dat ons elke dag bereikt vaak veel sneller dan de traditionele telex naar het departement. De vraag is in hoeverre de diplomatie nog een rol kan spelen bij het afwegen van ontwikkelingen en het adviseren van de minister om daar op een bepaalde wijze op te reageren. Het lijkt mij wel dat wij nog steeds van diplomaten verwachten dat zij een diepgaande kennis hebben van de situatie ter plekke. Zoals ook Joris Luyendijk in zijn boek over buitenlandse correspondenten heeft aangegeven, valt het echter niet altijd mee om op grote afstand de situatie grondig in te schatten.
Als diplomatie er niet in slaagt om een conflict te voorkomen – en dat kan de diplomatie natuurlijk niet altijd helpen – zal militair geweld worden ingezet, maar dan moet aan het begin van zo'n inzet wel enige zekerheid bestaan over de voortgezette nuttige rol van diplomatieke activiteiten en ook over de rol van ontwikkelingssamenwerking. Diplomaten hebben toch ook de taak om aan regeringen duidelijk te maken dat zij zich moeten bezinnen voordat ze ergens mee beginnen. Voordat je een militaire interventie aanvangt, zou er toch een tamelijk grondige analyse moeten zijn van wat de rol van de overige D's, namelijk diplomacy en development, onder de gegeven omstandigheden zouden kunnen zijn. In ieder geval lijkt mij dat van diplomatieke inspanningen mag worden verwacht dat zij er altijd op gericht zijn om zo snel mogelijk een einde aan een conflict te maken. Dat betekent dat diplomaten zowel voor als tijdens een conflict rechtstreeks, en als dat niet kan indirect, contact moeten hebben met een tegenstander of met vrienden van tegenstanders om zo veel mogelijk van hem te weten te komen en te bezien of er voorwaarden kunnen worden vervuld en omstandigheden kunnen worden gecreëerd waarin een militair conflict zo snel mogelijk kan worden beëindigd.
In het geval van meerdere partijen aan de kant waar onze troepen strijden, dient dit natuurlijk met bondgenoten te worden afgestemd. Ook dit is lastig. Mijn indruk is dat er verschillende scholen in het Westen zijn, waarbij de een op de achtergrond probeert om invloed uit te oefenen op conflictsituaties en het oplossen van conflicten. Men noemt dat geloof ik wel eens de Nordic school. En dan is er de Amerikaanse school van diplomatie die vooral gebruikt wordt om gebruik van geweld aan te kondigen: als u dit en dat niet doet, dan ontstaat er iets verschrikkelijks. Wij hebben dat aan het begin van het jaar ook rond Iran gezien, waarbij zeer krijgszuchtige taal werd uitgeslagen. Mij dunkt dat dit dus een verkeerde vorm van diplomatie is. Ook in de Verenigde Staten zijn natuurlijk herhaaldelijk pleidooien te horen om, juist in een fase waarin iets heel moeilijk wordt, diplomatie te betrachten. Ik zou graag de visie van de minister van Buitenlandse Zaken hierop horen.
De minister van Defensie heeft dezer dagen aangegeven dat de strijd in Afghanistan nog zeer veel jaren zal duren. Ik zou graag willen weten wat zijn uitzicht op het einde van dat conflict is. Wat vindt hij eigenlijk het doel waarnaar gestreefd wordt? Ik geloof dat collega Vliegenthart daar ook naar vroeg. Wat verwacht hij in Afghanistan bereikt te hebben na afloop van de militaire aanwezigheid daar, ook van andere landen? Ik heb het dan niet alleen over de Nederlandse interventie, die tijdelijk zal zijn. Welke situatie verwacht hij en wat is eigenlijk het doel van deze interventie? Met welk behaald resultaat houdt hij rekening? Verwacht hij een volledige overwinning op de taliban? Of denkt hij bij een eindsituatie aan een andere resultaat?
De heer Van Kappen zei dat het ook nodig is om diplomatieke contacten te hebben met mensen van wie je niet houdt, namelijk met schurken en terroristen. Ik geloof dat hij die woorden gebruikte. Hoe staat het eigenlijk met de diplomatieke contacten in Afghanistan? Onderhoudt Nederland die met groepen waarmee wij thans in conflict zijn? Ik zal het maar omschrijven en het voorzichtig zeggen om het diplomatieke contact niet moeilijker te maken. Als Nederland die contacten, bijvoorbeeld met de taliban, zelf niet heeft, is Nederland dan wel betrokken bij diplomatieke activiteiten van anderen of bepleit ons land die? Volgens mij is "taliban" een beetje een verzamelnaam voor een hele hoop groeperingen die daarachter schuil gaan. Zijn wij onderdeel van een diplomatieke inspanning om te komen tot beëindiging van een conflict waarbij er een zekere duurzame, vreedzame en meer wenselijke situatie tot stand is gekomen?
De vraag is gerechtvaardigd of militaire activiteiten die geen inbedding hebben in diplomatieke activiteiten op den duur zinvol kunnen zijn. De heer Van Kappen heeft daarvan al gezegd dat dit niet zo is. Het is inderdaad de vraag of het verantwoord is om militairen te laten strijden, zonder ook op andere wegen naar een duurzame beëindiging van het conflict en naar een bevredigende eindsituatie te werken. Anders wordt dat een exit die meer het kenmerk heeft van een vlucht. Dat hebben wij in de geschiedenis natuurlijk ook wel een paar keer gezien. Hoe moet die inbedding verder plaatsvinden?
