Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2007) (30804);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten ter vermindering van administratieve lasten (Wijzigingsplan "Paarse krokodil") (30577).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Financiën van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Het Belastingplan is dit jaar minder omstreden dan gebruikelijk. Dat lijkt niet in de laatste plaats het gevolg van de lastenverlichting voor gezinnen die er onderdeel van uitmaakt. Door een samenstel van maatregelen stelt de regering voor, de lasten van gezinnen in 2007 met ongeveer 0,5 mld. te verlagen. Dat is geen overbodige luxe. In de afgelopen jaren zijn de lasten zodanig gestegen dat enige correctie wel nodig is. Van 2003 tot en met 2005 namen de lasten van gezinnen met zeker 6 mld. toe, afgezien van de effecten van niet-generieke maatregelen. Over 2006 en 2007 worden, inclusief de voorliggende voorstellen, de lasten met 3,8 mld. neerwaarts bijgesteld. Per saldo resteert over de vijfjaarperiode een lastenverzwaring van 2,2 mld. voor de gezinnen. Ter vergelijking: in dezelfde periode zag het bedrijfsleven de lasten met 0,5 mld. toenemen.

Deze cijfers, voor het verstrekken waarvan ik de minister graag dank, nopen tot een paar conclusies. In de eerste plaats natuurlijk dat een rechts kabinet slecht is voor de portemonnee van de burger. Maar dat wisten wij al. In de tweede plaats dat het belangrijkste deel van de lastenverzwaring aan het begin van de periode zit, toen de conjunctuur sterk daalde en de economie in bepaalde kwartalen zelf naar krimp tendeerde. Het merendeel van de compenserende lastenverlichting wordt echter gegeven in de jaren dat de economie krachtig uit de recessie opklimt en een groeicijfer van 3% op jaarbasis wordt gehaald. De effecten van de lastenverzwaringen en lastenverlichtingen op de economische groei zijn dus in alle gevallen procyclisch. Kennelijk wordt bij het vaststellen ervan helemaal niet naar de conjunctuur gekeken. Wie de Haagse binnenwereld een beetje kent, weet dat dit dan ook het geval is. Niet de economie telt, maar het begrotingsbeleid. Meer in het bijzonder wordt gekeken naar het begrotingstekort en de daarvoor geldende normen.

Lastenverzwaringen waren vooral nodig om het begrotingstekort binnen de EMU-norm te houden. Dit voorbeeld laat nog weer eens zien dat bij alle complimenten die de minister terecht krijgt voor zijn gedisciplineerde begrotingsbeleid, de vraag nog openstaat of dit ook een economisch verstandig beleid is. Het is de vraag of wij niet opnieuw de recessie hebben versterkt door overmatige lastenverzwaringen in een neergaande conjunctuur, zoals wij nu de opgang te snel opjagen door onnodige lastenverlichtingen. Een nieuw kabinet zal zich, met een aantal mooie groei-jaren, een sluitende begroting en een afnemende schuldquote voor de boeg, de vraag moeten stellen of de logica van het beleid ten aanzien van de collectieve lasten geen bijstelling behoeft.

Er is nog een derde punt dat wij uit de afgelopen jaren kunnen leren. Dat is dat er bitter weinig verband bestaat tussen lastenverlichting en een gematigde brutoloonontwikkeling. Dit verband wordt vaak verondersteld. Talloos zijn de lastenverlichtingen die aldus zijn gerechtvaardigd. In de praktijk zien wij vooral dat in een neergaande conjunctuur de werknemers zowel minder loonstijging als hogere lasten krijgen, en in een opgaande conjunctuur zowel meer loonstijging als lagere lasten. Ook daar is dus weer eerder sprake van een versterker- of vliegwieleffect dan een stabilisatie- of compensatie-effect. Matiging van de lonen wordt niet gekocht met lastenverlichting, maar omdat de bonden inzien dat de werkgelegenheid onder druk staat en hun verantwoordelijkheid tonen. In werkelijkheid zien wij dan ook vaak geen lastenverlichting optreden maar een lastenverzwaring gelijktijdig aan de matiging, zoals ook in de afgelopen jaren het geval was. Ook dat is een punt waar het volgende kabinet eens over moet nadenken vooraleer het met de sociale partners gaat praten.

Een ander onderdeel van het Belastingplan betreft de wijziging van het successie- en schenkingsrecht. Dat is altijd een gevoelig onderwerp. De regering had oorspronkelijk voorgesteld het wel bijzonder hoge tarief van 68% voor de derde tariefgroep, de zogeheten andere verkrijgers, terug te brengen naar het niveau van de tweede tariefgroep, de verwanten in tweede lijn, zijnde 63%. De Tweede Kamer heeft dit voorstel geschrapt en de opbrengst ervan gebruikt voor een ander voorstel, te weten de verhoging van de vrijstelling voor kinderen en kleinkinderen in het successierecht.

Deze Kamer heeft geen recht van amendement. Wij hebben dit dus maar te accepteren als onderdeel van het geheel. Het roept echter de vraag op of de regering er verstandig aan doet de tariefstructuur van het schenkings- en successierecht opnieuw onder de loep te nemen. Met name het hoge tarief van 63% roept vragen op. Enerzijds zijn er veel families waarin, bijvoorbeeld door de oorlog, bijzonder veel verwanten in eerste en tweede lijn zijn weggevallen zodat "verre familie" ineens "nabije familie" is geworden, zeker gevoelsmatig. De vraag is of de fiscus hier een koud rekenkundig standpunt moet innemen ten aanzien van de graad van verwantschap. Anderzijds zien wij dat door de gezinsverdunning de grote familie steeds meer tot de uitzonderingen gaat behoren en dus nalatenschappen over steeds minder kinderen verdeeld worden. Maar daar staat weer tegenover dat de komende decennia de omvang van de vermogens van ouderen dramatisch zal toenemen, alleen al vanwege het eigenwoningbezit, waardoor schenking en nalatenschap uit een oogpunt van welvaartsverdeling en consumptiegroei steeds belangrijker zullen worden. Dat lijken mij allemaal redenen waarom een volgend kabinet nog eens goed, in toekomstperspectief, naar het schenkings- en successierecht zou moeten kijken.

De invoering van een generieke werkgeversbijdrage aan de kosten van kinderopvang doet mijn socialistische hart natuurlijk bijzonder goed. Het kabinet heeft gelukkig nu alle prietpraat over de individuele verantwoordelijkheid van ouder en werkgever en de noodzaak om dit een zaak van de individuele arbeidsverhouding te laten zijn, overboord gezet. Het heeft gewoon niet gewerkt. Te veel werkgevers komen hun wettelijke verplichtingen niet, of maar een beetje, na. Ook de ondernemersorganisaties, die in het verleden met succes gepleit hebben voor een individuele regeling, hebben gefaald. Zij hebben hun leden niet tot fatsoenlijk gedrag kunnen brengen. Nu komt er dus een generieke omslag van de kosten van kinderopvang, voor een derde deel, over alle werkgevers. Dit doet recht aan het belang dat alle werkgevers hebben bij adequate kinderopvang en hogere arbeidsdeelname van vrouwen, onafhankelijk van de vraag of zij op dit moment een ouder van een jong kind in dienst hebben.

Zeker nu wij een periode van krappe arbeidsmarkten tegemoet gaan is het hoogst contraproductief dat ouders van jonge kinderen vaak geen reële keus wordt geboden tussen werken en zorgen. Toegankelijke kinderopvang zonder inkomensbelemmeringen is noodzakelijk om ouders werkelijk een vrije keuze te laten maken in de balans tussen betaald werk en het zelf verzorgen van de kinderen. Dat mag eigenlijk niet afhankelijk zijn van de particuliere opvattingen van een individuele werkgever. De PvdA-fractie is verheugd dat de regering van haar aanvankelijke dwaalweg is teruggekomen en de werkgeversbijdrage nu collectief int en als onderdeel van de overheidsbijdrage aan de ouders uitkeert. Dit biedt een mooie gelegenheid om in een volgend kabinet verdere stappen te zetten naar gratis kinderopvang voor iedere ouder.

In de uitvoering van de maatregel zullen nog wel alle zeilen bijgezet moeten worden om te zorgen dat dit vanaf 1 januari 2007 glad verloopt. De regering heeft op een aantal van onze vragen terzake een bevredigend schriftelijk antwoord gegeven, waarvoor ik mijn dank uitspreek. Ik zou nog graag vernemen wat naar het oordeel van de regering zal gebeuren met de huidige intermediairs kinderopvang, organisaties die vooral de werkgevers ondersteunen bij het regelen van kinderopvang. Ziet zij ander emplooi voor deze ondersteuners?

Ik sluit mij aan bij de vragen die eerder door collega Biermans van de VVD zijn gesteld over een onderdeel van het wetsvoorstel "Paarse krokodil", meer in het bijzonder de belastbaarheid van de werkgeversbijdrage in het deelnemen aan bedrijfsfitness. Als ik het goed begrijp, maar dat weet je nooit helemaal zeker, dient het wetsvoorstel vooral om overbodige en hinderlijke fiscale regels af te schaffen. In dat kader stelt de regering voor de regel af te schaffen dat de werkgeversbijdrage voor bedrijfsfitness alleen onbelast is wanneer de oefeningen in werktijd plaatsvinden. Het mag nu ook buiten bedrijfstijd. Dat lijkt inderdaad het wegnemen van een nodeloze belemmering. Vervolgens wordt echter om onnaspeurlijke redenen een nieuwe hinderlijke regel toegevoegd, namelijk dat de bedrijfsfitness alleen als zodanig wordt aangemerkt als de oefeningen op één locatie worden volbracht. Wanneer de locatie zelf kan worden gekozen, is geen sprake van bedrijfsfitness maar van individuele fitness en hoort de werkgeversbijdrage als inkomensbestanddeel te worden belast. Alsof de oefeningen op zich al niet moeilijk genoeg zijn, zou je zeggen.

De logica van deze nieuwe beperking ontgaat mij geheel. De minister geeft in de memorie van toelichting bovendien geen bevredigend antwoord op dit punt. Een gewoon mens zou zeggen: als iemand zelf voor fitness kiest en de kosten helemaal zelf betaalt, is het individueel. Als de werkgever beslist een bijdrage te geven in de kosten en ook nog enkele voorschriften kan geven bij het hoe en waar, dan is het bedrijfsfitness. Het staat de wetgever vrij een dergelijke bijdrage al of niet vrij te stellen van de heffing van inkomstenbelasting, al naar gelang hij meent dat met een bijdrage ook een algemeen belang gediend is. Dit nu is hier het geval. Dat hangt niet af van de plaats waar de oefeningen worden verricht. Misschien dat ook de heer Biermans of de heer Essers hierop nog terug willen komen. Zij hebben immers meer verstand van fiscaliteit dan ik.

Ik zie de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.

De heer Minderman (Groenlinks):

Voorzitter. Enkele weken geleden behandelden wij in dit huis het voorstel Werken aan winst. De fractie van Groenlinks was daartegen en heeft ook zo gestemd. Aangezien de wet een ongericht uitdelen aan het bedrijfsleven tot gevolg heeft, heb ik het voorstel toen "werken aan verkiezingswinst" genoemd. Daarop moet ik nu echt even terugkomen, want dit heeft namelijk heel anders uitgepakt. Het beleid van de minister heeft in ieder geval tijdens de verkiezingen iets positiefs opgeleverd. Je zou de minister zelfs bijna uitdagen om op deze volgens ons wat onrechtvaardige weg door te gaan, want die heeft zijn partij van een derde naar een vierde plaats gebracht. Wij hopen op een consistente lijn in de toekomst.

Een aantal weken geleden hebben, tijdens de verkiezingsstrijd, een aantal rijke Nederlanders een advertentie in de krant geplaatst waarin men zich uitsprak voor het verhogen van hun bijdrage aan de publieke sector, om op deze wijze de noodzakelijke kwaliteitsverbetering van deze sector en een rechtvaardige verdeling van de lasten te realiseren. De kwaliteit van de publieke sector is volgens de groep door twaalf jaar saneren naar de achtergrond verdwenen. Ik houd dit nog maar eens voor. Het is onjuist dat belastingverlaging in een rijk land als het onze met een arme publieke sector, prioriteit krijgt boven de kwaliteit van de publieke sector. De minister heeft ondanks zijn sinterklaasgedrag de kiezer dus niet kunnen foppen. Het gaat niet aan om het zuur eenzijdig te halen en het zoet weg te geven aan het bedrijfsleven. Het gaat zelfs niet eens alleen om de calculerende burger, want de écht calculerende burger is best bereid om iets meer te betalen voor een goede dienstverlening. Dit past echter blijkbaar niet in het beleid van dit kabinet, dat opereert onder het motto dat een bredere publieke armoede verdedigbaar is bij een partiële private rijkdom.

In het pakket dat nu voor ons ligt, ontdekken wij een scala van maatregelen verspreid over allerlei fiscale wetgeving. Het voorstel Paarse krokodil vermindert de administratieve lasten van werkgevers. Als je deze voorstellen oppervlakkig bekijkt, vraag je je af waarom de regelingen destijds überhaupt zo ingewikkeld zijn gemaakt. Dat is vaak gebeurd om twee redenen. De eerste is het bewijsmotief en de rechtmatigheid. Het gaat daarbij vooral over bewaarplicht, registratieplicht en formulieren. Het tweede motief voor fijnmazige regelgeving is het beginsel van rechtvaardigheid. Het is uit het oogpunt van rechtvaardigheid niet toelaatbaar dat een kleine groep zich kan verrijken met vergoedingen die fiscaal niet of nauwelijks belast worden. Om deze redenen zijn veel gedetailleerde regelingen ontworpen. A contrario geredeneerd werkt dit technisch gepresenteerde wetsvoorstel bij afschaffing dus eigenlijk weer onrechtvaardigheid in de hand. Ik ben benieuwd hoe de minister, onder wiens medeverantwoordelijkheid grote delen van de thans af te schaffen regelingen tot stand zijn gekomen, tegen deze zienswijze aankijkt. Had hij destijds gelijk bij de inwerkingtreding van de regelingen, of heeft hij nu gelijk, bij de afschaffing ervan? Wat heeft hem, als het laatste het geval is, het licht doen zien? Of heeft hij in de voorgaande jaren gedwaald bij de totstandkoming van de ingewikkelde regelingen?

De twee wetsvoorstellen Paarse krokodil en Belastingplan 2007 worden nu behandeld en zijn niet controversieel verklaard. Dat akkoord is geen voorbode van een unaniem besluit in deze Kamer. De fractie van GroenLinks houdt zich aan het akkoord voor zover het de procesgang betreft, maar stelt vast dat naast de maatschappelijke rechtvaardiging nu ook de politieke rechtvaardiging aan dit beleid is ontvallen. Dat wil overigens niet zeggen dat, als de minister bij wijze van spreken alle voorstellen apart had ingebracht en ze apart in stemming zouden kunnen worden gebracht, geen van de voorstellen de steun van de fractie van Groenlinks had gekregen. Ik noem als punten waar wij op zichzelf graag mee verder zouden gaan bijvoorbeeld de lastendruk bij particuliere werkgevers voor werkzaamheden aan huis, de aardgasauto's en de arbeidsongeschikte startende ondernemers.

De regeling tot administratieve vereenvoudiging van werkzaamheden aan huis beoordelen wij in beginsel positief. Het is echter de vraag of die werkelijk tot een aardverschuiving zal leiden, omdat ook thans voor veel werkzaamheden geen echte administratie wordt bijgehouden. Ik begrijp goed dat het alleen om een vereenvoudiging gaat en dat er feitelijk niets verandert aan de belastingplicht van degene die tegen vergoeding werkzaamheden verricht. Ik deel overigens de angst die ook uit de vragen van de fracties van de ChristenUnie en de SGP naar voren kwam, of de verzekeringsgerechtigdheid voldoende geregeld is. Komt niet in de praktijk een deel van de werkenden buiten de socialeverzekeringssfeer te vallen? In hoeverre brengt deze wijziging van administratieve lasten een bewijsprobleem met zich mee voor de verzekeringsgerechtigdheid van mensen die werkzaamheden aan huis verrichten?

De "aardgasauto" is uiteraard een populair thema bij de fractie van Groenlinks. Het effect is volgens de minister zo klein dat het in budgettaire termen niet meer meetbaar is. Onze fractie beziet met name de uitstoot van CO2. Het effect van de aardgasauto zal ook daarop klein zijn, maar ieder begin is op dit punt positief. Iedere stap die nu wordt gezet, voorkomt de noodzaak van serieuze bijstelling van beleid in de toekomst. Een verdere belastingverlaging op aardgas en alternatieve brandstoffen en een betastingverhoging voor andere brandstoffen kunnen uiteraard leiden tot veel meer budgettaire effecten, op de kortere termijn voor de schatkist en op de langere termijn voor de economie. De minister doet dan immers tenminste nog iets aan het probleem van de CO2-uitstoot op de langere termijn. Onze fractie ziet deze uitstoot als een grote bedreiging, ook in budgettair opzicht, misschien zelfs wel als de grootste bedreiging na de vergrijzing. De minister omarmt wel de prijs van grijs, maar het kabinet schuift de prijs van groen te ver voor zich uit. De fractie van Groenlinks voelt zich bij milieuvervuilende belastingen niet gebonden aan de budgettaire neutraliteit. Integendeel, belastingverhogingen voor vervuilers moeten de weg banen voor milieuverbeteringen. Met enige trots schrijft de minister hiermee een kleine bijdrage te leveren aan de beperking van de uitstoot van CO2. Ik herhaal dat die bijdrage blijkbaar onmeetbaar klein is. Is de minister het met ons eens dat er economisch en budgettair ook op dit vlak een zeer groot probleem op ons afkomt?

Onze fractie heeft ook veel waardering voor de voorstellen rond arbeidsongeschiktheid en zelfstandigheid. Iedereen moet aan het werk. Wij zijn er op zichzelf vóór dat ook arbeidsongeschikten faciliteiten krijgen voor nieuwe activiteiten als ondernemer. Overigens blijkt uit de praktijk dat de startfase het moeilijkst is, juist ook voor deze groep. Mensen uit deze groep die een nieuwe onderneming starten, hebben nogal wat te verliezen. Na een periode geprobeerd te hebben een onderneming op te zetten en te runnen, blijken dezelfde medische beperkingen de ondernemer na de startfase toch vaak weer te dwarsbomen; dit blijft een kwetsbare groep. Na enige tijd ondernemer te zijn geweest, komt men dan niet meer in de WAO, maar in de bijstand. Dat is een regeling met een geheel andere focus en rechtspositie. Arbeidsongeschikten bedenken zich daarom wel drie keer voordat zij van het aangeboden instrumentarium gebruikmaken. De kans op een definitieve verslechtering van hun positie bij het staken van de onderneming is immers groot.