Christa Meindersma van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies zei onlangs dat de betrokkenheid van een enkele politieke ontwikkelingsadviseur of tribale adviseur bij een militaire missie daarvan nog geen geïntegreerde inzet maakt. Dat lijkt mij evident. Daar is meer voor nodig en wel in het bijzonder een definitie van de gewenste toestand aan het eind van de missie, waarbij op verschillende punten invulling zal moeten worden gegeven aan de bereidheid van Nederland om daaraan bij te dragen. Dat betekent ook dat ik de vraag heb wat er gebeurt als Nederland zich militair terugtrekt uit de strijdkrachten in Afghanistan. Blijft er dan een developmentinspanning van Nederland overeind en is deze dan complementair aan datgene wat bondgenoten daar doen?
In Afghanistan is duidelijk dat de Nederlandse inzet is om onder militaire protectie invulling te geven aan de noodzaak om de bevolking nieuwe kansen te bieden op een beter bestaan. Ik onderschrijf dat van harte. De missie in Afghanistan heeft altijd die twee kanten gehad, maar het lijkt er wel op dat de mogelijkheden om aan wederopbouw van dat land te doen onder zware druk staan van de intensiteit van de militaire confrontatie. Je kunt ook niet aan wederopbouw doen als de kogels om je oren fluiten. Er zal dus veiligheid moeten zijn voordat je die andere activiteiten een goede plek kunt geven. Dit lijkt mij de achterliggende reden van de mening van een meerderheid van Nederlandse militairen die in Afghanistan hebben gediend, namelijk dat de Nederlandse militaire inzet niet het doel bereikt dat men ervan verwacht. In de woorden van sommigen is de Nederlandse inzet niet nuttig. De minister van Defensie heeft daarop gereageerd en terecht gezegd dat de politiek het doel van een missie bepaalt, maar dat is op zich natuurlijk nogal apodictisch. Daar is toch niet het laatste woord mee gezegd?
Kan de minister van Defensie misschien wat uitvoeriger uiteenzetten wat hij vindt van de opinie van mensen die daar aan de frontlijn hebben gestaan? Hebben zij het gevoel dat de militaire inspanning niet voldoende ingebed wordt in een bredere inspanning? Vinden zij dat een bredere inspanning die tot een volwaardige vrede zou kunnen leiden, niet in de omstandigheden waarin zij verkeren, kan worden gerealiseerd? Het lijkt mij heel belangrijk dat een meningspeiling, hoe voorzichtig je daar ook altijd mee moet omgaan, geen eigen leven gaat leiden, omdat er niet een beredeneerde en acceptabele reactie van de regering op volgt die de zaken in context plaatst. Ik denk dat ook mensen die nog naar Afghanistan moeten dit allemaal lezen en wellicht het gevoel hebben dat zij aan iets beginnen wat een mission impossible zou kunnen zijn. Ik zou dat buitengewoon betreuren, omdat ik dat zelf niet geloof, maar het is wel belangrijk dat die signalen zeer serieus worden genomen.
Net als bij ons diplomatieke handelen zal ook het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking er mede op gericht moeten zijn om waar mogelijk conflicten te voorkomen. Daar gaan Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking natuurlijk hand in hand. Slecht bestuur, armoede, gebrekkig onderwijs en tal van andere zaken die wij met ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking proberen te bestrijden, liggen dikwijls ten grondslag aan conflicten. Fragiele staten zijn daarbij natuurlijk een buitengewoon punt van zorg. Ik doel dan op fragiel in tweeërlei opzicht. Het gaat om staten waar het overheidsgezag zich maar moeizaam in het land zelf laat gelden en waar het nauwelijks tot zeggenschap over het eigen territoir komt, laat staan over al het ongerief dat daar plaatsvindt. Maar ik doel ook op fragiel in die zin dat regeringen soms buitengewoon corrupt en zelf niet te vertrouwen zijn. Dat zijn twee totaal verschillende situaties en het is moeilijk om op beide op een goede manier in te spelen.
De activiteiten die wij als wederopbouw zien, willen wij na een conflict natuurlijk verder brengen. Dan is het idee van development cruciaal. Ik vroeg de minister al of hij kan aangeven hoe hij met Afghanistan verder gaat aan de hand van wat hij daar op het ogenblik bevordert aan ontwikkelingssamenwerking, ontwikkelingshulp en wederopbouwhulp. Ik zou ook willen weten of hij voorbeelden kan geven van andere gebieden waar militaire presentie van Nederland is geweest of nog is en over de situatie daar. Alle situaties zijn natuurlijk verschillend. Anders dan een van de vorige sprekers – ik weet helaas niet meer wie – heb ik het gevoel dat de D van defense door Nederland over het algemeen capabel wordt ingevuld. Ik geloof dat wij een heel goede krijgsmacht hebben en goede militairen die goed toegerust zijn voor hun taak. Daar hebben wij dan ook zeggenschap over. Wij horen straks nog het nodige over de diplomatie en de rol die deze in de conflicten speelt.
Het is niet eenvoudig om de civiele component te integreren in het drie D-concept, omdat ngo's zich niet laten sturen door regeringen en zich daar ook niet aan hoeven te verantwoorden. Collega Russell zei het terecht en ik geloof dat hij daar volstrekt gelijk in heeft. Desondanks kan het natuurlijk wel eens zo zijn dat een regering het zeer op prijs zou stellen zo al niet essentieel zou vinden dat ngo's ook een prestatie leveren in de context van een Nederlandse inspanning. Volgens de eerder genoemde mevrouw Meindersma zijn er hulporganisaties die zich principieel verzetten tegen een koppeling aan een militaire actie. Humanitair werk en ontwikkelingsinspanningen zijn voor hen een doel op zich. Dat kan onder omstandigheden natuurlijk heel vaak zo zijn. Als wij het hebben over drie D zien wij desondanks wel degelijk een rol voor een ontwikkelingsinspanning in de omgeving van een conflict. Ik zou willen weten hoe de minister daarmee omgaat. Spreekt hij met die ngo's? Probeert hij met hen tot afspraken te komen over hun inzet of zijn zij daar niet toe bereid? Dat laatste lijkt mij nogal problematisch als dat het geval zou zijn. Is het mogelijk om in goed contact tot een zekere afstemming te komen? Anders staat natuurlijk de D van development enigszins geïsoleerd in dit drie D-concept.
De drie D-benadering vergt naar mijn smaak vooral werk vooraf. Als je daar nu niet over nadenkt, niet jaren probeert om daar invulling aan te geven en de componenten bij elkaar te brengen, dan denk ik dat je nooit klaar bent op het moment dat een militaire interventie noodzakelijk wordt geacht. De vraag is of wij bij dit concept al een heldere invulling hebben die ook flexibel is met het oog op de verschillende situaties waarin Nederland een rol zou kunnen spelen. Al mijn collega's hebben die vraag volgens mij ook gesteld. Wordt er op het ogenblik genoeg invloed aangewend om tot de uitwerking van zo'n concept te komen, zodat dit ook operationeel is op het moment dat de Nederlandse regering en de Kamer voor moeilijke afwegingen komen te staan? Het lijkt mij dan noodzakelijk dat er ook een antwoord kan worden gegeven op de vraag om troepen. U vraagt om troepen te mogen sturen, maar hoe zit het eigenlijk met diplomatieke inspanningen? Hoe zijn die verlopen? Wat gaat u doen? Hoe gaat dat verder? Hoe gaat het met de ontwikkelingsinspanningen rond dat militaire gebeuren? Is daar het een en ander te doen? Hebben wij dat gedaan? Heeft dat gefaald? Hebben wij dat niet goed gezien? Er zijn allerlei vragen die dan beantwoord moeten worden en dan niet in de trant van: wij vinden drie D belangrijk. Dat zullen de ministers denk ik met mij eens zijn. Ik wil graag wat horen over de manier waarop dit nu wordt aangepakt en of dit meer is dan een groep ambtenaren die gezamenlijk nota's schrijven over een concept of dat er ook een begin is van een voorbereiding op een operationele inzet.
Ik heb al een paar woorden gezegd over de internationale regie in navolging van de suggestie van collega Van Kappen. Als je met allerlei landen hetzelfde doet, is dat natuurlijk altijd gemakkelijker en beter. De vraag is eigenlijk hoe ver dat komt. Ik ben daarom buitengewoon benieuwd naar het antwoord dat op die vraag gegeven zal worden.
Mevrouw Böhler (GroenLinks):
Voorzitter. De Engelse schrijver en Nobelprijswinnaar Willam Golding noemde de twintigste eeuw de meeste gewelddadige periode uit de geschiedenis van de mensheid. Ik weet uiteraard niet of hij daar gelijk in heeft, maar als wij kijken naar de afgelopen eeuw, dan kunnen wij in ieder geval constateren dat er sprake lijkt te zijn van een aaneenschakeling van conflicten en oorlogen: natuurlijk de Eerste en Tweede Wereldoorlog, maar ook de oorlogen in Vietnam, Korea, Indonesië, de killing fields in Cambodja, revoluties in Rusland en China, burgeroorlog in Spanje, onafhankelijkheidsoorlog in Algerije, strijd in Zuid-Afrika. Ik zou zo nog een hele tijd, zo niet mijn hele spreektijd, door kunnen gaan, want de lijst met gewelddadige conflicten uit de vorige eeuw is heel erg lang.
Vrijwel geen land in de wereld was in de vorige eeuw niet betrokken bij een gewelddadig conflict of een oorlog. Wie de illusie heeft gekoesterd dat er na het einde van de Koude Oorlog en de val van de Muur een einde zou komen aan gewelddadige conflicten, zal bitter teleurgesteld zijn. Na 1989 zijn er meer oorlogen gevoerd dan ooit tevoren. Sterker nog: door vele historici en ook politici wordt juist het wegvallen van het ideologische korset door de val van de muur en het vervolgens mogelijk maken van een nieuw identiteitsbewustzijn als voedingsbodem gezien voor nieuwe conflicten. Daar komt nog bij dat er de laatste twee decennia van de vorige eeuw een ontwikkeling op nationaal statenniveau heeft plaatsgevonden die je niet anders dan chaotisch kunt noemen. Sinds 1975 zijn er ongeveer 38 nieuwe staten gevormd. Vele daarvan hebben nu nog steeds een onduidelijke volkenrechtelijke status. Er zijn grensconflicten, interne conflicten en er zijn nog steeds eenzijdige onafhankelijkheidsverklaringen van gebieden waardoor ook hier de volkenrechtelijke status zeer onduidelijk is.
Dit alles draagt natuurlijk niet bij aan een rustige, oorlogsvrije wereld. Dat moge duidelijk zijn. Na 1989, na de val van de Muur, werden zoals gezegd meer oorlogen gevoerd dan ooit te voren. Van Haïti tot Oost-Timor, van het voormalig Joegoslavië tot Mozambique. De teller van de Verenigde Naties heeft sinds 1989 tussen de 60 en 70 grote conflicten per jaar geteld. Daarin zijn niet meegenomen de kleinere conflicten die ieder jaar weer opspelen. Nederland was bij 40 van deze conflicten op de een of andere manier, meestal in het kader van een internationale missie, betrokken. Dit waren vredesmissies, stabilisatiemissies of andere missies van de VN of de NAVO.