Ik ben bovendien benieuwd naar de definitie van de arbeidsongeschiktheid in deze regelingen. Tot op heden lijkt mij de benadering hierbij nogal formeel; iedereen die in de WAO, de WIA of de Wajong zit, is arbeidsongeschikt. Er zitten echter ook arbeidsongeschikten in de bijstand; mensen namelijk die om een of andere reden niet gekeurd hoefden te worden, vanuit een bijstandsverleden arbeidsongeschikt zijn geworden of op een andere grond arbeidsongeschikt zijn. In de toekomst zal ook deze groep bijstandgerechtigden toenemen. Geldt voor hen deze regeling ook? Wat is het materiële criterium voor de arbeidsongeschiktheid? Of – en dat zou een redenering kunnen zijn – moeten zij eerst het traject van herkeuring in, van toelating tot de genoemde regelingen WAO, WIA en Wajong en mogelijke procedures van bezwaar en beroep? Als je in Nederland naar een andere vorm van uitkering wilt, ligt er een legioen paarse krokodillen op de weg. Die krokodillen zijn zo link, omdat zij lijken op de boomstammen waarmee je de oever kunt bereiken. Feitelijk lukt dat in de praktijk echter alleen in de film, en dan nog ernstig gehavend en meestal met een nat pak.

De achtergrond van het Belastingplan 2007 is niet de onze. Het gaat uit van verkeerde inkomenspolitieke verhoudingen en opvattingen en een andere kijk op de publieke taakvervulling. Per saldo is deze wetgeving eigenlijk uiterst controversieel, maar om de minister de administratieve lasten daarvan te besparen, keuren wij het gewoon af.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Deze minister heeft onlangs zijn vertrek bij het ministerie van Financiën aangekondigd. Na twaalf jaar verlaat hij de politiek. Zijn wens bij de start van zijn carrière als minister van Financiën om als meest anonieme minister van Financiën de geschiedenis in te gaan, is niet uitgekomen. Integendeel: hij zal de geschiedenis ingaan als een zeer invloedrijke en succesvolle minister. Hij laat een opgeruimd huis achter. Nederland is financieel op orde. Hij heeft als invloedrijke minister met een belangrijke portefeuille van ons land weer een participatieland gemaakt: Nederland is daardoor menselijker geworden. Hij heeft door het introduceren van de Zalmnorm gezorgd voor begrotingsrust en -discipline. Hij sluit zijn ministeriële carrière af met een begrotingsoverschot, een lagere staatsschuld en lagere collectieve uitgaven. Nederland heeft mede door hem zijn voorsprong qua concurrentiepositie vergroot. Het aanzien van Nederland als vestigingsland is mede door hem de laatste jaren sterk gestegen. Hij heeft ervoor gezorgd dat ons land 1 mld. minder zal gaan bijdragen aan de EU-schatkist.

Door de stap van Gerrit Zalm verliezen wij een betrouwbare, uiterst kundige, harmonieuze en resultaatgerichte no-nonsense politicus. En aan zijn gebaren te zien, krijgt hij het warm bij deze lovende woorden. Voorwaar mooie kwalificaties voor een leuke baan na zijn ministerschap. Dat hij daarnaast ook nog, voor een politicus althans, buitengewoon humoristisch is, is uiteraard een groot pre. Zo vindt hij zijn huidige baan de makkelijkste in het kabinet: hij hoeft immers alleen maar nee te zeggen.

Gerrit, namens de leden van de VVD-fractie dank ik je reeds nu voor alle goede dingen die je voor onze partij en ons land hebt gedaan en wens ik je een goede gezondheid en een succesvolle verdere carrière. Jouw toekomstige collega's wens ik bij voorbaat al proficiat.

Mevrouw de Voorzitter. Ik ga in op het Belastingplan 2007. De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het Belastingplan 2007. Het Belastingplan dient geplaatst te worden in het kabinetsbeleid om de financiële en sociaal-economische positie van Nederland te versterken. De internationale concurrentiepositie van ons land stond de afgelopen jaren onder druk. Met het Belastingplan en de Wet Werken aan winst levert het kabinet een belangrijke bijdrage aan de verbetering van het fiscale vestigingsklimaat en daarmee aan een versterking van de economie. Er worden ook lastenverlagende maatregelen tot een bedrag van 500 mln. genomen, die alle huishoudens ten goede kunnen komen. Genoemd worden onder andere de verlaging van de WW-premie, de verlaging van de belastingtarieven en de verhoging van de heffingskorting, de arbeidskorting en de aanvullende combinatiekorting. Dit sluit aan op de maatregelen die in 2006 al zijn genomen, waardoor de koopkracht van de meeste huishoudens is verbeterd.

De leden van mijn fractie danken de minister voor zijn snelle en toch uitgebreide en adequate reactie op de door deze Kamer gestelde vragen. Over het algemeen is mijn fractie tevreden over de reacties. De punten waar zij nog niet geheel tevreden over is, stel ik nu aan de orde.

De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij de kritiek van de Raad van State en enkele fracties in de Tweede Kamer dat het Belastingplan wederom en in weerwil van eerdere toezeggingen een aantal inhoudelijk niet bij een belastingplan passende maatregelen bevat. Ik wijs op de maatregelen op het terrein van stages en scholing, alsmede de voorstellen voor een tijdsevenredige bpm. Op zich zijn dat uitstekende en gewenste maatregelen; zij horen echter niet in een belastingplan thuis. De motivatie van de regering om ze wel in het Belastingplan 2007 op te nemen, overtuigt deze leden nog steeds niet. Derhalve doen zij weer een beroep op de regering om belastingplannen slechts voor budgettaire maatregelen te gebruiken. Wellicht kan deze minister dit weer toezeggen.

Genoemde leden delen ook de kritiek van de Raad van State en enkele fracties van de Tweede Kamer op de oplossing die de regering voor het jaar 2007 heeft gekozen ter compensatie voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet voor directeuren-grootaandeelhouders. Hoewel de maatregel macro-economisch gezien blijkbaar sluitend is, is er micro-economisch een boel op af te dingen. De Raad van State heeft de punten genoemd. Kort samengevat: de regeling raakt kant noch wal. De leden van de VVD-fractie vinden het jammer dat de regering zich de kritiek niet heeft aangetrokken en daarom geen alternatieve regeling heeft voorgesteld. Positief oordelen de leden van de VVD-fractie over het feit dat voor de directeur-grootaandeel­houder eraan gedacht wordt om de bv met ingang van het belastingjaar 2008 niet langer als inhoudingsplichtige aan te merken.

De leden van de VVD-fractie waardeerden het signaal van de regering dat het tarief van het successierecht te hoog is. Een maximumtarief van 68% over een erfrechtelijke verkrijging of een schenking is niet te rechtvaardigen. Tot groot genoegen vinden ook de collega's van de PvdA dat. De heer Leijnse sprak zojuist woorden die ons uit het VVD-hart gegrepen zouden kunnen zijn. Ik schat dat met een paar aanpassingen en een paar cursussen ook de heer Leijnse zich kan aansluiten bij de VVD, althans op dit punt. Terecht noemden de leden van de VVD-fractie in de Tweede Kamer het tarief van 68% een schriktarief. Zoals ongetwijfeld bekend, zeker bij deze minister, zijn de leden van de VVD gekant tegen een dergelijke buitenproportionele heffing aan schenkings- en successierecht. In het VVD-verkiezingsprogramma is opgenomen dat het tarief gehalveerd moet worden. In dat licht is het jammer dat de door de regering mede als signaal voorgestelde tariefverlaging door een amendement van de Tweede Kamer is teruggedraaid. Verder spijt het de VVD-fractieleden – dat de regering nog steeds geen aanzet heeft gegeven tot een integrale herziening van de Successiewet. Uiteraard heeft mijn fractie er begrip voor dat de minister de prioriteiten bij Werken aan winst heeft gelegd, waarvoor nogmaals dank, maar zij verzoekt hem toch met grote spoed de herziening van de Successiewet ter hand te nemen.

De reactie van de minister op de voorstellen van de leden van de VVD-fractie op de gebruikelijkloonregeling dga stelt hen teleur. Zij zeggen de minister toe – dat is weer eens wat anders dan dat de minister iets toezegt – dat zij voor dit thema de aandacht van de regering zullen blijven vragen.

Mevrouw de voorzitter. Ik ben toe aan de Paarse krokodil. De leden van de VVD-fractie juichen het wetsvoorstel toe. Zij zijn tevreden met de reacties van de minister op de door hen bij het verslag aangekaarte punten. Zij zijn ook zeer tevreden met de toezegging van de minister dat hij onverdroten doorgaat met het opsporen van regels in de Wet op de loonbelasting die voor afschaffing of vereenvoudiging in aanmerking komen. Ik wil hem graag enkele suggesties aan de hand doen. Maak de regeling voor bedrijfskleding minder rigide. Schrap het meenemen van de korting over voorgaande jaren in de regeling inzake de producten uit het eigen bedrijf. Laat de bepaling van de privébesparing bij arboverstrekkingen vervallen. Rond grensbedragen af op ronde bedragen en geef die een geldigheid van enkele jaren. Dit zijn slechts enkele suggesties. Ik kan er nog veel meer doen.

Met de memorie van antwoord bevestigt de minister dat hij een van de rechtbank Breda afwijkende mening heeft over het begrip "ter beschikking stellen". Het volgende punt sluit daarop aan. In de praktijk blijkt de Belastingdienst de begrippen "ter beschikking stellen"en "verstrekken" in het kader van artikel 17 van de Wet op de loonbelasting op verschillende manieren uit te leggen. Zo wordt in het kader van artikel 15a, lid 1, onder j, van die wet geoordeeld dat een vrije vergoeding of een vrije verstrekking van huisvesting mogelijk is, maar het ter beschikking stellen belast is. Kan de minister bevestigen dat deze uitleg onjuist is en dat hij ook op dit punt van mening is dat alle vormen identiek behandeld moeten worden?

De heer Leijnse van de PvdA-fractie sprak over bedrijfsfitness. Hij ging ervan uit dat de heer Essers van het CDA en ik meer van fiscaliteit weten. Als ik hem zo hoor, heb ik de indruk dat wij ook meer van bedrijfsfitness weten, maar of dit zo is moeten mede-Kamerleden en de minister maar beoordelen. Wij hebben op 9 december 2006 een e-mailbericht ontvangen inzake bedrijfsfitness. Daarmee wordt het gehele betoog van de heer Leijnse samengevat. Daarom kan ik direct zeggen dat wij graag de reactie van de minister daarop vernemen.

Mevrouw de voorzitter. Nu ik toch het woord heb en tevens tijd om te spreken, wil ik graag nog drie punten, die losstaan van de onderhavige wetsvoorstellen, aankaarten. Ik hoop dat u dat goed vindt.

De voorzitter:

Dat hangt ervan af wat u allemaal gaat zeggen, mijnheer Biermans.

De heer Biermans (VVD):

Daar ben ik blij om, want dat kunt u pas achteraf beoordelen.

Al diverse malen is door deze Kamer de afschaffing van de oneerlijke concurrentie van overheidslichamen aan de orde gesteld, vorig jaar nog met een uiteindelijk ingetrokken motie van collega Essers. De VVD-fractie roept de minister op om eindelijk werk te maken van die afschaffing. De vrijstelling van vennootschapsbelasting voor die lichamen en andere elementen van oneerlijke concurrentie zijn doornen in het oog van de liberalen. Deze ongewenste situatie duurt al te lang voort.

Het tweede punt betreft de betaalbaarheidsheffing die het ministerie van VROM wilde introduceren. Het wetsvoorstel waarin dit onzalige idee is opgenomen, is van de agenda gehaald en hopelijk wordt het er ook nooit meer opgezet. De VVD-fractie had het wetsvoorstel best willen behandelen om er vervolgens hoogstwaarschijnlijk tegen te stemmen. Naar de mening van mijn fractie kan het niet zo zijn dat elk ministerie de mogelijkheid krijgt om een belasting in te voeren ter dekking van budgettaire tekorten. Dat het voorstel ook nog rammelt qua motivatie, willekeurig is qua belastingplichtigen, niet spreekt over een maatstaf voor het meten van het te belasten profijt, en dubbele belasting kent, maakt het nog crucialer dat belastingwetgeving door het ministerie van Financiën wordt geïnitieerd. Graag ontvangen wij een reactie van de minister hierop.

Het laatste punt betreft de handhavingsconvenanten die de Belastingdienst sluit met grote belastingplichtige bedrijven. De leden van de VVD-fractie danken de minister voor de toezending van een voorbeeldconvenant. Vanwege de goede resultaten is de pilot die aanvankelijk twintig belastingplichtigen betrof uitgebreid met twintig nieuwe convenanten. Graag krijgen de leden van de VVD-fractie inzicht in de evaluatie van de pilot waarop die uitbreiding is gebaseerd.

Mevrouw de voorzitter. Wij zien uit naar de ongetwijfeld gedegen reactie van de minister.

De heer Essers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van het Belastingplan 2007. Zij stemmen gaarne in met de voorgenomen lastenverlichtingen voor burgers en bedrijven in 2007 en zij wensen de minister van Financiën hiermee te complimenteren. Naar het zich laat aanzien is het de eerste keer dat deze minister als direct verantwoordelijke voor belastingen een belastingplan behandelt, maar helaas ook de laatste keer dat hij dat in de hoedanigheid van minister in deze Kamer doet. In zoverre is het vandaag dan ook een historisch debat dat wij voeren met een door ons ook zeer gewaardeerd bewindspersoon.

Dit Belastingplan bevat diverse maatregelen die leiden tot een administratieve lastenverlichting voor gezinnen en werkgevers, zoals de voorstellen met betrekking tot de werkgeversbijdrage voor de kinderopvang, de regeling dienstverlening aan huis en de regeling die voorziet in het uit de loonbelasting halen van de directeur-grootaandeelhouder. Mijn fractie staat dan ook positief tegenover deze voorstellen. Dat geldt evenzeer voor de voorstellen ter vermindering van de administratieve lasten met het wetsvoorstel Paarse krokodil.

Toch blijft er op het terrein van de administratieve lastenverlichting nog veel te wensen over. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Werken aan winst noemde ik al de elektronische aangifte vennootschapsbelasting die, als je ze uitprint, maar liefst 371 pagina's blijkt te bevatten. Maar ook de levensloopregeling zou eenvoudiger moeten, evenals sommige regelingen voor de loonbelasting. Ik noem de regeling voor bedrijfskleding ingevolge artikel 24 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, die de eis bevat van een zichtbaar logo van de werkgever op ieder kledingstuk van ten minste 70 cm2. Deze eis veroorzaakt veel ergernis en is in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar. En is het nu werkelijk noodzakelijk om aan de in de Paarse krokodil verruimde bedrijfsfitnessfaciliteit de voorwaarde te verbinden dat de fitness alleen plaats kan vinden op een door de werkgever aangewezen locatie van de fitnessketen, zoals de minister in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel stelt? Waarom zouden werknemers voor het verkrijgen van een belastingvrije vergoeding per se naar een andere stad moeten reizen voor fitness als zij daarvoor ook in hun eigen woonplaats terechtkunnen? Het bedrijfskarakter van fitness is toch niet afhankelijk van de locatie waar de fitness plaatsvindt? Ik sluit mij gaarne aan bij de opmerkingen op dit punt van mijn collega's Leijnse en Biermans.

Bij de behandeling van Werken aan winst noemde ik al het urencriterium dat in de praktijk tot veel irritaties leidt. Maar dat geldt ook voor de gebruikelijkloonregeling, waarvoor de minister in de nota naar aanleiding van het verslag wederom een pleidooi houdt, en voor de in het kader van de wettelijke regeling voor de geruisloze terugkeer uit de bv gestelde voorwaarden. De behoefte aan laatstgenoemde regeling, die voor de geruisloze terugkeer uit de bv, zou wel eens kunnen toenemen als gevolg van de invoering van de Wet Werken aan winst, waardoor het omslagpunt waarop de bv fiscaal aantrekkelijk wordt op een hoger winstniveau komt te liggen. Het zou dan ook te betreuren zijn dat mogelijk als gevolg van de bij die regeling gestelde voorwaarden, waaronder de eis dat de bv moet worden geliquideerd, van deze regeling in de praktijk weinig gebruik wordt gemaakt. Of zijn er andere redenen waarom er niet veel van deze regeling gebruik wordt gemaakt? Gaarne verneem ik hierover de opvatting van de minister.

De vooruitgang dient de mens, maar dat is in de fiscaliteit lang niet altijd het geval. Een elektronische aangifte kent bijvoorbeeld niet de mogelijkheid van het meesturen van een toelichtende bijlage. Ook is het niet meer mogelijk om je "eigen" belastinginspecteur te bellen. Het nadelige psychologische effect dat hiervan uitgaat op belastingplichtigen moet niet worden onderschat. Dit doet eerder aan Big Brother denken dan aan een belastinginspecteur die bij de burger bekend is en tot wie de burger zich rechtstreeks kan wenden om over zijn aanslag te praten. Een andere vraag in dit verband is of het klopt dat ondernemers belastingaanslagen uitsluitend via de Postbank kunnen betalen. Indien dit zo is, wat is daarvan dan de ratio?

Opvallend is ook, dat de automatisering soms het wetgevingsproces nadelig lijkt te beïnvloeden. Zo kan de directeur-grootaandeelhouder pas per 1 januari 2008 uit de loonbelasting worden gehaald. Verder is vanwege voornamelijk automatiseringsproblemen die zijn verbonden aan andere meer voor de hand liggende oplossingen, in het Belastingplan 2007 voor de ongelukkige gelegenheidsoplossing gekozen van een eenmalige verlaging van het aanmerkelijkbelangtarief in 2007, ter compensatie van de hogere premie die de directeur-grootaandeelhouder voor de zorgverzekering betaalt in vergelijking met de ib-ondernemer. Die eenmalige verlaging van het aanmerkelijkbelangtarief is naar onze mening terecht bekritiseerd. Om een premienadeel van € 630 te compenseren, wordt een eenmalig voordeel in de aanmerkelijkbelangsfeer geboden van € 7500, welk bedrag voor fiscale partners zelfs kan oplopen tot € 15.000. Voor aandeelhouders die toch al van plan waren om in 2007 dividend uit te keren of hun aanmerkelijkbelangpakket geheel of gedeeltelijk te verkopen, is dit natuurlijk een aardige meevaller. Maar het lijkt niet waarschijnlijk dat andere directeuren-grootaandeelhouders extra dividend tegen 22% belastingheffing gaan uitkeren om daarmee de verhoogde premie voor de Zorgverzekeringswet te betalen. Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Biermans dat dit typisch een regeling is die macro-economisch sluitend lijkt, maar op microniveau niet werkt.