Het is overigens van belang om goed voor ogen te hebben dat er bij de conflicten die ik zojuist noemde maar zelden sprake is van een traditionele oorlog tussen twee staten, zoals wij die kenden in het begin van de vorige eeuw. Het gaat vaak om een intern gewapend conflict, een burgeroorlog of een oorlog tussen een overheid en opstandelingen. Of het gaat, zoals bij de war on terror, om de gewapende strijd tussen staten aan de ene kant en een ongrijpbare, abstracte tegenstander aan de andere kant. De war on terror is een oorlog zonder grenzen tegen een vijand zonder land, met alle gevolgen en moeilijkheden van dien.
Maar niet alleen het aantal conflicten neemt toe, ook het aantal burgerslachtoffers is de afgelopen decennia schrikbarend gegroeid. Van de vele conflicten wil ik er twee in herinnering roepen. Ik noem het conflict in Congo waar tussen 1998 en 2004 naar schatting van de Verenigde Naties ongeveer vier miljoen mensen het leven hebben moeten laten, de meesten als gevolg van oorloggerelateerde ziektes en honger. En dan natuurlijk niet te vergeten de humanitaire ramp in Darfur in 2003. Het moge duidelijk zijn dat peacebuilding en peacekeeping belangrijk zijn, maar ook ingewikkeld en helaas vaak niet succesvol. De ervaringen in Somalië en Rwanda in 1994 en de ervaringen in Bosnië een jaar later hebben dit nog eens op desastreuze wijze duidelijk gemaakt.
In het al eerder geciteerde rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid uit 2007 "From War tot the Rule of Law", dat overigens is geschreven door een ambtsvoorganger van de minister van Defensie, wordt gepoogd de problemen van peacebuilding, peacekeeping en wederopbouw te schetsen en mogelijke oplossingen aan te dragen. Ik ben benieuwd of de regering de analyses van de WRR deelt. Deelt de regering ook de aanbevelingen en de suggesties die in het rapport worden gedaan? In het bijzonder ben ik benieuwd of de regering het eens is met de analyse en conclusie van de WRR dat een succesvolle peacekeeping vereist dat je ruim van tevoren een strategie bedenkt die verder reikt dan de militaire strategie alleen en ook dat ieder conflict anders is en dat een "one size fits all"-benadering niet tot succes zal leiden. Ik ben heel benieuwd of de regering dat ook zo ziet.
Hoe dan ook. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat je met militaire middelen misschien een oorlog kunt winnen, maar geen duurzame vrede kunt stichten. De internationale gemeenschap en ook Nederland zijn gedwongen om de strategie voor peacekeeping en peacebuilding opnieuw te overdenken. De comprehensive approach, de drie D-benadering met samenwerking van Diplomacy, Defense en Development, is hier een van de mogelijke strategieën. De drie D-benadering lijkt, zoals eerder genoemd, ook te worden omarmd door landen als Frankrijk, Engeland, Duitsland, Zweden en de Verenigde Staten.
Ook een van de fundamentele vragen bij die drie D-benadering is al vaak aan de orde geweest, namelijk de vraag naar de doelstelling. Volgens de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten is de drie D-benadering – want ook de VS omarmen deze benadering – een onderdeel van hun "transformational diplomacy". Anders gezegd: falende staten vormen in de ogen van de Verenigde Staten een risico voor de interne "homeland security", dus de interne veiligheid, van de Verenigde Staten. De inzet van hulp is dan ook met name gericht op het eigen veiligheidsbeleid, namelijk de "homeland security". De vraag is dus of de Nederlandse regering hetzelfde veiligheidsconcept ziet als basis voor de drie D-benadering.
In de nota Wereldwijd dienstbaar van 18 september 2007 schrijft de minister van Defensie over de ISAF-missie in Afghanistan het volgende: Mede om te voorkomen dat Afghanistan opnieuw een uitvalsbasis voor terroristen wordt, levert Nederland er een bijdrage aan de stabilisering van het gezag. Dit lijkt erop te duiden dat Nederland inderdaad de Verenigde Staten volgt wat het veiligheidsconcept betreft. Maar tegelijkertijd werd bij de discussie rondom de verlenging van de missie telkens benadrukt dat Nederland het Afghaanse volk niet in de steek mag laten. Dat duidt er meer op dat de veiligheid van de Afghanen voorop staat. Graag krijg ik hierover opheldering van de Nederlandse regering.
Een ander probleem dat ook al werd benoemd door alle voorgaande sprekers, is dat de drie D-benadering vaak alleen maar leidt tot samenwerking van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. De rol van Buitenlandse Zaken, die de rol van de D van diplomacy invult, lijkt een ondergeschoven kindje. Maar dat kan natuurlijk niet zo zijn en ik neem ook aan dat de regering het met ons eens zal zijn dat diplomacy niet alleen de eerste van de drie D's is, maar ook een van de meest belangrijke. In dit verband is natuurlijk de vraag van groot belang of er in conflictgebieden inderdaad de dialoog met alle belangrijke actoren wordt aangegaan. De meeste sprekers voor mij hebben daar al iets over gezegd wat Afghanistan betreft. Wordt er inderdaad een dialoog met de taliban noodzakelijk geacht? Of zitten wij ook hier meer op de lijn van de Verenigde Staten die volgens president Bush een ideologische oorlog voert? Dat wil zeggen een oorlog waarbij het erom gaat dat de tegenstander de eigen mening – in dit geval de mening van de Verenigde Staten – overneemt.
Ik wil mijn vraag over dialoog en diplomacy niet beperken tot Afghanistan. Hoe ziet de regering bijvoorbeeld toenadering en het openen van een dialoog met groepen als Hamas en Hezbollah? Is de regering onder alle omstandigheden bereid om de lokale elite en de lokale leiders tot het gesprek uit te nodigen? Ik stel in dit verband nog een specifieke vraag die meer gericht is tot de minister van Defensie. In veel nota's van zijn departement lezen wij over "winning the hearts and minds" van de bevolking. Dat klinkt uiteraard sympathiek, maar wat bedoelt de minister van Defensie hier nu precies mee? Ik ga er zonder meer vanuit dat hij niet bedoelt dat Nederlandse militairen munten uitdelen met bijbelteksten erop, zoals een Amerikaanse soldaat dat net heeft gepresteerd. Ervan uitgaand dat hij dat niet bedoelt, zou ik toch graag willen weten hoe het credo van winning the hearts and minds zich verhoudt tot de noodzakelijke neutraliteit van militairen. Ik bedoel hiermee dat de eigen visie op bepaalde ideologieën, religie en misschien de politieke systemen van de militair en het land waar hij vandaan komt, geen rol mag spelen in de strijd voor de veiligheid van de bevolking ter plaatse. Maar ik ben ervan overtuigd dat de minister van Defensie hierover opheldering kan verschaffen.
Wat de D van development betreft heb ik een aantal vragen aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en natuurlijk ook aan de twee overige ministers. De meeste onderzoekers, politici en andere deskundigen zijn het erover eens dat je een duurzame vrede in een conflictgebied alleen kunt creëren als je gebruikmaakt van de reeds bestaande "civil society" ter plekke. Het is zinloos en werkt meestal zelfs averechts indien je probeert van buitenaf een systeem op te leggen aan een maatschappij die dat systeem niet kent en niet wil hebben. Maar dat betekent ook dat bijvoorbeeld in Afghanistan onder ogen gezien moet worden dat de basis voor de "civil society" op dit moment gevormd wordt door islamitisch recht. Vele deskundigen zeggen dat je deze basis desalniettemin moet gebruiken, ook al is deze op veel punten in strijd met Westerse normen en waarden. Vervolgens moet je stap voor stap hervorming in werking stellen zodat er overeenstemming bereikt kan worden over fundamentele waarden en normen. Hoe ziet de regering dit?
Een ander punt als het gaat om development is dat vaak heel veel nadruk wordt gelegd – ik heb dat ook bij enkele van de mij voorgaande sprekers geproefd – op de economische ontwikkeling van een land. Helaas wordt vaak de ontwikkeling van politie- en justitieapparaat minder belangrijk geacht, terwijl de meeste deskundigen het er toch wel over eens zijn dat dit een bijzonder belangrijk element is voor een stabiele vrede. De Security Sector Reform, die de minister van Defensie hier natuurlijk als antwoord in de strijd zal werpen, ken ik wel maar dat is toch voornamelijk een element van defensie. Wordt ook door Ontwikkelingssamenwerking, dus met name door de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking, de nadruk gelegd op de ontwikkeling ter plaatse van politie en justitie? In hoeverre is in dit verband van eminent belang of wordt door de regering van eminent belang geacht dat oorlogsmisdadigers uit het net afgelopen conflict ook worden berecht? Is "no peace without justice" ook een credo van de Nederlandse regering? Uit sommige onderzoeken, bijvoorbeeld van de UNDP, blijkt dat de bevolking in Afghanistan het gevoel heeft dat ontwikkelingssamenwerking achterblijft en het voornamelijk gaat om militaire inzet met als gevolg dat zij zich afkeert van de vredesmacht en zich aansluit bij verzetstrijders.
Het derde vraagstuk bij de D van development is het samenspel van overheidshandelen en ngo's. De meeste andere sprekers hebben daar al het nodige over gezegd. Ik wil hier alleen nog het element aan toevoegen dat zeker in Afghanistan blijkt dat heel veel ngo's er moeite mee hebben om de war on terror te onderschrijven. Ze zeggen dat ze wel op dezelfde rivier roeien, maar zeker niet in dezelfde boot. Hoe kijkt de regering daar tegenaan en hoe zijn dit soort problemen op te lossen?
In dit verband er meteen achteraan een ander belangrijk vraagstuk dat ook al door de meeste andere sprekers is benoemd, namelijk de vraag van coherentie en coördinatie van al die activiteiten in een conflictgebied. Ik roep even in herinnering dat destijds in Bosnië 45 verschillende overheidsinstellingen aan het werk waren zonder coherentie en zonder voldoende coördinatie. Nu zijn het er in Afghanistan wel minder, maar het zijn er nog altijd 17. Welke mogelijkheid ziet de regering om al deze verschillende actoren te coördineren en tot een coherent beleid te brengen? Ik weet wel dat de Verenigde Naties bezig zijn met hervormingen en dat delivering as one daar de uitkomst van moet zijn, maar lost dat wel het probleem op van de veelheid van niet-gouvernementele organisaties, ngo's die dus niet onder de controle van de VN vallen? Het lijkt mij niet. Er moet dus behalve hervormingen van de VN – delivering as one is zeker een goed idee – zeker ook aandacht zijn voor coherentie en coördinatie tussen gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties.
Ik heb nog twee kleine specifieke onderwerpen die ik graag aan de regering wil voorleggen. Het ene is met name gericht aan de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking en betreft het probleem van kindsoldaten. Zeker in Afrika is de resocialisering van kindsoldaten een groot aspect van een succesvolle peacekeeping en peacebuilding mission. Ik heb er nog de nota van de twee ministers van 5 november van vorig jaar op nageslagen, getiteld Naar een menswaardig bestaan, maar ook in deze nota vind ik helaas geen aandacht voor de resocialisering van kindsoldaten. Ik nodig de ministers dan ook uit om hierover in hun eerste termijn iets te zeggen. Welk beleid denkt de regering te kunnen voeren voor een succesvolle resocialisatie van kindsoldaten? Nog belangrijker wellicht: hoe kan in de toekomst het gebruik van kindsoldaten worden tegengegaan?