Zoals gezegd, staan wij positief tegenover de regeling dienstverlening aan huis. Het is de vraag of deze regeling zou moeten worden uitgebreid naar verschillende arbeidsverhoudingen in de sfeer van non-profitinstel­lingen. Ik doel op amateursportverenigingen en -muziekgezelschappen die bijvoorbeeld instructeurs, trainers, respectievelijk dirigenten en muziekdocenten inschakelen. Het zou een aanzienlijke verlichting van de administratieve lasten van deze verenigingen betekenen, als zij eveneens zouden worden ontheven van een inhoudings- en administratieverplichting ter zake van de hier bedoelde relatief vaak zeer bescheiden, maar wel heel nuttige werkzaamheden. Daar komt bij, dat het thans in de praktijk vaak heel moeilijk is om in deze sfeer vast te stellen of al dan niet sprake is van een dienstbetrekking in de zin van de loonbelasting en de werknemersverzekeringen. Graag verneem ik hierover de mening van de minister.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Werken aan winst hebben wij al aandacht besteed aan de hoogte van het successie- en schenkingsrecht en met name aan het toptarief van 68%. Ik herhaal onze opvatting, dat een successierechttarief dat kan oplopen tot 68% niet meer van deze tijd is. Het doet ons plezier dat volgens het voorlopig verslag en blijkens hun bijdrage vandaag ook de collega's van de fracties van de PvdA en de VVD deze mening zijn toegedaan. Wij betreuren het dan ook dat het aanvankelijke voornemen van het kabinet om het maximale successierechttarief te verlagen naar het, nog steeds niet geringe, tarief van 63%, geen doorgang kon vinden als gevolg van de aanvaarding van een amendement in de Tweede Kamer dat voorziet in een hogere vrijstelling voor verkrijgingen door kinderen en kleinkinderen. Naar onze mening dient het volgende kabinet de hervorming van het successie- en schenkingsrecht hoog op de agenda te zetten. Tot dusverre is aan de voorstellen van de commissie-Moltmaker slechts incidenteel gevolg gegeven. Deze problematiek verdient naar onze mening een structurele aanpak, die tevens wordt geïntegreerd met de aanpak van de problematiek van de fiscale en juridische begeleiding van de bedrijfsopvolging bij familieondernemingen. Ook de thans stiefmoederlijke behandeling van neven en nichten die ervan van ongehuwde ooms en tantes dient naar onze mening te verdwijnen.

Herziening van het beleid is naar onze mening ook nodig voor de regelingen omtrent de instellingen van algemeen nut. Daarover hebben wij vorig jaar uitvoerig van gedachten gewisseld naar aanleiding van het, dankzij Johan Cruijff, op 0% stellen van het tarief voor schenkingen aan instellingen van algemeen nut. In dit verband wijzen wij op een potentieel knelpunt in deze sfeer, waarvoor dit jaar ook in de financiële pers aandacht is gevraagd. Ik verwijs naar de bijdrage van de heer Van Rij in het Financieele Dagblad van 8 mei 2006. Indien een aanmerkelijkbelanghouder aandelen in bijvoorbeeld zijn houdstervennootschap wil schenken aan een instelling van algemeen nut, is hij aanmerkelijkbelangheffing verschuldigd ter grootte van 25% over het verschil tussen de waarde van de aandelen en de verkrijgingsprijs. Daar staat tegenover dat de schenking van aandelen aftrekbaar is, maar die aftrek is gekoppeld aan een plafond van 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Alleen bij een periodieke schenking van ten minste vijf jaren, waarbij de uitkeringen uiterlijk bij overlijden eindigen, is geen sprake van een dergelijk plafond. De vraag dringt zich dan ook op, of bijvoorbeeld het plafond van 10% in de hier bedoelde gevallen van een eenmalige schenking van aanmerkelijkbelangaandelen niet zodanig moet worden aangepast dat de schenker per saldo geen inkomstenbelastingheffing ter zake van de schenking is verschuldigd. Graag vernemen wij de mening van de minister over de haalbaarheid van dit voorstel. In dit verband verzoeken wij de minister ons over deze problematiek een notitie te doen toekomen en dit punt onder de aandacht van zijn eventuele opvolger in het nieuwe kabinet te brengen.

Bij de behandeling van vorige belastingplannen hebben wij aandacht gevraagd voor de knelpunten die worden opgeroepen door het veelal verschuldigd worden van progressieve inkomstenbelasting bij de verplaatsing van ondernemingen door ib-ondernemers. Wij staan dan ook positief tegenover de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Slob die voorziet in het achterwege laten van belastingheffing in het geval van indirect overheidsingrijpen, zoals een wijziging van het bestemmingsplan. Thans is volgens de Belastingdienst doorschuiving van de belastingclaim bij bedrijfsverplaatsing alleen mogelijk bij direct overheidsingrijpen, zoals onteigening. Onder de Wet inkomstenbelasting 1964 viel naar onze mening ook indirect overheidsingrijpen onder het departementale hardheidsclausulebeleid; ik verwijs naar de resolutie van 25 augustus 1992, BNB 1992/313. Daarin staat expliciet: "Tevens wordt in dit verband onder overheidsingrijpen verstaan de totstandkoming van een bestemmingsplan waarbij de nieuwe bestemming er toe leidt dat de onderneming uiteindelijk niet langer op de oorspronkelijke plaats kan worden uitgeoefend." Uit de wetsgeschiedenis van de Wet inkomstenbelasting 2001 blijkt dat men dit beleid heeft willen codificeren. In het arrest van 17 september 2004, BNB 2004/411 heeft de Hoge Raad bevestigd, dat onder het hardheidsclausulebeleid onder de Wet inkomstenbelasting 1964 ook indirect overheidsingrijpen viel. Anders dan de minister in de nota naar aanleiding van het verslag stelt, zie ik in dit arrest geen uitbreiding van het begrip overheidsingrijpen in voornoemde resolutie, maar alleen een nadere bevestiging en concretisering. Kan de minister nog eens uitleggen waarom dit arrest geen betekenis zou hebben voor de toepassing van het huidige artikel 3.64 Wet IB 2001? Ik verwijs ook naar het commentaar van de redactie VakstudieNieuws bij dit arrest. Die redactie is ook van mening, dat uit de wetgeschiedenis van laatstgenoemd artikel niet valt af te leiden dat beoogd is aan het begrip overheidsingrijpen een andere invulling te geven.

Veel principiëler achten wij echter nog steeds het argument dat een wijziging van de objectieve onderneming, terwijl de persoon van de ondernemer ongewijzigd blijft, in het geheel niet zou moeten leiden tot een fiscale afrekening. Ik heb daar bij diverse gelegenheden in deze Kamer op mogen wijzen. Er is geen reden om de inkomstenbelastingclaim op de verplaatste objectieve onderneming af te rekenen, indien de subjectieve onderneming in stand blijft. In dat geval blijft namelijk de claim op de stille reserves, veelal via de herinvesteringsreserve, in stand. Daar komt bij dat indien de bedrijfsverplaatsing niet wordt uitgevoerd door een ib-onder­nemer, maar door een bv van staking en dienovereenkomstige afrekening over de stille reserves naar positief recht geen sprake is. Als een klein verschil in premieheffing zorgverzekering tussen de ib-ondernemer en de directeurgrootaandeelhouder al reden is voor de minister om in dit belastingplan het aanmerkelijkbelangtarief te verlagen, dan zou het veel ingrijpender verschil in behandeling tussen de ib- en vpb-ondernemingen bij bedrijfsverplaatsingen zeker reden moeten zijn om dit weg te nemen. Graag vernemen wij hierover de mening van de minister.

Dan is er nog een onduidelijkheid ontstaan naar aanleiding van het antwoord van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag op de vraag of de wijziging van artikel 15, eerste lid, slotzin, Wet omzetbelasting met de opmerking, dat het juist is dat deze richtlijnconforme aanpassing noodzaakt tot de conclusie dat de in rekening gebrachte btw voor advieskosten en dergelijke inzake aan- en verkoop van deelnemingen, in beginsel niet aftrekbaar is. Deze reactie wekt de indruk dat sprake is van een inhoudelijke wijziging ten opzichte van de huidige situatie. Kan de minister uitleggen waarom de bedoelde wetswijzigingen deze btw-behandeling zou wijzigen? Ons bereiken geluiden uit de praktijk dat daar geen reden voor zou hoeven te zijn. Ik verwijs onder andere naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de EG in de zaak C-16/00 (Cibo). Om mogelijke misverstanden te voorkomen, is een nadere uitleg voor de praktijk gewenst.

Tot slot stellen wij met de Raad van State de vraag aan de orde of een aantal van de thans in het Belastingplan 2007 opgenomen voorstellen niet beter in afzonderlijke wetsvoorstellen had kunnen zijn opgenomen. Ook de leden van de VVD-fractie hebben hierover in het voorlopig verslag opmerkingen gemaakt. De door de Raad van State in zijn advies gedane aanbeveling om in een belastingplan slechts maatregelen op te nemen waarmee een wezenlijk budgettair belang is gemoeid, waarvan het budgettaire effect hoofddoelstelling is en welke een direct verband vertonen met de begroting, spreekt ons aan. In een afzonderlijk wetsvoorstel "overige fiscale maatregelen" kunnen die maatregelen worden opgenomen die niet direct betrekking hebben op het budgettaire en koopkrachtbeeld van het komende jaar, maar waarvan de inwerkingtreding per begin van het volgende kalenderjaar nodig of gewenst is. Wetssystematische wijzigingen zouden steeds in afzonderlijke wetsvoorstellen moeten worden opgenomen. Anders dan in voorgaande jaren, is deze splitsing dit jaar niet gemaakt. Men kan zich echter afvragen of bijvoorbeeld de voorstellen voor de bpm en de omzetbelasting niet beter in afzonderlijke wetsvoorstellen hadden kunnen worden opgenomen.

In dit verband roep ik in herinnering de motie-Boorsma die is aangenomen bij de behandeling van het Belastingplan 1993. In die motie wordt de regering uitgenodigd om bij indiening van een belastingplan voor enig jaar, fiscale wetsvoorstellen van verschillende aard, belang en/of urgentie in de toekomst niet meer in één wetsvoorstel samen te voegen, daarbij in overweging nemend dat de Eerste Kamer wetsvoorstellen van verschillende aard en urgentie apart moet kunnen behandelen teneinde haar constitutionele taak zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen. Nadat deze Kamer deze motie ook al in herinnering heeft moeten roepen bij de behandeling van het Belastingplan 2004, toen vergaande maatregelen waren opgenomen naar aanleiding van de Bosaluitspraak van het Hof van Justitie EG, is het twee jaren goed gegaan. Helaas moet dit jaar wederom de discussie over de in de motie-Boorsma bedoelde problematiek worden gevoerd.

Daarbij merk ik op dat, anders dan de minister in onder andere de nota naar aanleiding van het verslag lijkt te suggereren, deze discussie niet gaat over het al dan niet spoedeisende karakter van noodzakelijke reparatiewetgeving, maar over de vraag of deze spoedeisende onderwerpen niet beter in afzonderlijke wetsvoorstellen kunnen worden ondergebracht dan in het belastingplan. De opmerking in het nader rapport dat "om redenen van wetgevingseconomie" geen afzonderlijke wetsvoorstel is ingediend, doet geen recht aan de ook in de motie-Boorsma vermelde constitutionele taak van deze Kamer, die het recht van amendement ontbeert. Graag vernemen wij dan ook van de minister hoe hij deze opmerking ziet in relatie tot de motie-Boorsma en meer in het algemeen hoe hij de in het Belastingplan 2007 opgenomen voorstellen ziet in het licht van die motie.

Mevrouw de voorzitter. Wij zien met veel belangstelling uit naar het antwoord van de minister.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. De memorie van toelichting bij het Belastingplan 2007 herinnert ons eraan dat 200 jaar geleden de toenmalige minister van Financiën Alexander Gogel het nationaal belastingstelsel invoerde. De heer Gogel en alle anderen die hem op dit ministerie volgden tot en met de recordhouder, de huidige minister, zijn nog tot 28 januari 2007 te zien in het Belasting & Douane Museum alhier. Of deze minister tegen die tijd daar definitief is bijgezet, laat zich nu nog niet voorspellen. Hoewel, toen ik de heer Biermans boorde, kreeg ik het idee dat hij voorkennis heeft van een nakende gouden transfer van deze minister naar het bedrijfsleven. Overigens vond ik de heer Biermans wel erg complimenteus. Ik adviseer de minister om bij de echte afscheidsrede door de heer Biermans een zakdoek bij de hand te houden, want dat houden wij niet droog.

De minister rekent er zelf op dat hij nog wel even bij ons blijft, zij het in demissionaire status. Omdat hij daar echter niet zeker van was toen het tweede kabinet-Balkenende viel, drong hij aan op een missionaire status van het laatste kabinet-Balkenende opdat dit nog het voorstel Werken aan winst kon afronden waarmee de lastenverlichting van 0,5 mld. voor het bedrijfsleven wordt veiliggesteld. Dit was goed voor de economie, zei de minister met steun van de VVD en het CDA. Dit is geld in het putje, zeiden wij met steun van GroenLinks en de Partij van de Arbeid. De tijd zal leren waar de waarheid ligt. "Werken aan winst" is in ieder geval afgedaan.

Wat overblijft is het Belastingplan 2007 dat per saldo voorziet in een lastenverlichting van eveneens 0,5 mld. voor de huishoudens. Het andere deel van het voordeel dat de regering heeft weten te behalen in de onderhandelingen met de Europese Unie over de Nederlandse afdracht. Het is een van de vele positieve gevolgen van het Nederlandse nee tegen de Europese grondwet. Het mag nog maar eens vermeld worden.

Bij de voorstellen die samenhangen met het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid vinden wij de maatregelen op het terrein van stages en scholing van werkenden. In zijn advies merkt de Raad van State op dat het beter zou zijn geweest als die voorstellen los van het Belastingplan waren gepresenteerd, omdat ze niet direct betrekking hebben op het budgettaire en koopkrachtbeleid voor het komende jaar en ook nog eens terugwerkende kracht over 2006 hebben, terwijl een belastingplan naar de mening van de Raad van State zich zou moeten beperken tot die maatregelen waarmee een wezenlijk budgettair belang gemoeid is, waarbij het budgettaire effect hoofddoelstelling is, en die een direct verband houden met de begroting. De Raad van State heeft ook commentaar op het in het Belastingplan opgenomen voorstel voor de tijdsevenredige belasting van personenauto's en motorrijwielen, ook al omdat de raad van mening is dat die regeling nog niet voldoende is uitgekristalliseerd. Wil de minister in zijn antwoord aangeven hoe hij hierover denkt, ook wellicht als richtlijn voor zijn opvolger? Wil hij ook reageren op de constatering van de Raad van State dat er tenminste budgettair gezien te veel klein grut in het Belastingplan wordt verborgen en dat het op een hoop gooien van grote en kleine plannen in een belastingplan de druk op de parlementaire besluitvorming wellicht onnodig groot maakt?

De minister heeft eerder gezegd dat de regering zich genoodzaakt voelt een aantal toezeggingen op fiscaal gebied via het Belastingplan door te voeren. Zo is het oorspronkelijke wetsvoorstel inzake de verplichte werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang nu via het Belastingplan geregeld. Dit bevordert de snelheid van invoering, maar maakt het Belastingplan 2007 tegelijkertijd wel erg ruim en nogal warrig. Hoe kijkt de minister nu terug op die keuzen? Overigens hopen wij met de minister dat de nieuwe regelingen op het terrein van stages en scholing van werknemers en van de kinderopvang het beoogde effect zullen hebben, ook al verdient opname van die regelingen in het Belastingplan als zodanig niet de schoonheidsprijs.

Het lezen, laat staan het begrijpen van een belastingplan, is zware kost voor eenvoudige senatoren, in ieder geval voor mij. Ik voel mij daarom gesteund door de opmerkingen van de Raad van State over de noodzaak om het belastingplan in ieder geval in de toekomst zo veel mogelijk te beperken tot de zaken die er echt in thuishoren. Ook vond ik het fijn dat dit belangrijkste adviesorgaan van de regering ook van mening is dat de ontwikkeling van de bedragen in de verschillende heffingskortingen en hun samenhang met de ontwikkeling van de tarieven van de eerste en de tweede schijf knap ingewikkeld en weinig transparant zijn. De minister heeft daarna op vragen van beide Kamers enige verduidelijking aangebracht, maar echt helder is het voor mij nog niet. Wanneer krijgt Nederland een belastingplan dat helder en transparant is voor volksvertegenwoordigers en, nog beter, voor het volk? In de schriftelijke behandeling deelt de heer Biermans een compliment uit, omdat er door de operatie Paarse krokodil eindelijk maatregelen worden getroffen in de sfeer van de loonbelasting. Dit heeft 40 jaar geduurd. Verwacht de minister dat het ook zo lang zal duren voordat er een helder belastingplan tot stand komt of kan dit sneller? Als de meest ervaren minister van Financiën heeft hij hier per slot van rekening ervaring mee.

Vaststaat dat de voorstellen van de regering in dit Belastingplan er niet toe leiden dat de inkomensverschillen in dit land substantieel kleiner worden. De samenleving wordt niet menselijker van dit Belastingplan. Dit zou je ook niet verwachten van een regering van deze signatuur, maar het blijft jammer. Het is hoog nodig dat het liberale beleid wordt afgelost door een socialer beleid.

Omstreden is de in het Belastingplan opgenomen regeling met betrekking tot dienstverlening aan huis. Met name het CNV heeft gewezen op de gevolgen van deze regeling, die volgens ons ook al niet in een belastingplan thuishoort. Aan de overkant hebben de fracties van de SP en de PvdA zich hier zeer druk over gemaakt, overigens zonder het gewenste effect. De kritiek spitste zich toe op het volgende: terwijl er goede redenen zijn om huishoudelijk personeel meer wettelijke bescherming te geven, bouwt deze regeling de rechten van deze mensen juist af; men mag nu drie dagen in de week in en om het huis van een ander werk verrichten zonder een dienstbetrekking. Dit maakt volgens het CNV mensen die zulk werk doen extra kwetsbaar. De nieuwe regeling vergroot niet alleen het aantal arbeidsdagen dat zonder dienstbetrekking kan worden gewerkt, maar verbreedt het daaronder vallende werk ook nog eens. Het gaat in de toekomst niet alleen meer over schoonmaakwerk, maar ook over tuinieren en het verrichten van klussen in huis. En wellicht meer, omdat het kabinet spreekt van een "niet-limitatieve opsomming". Gaan de tuinman, de schilder, de timmerman, de verzorgster straks ook van hun opdrachtgever te horen krijgen dat zij allemaal huishoudelijk werk doen, waarvoor hij geen werkgeversverplichtingen op zich hoeft te nemen? Graag wat meer duidelijkheid van de minister als dat kan. Naar onze mening en naar de mening van de vakbond dreigt hier een nieuwe werkende, niet of slecht beschermde onderklasse te ontstaan. Dat zouden we toch niet moeten willen. Het gaat om mensen die drie dagen in de week nuttig werk doen en daardoor anderen vaak in staat stellen om hun werk buitenshuis te doen. Het gaat niet aan om deze mensen de toegang tot ons stelsel van sociale voorzieningen, waaronder uitkeringen bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, te ontzeggen. En wie controleert hun lonen en arbeidsvoorwaarden? Ik kreeg een mail van een mevrouw die nu via een persoonsgebonden budget drie dagen in de week bij iemand thuis werkt. Die kreeg te horen dat dit met ingang van 1 januari allemaal onverzekerd zal zijn. Volgens mij weten de mensen die het betreft vaak niet eens dat dit hen bedreigt. Immers, het ministerie zegt dat het in de loop van 2007 voorlichting over deze nieuwe regeling gaat geven. Dat lijkt me rijkelijk laat.

Kan de minister mij verder uitleggen waarom het ons niet lukt om zoveel mensen de voor hen geldende ouderenkorting te geven? Dit jaar konden zo'n 100.000 ouderen de hun toegezegde korting deels niet of helemaal niet verzilveren; meer dan 50.000 ouderen lopen dit jaar de voor hen geldende alleenstaandeouderenkorting mis. Wat kan de minister doen om ervoor te zorgen dat iedereen ten minste krijgt waar hij recht op heeft? Waarom kan deze ouderenkorting niet worden omgezet in een ouderentoeslag? Kan de minister niet ten minste toezeggen dat zijn opvolger op dit punt een schone taak krijgt om dit niet-gebruik te stoppen? Ik vraag de collega's om hierop in tweede termijn in te gaan. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat mensen die daar recht op hebben, deze belastingkorting niet krijgen?

Ik kom op de voorstellen in het belastingplan met betrekking tot de vereenvoudiging van de drempel voor buitengewone uitgaven. Deze voorstellen klinken sympathiek, maar pakken ze ook altijd zo uit? We maken de ziektekostenpremie volgend jaar weer aftrekbaar als buitengewone lasten tegen een standaardpremie, te weten het gemiddelde dat mensen aan premie betalen. De werkelijk ontvangen zorgtoeslag wordt daarvan afgetrokken. Dat geldt ook voor de no-claimkorting: ook daarbij wordt uitgegaan van een gemiddeld bedrag. Omdat de meeste gehandicapten en chronisch zieken helemaal geen no-claimkorting krijgen – daar zijn ze doorgaans te ziek voor – betekent dit voor hen juist een extra strop van € 100. Bovendien betalen juist deze mensen een vaak hogere ziektekostenpremie dan gemiddeld omdat zij een uitgebreider pakket moeten hebben vanwege hun ziekte of handicap. De Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland heeft voorstellen gedaan voor een eerlijkere regeling voor de buitengewone uitgaven. Waarom heeft de minister die voorstellen niet in zijn belastingplan verwerkt? Ziet hij redenen om in ieder geval aan zijn opvolger te adviseren om dat komend jaar te doen? Ik vraag de minister om een duidelijke uitleg en liefst de toezegging dat, linksom of rechtsom, dit onrecht wordt gerepareerd. Als de minister dat doet, kunnen wij die daad nog mooi toevoegen aan de teksten die nu al bij zijn beeld in het Belastingmuseum staan. Dat maakt het museale totaalbeeld nog een stukje aangenamer. Wij zien zijn antwoord met belangstelling tegemoet.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Op de eerste pagina van de nota naar aanleiding van het verslag staat een eenvoudige tabel, die voor de minister zowel een bron van trots als van bitterheid zal zijn. De tabel bevat cijfers over de lastenontwikkeling van bedrijven en gezinnen gedurende de nu bijna afgelopen kabinetsperiode. De eerste jaren tonen vooral een stijgende lastendruk, maar ziedaar: in het verkiezingsjaar 2006 is het met die stijging afgelopen en gaan de gezinnen er zelfs 3,3% op vooruit. Die vooruitgang zal de trots zijn van de minister, de bittere werkelijkheid is dat om de een of andere raadselachtige reden anderen er met deze buit vandoor zullen gaan. De les hieruit zou kunnen zijn dat je met belastingen geen politiek moet bedrijven, maar dat is natuurlijk een politieke contradictie in terminis.

Het SCP berichtte vorige week dat er in ons land gelukkig ook tal van redenen tot tevredenheid en dankbaarheid zijn. Nu leeft de politiek doorgaans niet van tevredenheid, maar het kost mij geen enkele moeite in dit wellicht laatste debat met deze minister in deze Kamer een deel van die tevredenheid toe te schrijven aan de stabiliserende aanwezigheid van de heer Zalm in de nabijheid van onze schatkist. Bij alle verschillen van mening geef ik vandaag graag uiting aan deze welgemeende ondertoon van waardering.

Dit Belastingplan wordt gekenmerkt door eenvoud. Het meer ingewikkelde werk werd enkele weken geleden verricht met de behandeling van Werken aan winst. Ook herinner ik nog aan onze wetgevingsarbeid van enkele maanden geleden met de megaklus van de financiële toezichtwetgeving. Ik hoop dat de ambtenaren die voor dat enorme project verantwoordelijk waren, vorige week vrijdag een gepaste feestelijke afronding van dat project hebben kunnen vieren. Ook wij waren uitgenodigd, maar een politicus moet weten waneer hij eens een keer zijn gezicht niet moet laten zien. Om de feestvreugde niet te bederven, zou ik bijna zeggen. De minister kan in elk geval terugzien op een productieve wetgevingsfinale.

Een enigszins tot de verbeelding sprekend onderdeel van dit Belastingplan is de regeling dienstverlening aan huis. Vanaf 1 januari valt een breed scala aan werkzaamheden onder de vrijstelling van de verplichting tot inhouding van loonbelasting en premies. Uit de gegeven opsomming van activiteiten in de nota trek ik de conclusie dat het ook weer aantrekkelijk wordt een butler op deeltijdbasis langs te laten komen. Dat is toch letterlijk dienstverlening aan huis? Klopt deze waarneming? En geldt dat ook voor de tuinman? De minister zal begrijpen dat ik met deze voorbeelden de grens van de regeling tracht af te tasten. Het is altijd beter dat de wetgever dit doet dan later de fiscale rechter.

Met deze regeling wordt tegemoetgekomen aan de groeiende vraag naar schoonmaakhulp en klusjesman. Ook is er de ambitie om wat te doen aan het zwartwerken. Juist als het gaat om deze beoogde bijdrage aan de fiscale moraliteit lijken twijfels gerechtvaardigd. Uit de praktijk weten wij dat de inkomsten onder het thans geldende, meer bescheiden, regiem zelden bij de Belastingdienst worden aangegeven. Dat leert ons het rapport van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) Huishouden op de markt. Kan de minister mij uitleggen waarom een uitbreiding van twee naar drie dagen belasting- en premievrij het zwartwerken zal indammen? Worden mensen die iets meer kunnen verdienen plots betere burgers? Of wordt met dit voorstel eigenlijk een stimulans gegeven aan de informele economie, waarbij uitsluitend het fiscale geweten van de dienstvráger wordt gesust? Een andere vraag is of deze uitgebreide regeling niet ten nadele is van tal van kleinere bedrijfjes die werk aanbieden op deze markt van dienstverlening, want tegen deze regeling kunnen zij natuurlijk niet concurreren. Het zijn deze schaduwzijden van de regeling waar de RWI kritisch de vinger bij heeft gelegd. Als ik goed geïnformeerd ben, brengt de RWI vandaag of morgen een vervolgadvies uit over deze materie. Is dat geheel mosterd na de maaltijd van dit Belastingplan of wil de minister op dat advies nog een reactie geven? Kan dat nu nog niet, dan wellicht later schriftelijk. Volgend jaar hebben we immers weer een belastingplan.

Gaat het hier om een regeling waarbij expliciet niet wordt gekozen voor de weg van subsidiëring van vraag of aanbod op de markt, bij de uitvoering van de motie-Van der Vlies gebeurt het omgekeerde. Daar geeft de Belastingdienst het stokje over aan de gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het daarvoor gereserveerde budget van 65 mln. wordt, zo lees ik in het nader rapport, in elk geval in 2007 ingezet. Zijn de daarvoor benodigde voorbereidingen inmiddels afgerond? Nu ik min of meer bij toeval toch deze twee regelingen met elkaar in verband breng, heb ik daarover ook nog een vraag. Is het zeker dat mantelzorg en dienstverlening aan huis in de praktijk altijd goed te scheiden activiteiten zullen zijn? Ik kan mij hier vormen van misbruik van regelingen voorstellen. Voor mij blijft het wat duister waarom de ene regeling wel en de andere per se niet fiscaal ingebed kan worden, maar dat zal aan mij liggen. Graag een beargumenteerde reactie.

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid is natuurlijk een goede zaak. Het bewijst weer eens dat je ook via de weg van de fiscaliteit een bijdrage kunt leveren aan onze beschaving. Ik moet helaas een vraag herhalen die ik ook in het verslag stelde, maar waarop het antwoord niet helder genoeg was, althans niet voor mij. Als iemand na een herkeuring in bijvoorbeeld het eerste jaar van het gebruikmaken van deze regeling arbeidsgeschikt wordt verklaard, is hij dan vanaf dat moment zijn aftrekpost kwijt? Ofwel, blijft het dan bij de eerste aftrekpost van € 12.000? Dat lijkt billijk, maar ik waag te betwijfelen of het doelmatig is. De regeling stimuleert niet voor niets voor een periode van drie jaar. Is de kans niet groot dat in dit voorbeeld die € 12.000 voor het eerste jaar weggegooid geld zal blijken te zijn? Is er dus niet wat voor te zeggen om een toekenning van deze faciliteit in alle gevallen een recht van drie jaar te doen zijn, dus ongeacht de resultaten van tussentijdse herkeuringen? Ik herhaal dat ik deze vraag alleen stel vanuit het oogpunt van doelmatigheid. Wij willen mensen immers graag de mogelijkheid bieden om ondernemer te worden. Als een en ander op bezwaren stuit, dan zou ik het op prijs stellen dat dit later een punt van aandacht in de voorgenomen evaluatie wordt.

Van bescheiden betekenis is de verruiming van de marge betreffende de mededelingsplicht om in aanmerking te komen voor afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk. Bij lezing van dit voorstel kwam bij mij de vraag op af hier en daar sprake is van een vorm van dubbele facilitering nu de wetgever ook de octrooibox in de vennootschapsbelasting heeft geïntroduceerd. Wij spraken daar enkele weken geleden over. Kan daar iets over gezegd worden?

In dat debat sprak collega Essers met gerechtvaardigde wrevel over het amendement waarmee in Tweede Kamer de vrijstellingen in het successierecht voor erfenissen door kinderen, klein- en achterkleinkinderen en grootouders en overgrootouders zijn verhoogd. Hij heeft aan die wrevel vandaag terecht het een en ander toegevoegd. Zijn wrevel heeft natuurlijk vooral betrekking op de dekking van dit voorstel namelijk het schrappen van het aanvankelijke voorstel om het hoogste tarief te verlagen. Dat tarief kent thans, als bekend, het schandelijke niveau van 68%. Het is me een raadsel waarom de Tweede Kamer dit amendement heeft aanvaard. In de stukken kwam ik de kabinetsreactie tegen op het amendement. Daarin wordt terecht bezwaar aangetekend tegen het niet verlagen van dat hoogste tarief "omdat een dergelijk tarief nauwelijks te rechtvaardigen is". Ik ben het op dit punt eens met de minister. Vervolgens las ik echter dat de minister het oordeel over het amendement aan de Kamer overliet. Dat begrijp ik dan niet. Had hij zijn eigen geloofwaardigheid niet meer gediend met in elk geval een ontrading ervan? Voor het stemgedrag had het vermoedelijk toch niets uitgemaakt. Of heeft hij zich laten leiden door andere overwegingen?

Ik houd de minister ten slotte een zaak van zeer bescheiden proportie voor waar ikzelf onlangs op stuitte. Het schoot mij te binnen toen ik in de brief van de minister na het wetgevingsoverleg iets tegenkwam over de introductie van DigiD, de nieuwe digitale identificatie. Bij dit soort begrippen zou ook een mooie Nederlandse variant gevonden kunnen worden. Volgens mij stond in de begeleidende brief dat hierbij de Engelse uitspraak gebruikt moest worden. Ik hoor nu van de minister dat een Nederlandse uitspraak wordt gebruikt, maar de term blijft onnozel. Ook ik heb een maand geleden de daarvoor benodigde gebruikersnaam aangevraagd en gekregen. Omdat ik ook de belastingaangifte voor mijn schoonmoeder verzorg, vroeg ik deze ook voor haar aan. Nu wil het geval dat zij enkele weken eerder was overleden. Dat laat natuurlijk onverlet dat ik volgend jaar voor de laatste maal de aangifte voor 2006 moet verzorgen. Van haar overlijden was mededeling gedaan bij de burgerlijke stand van de gemeente. In dit geval had dit tot gevolg dat zij voor de Belastingdienst niet meer bestond, om het wat curieus te formuleren. Het aanvragen van de DigiD-gebruikersnaam was dus niet meer mogelijk, zoals bij navraag enigszins gegeneerd moest worden erkend door de Belastingdienst. Nu zijn er grotere problemen dan het nog eenmaal schriftelijk invullen van het belastingformulier; haar administratie was zeer eenvoudig geworden. Dat geldt echter misschien niet voor andere gevallen en daarom leg ik dit punt maar aan de minister voor. De Belastingdienst in ons land vermag veel en wellicht kan ook voor dit soort situaties een wat elegantere oplossing worden gevonden.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik spreek mede namens de Onafhankelijke Senaatsfractie. Hoewel het bij de recente verkiezingsuitslag niet met absolute zekerheid is te zeggen, moeten wij er menselijkerwijs gesproken toch wel van uitgaan dat de minister vandaag zijn laatste belastingplan verdedigt. Dat is in de pers uitvoerig van commentaar voorzien. Over het algemeen zal de minister dat met voldoening hebben kunnen lezen. Ik heb het genoegen gehad om in deze Kamer de gehele periode van deze minister van Financiën te hebben meegemaakt en ik begin mijn betoog vandaag met de opmerking dat onze fracties dat optreden van de minister in algemene zin met waardering hebben omgeven, niet omdat wij het beleid steeds in grote lijnen hebben kunnen steunen, maar vooral omdat met deze minister een goede discussie is te voeren. Waardering daarvoor is op zijn plaats.

In de krantencommentaren is het zoeken naar kritiek. Meestal werden er twee kritiekpunten genoemd: de oproep om een plaatselijke belasting niet te betalen, waar de minister overigens een deemoedig mea culpa over heeft uitgesproken, en de belangrijkere kritiek dat de gulden in een te lage koersverhouding is ingebracht bij de omwisseling naar de euro. Met de wijsheid van nu is die discussie te voeren, maar toen het onderwerp speelde, kreeg de minister daar juist lof voor toegezwaaid omdat het de concurrentiekracht van ons bedrijfsleven een goede impuls gaf. Ook mijn fractie had daar toen allerminst kritiek op.

Toch is de kritiek die onze fracties op deze minister in bescheiden mate hebben geuit wel verbonden met de euro en Europa. Die kritiek was, en is in zekere zin nog steeds, dat deze minister in zijn optreden geen duidelijke positie koos tegen een latent aanwezig en in onze ogen zeer onterecht anti-Europees sentiment. De op zichzelf terechte correctie op onze nettobijdrage aan de Europese begroting had met aanmerkelijk minder tromgeroffel kunnen plaatsvinden. De negatieve sfeer rondom de euro is voornamelijk veroorzaakt door onvoldoende correctie op de contante handel in onze samenleving en daar is de afgelopen jaren niet voldoende tegen opgetreden.

Ik herhaal echter dat hier zeer belangrijke prestaties tegenover staan: de Zalmnorm, het verminderen van de staatsschuld, sluitend of met een bescheiden overschot begroten en het moderniseren van het belastingstelsel, samen met de toenmalige staatssecretaris Bos van de Partij van de Arbeid. Dat staatje dat een paar keer genoemd is, van lastenverlichtingen en lastenverzwaringen, had er anders uitgezien als het gestart was bij de lastenverlichting en de herziening van het Belastingplan. In vergelijking met die grote wijzigingen, waarvan de laatste – versteviging van ons vestigingsklimaat ondermeer door de verlaging van de vennootschapsbelasting – enkele weken geleden hier uitvoerig is behandeld, spreken wij vandaag over een betrekkelijk beknopt belastingplan. Veel van wat daarover te vragen viel, is bovendien in de schriftelijke behandeling naar tevredenheid toegelicht.

Bij die schriftelijke behandeling is wellicht het meest aardige, want het meest in de toekomst doorwerkend, hetgeen aan de minister door de diverse fracties is ontlokt inzake de langetermijnvisie op het terrein van diverse belastingen zoals de successiebelasting, de overdrachtsbelasting en de aftrek van hypotheekrente en dergelijke. Ik maak daar allereerst een paar opmerkingen over. De successiebelasting is hier meer dan eens onderwerp van gesprek geweest. Na heel veel studie is door de regering bij deze begroting eindelijk een uiterst bescheiden begin voorgesteld om althans één tarief, dat van 68%, een heel klein beetje meer van deze tijd te maken. Dat laatste is door iedereen bepleit. Door amendering aan de overzijde is dit niet doorgegaan. De amendering aan de overzijde was in de ogen van mijn fractie op zichzelf ook functioneel, want de vrijstelling voor kind en kleinkind mocht echt wel wat ruimhartiger. Door een vraag in de schriftelijke behandeling van de PvdA-fractie weten wij nu dat een combinatie van beide maatregelen een– het staat er echt in deze woorden – "extra belastingderving van 2 mln. had betekend."