Voor de minister van Defensie heb ik een specifieke vraag met betrekking tot de inzet en verantwoordelijkheid van private security firms in conflictgebieden. Deze inzet is inmiddels veelvuldig aan de orde en roept de nodige problemen op. Hun werkzaamheden en met name hun verantwoordelijkheden zijn op dit moment zeer onvoldoende geregeld. Welke visie heeft de minister van Defensie hierop en welke regelingen zouden er moeten worden gemaakt op nationaal en internationaal niveau om de werkzaamheden van deze private security firms goed te regelen? Of is de minister wellicht van mening dat er überhaupt geen sprake zou moeten zijn van de inzet van deze private security firms?
Ten slotte de rol van Nederland. Het spreekt vanzelf dat een land als Nederland niet in staat is om in alle delen van de wereld deel te nemen aan alle aspecten van peacekeeping en peacebuilding. Het al eerder genoemde rapport van de WRR refereert in dit verband aan uitspraken van de voormalige secretaris-generaal van de VN Boutros-Ghali en spreekt van Den Haag als legal capital. Nederland zou zich dus moeten concentreren, zich moeten toespitsen op het geven van zijn expertise bij de opbouw van een rechtsorde. Ik zou graag de visie van de regering willen horen op de vraag of de Nederlandse regering zich inderdaad niet alleen geografisch moet beperken, maar wellicht ook met betrekking tot het onderwerp waar het zich mee wil bezighouden. Is het inderdaad een goed idee dat de Nederlandse regering zich voornamelijk richt op de opbouw van de rechtsorde, de rule of law?
Voorzitter. Peacebuilding is ingewikkeld en duurt lang. Twee derde van alle landen die een conflict hebben meegemaakt, keren na vijf tot tien jaar weer terug tot dat conflict. In zijn laatste rede in het Britse parlement in 1955 sprak Winston Churchill de wens uit dat er een dag moge komen waar fair play en respect voor vrijheid en gerechtigheid het mogelijk maken dat de getormenteerde mensheid zich los kan maken, zich los kan rukken van de verschrikkingen van het tijdperk waarin wij ons bevinden. Uiteraard hoop ik van ganser harte dat de Nederlandse regering een beleid voert dat deze dag dichterbij brengt, maar vooralsnog wacht ik eerst even haar antwoorden af.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van de SGP.
Mevrouw de voorzitter. In een globaliserende wereld waar alles met alles verbonden is, verwondert het niet dat we minstens drie D's nodig hebben om onze politieke inspanningen voor een veiliger en rechtvaardiger wereld aan te duiden. We zijn wel ver verwijderd van het simplisme van Han de Wit – de creatie van Heere Heeresma – die in "ontwikkelingshulp" gaat om aan de Hollandse burgerlijkheid te ontsnappen en zijn hoogstpersoonlijke idealisme in Afrika de ruimte te geven. Zoals de lezers van dat boek weten, verongelukt Han de Wit op zijn Solex en komt nooit in Afrika aan.
We zijn het stadium van naïviteit al ruim gepasseerd als het gaat om de hardnekkigheid van de mondiale vraagstukken en de mogelijkheden om die met enkele blikken ontwikkelingswerkers op te lossen. Dat wij in een wereld met veel complexe vraagstukken voortgaan om meer samenhang te brengen in ons beleid en ons daarbij ook intensiever rekenschap geven van onze politieke doelstellingen heeft de hartelijke steun van onze fracties.
Ik wil in mijn bijdrage de bespreking van de drie D-benadering koppelen aan onder meer de beleidsbrief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking "Een zaak van iedereen. Investeren in ontwikkeling in een veranderende wereld". Het lijkt me van belang dat we komen tot een taxatie van wat in deze brief naar voren wordt gebracht in samenhang met de buitenlandspolitieke en veiligheidskwesties, waar we dit voorjaar in deze Kamer zo intensief over debatteren.
Ik zal achtereenvolgens spreken over de drie D-benadering zelf, vervolgens over de doelstellingen van en de noodzakelijke afstemming om te komen tot een geïntegreerd beleid – daar hebben enkele collega's ook al over gesproken, dus kan ik daar wat beknopter in zijn – en ten slotte over het begrip van de grote ontwikkeling die de drie D's lijkt te omspannen, namelijk de globalisering.
Allereerst dus de bespreking van de drie D-benadering zelf. Deze benadering brengt Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking hier achter de tafel en ook al langer om de tafel. Eerlijk gezegd heb ik me wel afgevraagd hoe nieuw het concept van de drie D-benadering nu eigenlijk is. In 1994 is tijdens het eerste Paarse kabinet de operatie ingezet die werd aangekondigd als de herijking van het buitenlands beleid. Het buitenlands beleid, zo werd toen gesteld, zou voortaan meer rekening moeten houden met onder meer de economische belangen van Nederland. Naast enkele D's zat toen ook nog een E aan tafel. Maar ook toen was integratie van buitenlandse politiek en ontwikkelingssamenwerking aan de orde. Ontwikkelingssamenwerking werd onder meer verbonden met het tegengaan, zo nodig bestrijden van crisissituaties die zich meer en meer begonnen voor te doen in de onoverzichtelijke wereld die na de Koude Oorlog ontstond. In de nieuwe wereldorde, die maar niet direct een orde wilde zijn, kon zo verantwoordelijk internationaal gedrag en good governance worden beloond. Het is overigens zeer te prijzen dat Nederland, ondanks de accentuering van het eigenbelang, sindsdien consequent heeft vastgehouden aan armoedebestrijding als hoofdaccent in het ontwikkelingsbeleid, tot op de dag van vandaag.