Het had de minister gesierd als hij bij een dergelijk bedrag en wetend welke miljarden meevallers er aan zaten te komen inzake de belastinginkomsten, zowel zijn eigen voorstel als de wens van de overzijde had geregeld. Daarvoor is het nog niet te laat. De minister zou dat alsnog kunnen doen en onze vraag is of hij daartoe toch niet bereid is. Daarbij tekenen wij aan, dat dit wat ons betreft maar een begin is van hetgeen er verder zou moeten gebeuren.

Om inzicht te krijgen wat er precies zou kunnen op dit terrein van de successie, heeft mijn fractie vorig jaar bij de behandeling van het belastingplan 2006 gevraagd om een inventarisatie van de successiewetgeving in andere landen van de Europese Unie. De minister heeft daar in de memorie van antwoord naar verwezen. Kunnen wij deze gegevens nu op korte termijn tegemoetzien, opdat er in ieder geval op kan worden gereageerd ten behoeve van de begrotingsvoorstellen 2008? Eerlijk gezegd, vinden wij dat ze er bij deze begrotingsbehandeling, waar tenslotte toch een begin met de successie wetgeving is gemaakt, al hadden moeten zijn.

Een tweede dossier dat zich in deze Kamer al jaren in aandacht mag verheugen, is de behandeling van het eigen huis. De discussie over de hypotheekrente is daar een onderdeel van. Wij zijn de minister erkentelijk voor zijn schriftelijke beantwoording van onze vragen op dit terrein, maar zouden hem bij deze plenaire discussie toch ook een iets meer principiële uitspraak willen ontlokken. Vindt hij het tegengaan van onbedoelde belastingconstructies – dat is naar het oordeel van onze fracties aan de orde bij het afsluiten van niet-aflosbare leningen gedurende dertig jaar – nu wel of niet het "rommelen" aan de hypotheekrente aftrek? Hoewel wij bij onze vraagstelling inderdaad zijn uitgegaan van verplichte aflossing, lijkt het bij nader inzien juister om een niet-afgeloste schuld te verrekenen in box 3 – de berekeningen zitten in de stukken – omdat anders een ongelijke situatie met andere schulden zou ontstaan en daar is geen goed argument voor te bedenken. Op basis van de gegevens zoals die bij de schriftelijke behandeling zijn gegeven, is er bovendien in financiële zin geen reden om daarvan af te wijken. Het gaat om 3,1 mld. of 3,5 mld.

Zoals gesteld, hebben wij het beleid van deze minister gesteund. In het overzicht inzake de lastenontwikkeling over 2003 tot en met 2007 wordt echter duidelijk dat bij een lastenverzwaring in deze periode van slechts 0,5% voor het bedrijfsleven – dit was nodig om werkgelegenheid te creëren en dat is geslaagd – die van de gezinnen met 2,2% schril afsteekt; de heer Leijnse heeft daar terecht op gewezen. In de laatste twee jaar is er een forse lastenverlichting doorgevoerd – dit was overigens niet geconcentreerd in het jaar voor de verkiezingen maar in het jaar daarvoor – want anders zag het plaatje er nog veel negatiever voor de gezinnen uit. Bovendien was toen nog niet duidelijk dat er dit jaar verkiezingen zouden zijn. Duidelijk is wel dat ook de komende jaren ruimte moet worden gemaakt om dat beleid van de laatste twee jaar voort te zetten. Gezien de meevallers aan de inkomstenkant moet dat haalbaar zijn. Is de minister dit met ons eens? Als wij de lastenverzwaring voor gezinnen bezien over de periode 2003 tot en met 2005, dan bedraagt die verzwaring 6 mld.! Daar heeft de euro dus part noch deel aan! Het staatje zou er anders hebben uitgezien als 2001 en 2002 erbij betrokken waren.

Naast deze grote onderwerpen die vooral in de schriftelijke behandeling aan de orde zijn gesteld, zit er een groot aantal kleine voorstellen in dit belastingplan. Ik maak daar kort nog een aantal opmerkingen over. Het ondernemerschap voor arbeidsongeschikten lijkt een stimulans te krijgen door de voorgestelde belastingfaciliteit. Welke verwachting heeft het kabinet daar nu precies van? Naar de voorzichtige indruk van onze fracties komt deze faciliteit veel te laat. Nu de arbeidsongeschiktheidskeuring zo zwaar is geworden, valt niet te verwachten dat mensen die daaronder vallen, ineens wel de mogelijkheid hebben om een eigen bedrijf op te zetten. Gelukkig is in de regeling ook een evaluatie opgenomen. Die zou best na drie jaar in plaat van na vijf jaar mogen plaatsvinden.

Een in het oog vallende regeling is de "dienstverlening aan huis". In de schriftelijke behandeling hebben alle fracties hierover uitvoerig vragen gesteld. Dat verwondert niet, want het geheel aan voorstellen lijkt behoorlijk gevoelig voor misbruik en fraude. Ik heb wel eens een algemene financiële beschouwing gehouden aan de hand van het boekje van mijn oud-fractiegenoot Hoefnagels Mensen, fraude en de Staat, waarin wordt betoogd dat door een door de Staat opgelegde regelgeving mensen bijna als vanzelf in overtreding komen. Niet omdat zij daarop uit zijn maar omdat de Staat ze daartoe als het ware uitnodigt door ingewikkelde formulieren of ondoorgrondelijke eisen.

Om duidelijk te maken dat wij daar hier ook in kunnen vervallen, een citaat uit de memorie van antwoord: "De dienstverlener in de regeling diensverlening aan huis moet zijn inkomsten aangeven in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Deze inkomsten zijn belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Net als elke andere belastingplichtige in de inkomstenbelasting heeft ook de hiervoor genoemde dienstverlener recht op de op hem van toepassing zijnde heffingskortingen. Hierdoor kan zich de situatie voordoen dat na vermindering van de verschuldigde belasting met de bedragen van de heffingskortingen over deze inkomsten per saldo geen belasting hoeft te worden betaald. Over het algemeen zal betrokkene echter al (gedeeltelijk) gebruikmaken van de algemene heffingskorting omdat hij bijvoorbeeld inkomsten uit vroegere dienstbetrekking heeft of – ingeval hij geen inkomsten heeft – de partner van betrokkene voldoende belasting betaalt en hij derhalve in aanmerking komt voor uitbetaling van de algemene heffingskorting."

De voorlichting die vanuit het departement zal komen over deze maatregel, kan niet duidelijk genoeg worden. In dat licht moet toch maar worden overwogen om het ook in het Arabisch en Turks te doen, al zal dat wel op bezwaren van de minister van Integratie stuiten. Misschien is het dan iets voor de inburgeringcursus!

Een soortgelijk gevoel van uitnodiging tot misbruik, bekruipt mij bij de regeling met betrekking tot de zaak-Charles. Daar geldt echter tenminste het excuus voor dat de reparatie van de wet nodig is door een uitspraak van het Europees Hof.

Nog een tweetal opmerking tot slot. Hoewel onze fracties aanvankelijk nogal aarzelingen hadden over de noodzaak om de gebruikelijkloonregeling te handhaven, heeft de beantwoording mijn fractie overtuigd van de wenselijkheid om dit toch te doen. Onze fracties zijn tevreden over de voorstellen die gedaan zijn in het kader van de kinderopvangregeling; ook anderen hebben daarover gesproken. Het is jammer dat dit wettelijk moet worden geregeld, maar de polder heeft lang genoeg de tijd gehad om het zelf te regelen en dat is onvoldoende gebeurd waardoor er niet alleen soms geen kinderopvang geregeld is, maar ook de gevolgen van het vrijwillig regelen veel te ongelijke situaties heeft geschapen tussen werkgevers. Wij wachten de beantwoording op dit punt met belangstelling af.

Mijn laatste opmerking over de Paarse krokodil kan heel kort zijn. Wij steunen de opmerkingen hierover van de fracties van de VVD en de PvdA, met name die over de fitnessruimtes.

De vergadering wordt van 15.16 uur tot 16.20 uur geschorst.

Minister Zalm:

Voorzitter. Ik zal zo goed mogelijk proberen in te gaan op de gestelde vragen. Ik ben een beetje eigenwijs geweest. Ik had van tevoren tegen mijn ambtenaren gezegd "wij hebben maar een uur, dus doe het maar chronologisch". Dit terwijl ze natuurlijk best in staat zijn om de beantwoording thematisch aan te leveren. Ik zal nu half chronologisch en half thematisch aan de slag gaan. Als ik bij de heer Leijnse begin, dan pak ik automatisch al veel opmerkingen mee die van andere kanten zijn gemaakt. Tegen mijn ambtenaren zeg ik dat ik ze nooit meer iets zal opdragen contrair aan hun advies, want ze zijn allemaal veel bekwamer en beter dan ik had durven hopen. De heer Leijnse heeft gelukkig een paar algemene en brede thema's aangesneden waarin velen zich hebben gevonden. Misschien lijkt het daarom alsof ik thematisch ga spreken.

Hij heeft gevraagd hoe het is gegaan met lastenverlichting versus lastenverzwaring. De periode-indeling waaraan hij de voorkeur geeft, is inclusief het jaar 2003. In dat rampjaar in termen van lastenverzwaring was ik toevallig even niet aanwezig als minister. Ik wil echter geen causale relatie leggen. Er was ook sprake van een ander regeerakkoord dan het regeerakkoord van dit kabinet. Ik geef er zelf de voorkeur aan om de indeling in 2004 te laten beginnen. De getallen komen er dan natuurlijk iets beter uit te zien. Je eindigt dan met een bescheiden lastenverzwaring voor bedrijven, want daarvoor maakt het niet zo veel uit. Er is echter ook sprake van een echte lastenverlichting voor gezinnen.

Tegelijkertijd wees de heer Leijnse op het procyclische karakter van het begrotingsbeleid. De afspraken die in de loop der tijd zijn geëvalueerd rond het begrotingsbeleid, zijn naar mijn oordeel steeds beter geworden. Onder Paars I hadden wij een uitgavenplafond afgesproken, maar er was helemaal niets geregeld met betrekking tot de inkomstenkant. Wat doe je met inkomstenmeevallers? Dat was eigenlijk compleet vrij. Onder Paars II was dat al niet meer compleet vrij, want daar werd gezegd dat 75% naar de staatsschuld zou gaan. Als het tekort op een bepaald niveau zou zijn, ging de helft naar de staatsschuld. De andere helft zou naar extra lastenverlichting gaan. Dat droeg een procyclisch element in zich. Onder zowel Balkenende I als II hadden wij het eindelijk goed geregeld, want alle mee- en tegenvallers gaan het saldo in aan de inkomstenkant. Wij hebben van tevoren een planning voor lastenverlichting respectievelijk lastenverzwaring vastgelegd. Er was een kleine lastenverlichting voorzien. Dat is eigenlijk perfect.

Naar mijn oordeel was er terecht in een noodrem voorzien voor het geval het tekort echt uit de hand zou lopen. Dat was het geval als wij in de buurt van de 3% zouden komen met 2,5% als grens, want dan zetten wij alle spelregels even ter zijde. Ik meen dat zo'n voorziening verstandig en nuttig is. In de jaren zeventig hebben wij heel lang gezegd dat wij niet procyclisch bezig moesten zijn. Wij dachten toen dat allerlei tegenvallers conjunctureel waren, maar die bleken vervolgens structureel te zijn. Het tekort is toen geweldig uit de hand gelopen, omdat wij geen plafond en geen noodremprocedure hadden. Ik ben daarom nog steeds voor een plafond en een noodrem. Het betekent natuurlijk wel dat de noodrem daardoor in 2004 en 2005 voelbaar en zichtbaar was met minder uitgaven dan wij onszelf hadden toegestaan en meer bezuinigingen. In de lastensfeer was er bovendien sprake van verzwaringen die wij niet hadden gepland.

In 2006 kwamen wij tot de conclusie dat wij weer in een veilige haven waren, zodat wij de noodrem weer konden loslaten. Dat betekent per definitie dat je weer expansief wordt. De noodrem werd tenslotte losgelaten, wij gingen terug naar het geplande uitgavenniveau en lastenverzwaringen zijn – zij het in andere vorm – teruggedraaid door middel van lastenverlichting. Volgens het CPB heeft dit niet procyclisch gewerkt, althans niet in 2006. Dit jaar kunnen wij volgens het CPB namelijk nog niet spreken van een hoogconjunctuur en voor volgend jaar weten zij het nog niet precies. Naar mijn oordeel is de begroting voor 2007 betrekkelijk acyclisch. Er is sprake van een reële groei van 1,5%. Dat is niet geweldig uitbundig. De lastenverlichting van een mld. is in historisch perspectief niet extreem en wordt ook netjes gefinancierd, zoals de heer Kox terecht memoreerde, uit onze korting op de EU-afdrachten.

De heer Leijnse moedigde mij al aan om hem gelijk te geven, omdat dat het goed doet in dit Huis. Hij heeft gelijk als hij zegt dat het beleid in 2003, 2004 en 2005 procyclisch is geweest in de zin dat wij tegen de slechte conjunctuur in additionele maatregelen hebben getroffen. Ik acht dat verdedigbaar. Terugkijkend waren 2004 en 2005 niet zulke slechte jaren. In deze jaren bleek de economie toch nog met 1,5% te groeien. Dat is vrijwel conform het Europese gemiddelde, dat ook zo'n 1,5% bedroeg. Wij hebben er dus niet echt zwaar onder geleden, althans als je de Europese omgeving als maatstaf neemt. Nogmaals, de noodremprocedure is niet zonder reden gevolgd.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik incasseer graag deze eerste concessie van de minister. Wat mij betreft mogen er vele volgen, ook graag op de meer materiële punten. Over het jaar 2003 zei de minister "toen was ik er even niet". In de cijfers zien wij dat dit het jaar is van de grote lastenverzwaring, met name voor de gezinnen. In de jaren 2004 en 2005 zijn vervolgens nieuwe lastenverzwaringen opgelegd op grond van de noodremprocedure in verband met de tekortdoelstelling. Zegt de minister in retrospectief: als ik er in 2003 gezeten had, dan had ik die lastenverzwaring niet in dat jaar in die mate doorgevoerd?

Minister Zalm:

Nee, dat was echt een geintje. Ik neem de volledige politieke verantwoordelijkheid voor 2003. Dit is geen kabinet met de LPF. Wij zijn dit kabinet gestart met CDA, VVD en D66. Aan het slotstukje is D66 er uitgevallen. Ik spreek echter over deze kabinetsperiode met het bijbehorende regeerakkoord. Ik ben natuurlijk verantwoordelijk voor al mijn voorgangers sinds 1806, maar als minister heb ik in deze constellatie gefunctioneerd. Het erbij trekken van het kabinet-Balkenende I vind ik in meerdere opzichten niet gelukkig. Er zijn toen concessies gedaan aan de LPF die wij in het kabinet-Balkenende II niet hebben gedaan.

De heer Leijnse (PvdA):

Dan spreken wij over de jaren vanaf 2004. De vraag ten principale is of het toepassen van de noodremprocedure met het oog op de tekortdoelstelling economisch gezien op de langere termijn wijs is. Wij dreigden onder de min 3% uit te komen en uiteindelijk zijn wij daar ook op uitgekomen. Misschien moet de noodrem minder direct worden toegepast en moet je het tekort iets op laten lopen, omdat je daarmee minder procyclische effecten op de economie krijgt. Daardoor kom je misschien sneller uit de recessie en dus ook sneller uit het tekort.

Minister Zalm:

Met de wetenschap van achteraf weten wij natuurlijk een heleboel. Je kunt ook leren van een periode waarin de redenering die u voorstelt daadwerkelijk is toegepast, namelijk de jaren zeventig. Toen liep het tekort ook uit de hand. Het moest allemaal acyclisch, omdat de economische cyclus niet moest worden versterkt. Uiteindelijk is men geëindigd met een tekort van boven de 10% in de toenmalige definities. In de huidige definities ging het om 6% à 7% van het bnp. Wij zijn de hele jaren tachtig in de weer geweest om dat tekort weer een beetje op orde te brengen.

Het is voor economen vrijwel onmogelijk om met zekerheid uitspraken te doen over de vraag wat structureel is en wat conjunctureel. Ex ante kunnen er allerlei berekeningen worden gemaakt, maar die blijken achteraf dikwijls niet al te veel waard te zijn. Wij hebben toen zaken conjunctureel verklaard, die structureel waren. Daarom is een feitelijk saldo als limiet toch van nut. Ik vind extra lastenverzwaring, extra bezuiniging of vermindering van uitgaven in een economisch mindere periode een ongelukkige zaak. De les die ik heb geleerd is, dat wij moeten streven naar een overschot, waardoor meer ruimte ontstaat om dit soort cycli op te vangen. Wegens de vergrijzingsproblematiek op de lange termijn is een overschot op de begroting gewenst. Tegelijkertijd dient dit een tweede doel, namelijk een grotere speelruimte op conjunctureel gebied. Ik zou niet willen aanbevelen om de doelstelling met betrekking tot het saldo van de noodremprocedure navenant aan te passen aan de overschotdoelstelling.

De heer Leijnse (PvdA):

Over dat laatste worden wij het natuurlijk snel met elkaar eens; je kunt natuurlijk het beste streven naar een begrotingsevenwicht of -overschot. Als wij maar ver weg blijven van de tekortnorm, hebben wij überhaupt niet met het probleem te maken. Dat is echter te gemakkelijk geredeneerd. Waar het om gaat is het volgende. Als je in de buurt komt van de tekortnorm komt, doet zich de vraag voor hoe hard je moet afremmen en hoeveel negatieve economische effecten je daarbij moet accepteren. Het gaat dan niet om het laten uitlopen van het tekort naar min zes of min zeven, want zelfs bij het schrappen van de onderhavige belastingverzwaringen praten wij hooguit over 1% op het tekort. Wij praten dan over waarden tussen min drie en min vier. De vraag doet zich voor of wij in dat traject wel zo stevig moeten bijsturen op het tekort door middel van lastenverzwaringen. Had dit niet kunnen worden uitgesmeerd over de totale regeerperiode?

Minister Zalm:

Ik ben wel een voorstander van stevig ingrijpen, dat moge duidelijk zijn. Als wij dat niet doen, krijgen wij te maken met de vertrouwensfactor en met verwachtingen die men heeft. Veel landen hebben niet ingegrepen en gingen door met het laten oplopen van de tekorten, maar in Nederland is er in 2004 en 2005 wel stevig ingegrepen. Desondanks hebben wij in die jaren qua economische groei gewoon het Europees gemiddelde gehaald. In 2006 en 2007 gaan wij weer uitlopen. Ik denk dus dat de schade nogal meevalt.

Dan kom ik nu op de successierechten. Het komt misschien door de gemiddelde leeftijd van de leden van dit huis dat daarvoor zoveel belangstelling bestaat. Zelfs de jongere leden van dit huis hebben hiervoor veel belangstelling. Ik heb genoteerd dat er in deze Kamer veel enthousiasme bestaat om iets aan de tarieven te doen; niet alleen voor kinderen, dat wil zeggen in de rechte lijn, maar ook voor de "zijtakken", respectievelijk de goede doelen – de echte derden. Op dit gebied geldt het motto: boter bij de vis. Niet in alle verkiezingsprogramma's vind ik het enthousiasme terug dat hier getoond wordt voor het successierecht. Volgens mij is er in maar één verkiezingsprogramma hiervoor een bedrag uitgetrokken, namelijk het verkiezingsprogramma van de partij van de heer Biermans, om objectief te blijven. Verder ben ik het met iedereen eens die zegt dat dit een onderwerp is waarmee wij verder moeten. Dan zal er op enig moment echter wel geld voor uitgetrokken moeten worden, bijvoorbeeld bij een kabinetsformatie. Als wij echt iets willen doen op het gebied van het successierecht, zijn daar behoorlijk grote bedragen mee gemoeid.

Ik ben nog een antwoord verschuldigd op de vraag over het amendement-Van Oudenallen. Zij gaat hier in de Eerste Kamer de geschiedenis in als degene die het verkeerde amendement heeft ingediend. Van dusdanig veel amendementen, van verschillende kleur, had ik de aanneming al moeten ontraden, dat ik het oordeel over dit amendement maar aan de Kamer heb overgelaten. De heer Van Middelkoop heeft echter gelijk: ik had de aanneming ervan beter kunnen ontraden. Dat zou ook zuiverder zijn geweest in het licht van mijn betoog. De heer Van Middelkoop krijgt dus gelijk, hoewel hij daar nu niets aan heeft.

De heer Leijnse maakt zich zorgen over de arbeidsmarkt voor intermediairs in de kinderopvang. Welnu men heeft dit natuurlijk van tevoren zien aankomen. Van één intermediair weten wij dat hij het vaste personeel bij vertrek heeft vervangen door personeel met tijdelijke contracten. Een ander heeft de afbouw van de werkzaamheden eerder ingezet. Ook is er een intermediair die nog wel een markt ziet voor dit type diensten. Grosso modo bestaat de indruk dat de intermediairs deze ontwikkeling zagen aankomen en daarop hebben ingespeeld. De sterk aantrekkende arbeidsmarkt, met recordaantallen vacatures, maakt de situatie natuurlijk minder dramatisch dan wanneer deze zich drie of vier jaar geleden zou hebben voorgedaan.

De bedrijfsfitness is een moeilijk onderwerp. De Kamer vraagt zich af of het niet raar is dat men maar bij één bedrijf terecht kan, en dat het anders geen bedrijfsfitness heet, maar privéfitness. In dit opzicht ben ik het slachtoffer van mijn eigen goede wil. Wij zijn namelijk heel flexibel geweest. De situatie rond de bedrijfsfitness is vanuit onze redenering heel flexibel, maar de Eerste Kamer zegt dan: wat raar dat het laatste stapje niet ook wordt gezegd. Toch wil ik proberen u mee te nemen in onze redenering. Vroeger was er een regeling waarbij voor het aanbieden van een fitnessfaciliteit geen loonbelasting werd geheven. Bij Financiën hebben wij ook zo'n gymlokaal. De redenering was: het is prettig voor de werknemers, het gebeurt binnen het bedrijf en het is goed voor de gezondheid. Zo is het gestart. Toen kwam de vraag aan de orde: mag fitness ook buiten werktijd belastingvrij worden aangeboden? Daarin is ook toegestemd, want het was immers alleen maar goed voor het bedrijf als werknemers ook buiten de werktijden aan fitness zouden kunnen doen. Daarna kwamen er kleine bedrijven, die zeiden: wij kunnen al die toestellen niet plaatsen, mogen onze werknemers naar het fitnessbedrijf op de hoek? Dat vonden wij ook goed.

Nu eindigen wij met een soort algemene fitnessregeling: iedereen die naar de fitness gaat, mag dit door het bedrijf laten betalen. Dan komen wij naar mijn mening in een ander kwadrant terecht, waarbij aardige dingen gewoon tax free door de werkgever mogen worden vergoed. De volgende discussie gaat dan over de vraag of werkgevers het lidmaatschap van de tennisclub of de voetbalvereniging belastingvrij mogen betalen. De culturele verheffing van de werknemer is ook een goede zaak, dus moeten ook het schouwburgbezoek en het bezoek aan ballet of concert niet belastingvrij kunnen worden vergoed? In dat soort discussies komen wij dan terecht. Vanuit de historie bevinden wij ons op een grens, waarbij wij zeggen: dit kan nog net. Als wij nu alle fitness, waar dan ook en al dan niet in bedrijfsverband, voortaan vergoeden, staat morgen Erica Terpstra op de stoep, die al haar sportverenigingen in de aanbieding doet. Daarna komt de cultuursector langs, die alle cultuurinstellingen in de aanbieding doet. De museumjaarkaart, en noem het verder maar op, wordt dan gratis vanwege de werkgever vergoed.

Wij hebben inmiddels veel cafetariasystemen, waarin werknemers ook kunnen kiezen tussen iets belastingvrij vergoed krijgen en loon. Er ontstaat dan uiteindelijk toch een uitholling van de belasting die wij normaliter heffen op beloning in natura.

Na dit enigszins geharnaste betoog zeg ik de Kamer toe dat wij de Paarse krokodil II gaan lanceren, waarop meerdere sprekers hebben aangedrongen. Dan zullen wij dit nog een keer meenemen. Ik moet dan wel komen tot een straffe inperking. Voordat men het weet, staat de deur namelijk wijd open voor allerlei zaken die in natura door de werkgever worden vergoed en waarvan iets positiefs te verwachten valt voor het algemene welzijn van de werknemer. Ik wil dit nog wel eens bezien. Meer kan men technisch van mij ook niet vragen. Ik probeer te schetsen dat het niet zo vreemd is wat wij hebben neergelegd, gelet op waar wij vandaan zijn gekomen.

Dit geldt ook voor bedrijfskleding. Wanneer men blauwe blazer en grijze broek als bedrijfskleding voert zonder dat daar een logo op staat – wie heeft dat niet bij de VVD en de JOVD? – komt men heel dicht in de buurt van vergoedingen in de privésfeer. Er zijn wel argumenten voor een minilogo van een millimeter grootte. Dergelijke overwegingen lijken absurd wanneer men ze op papier ziet maar hebben toch ook een praktische achtergrond. Zodra men een wit overhemd, een blauwe blazer en een grijze broek als bedrijfskleding gaat voeren, komt men in een hoekje terecht waarvan men zich kan afvragen of dat nog wel het hoekje is waarin men wil zitten.

Alle suggesties die zijn gedaan voor vereenvoudigingen in de sfeer van de Paarse krokodil zullen wij serieus meenemen, ook de vraag of wij niet toch iets flexibeler zouden kunnen zijn met de bedrijfsfitness. Mijn ambtsopvolger zal daarmee terugkomen. Ik zal de voorbereidingen daarvan ter hand nemen. Als mijn ambtsopvolger te lang op zich laat wachten, zal ik er zelf nog mee komen. Men weet niet hoe lang dat kan duren.

De heer Biermans (VVD):

Ik dank de minister voor deze toegeeflijke houding. De vraagstelling in de e-mail die wij hebben ontvangen was redelijk concreet, namelijk niet om alle locaties open te stellen voor bedrijfsfitness, maar alleen die lokalen open te stellen die logischerwijs passen bij het bedrijf waarom het gaat. Wellicht is het ook een mogelijkheid om in die richting te denken. Ik ben er ook benieuwd naar wanneer wij de Paarse krokodil II tegemoet kunnen zien. Bij fitness hoort wel een beetje actie.

Minister Zalm:

Als een bedrijf meerdere vestigingen heeft, ligt het voor de hand dat men contracten heeft met meerdere fitnessaanbieders. Omgekeerd zal het ook zo zijn dat de werknemers ook mogen fitnessen op alle locaties van een fitnessbedrijf waarmee men een contract heeft gesloten. Er zit dus al de nodige flexibiliteit in de regeling. Wat niet mogelijk is in de regeling tot nu toe, is dat de werknemer zelf willekeurig welk fitnessbedrijf kan benutten om zijn werkgeversvergoeding te incasseren.

De heer Biermans (VVD):

Met de laatste opmerking van de minister is naar ik meen het probleem opgelost dat is geschetst in de genoemde e-mail. Ik heb het zo begrepen dat het daarbij ging om een contract met één fitnessbedrijf dat meerdere locaties heeft.

Minister Zalm:

Dat is geen probleem.

De heer Biermans (VVD):

Dan moet ik de minister nog hartelijker danken.

Minister Zalm:

Dat is bij mij weten geen probleem. Ik kijk even naar de ambtenarentribune. Ik zeg het verkeerd. Het is wel een probleem. Dan gaan wij de regeling zo maken; gezegd is gezegd. Dat spijt mij tegenover de ambtenaren. Ik hoop dat ik nog wel iets overeind heb gehouden. Ik heb zo mijn best gedaan!

De heer Minderman heeft gezegd dat vroeger alle gedetailleerde regelingen als rechtvaardig werden beschouwd. Er zijn dan twee mogelijkheden. Ofwel wij zijn nu onrechtvaardig bezig, ofwel vroeger waren wij dom bezig. Vanuit de oppositie is het natuurlijk wel te begrijpen dat de minister onrechtvaardig of dom is; meer soorten zijn er niet. Er is echter ook zoiets als doelmatigheid versus rechtvaardigheid. Men kan proberen heel rechtvaardig te zijn, maar dan wordt de zaak soms ook wel ondoelmatig. Wanneer wij letten op het thema dat het kabinet heeft opgevoerd, namelijk het beperken van administratieve lasten en van kosten voor het bedrijfsleven die samenhangen met alle informatieverplichtingen die men heeft, slaat de balans tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid iets meer door naar de kant van de doelmatigheid.

Daarmee hebben wij geprobeerd om ook met dit voorstel voor de Paarse krokodil een aantal vereenvoudigingen toe te passen, die misschien iets minder recht doen aan het beginsel van rechtvaardigheid, maar die aan de andere kant wel heel doelmatig zijn en die ook het bedrijfsleven een administratieve lastenreductie geven van ongeveer 50 mln. Dan gaat het om allerlei gedoe waarmee mensen bezig waren en wat niet echt productief was. Dan maakt men een andere afweging, die vroeger uitviel ten koste van de doelmatigheid maar ten gunste van de rechtvaardigheid. Nu dienen wij iets meer de doelmatigheid, terwijl wij een ietsepietsie aan rechtvaardigheid verliezen, al heb ik daarover weinig klachten gekregen bij dit voorstel.

De heer Minderman heeft gevraagd of de regeling dienstverlening aan huis zal leiden tot een aardverschuiving. Het is een bescheiden verruiming van bestaande mogelijkheden, zowel in termen van de periode, zoals de heer Kox ook suggereerde, als in termen van de kring. De regeling geldt niet alleen voor de werkster maar voor alle dienstverlening aan huis. Dat maakt het iets gemakkelijker voor degenen die dienstverlening aan huis willen inhuren dan tot nu toe. Ik verwacht hiervan weinig spectaculairs, maar daarom is dit toch nog wel nuttig om te regelen.

Naar de mening van de heer Minderman wordt er fiscaal wel heel weinig gedaan aan vergroening. Nu zijn wij in onze ogen fiscaal redelijk aan het eind van ons Latijn wat heffingen betreft. Gelet op de internationale dimensie wordt het heel moeilijk om zonder schade voor het Nederlandse bedrijfsleven in termen van de vergroeningsbelastingen verder te gaan dan wij doen. Wij zijn al een van de groensten in Europa. Het heeft ook niet zo veel zin om alleen in Nederland een CO2-reductie na te streven. Dat moet men echt internationaal gecoördineerd doen. Daarvoor zet ik mij in, in Europa maar ook daarbuiten. Ik ben ook in de OESO actief. Als enige minister van Financiën zit ik in de Round Table for Sustainable Development. Ook daar bepleit ik vooral een algemene verhoging van energieheffingen, respectievelijk de introductie van CO2-heffingen. Internationaal gecoördineerd zou dat een prachtige oplossing zijn voor de gehele broeikasproblematiek, zonder noemenswaardige economische nadelen maar wel met een heel andere belastingstructuur. Het verschil tussen de opvatting van GroenLinks en mijn opvatting zit dus niet zozeer in de vraag hoe men het zou doen als dit internationaal gecoördineerd zou kunnen gebeuren – in dit opzicht zitten wij op dezelfde lijn – als wel in de vraag wat wij op eigen houtje nog kunnen doen en wat de zin daarvan is. Op dit punt ben ik iets sceptischer dan GroenLinks.

Ik voeg hieraan toe dat wij toch wel het een en ander hebben gedaan op het gebied van regelingen, in de sfeer van roetfilters, bpm-differentiatie en aardgasauto's – een kleinigheid in het Belastingplan – terwijl ook in het FES, ook in verhouding tot het verleden, nogal wat posten zitten die met milieu en energie te maken hebben. Dat geldt voor geluid, maar ook voor energiebesparing. Ook in het Fonds Economische Structuurversterking hebben wij middelen uitgetrokken om op het gebied van nieuwe technologieontwikkeling impulsen te geven. Ik geloof eerlijk gezegd nog meer in onderzoek dat ertoe leidt dat de kosten van alternatieve energieopwekking lager worden dan in het stimuleren van bestaande, zeer dure alternatieve energieopwekking. Over de vraag in hoeverre biobrandstoffen het milieu dienen is een hele boom op te zetten, terwijl het volstrekt helder is dat dit aanzienlijk duurder is dan traditionele energie. De crux zou erin moeten zitten dat een zodanige technologie wordt ontwikkeld dat je ook in termen van kostenniveau concurrerend wordt en dat dit soort technologieën ook zonder allerlei subsidieregelingen kunnen worden benut. In termen van impuls zie ik daarin het meest.

Er is vervolgens een vraag gesteld over de arbeidsongeschikten en de ondernemersregeling. De heer Minderman – ik zal later nog terugkomen op zijn andere vraag – vraagt hoe dit kan worden vertaald ten aanzien van mensen die in de bijstand zitten en die – om het zo maar uit te drukken – door een normaal mens als arbeidsongeschikt worden beschouwd maar volgens de regeling niet. Daarin kunnen wij inderdaad niet voorzien. De Belastingdienst kan niet ook nog eens een keuringsinstantie opzetten. Wij sluiten op betrekkelijke simpele wijze aan bij bestaande regelingen. Je moet WIA, WAO, WAZ of Wajong zijn. Dan ben je gekeurd. Of je moet een uitkering genieten van een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ook dan ben je gekeurd. Mensen die zeggen dat zij menen ook tot deze categorie te behoren maar die in geen van deze regelingen zitten, zullen niet door de Belastingdienst worden gekeurd. Dan wordt het betere de vijand van het goede. Wij hanteren een vrij brede formulering, inclusief de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Dat moet het dan maar zijn. Ik kom daarop overigens straks nog terug.

Men moet ook weer geen zeer overdreven verwachtingen hebben van het effect van deze regeling. Ik ben van mening dat de regeling zeker nuttig is. Hij maakt het mogelijk dat je een faciliteit krijgt, ook wanneer je wat minder uren werkt dan voor een gewone ondernemer gelden. Zodra je de uren kunt maken die een reguliere ondernemer ook maakt, kom je gewoon weer in de reguliere ondernemersregeling terecht.

In dit verband kan ik het best ook direct ingaan op de vraag of het niet dramatisch is dat je faciliteit vervalt wanneer je na een jaar wordt herkeurd en dan weer voor honderd procent wordt goedgekeurd. Neen, dat is niet dramatisch. Je kunt dan de uren maken die een normale ondernemer ook maakt en je komt in de gewone ondernemersregeling terecht. Ik meen dat dit te overzien is.

De heren Biermans, Essers en Kox hebben gesteld dat ik toch weer stout ben geweest door twee onderwerpen in het belastingplan te frommelen die ik er niet in had mogen opnemen en die ik apart had moeten indienen. Dat hebben wij weloverwegen gedaan. De motie-Boorsma is mij natuurlijk niet ontgaan, al is het maar omdat het mijn leermeester en mijn eerste baas was. Zoals gememoreerd werd, hebben wij ons twee jaar heel netjes gedragen. Ik meen dat de oorzaak ook niet is gelegen in het feit dat mijn staatssecretaris weg is. Het is mogelijk dat ik stouter ben dan de staatssecretaris, hoewel ik mij dat nauwelijks kan voorstellen, de staatssecretaris kennende. Wij wisten dat het druk zou worden met de behandeling van wetsontwerpen en dat het aantal vergaderdagen voor de verkiezingen beperkt zouden zijn. Onder normale omstandigheden zouden wij tot en met december hier terecht kunnen. Nu dit onderwerp niet besmet is verklaard, kan het ook na de verkiezingen worden behandeld. Toen wij het voorstel opstelden, waren wij nog zo naïef dat wij dachten dat alles voor 22 november moest worden behandeld. Wij meenden dat als wij de bpm en de maatregelen op grond van het arrest-Charles en Charles-Tijmens hier niet zouden regelen, deze zouden sneuvelen. Althans, dat het er niet meer van zou komen. De bpm achtten wij absoluut noodzakelijk om niet een hele industrie tot stand te laten komen van mensen die hier allemaal in een Luxemburgse auto gaan rondrijden ter ontduiking van de bpm. Dat was de achterliggende reden.

In mijn overdrachtsdossier zal ik aan mijn ambtsopvolger nog eens duidelijk maken dat de Eerste Kamer helemaal niet houdt van dit soort vermengingen en dat hij echt netjes de splitsing zal moeten aanhouden zoals wij dat ook de afgelopen twee jaar hebben gedaan. Wij meenden, al dan niet terecht, dat het, gelet op de tijdsdruk en de agendaproblematiek, de voorkeur had om deze zaken dan toch maar in het Belastingplan mee te nemen. Wij vonden het immers wezenlijk om deze zaken op tijd in het Staatsblad te kunnen publiceren.