Zoals wij allen weten, werd de toestand van de wereld na de aanslagen van 11 september 2001 alleen maar grimmiger en gewelddadiger. Het besef te leven te midden van grote veiligheidsrisico's in een instabiele wereld werd sterker. Het inzicht dat militair ingrijpen zonder meer niet altijd leidt tot een veiliger wereld, heeft de verdere bezinning op de comprehensive approach alleen maar versterkt. Dat is op zichzelf winst. Als ploegscharen zwaarden kunnen worden, is het goed te weten hoe zwaarden ook weer ploegscharen kunnen worden.
Over dat scala aan oorlogs- en vredesinstrumenten, over die breedte van mogelijkheden – ik herinner aan het debat dat wij hier al eerder hebben gevoerd – moeten we blijven nadenken. Het gecoördineerd inzetten van diplomacy, defence and development horen bij deze wereld. Maar misschien kunnen wij een paar stappen terugzetten en in het licht van wat wij nu zeggen over de drie D-benadering proberen na te gaan wat nu precies de betekenis is geweest van de toenmalige herijking? Voor welk type herijking staat dan nu die drie D-benadering eigenlijk precies? Daar zou ik wel een antwoord op willen krijgen, ook met het oog op de consistentie van ons buitenlands beleid en ontwikkelingsbeleid in de loop der jaren.
Nu we dan, mede in navolging van anderen, spreken over deze drie Engelstalige D's – wat mij betreft mag democracy er nog wel bij – zou ik willen vragen of er een Nederlandstalige D aan kan worden toegevoegd, namelijk de D van doelstelling. Hierover zijn door enkele collega's al enkele opmerkingen gemaakt. Het gaat om instrumenten, om departementen die samen iets moeten gaan doen, maar wat is nu eigenlijk het doel? Waarom doen wij dit? Gaat het ons om de versterking van rechtsstatelijkheid in landen waarmee wij te maken hebben? In het verlengde daarvan zou je democratie eraan kunnen toevoegen. Of gaat het ons om nation-building in fragiele staten? Gaat het ons om de verbetering van bepaalde processen, bijvoorbeeld de overgang van noodhulp geven naar wederopbouw, wat volgens de evaluatie van het Afrikabeleid een hardnekkig probleem is? Wil de drie D-benadering niet een diffuse beleidsterm blijven, dan zal het politieke oogmerk ervan verhelderd moeten worden. In "Een zaak van iedereen" – de beleidsbrief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking – wordt gesteld dat ontwikkelingssamenwerking politieker moet worden en onderdeel van een"geïntegreerde aanpak om conflicten te beslechten". Waar doelt dat politieker worden van ontwikkelingssamenwerking precies op? Graag zou ik op dit punt een antwoord willen van de zijde van de regering.
Ik kom op mijn tweede thema, een geïntegreerde aanpak. Wil de drie D-benadering geen diffuse beleidsterm blijven, dan moet ook duidelijker worden tot wat voor soort integratie van inspanningen ze leidt. Laten we dit eens beschouwen voor de drie groepen landen die in "Een zaak van iedereen" worden onderscheiden, de groepering van landen zoals de minister voor Ontwikkelingssamenwerking die voor zich ziet. Een eerste groep landen dat behoort tot profiel 1 heeft een achterstand als het gaat om de millenniumdoelstellingen. Dat zijn landen als Rwanda, Bangladesh, Mozambique, maar zo zijn er wel meer. In deze landen heeft de D van development een leidende betekenis. Maar wat is hier dan precies de bijdrage van Defensie en Buitenlandse Zaken? Kan de minister dat aangeven? Een tweede groep landen vormen de landen die als fragiele staten worden aangeduid, landen die behoren tot profiel 2. Daartoe behoort onder meer Afghanistan. Wij zijn er present en richten ons op peacekeeping en reconstructie met militaire en civiele middelen. Op welke manier wordt de expertise van Ontwikkelingssamenwerking hierbij betrokken? Binnen een volwaardige drie D-benadering zou dat wel moeten. De derde groep staten die de minister voor Ontwikkelingssamenwerking onderscheidt, profiel 3, is beter ontwikkeld. Een land als Egypte hoort daartoe. Hier is een gezamenlijk optreden van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken volgens mij de aangewezen weg.
Voor al deze situaties en al deze landen geldt natuurlijk dat er gewerkt moet worden vanuit een bepaald perspectief. Ik noemde al even het perspectief van rechtsstatelijkheid en van democratisering. Dat is een breed politiek ideaal waar ook het perspectief van mensenrechten en publieke gerechtigheid mee verbonden is. Zoals het voorbeeld van Irak laat zien, is het een misvatting te menen dat westerse landen de democratie zomaar kunnen installeren in omgevingen die geen democratische cultuur kennen. Wel kan gradueel gewerkt worden aan het versterken van mensenrechten en publieke gerechtigheid, maar dat moet dan bij de implementatie van beleid een vast onderdeel zijn. Kan de minister zeggen of hij zich oriënteert op best practices die hierin de weg wijzen, dus een betere manier om rechtsstatelijkheid en democratische patronen te implementeren? De beleidsbrief noemt de werkzaamheden van het NlMD, ons instituut voor multy party democracy, inderdaad een belangrijk instituut. Hoe kan dat met de daar ontwikkelde benadering van democratisering worden ingezet?
Mevrouw de voorzitter. Samenwerking in het veld begint bij samenwerking in Den Haag. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die hierover zijn gemaakt door de collega's Van Kappen en De Vries. Ik wil in dit verband nog wel de rol van de ngo's noemen en vragen hoe die nu precies hierbij worden betrokken. Ik heb het idee dat daar ook onder de collega's hier wat verschillende opvattingen leven. Wat onze fracties betreft, is die rol van de ngo's heel erg belangrijk in het ontwikkelingsbeleid.
Dan is er niet alleen de vervlechting nationaal-departementaal, maar ook extern, internationaal. Een comprehensive approach kan alleen succesvol zijn als ze is afgestemd binnen grote internationale samenwerkingsverbanden. Vooral het ontwikkelingsbeleid van de EU is belangrijk in dat verband. Hoe past het Nederlandse beleid in het beleid dat de EU voert met betrekking tot fragiele staten? Is het daar ook de "motor van een brede agenda van internationale samenwerking"? En hoe verhoudt het Nederlandse beleid zich tot het Amerikaanse beleid, dat gericht is op strategische veiligheid? Zal ons beleid inzake fragiele staten worden afgestemd op het Amerikaanse beleid betreffende fragiele staten, waarover ook USAID-notities zijn geschreven?
Mijn laatste deel gaat over het omspannende begrip van de globalisering. Op bladzijde 5 van de beleidsbrief wordt opgemerkt: Globalisering stelt het ontwikkelingsbeleid op scherp. Als ik die beleidsbrief lees, kom ik tot drie betekenissen van globalisering. In de eerste plaats wordt gesteld dat de wereld er kleiner en rijker door wordt. Er valt dus een accent op de economische voordelen van globalisering. In de tweede plaats wordt de tegenstelling tussen rijk en arm er groter door. Dit kan een basis zijn voor nieuwe conflicten, zo wordt gesteld. In de derde plaats betekent globalisering dat er nieuwe en grote spelers zijn bijgekomen, met name China en India. In deze benadering in de beleidsbrief domineert het economische en politieke perspectief en niet ten onrechte. Globalisering is in sterke mate een economische en technologische ontwikkeling. Sommigen spreken over de mondiale expansie van een business civilization. Vooral westerse bedrijven spelen een grote rol in deze economische globalisering. In Afrika spelen China en India een belangrijke economische rol. In de beleidsbrief worden ze nadrukkelijk als nieuwkomers in beeld gebracht. Graag zou ik een taxatie horen van de regering van de rol die met name China en India spelen in het ontwikkelingsbeleid ten aanzien van Afrika. Is deze invloed uiteindelijk stabiliserend of destabiliserend, ook met het oog op de doelstellingen die het Nederlands ontwikkelingsbeleid heeft?
Ik breng deze kwestie naar voren, omdat globalisering uitdrukkelijk niet een verhaal is van louter economische voordelen. Dat wordt allerwegen beseft, ook bij de VN. In december 2001 hield de Unesco een conferentie onder de titel The Future of Values. Directeur-generaal Koichiro Matsuura – ik denk een Japanner – schreef daarover...
Minister Koenders:
Tanzaniaan!
De heer Kuiper (ChristenUnie):
In ieder geval schreef hij daarover: "Our age is widely held to be experiencing a crisis of values. Many observers fearing the collapse of all that gives meaning to our actions and our very existence, attribute this disquiet to the rise of globalization. Exclusively geared to technological progress, globalization is seen as soullessly materialistic, incapable of guiding our actions and indifferent to values. How have we come to this?"
Globalisering ondermijnt samenlevingen, aangezien het dwars door de bestaande sociale en culturele verhoudingen breekt en dreigt ieder individu tot leverancier van goedkope arbeid of consument te reduceren. Globalisering is gemakkelijk in staat scheuren te trekken in het maatschappelijk weefsel en ze tast de sociale geledingen van een samenleving aan. In Europa wordt door sommigen het einde van de middenklasse aangekondigd, terwijl we in ons ontwikkelingsbeleid, zeker voor Afrika, blijven hopen op de groei van een middenklasse. Een verkeerd soort integratiedenken, dat eenzijdig economisch is georiënteerd, kan een coherent beleid zoals wij dat willen voeren, gericht op bestrijding van armoede en de rol van vrouwen, gericht op mensenrechten en de betekenis van gezins- en familieleven, gericht op duurzaamheid, duurzame ontwikkeling, in de weg staan.
Dit alles, mevrouw de voorzitter, roept om een kritischer benadering van het fenomeen van de globalisering, kritischer dan nu in deze beleidsbrief gebeurt. Dit roept ook om het doordenken van een consistent ontwikkelingsperspectief in een tijd van globalisering. Nederland is altijd voortrekker geweest als het gaat om ontwikkelingsdenken. Laat Nederland nu de voortrekker zijn van een debat over globalisering in het ontwikkelingsbeleid. Is de minister bereid om zo'n bezinning te entameren? Zou er op deze samenhang van globalisering, duurzaamheid en waarden voor samenleving niet eens nader gestudeerd kunnen worden? Ik zie uit naar de antwoorden van de regering.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.25 uur tot 13.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik deel de Kamer mede dat voorgenomen beslissingen omtrent enkele ter instemming aangeboden JBZ-besluiten tijdens deze vergadering in de zaal ter inzage gelegd worden, conform het voorstel van de commissie voor de JBZ-Raad. Als aan het einde van de vergadering geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer heeft besloten conform dit advies.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20072008-1313-1330.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.