Ik kom thans te spreken over wat wij in 2007 eenmalig in de aanbieding hebben ter vervanging van de verlaging van de inkomensafhankelijke ziektekostenverzekeringstarieven voor de dga. Er wordt gesteld dat deze eenmalige verlaging nogal ongericht is. Iedereen die dat stelt, heeft gelijk. Ik ga daartegen dan ook niet in verweer. Dat wisten wij. Het is een vrij primitieve manier om in 2007 iets te doen omdat al het andere – wat meer gericht zou zijn – niet mogelijk is. De enige andere keuze die wij hadden was om helemaal niets te doen en te zeggen dat het jammer is voor de dga maar dat hij in 2008 aan bod komt. Want dat dit zo zou zijn, was al wel bekend.

Ik wilde ook de Belastingdienst niet onder druk zetten. Wij hebben gezien dat er al zoveel misgaat met de Belastingdienst wanneer je te veel druk uitoefent. Daarom hebben wij gezegd dat het allemaal netjes moest kunnen en dat wij anders niets zouden doen. Het enige wat netjes kon, is het verlagen van het tarief in box 2. Dat kan de automatisering natuurlijk gemakkelijk aan. Het is betrekkelijk simpel. Ik erken dat het ongericht is.

In macrotermen hebben wij hetzelfde bedrag ter beschikking gesteld als is gemoeid met de uiteindelijke verlaging van de inkomensafhankelijke heffing over het loon van de dga. Het tarief wordt nu over een heel andere grondslag verlaagd dan het loon. In plaats van zijn loon betreft het nu de dividenduitkering van de dga. Er zijn dga's die een paar jaar lang, of soms zelfs over een langere periode, helemaal geen dividend uitkeren. Ik erken de mismatch. Wij stonden voor de keuze om helemaal niets te doen, of toch iets te doen. De Tweede Kamer heeft erop aangedrongen dat wij dan maar een noodmaatregel zouden treffen die de dga ten gunste zou komen door middel van een verlaging van het tarief in box 2. Wij hadden er geen overwegende bezwaren om dit voor één jaar, als overgangsmaatregel, te doen. Ik deel van harte de opvatting dat deze regeling onvolkomen – ja zelfs zeer onvolkomen – is.

Ten aanzien van het gebruikelijk loon heb ik gelukkig de steun gekregen van de heer Schuyer, maar er is nog een aantal andere, onwillige Eerste Kamerleden die het eigenlijk maar niks vinden. Ik moet u zeggen dat ik er hartgronding voorstander van ben dat wij het gebruikelijk loon hebben. Vroeger hebben wij nulinkomens gekend. Dat waren mensen die je ook wel in de bladen zag en die er een erg goed leven op nahielden, maar die een inkomen van nul bleken te hebben en evenmin dividend aan zichzelf bleken uit te keren. Alles werd gedaan in de sfeer van leentransacties. In de oude situaties kwamen wij dat wel eens tegen. Dan dachten wij dat het toch niet zo bar kon zijn, dat betrokkene in alle opzichten een nulinkomen had. Ik zie het nog even los van de samenloop met de vermogensbelasting, die gelukkig inmiddels van de baan is. Ik beperk mij tot het nulinkomen in loontermen. Het loon van de dga is wel degelijk relevant voor inkomensafhankelijke regelingen en het inkomensafhankelijk deel van de zorgpremie. Of je hanteert een gebruikelijk loon, of je laat het helemaal los. Meer soorten heb je naar mijn oordeel niet. Dan zouden wij dus ook weer toestaan dat mensen die er verder heel geschikt uitzien met een nullooninkomen directeur-grootaandeelhouder zijn. Dan kan men zich aanmelden voor huursubsidie en betaalt men niks voor de inkomensafhankelijke zorgpremie. Ik ben in ieder geval blij met de steun van de heer Schuyer. Natuurlijk kan men kritiek hebben op de wijze waarop het gebruikelijk loon precies wordt vastgesteld, maar ik ben er heilig van overtuigd dat wij zoiets als het gebruikelijk loon nodig hebben.

De heer Biermans heeft een heel interessante vraag gesteld over de regeling voor extraterritoriale kosten. Hij vraagt of door de Belastingdienst soms wordt geoordeeld dat een onbelaste vrije vergoeding of een verstrekking van huisvesting mogelijk is, maar dat het ter beschikking stellen daarvan belast is. U begrijpt dat ik daarvan niets begrijp. Maar ik kan hem wel een antwoord geven, namelijk dat dit waarschijnlijk te maken heeft met de karakteristiek van de 30%-regeling voor expatriates. Ik constateer uit de non-verbale reactie van de heer Biermans dat dit niet het geval is. Ik dacht dat het ging om de vraag wat er naast de 30%-regeling nog als onbelaste vergoeding kan worden beschouwd. Als de heer Biermans een concrete casus heeft, zal die door de inspecteur worden beoordeeld. Ik kan er ook naar laten kijken en antwoord geven op de vraag hoe zo'n casus naar ons oordeel zou uitvallen.

De heer Biermans (VVD):

Ik wil de minister op dit terrein absoluut niet lastigvallen. Wat mij betreft mag dit schriftelijk worden afgedaan.

Minister Zalm:

Graag. Wij komen dan hoogstens nog bij u terug als ons uit uw tekst nog niet duidelijk is wat precies het onderwerp is.

Over de vennootschapsbelasting voor overheidslichamen heb ik bij de behandeling van Werken aan winst al de nodige toezeggingen gedaan. De heer Biermans herinnerde mij daaraan, zo vat ik tenminste zijn interventie van vandaag op. Zoals ik eerder al beloofde gaan wij hiermee aan de slag. Men is op het departement zelfs al aan het werk.

Ik vind het heel pikant dat de heer Biermans ook het controversieel verklaarde wetsvoorstel voor de betaalbaarheidsheffing huurwoningen noemt. Hij vertelt heel trots dat hij dit voorstel van de agenda heeft weten te halen. Ik kreeg tenminste de indruk dat hij er blij mee was dat het van de agenda was afgehaald. Ik zie nu aan hem dat ik dat niet goed heb begrepen. Is hij dan echt nergens blij mee?

De heer Biermans (VVD):

Het leuke bij dit wetsvoorstel was dat wij in alle gevallen tevreden zouden zijn; als het op de agenda zou blijven en ook als het er vanaf gehaald zou worden. Wij zijn er blij mee dat het nu niet meer op de agenda staat; wij hopen zelfs dat het er nooit meer op komt te staan. Andere partijen hebben ervoor gezorgd dat het niet meer op de agenda staat, maar als het op de agenda was blijven staan, dan hadden wij tegen het voorstel gestemd en dan waren wij ook blij geweest.

Minister Zalm:

Oké. Nu zet u het echter eigenlijk weer op de agenda, omdat u aan mij vraagt wat ik van het voorstel vind.

De heer Biermans (VVD):

Die vragen zijn gericht op de algemene lijn van dit voorstel en op de vraag of een bepaald ministerie belasting mag heffen.

Minister Zalm:

Daarover kan ik iets zeggen. Ministeries kunnen niet op eigen houtje allerlei dingen in de belastingsfeer doen. Het ministerie van Financiën is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Bovendien is een heffing die ten goede komt aan een specifieke begrotingspost niet uniek, zij het wel enigszins ongebruikelijk. Er bestaat bijvoorbeeld de geluidsheffing burgerluchtvaart, de varkensheffing en er komt een heffing op basis van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit. Bij dit laatste gaat het om het bekende rekeningrijden en het variabel maken van de autokosten. Zulke heffingen komen dus voor. De Interim-wet betaalbaarheidsheffing huurwoningen past in dit rijtje.

Ik neem kennis van het feit dat de heer Biermans met genoegen ziet dat dit onderwerp van de agenda is afgevoerd en dat uw fractie tegen het voorstel had gestemd als het wel zou zijn behandeld. Ik constateer wel dat in de meeste, zo niet alle verkiezingsprogramma's een bedrag voorkomt dat men denkt op te hengelen bij woningbouwcorporaties. Die bedragen zij omvangrijker dan het bedrag dat wíj dachten op te hengelen. Ik laat mij medewerkers daarom alvast wel een ander wetsvoorstel voorbereiden, of in ieder geval een aantal andere mogelijkheden onderzoeken, zodat wij mijn ambtsopvolger nog tijdig iets kunnen aanreiken. Wellicht vindt hij wat wij hem aanreiken een betere methode dan wat nu voorligt. Het is uiteraard ook denkbaar dat bij een formatie het huidige wetsvoorstel wordt geactiveerd. In zo'n geval is het uiteraard aan u om wel of niet in te stemmen met zo'n onderhandelingsresultaat. Ik ben in verkiezingsprogramma's voorstellen tegengekomen rond de vennootschapsbelasting of voor een heffing op eigen vermogen van woningbouwcorporaties. Wij zullen bezien in hoeverre wij voorbereidende werkzaamheden kunnen verrichten op het vlak van deze twee voorstellen. Ook een links kabinet wil ik graag ter wille zijn als het gaat om financiële degelijkheid. Dat is daar immers toch al zo dun gezaaid.

Ik hoop de resultaten van het handhavingsconvenant medio 2007 naar de Kamer te kunnen sturen.

Bij het punt van het logo en de 70 cm2 heb ik zitten rekenen. Het is minder groot dan wij dachten; ik kom uit op ongeveer 5 cm bij 15 cm. Ik kom hierop nader terug bij Paarse krokodil II. Die zal minder mooi zijn dan Paarse krokodil I. Jaws II was immers ook minder mooi dan Jaws I. Wij streven echter naar een vergelijkbare kwaliteit.

Ik kom op de administratieve lasten en de geruisloze terugkeer uit de bv. De heer Essers constateert dat hiervan niet veel gebruik wordt gemaakt. Er zijn inderdaad voorwaarden aan gesteld die als ingewikkeld worden ervaren. Toch is het niet prohibitief, want er zijn jaarlijks honderd tot tweehonderd gevallen waarbij hiervan wél gebruik wordt gemaakt. Ik denk dat Werken aan winst het omslagpunt bv versus ib vrij marginaal beïnvloed. Er spelen meestal bovendien nog heel andere overwegingen mee. Ik verwacht dat een nieuwe Wet Werken aan winst niet echt tot veel wijziging zal leiden in de terugkeer van de bv- naar de ib-vorm.

Waarom kunnen ondernemers niet de eigen belastinginspecteur bellen? Deze vraag valt onder de afdeling Romantiek en de onderafdeling Nostalgie. Wij hebben tegenwoordig te maken met sterk geautomatiseerde processen. De BelastingTelefoon is ingericht naar doelgroep. Er is een telefoon voor particulieren, voor ondernemers, voor douane en zelfs voor autokwesties. Aan de lijnen zitten mensen die gespecialiseerd zijn in een bepaald type vragen. Ingewikkelde vragen worden doorgestuurd naar het backoffice waar de echte deskundigen zitten. Een ondernemer kan echter niet meer voor alle onderwerpen bij één inspecteur terecht. Een dergelijke inrichting is buitengewoon kostbaar en is niet meer mogelijk. Dat is een kwestie van "jammer, maar helaas".

Het is niet zo dat ondernemers belasting uitsluitend via de Postbank kunnen betalen. Zij kunnen het wél slechts via de Postbank ontvangen. Betalen is via iedere bank in Nederland mogelijk. Wij hebben bovendien bedongen bij de Postbank dat het geen extra tijd kost als ondernemers via een andere bank dan de Postbank betalen. Het tijdsverlies dat er vroeger was, is tegenwoordig voor de Belastingdienst afwezig.

De heer Essers (CDA):

Dat is goed om te horen. Zij er ook geen extra kosten voor ondernemers verbonden aan het betalen via een andere bank dan de Postbank? Daarover hebben wij wel klachten ontvangen.

Minister Zalm:

Nee, er zijn bij mijn weten geen extra kosten aan verbonden. Ik kijk nu echter voor de zekerheid nog even naar mijn ambtenaren. Ik zie die ook nee schudden.

De heer Essers (CDA):

Mochten die extra kosten er wel zijn, dan neem ik aan dat wij een gewillig oor bij het ministerie van Financiën vinden om daaraan iets te doen.

Minister Zalm:

Dan zal ik dat zeker bezien.

Ik kom op het punt van de regeling dienstverlening aan huis die uitgebreid zou moeten worden naar de non-profitsector. Zover ben ik nog lang niet, maar wellicht dat een volgend kabinet daarvoor interesse heeft. Ik voel er niets voor deze verruiming voor dienstverlening aan huis nu al direct ook te laten gelden voor verenigingen.

Er is ook gevraagd of er een knelpunt is in het kader van de aftrekbare giften als mensen aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren, willen schenken aan een stichting met een goed doel. Dit knelpunt zou er zijn vanwege de drempel van 10% van het inkomen. Bij een periodieke schenking is er inderdaad geen drempel. Toch kan iedere goede belastingadviseur zijn klanten uitleggen dat zij een aanmerkelijkbelangpakket aan een stichting kunnen doneren via de constructie van een periodieke schenking. De stichting moet de aandelen in zo'n geval kopen, waarna de koopsom in vijf termijnen kwijtgescholden wordt. Dan is ook sprake van een vijftermijnenregeling met een stichting. Het kan in één contract. Dan valt het gewoon onder een periodieke regeling en is er geen limietpercentage.

De heer Essers (CDA):

Die constructie van de periodieke regeling is mij bekend, maar die is omslachtig. Er moet ook een afhankelijkheid van het leven zijn. Voor mij is dat een reden om te vragen waarom wij het plafond in deze gevallen niet bij een eenmalige schenking afschaffen. Het is natuurlijk wel voor het goede doel. Ik wil het niet uitbreiden tot alle gevallen van schenking van aandelen, maar in dit geval gaat het om een schenking aan een instelling van algemeen nut.

Minister Zalm:

Ik ben sowieso bezig met dit onderwerp. Ik ken ook iemand die hierin erg veel interesse heeft in de adviessfeer. Wij willen ook dienstig zijn aan goede doelen. Ik wil hier best nog eens naar kijken. Ik denk dat deze constructie niet heel ingewikkeld is. U sprak over schenkingen. Het probleem speelt echter niet zozeer bij schenkingen als wel bij successie, als men aandelen of een bv wil bestemmen voor een goed doel. Dan ontstaat dit probleem wel. Er kunnen dan ook problemen ontstaan op het vlak van de afrekening over de tot dan toe onafgerekende winst enzovoorts. Ik ga dus nog verder met dit onderwerp. Misschien kan ik u daarmee enigszins geruststellen. Voor echte schenkingen is deze constructie betrekkelijk eenvoudig en kan men ermee uit de voeten. Op het punt van de successie in de zin van vererving zeg ik u toe dat ik er nog verder naar zal kijken. Je kunt namelijk niet in vijf jaar doodgaan; dat kan maar in één jaar.

Dan is er ook de kwestie van de ib-onderneming versus de Vpb-onderneming, waarbij verplaatsing van de ib-onderneming anders wordt behandeld dan de verplaatsing van een bv. Dat is een van de verschillen die voortvloeit uit de wettelijke systematiek, waarbij de ene wel moet afrekenen en de ander niet. Daarin zit een zekere spanning. Het heeft nogal wat gevolgen als wij die spanning wegnemen. Wij nemen dan de spanning weg in de richting van het meest gunstig behandelde geval. U bepleit niet om de bv te behandelen als de ib-onderneming, maar omgekeerd. Dat levert nogal wat controletechnische, uitvoeringstechnische en budgettaire problemen op. Wij zullen dit verder bekijken, maar u zult op dit punt wel moeten wachten op mijn ambtsopvolger voordat u concrete zaken kunt doen.

Verder doe ik u graag het aanbod om over de motie-Slob, die u sympathiek is en die ook mij wel sympathiek is, het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2004 en de vraag in hoeverre dit betekenis heeft voor art 3.64 van de Wet IB 2001 schriftelijk informatie te verschaffen. Als ik het voorlees zal het nog wel gaan, maar als men mij interrumpeert gaat het mis. Uit de lichaamstaal van de heer Essers maak ik op dat hij mij dit toestaat. Daarover ben ik zeer verheugd.

Ik kom vervolgens bij de vraag wanneer omzetbelasting aftrekbaar is in het kader van advieskosten of verwervingskosten inzake de aan- en verkoop van deelnemingen. Hierover schijnt een fantastische casuïstiek te bestaan. Het verhaal is dan dat de aftrekbaarheid van de omzetbelasting zeer afhankelijk is van feitelijke omstandigheden en dat soms van een wijziging sprake kan zijn. Nu wordt het Cibo-arrest toegepast en wij blijven dat ook toepassen, ook bij de nieuwe wettekst conform de richtlijn. Wij kunnen dus niet spreken van een wijziging op dit punt. In het algemeen geldt dat men in de nieuwe opzet van de wet beter dan voorheen de jurisprudentie van het Hof van Justitie met betrekking tot het aftrekrecht kan toepassen. Men begrijpt wat ik zeg en daar ben ik heel blij mee, want ik doe dat niet.

De heer Kox memoreerde nog eens dat ons belastingstelsel 200 jaar oud is. Het is wel interessant om je te realiseren dat de nationale belastingheffing pas 200 jaar bestaat en dat daarvoor de belastingheffing door de provincies werd gedaan. Vandaar ook de herdenkingsmunt die wij hebben uitgegeven.

De appreciatie van de heer Kox van de regeling Dienstverlening aan huis is een andere dan van de meeste andere fracties. Hij ziet het meer als een verslechtering van de bescherming van de werknemer. In het huidige systeem mag je twee dagen voor eigen rekening en zonder werknemersverzekering klussen aan huis, terwijl het straks drie dagen mag. Hij ziet dat als een achteruitgang. Het is overigens niet verplicht. Je mag ook gewoon drie dagen een loonbetrekking hebben, ook als je bij iemand aan huis werkt. Wij moeten ook het aantal loonbetrekkingen dat nu bestaat voor echte dienstverlening aan huis niet overschatten, want wie heeft tegenwoordig nog een echte werknemer die diensten aan huis verleent voor twee of drie dagen in de week. De oude adel had dat vroeger, maar dat is inmiddels ook een beetje vertrokken.

De heer Kox (SP):

Ik wil het ook niet overschatten. Ik noemde het mailtje van iemand die in het kader van een persoonsgebonden budget werk verricht en dat keurig doet volgens de socialeverzekeringswetten en de Belastingwet. Hij heeft daarvoor een goede regeling getroffen, maar krijgt nu te horen dat het is afgelopen per 1 januari. Het is vrij, maar de vrijheid wordt wel beperkt als de opdrachtgever het niet meer doet. Als ik het nu alleen had bedacht of dat ene mailtje had gehad, maar het CNV heeft er ook voor gewaarschuwd. In die zin lijkt het mij raar dat wij iets wat wij als nuttig werk beschouwen, uitzonderen van onze sociale voorzieningen en zeker als het drie dagen wordt. Een parttimer die drie dagen bezig is valt wel onder de sociale wetten, maar iemand die drie dagen in de week ergens het huis opruimt, klussen aan huis verricht of de tuin bijhoudt, valt er niet onder.

Minister Zalm:

Daarin heeft de heer Kox gelijk. Het is een afweging geweest. Wij hebben gezegd dat wij het belangrijk vinden om de vraag te stimuleren naar dit soort diensten, waarmee mensen toch nog een verdienste kunnen krijgen. Het is ook vaak meer een bijverdienste dan een hoofdverdienste. Daar staat tegenover dat er op dit vlak wat meer ruimte komt om zonder formele werknemersrelatie en dus ook zonder verzekering van de werknemer arbeid te verrichten. Die afweging kan dus ook anders uitvallen.

In het kader van de ouderenkorting en de ouderentoeslag noemde de heer Kox cijfers die op zich juist zijn. Hij had het over de ouderenkorting en de alleenstaandeouderenkorting. Daarin zit natuurlijk een behoorlijke doublure. Het gaat om 105.000 personen van de tweeënhalf miljoen die hiermee een probleem hebben. Het gaat wel over personen voor wie het probleem van tijdelijke aard is of voor wie op andere wijze daarin wordt voorzien.

De eerste groep – 36.000 van die 105.000 – betreft mensen die maar een deel van het jaar AOW hebben gehad en daardoor niet de gehele zaak kunnen verzilveren. Dat is het jaar erna over.

Een andere groep bestaat uit mensen die geen volledig AOW-pensioen hebben, die niet 40 jaar hebben opgebouwd. Die krijgen een aanvulling via de bijstand. Die groep bestaat uit 35.000 mensen. Daarmee zitten wij op 71.000 mensen van de groep van 105.000, waarvan wij kunnen zeggen dat het het jaar daarna over is of dat er een aanvulling langs een andere weg is.

Vervolgens is er ook een groep ouderen met aftrekposten, bijvoorbeeld voor de eigen woning of giften. Daarvan kun je ook zeggen dat die niet helemaal hun hypotheekaftrek kunnen verzilveren. Je kunt ook zeggen dat zij de ouderenaftrek niet verzilveren, maar als men meer aftrekposten heeft, hangt het af van de volgorde waarin je wilt tellen, wat er uiteindelijk niet wordt verzilverd. Je kunt ook zeggen dat zij niet helemaal hun hypotheekrenteaftrek kunnen verzilveren. Ik neem aan dat een algemene verzilveringsregeling voor de hypotheekrenteaftrek ook de heer Kox te ver gaat. Die groep beslaat zo'n 10.000 mensen.

De heer Kox (SP):

Voor alle duidelijkheid: ik ben erg voor een algemene verzilveringsregeling voor de hypotheekrenteaftrek. Dat die dan in beperktere mate zou gelden, is iets anders.

Minister Zalm:

Dit is genoteerd. U hebt hiermee een punt; ik deed u te kort.

Naast de groepen die ik noemde, is er nog een kleine groep die om de een of andere reden geen beroep doet op de bijstand of die geen gebruik kan maken van aftrekposten. Deze groep heeft bijvoorbeeld een gekort pensioen. Met het voorgaande heb ik evenwel aangetoond dat dit probleem nogal beperkt is en slechts een heel klein percentage van de totale groep betreft. Wij hebben het bijvoorbeeld dan nog over 30.000 personen. Dat aantal is vrij beperkt vergeleken bij de tweeënhalf miljoen ouderen waarover wij het hebben. Het is dan de vraag of je daarvoor weer een aparte regeling moet introduceren. Wij kennen de mogelijkheid van de zogenaamde AOW-tegemoetkoming, maar die geldt voor iedereen. Die tegemoetkoming heeft het verzilveringsprobleem sterk verkleind. Met die ouderenkorting kun je inderdaad niet veel. Mensen die alleen maar AOW hebben kunnen daarmee vrijwel niets meer uitrichten. De techniek die wij de laatste jaren hebben toegepast, brengt een algemene, extra verhoging van de AOW met zich mee. Die verhoging heet: AOW-toeslag. Die toeslag is niet inkomensafhankelijk, maar de regeling is wel eenvoudig uitvoerbaar. In mijn ogen is die toeslag een praktisch vehikel waarmee je ongeveer hetzelfde kunt bereiken, zij het dat je je daarmee niet toespitst op de onderkant van de groep, maar dat je daarmee een algemene tegemoetkoming hebt.

De geachte afgevaardigde heeft voorts gesproken over de buitengewone uitgaven. Daarover is een rapport verschenen en daaruit blijkt dat de post buitengewone uitgaven in de loop der tijd is geëxpandeerd. Het budgettaire beslag van deze post is opgelopen van 300 mln. tot 1,6 mld. Verder is het aantal huishoudens dat voor een tegemoetkoming in verband met buitengewone uitgaven in aanmerking komt, toegenomen. Inmiddels komt 40% van alle huishoudens in Nederland daarvoor in aanmerking. Daarnaast is er een aantal huishoudens dat voor deze tegemoetkoming wel in aanmerking komt, maar daar geen gebruik van maakt. Dus eigenlijk is het percentage huishoudens dat wij hierbij in aanmerking moeten nemen nog hoger. Dat heeft ons tot de conclusie gebracht dat het gebruik van deze regeling behoorlijk uit de hand is gelopen. Ik heb hierover overleg gevoerd, ook met de Chronisch zieken- en gehandicaptenraad, en ervoor gekozen even niet meer met de regeling te knoeien. De regeling moest werken als een trechter ten gunste van chronisch zieken en gehandicapten, maar zij is een vergiet geworden. Wat erin is gedaan, sproeit als het ware over heel Nederland en daarbij wordt met heel veel geld gemorst. Ik kan aan dat vergiet wel gaan sleutelen, maar als die daarmee geen trechter wordt, lijkt mij dat niet terecht. De heer Kox wees op de nadelen die zich in dit verband voordoen. Ik kan hem niet tegenspreken. De heer Kox wees er bijvoorbeeld op dat iedereen wordt geacht om de standaardpremie te betalen en dat daarnaast de no-claimregeling geldt. Ik erken dat dat systeem ten nadele van de chronisch zieken en gehandicapten werkt. Daar staat tegenover dat het systeem allerlei forfaits kent en allerlei vermenigvuldigingsfactoren die juist weer in het voordeel van de chronisch zieken en gehandicapten zijn. Als je bijvoorbeeld voor, ik meen, € 324 specifieke kosten hebt gemaakt, krijg je er een fictieve aftrekpost van enkele honderden euro's bij plus dat een vermenigvuldigingsfactor geldt. Tegenover een nadeel staat een voordeel, terwijl dat voordeel voor een behoorlijke overcompensatie zorgt. Het gehele gebouwtje is echter krakkemikkig en wankel. Het zou mij een lief ding waard zijn als het komende kabinet tot een regeling kwam die zich echt toespitste op de doelgroep die iedereen voor ogen heeft. Die regeling kan voor de betrokkenen voordeliger zijn dan de huidige, terwijl de overheid dan ook nog minder geld kwijt is. Nu hebben wij namelijk te maken met een enorme spill over, doordat er geld gaat naar mensen die niet tot de doelgroep behoren. Het genoemde rapport biedt een aantal mogelijkheden en ik hoop dat een volgend kabinet dat ter hand neemt, zodat men in plaats van met een vergiet met een trechter kan werken.

Ik kom vervolgens toe aan een reactie op de opmerkingen van de heer Van Middelkoop. Over de dienstverlening aan huis heb ik al het een en ander gezegd. Ik kan nog bevestigen dat de dienstverlening door een butler onder de regeling valt. Een butler is namelijk ook iemand die iets bij iemand thuis doet. Weliswaar heeft zijn werk een andere associatie dan het werk van iemand die helpt in de huishouding, maar er is geen wezenlijk verschil en je kunt die twee vormen van dienstverlening niet verschillend definiëren. Iedereen denkt bij het woord butler aan iemand die kaviaar opdient, maar iemand kan ook nasi goreng brengen. Blijkbaar heet de persoon dan ineens anders. Een butler verricht echter ook dienstverlening aan huis. Overigens, de echte butler die in een chique pakkie voor de echte rijke werkt, zal een heel wat hoger inkomen verwerven dan de types die de dienstverlening aan huis doen en waarover wij nu spreken.

Ons primaire doel van de regeling is niet om het zwartwerken tegen te gaan. Wij proberen natuurlijk wel fraude te voorkomen, maar het primaire doel is: stimuleren dat dienstverlening aan huis vanuit de optiek van de werkgever gemakkelijker wordt. De werknemers zullen hun fiscale verplichtingen na moeten komen. Met de introductiecampagne zullen wij nadrukkelijk de fiscale verplichtingen die er voor de werknemer, de dienstverlener zijn, benadrukken.

Ik meen dat de regeling niet sterk ten koste zal gaan van het inkomen van kleinere bedrijven die op deze markt actief zijn. Het vervolgadvies van de RWI moeten wij nog bestuderen. Daarover zal het nieuwe kabinet zich buigen. Ik ga dit belastingplan niet meer bij novelle wijzigen. Ook ambtelijk wordt op het ministerie van Financiën de werking van de regeling bestudeerd. Als er volgens het oordeel van het nieuwe kabinet een nieuwe regeling moet komen, kan dat op een fatsoenlijke manier vorm krijgen en zonder grote budgettaire risico's.

De heer Van Middelkoop maakte, mede sprekend namens de SGP, opmerkingen over de mantelzorgers. Nog dit jaar zullen beide Kamers door de staatssecretaris van VWS worden geïnformeerd over de wijze waarop aan het amendement-Van der Vlies uitvoering wordt gegeven.

De heer Van Middelkoop vroeg voorts of het mogelijk is om scherp onderscheid te maken tussen dienstverlening aan huis en mantelzorg. Ik meen dat je de twee vormen van dienstverlening kunt beschouwen als cirkels die elkaar een beetje overlappen. Mantelzorg is van origine pro-deowerk. Je deed dat voor familie of voor buren zonder daarvoor enigerlei vorm van vergoeding te krijgen. Door de introductie van het persoonsgebonden budget kan daaraan een financieel element verbonden zijn. Iemand die bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget heeft en door een familielid wordt geholpen, kan dat familielid een vergoeding geven. Vroeger werkte dat familielid gratis of kreeg een bos bloemen enzovoorts. Het amendement-Van der Vlies konden wij fiscaal niet gemakkelijk uitvoeren. Dat amendement had betrekking op de echte mantelzorger en de heer Van der Vlies wilde niet een fiscale aftrekpost introduceren. De heer Van der Vlies wilde de mantelzorger een tegemoetkoming geven als blijk van waardering voor het helpen van de medemens, al dan niet in familieverband. Het idee was dat die mantelzorger zo'n € 250 zou krijgen. Het was moeilijk dat fiscaal te regelen. Er was bijvoorbeeld de verzilveringsproblematiek. Daarbij denk ik aan personen zonder inkomen. Wij kunnen de mantelzorgers wel als een aparte categorie zien. Dat vindt ook de staatssecretaris van VWS, maar een fiscale regeling voor hen is lastig uit te voeren, los van de uitbetalingsproblematiek.

Wat de zelfstandigenaftrek voor arbeidsongeschikten betreft merk ik nog het volgende op. In het eerste jaar zou de aftrekpost voor iemand met een arbeidsongeschiktheidsuitkering € 12.000 bedragen. Die post wordt geleidelijk afgebouwd. In het tweede jaar zou die post € 8000 bedragen. De gewone zelfstandigenaftrek bedraagt € 8885. Dus in het tweede jaar is die minstens zo interessant als de andere aftrekpost. Voor degene die volledig is goedgekeurd, is het gewone urencriterium van toepassing. Waarschijnlijk kiest men daar vanzelf voor. Ik meen daarom dat zich op dit punt geen groot probleem voordoet.

Er is voorts gesproken over de werking van de octrooibox en de afdrachtsvermindering in verband met speur- en ontwikkelingswerk. Daarvoor geldt de WBSO. Het is mogelijk dat zich dubbele facilitering voordoet. In de voorfase, bij het ontwikkelen van een patent, geven wij subsidie in verband met de loonkosten die met het ontwikkelen van het patent gemoeid zijn.

De R&D-box ziet op het exploiteren van het patent zodat dat tegen een bescheidener tarief kan worden gedaan. Daarmee is over de hele linie een stimulans ingebracht voor R&D; toekomstige opbrengsten worden lager belast en aan de ontwikkelingsfase, waarin onduidelijkheid is over de waarde, wordt tegemoet gekomen in de loonkosten. Er is dus sprake van een breed scala. Er worden weliswaar twee faciliteiten geboden voor hetzelfde punt, maar deze worden in een verschillende fase van het proces ingebracht. Ik ben het er dus niet mee eens dat het dubbelop zou zijn. De faciliteit wordt op een ander moment en voor een ander doel aangeboden.

Ik kom op DigiD en op de overleden belastingplichtige. Als iemand overleden is dan ontvangen de erfgenamen een bijzonder aangiftebiljet. Ik weet dat uit eigen ervaring. Het gaat om het zogenaamde F-biljet. Dat biljet is niet in elektronische vorm beschikbaar. De vraag over de digitale handtekening is dus niet aan de orde. De erfgenaam die is gemachtigd om namens de erven aangifte te doen, ondertekent het biljet met zijn eigen handtekening. Mogelijk doelt de heer Van Middelkoop op een achterstallig jaar; een jaar waarover de overledene nog geen aangifte had gedaan. Als het gaat over het jaar van overlijden, dan valt alles onder het F-biljet en daarvan is geen digitale versie. Ik heb dat ook gemerkt omdat ik met vergelijkbare omstandigheden als die van de heer Van Middelkoop te maken heb gehad.

Ik kom op een aantal punten van de heer Schuyer. Hij vraagt hoe het staat met de inventarisatie van de successiewetgeving in andere landen. Wij zijn daar nog mee bezig. In het eerste kwartaal van volgend jaar hoop ik de Kamer in te lichten over de onderzoeksgegevens. Dat is ruim voor het verschijnen van het Belastingplan 2008.

De heer Schuyer heeft ook vragen gesteld over de aflossingsvrije hypotheek. Deze is fiscaal inderdaad niet aflossingsvrij. Maximaal 30 jaar lang mag de rente worden afgetrokken. Het is dus inmiddels meer een probleem voor de bank dat de hypotheek aflossingsvrij is dan voor de fiscus. Voor de fiscus heeft een en ander geen gevolg. De hypotheekrenteaftrek is na 30 jaar, ook als de rente nog betaald wordt, niet meer aftrekbaar. Ik vermoed dat de aflossingsvrije hypotheek snel niet meer in omloop komt omdat er geen fiscaal voordeel meer aan verbonden is maar er wel een bezwaar aan kleeft voor de bank. De bank loopt daar althans meer risico mee dan met een aflossing na 30 jaar.

De heer Schuyer (D66):

Geen fiscaal voordeel aan verbonden? In de schriftelijke beantwoording hebt u het grote voordeel voor de staatskas aangetoond van annuïteiten met 3,33% per jaar aflosbaar als verplichting.

Minister Zalm:

Dat is wat anders en dat staat niet in contrast met de aflossingsvrije hypotheek. Zowel de beleggingshypotheek als de levensverzekeringshypotheek en de spaarhypotheek kennen een aflossing na 30 jaar. Daarnaast is echter de variant ontstaan dat nooit hoefde te worden afgelost en eeuwig de hypotheekrente kon worden afgetrokken, van de geboorte tot de dood. Die mogelijkheid is echter ingeperkt tot 30 jaar omdat een pand na 30 jaar in eigendom moet zijn en de aftrek moet komen te vervallen. De meest populaire hypotheekvormen zijn op dat punt gelijk getrokken met de aflossingsvrije hypotheken omdat ook als niet afgelost wordt, de aftrekmogelijkheid na 30 jaar komt te vervallen.

Ik kom op het punt van de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en het evaluatiemoment. Als standaard geldt dat bij alle stimulerende fiscale regelingen na vijf jaar wordt geëvalueerd. In de cijfers is ervan uitgegaan dat na vier jaar ongeveer 13.000 personen en ondernemingen zijn gestart en van de regeling hebben gebruik gemaakt. Het gaat dus niet om gigantische aantallen. Er kan wel eerder geëvalueerd worden, maar er zijn slechts twee mogelijke uitkomsten. Mogelijk komt naar voren dat 10.000 personen gebruik hebben gemaakt van de regeling. In dat geval vinden wij dat nog steeds mooi. Mogelijk komt naar voren dat 20.000 personen gebruik hebben gemaakt van de regeling. In dat geval vinden wij dat nog mooier. Ik zie aan de heer Schuyer dat hij er geen bezwaar tegen heeft om ook hier de vijfjaarsperiode te hanteren.

Ik ben hiermee door mijn business heen. Ik heb af en toe een staatssecretaris gemist, met name als de heren Essers en Biermans vanuit hun fiscale deskundigheid mij de oren wasten. Ik hoop dat ik mij er toch goed doorheen heb geslagen.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden in eerste termijn. Hij was zoals altijd heel verhelderend, met name over het verband tussen lastenverzwaring en begrotingstekort enerzijds en de economische effecten anderzijds. Ik leid uit de woorden van de minister af dat hij ten aanzien van de verhouding tussen de lastenverzwaringen en het onder controle houden van het begrotingstekort accenten legt. Hij spreekt ook over het hanteren van de noodremprocedure. Ik verwacht dat het in volgende kabinetten door een grotere budgettaire ruimte, waarbij niet de actualiteit van de problematiek van het tekort en de tekortnorm speelt, mogelijk wordt om in bredere zin te kijken naar de economische effecten van lastenverzwaringen en verlichtingen op de wat langere termijn en dat het beleid zich wat meer zal richten op de economische effecten. Dat is echter toekomstmuziek.

De minister heeft een en ander gezegd over successie- en schenkingsrecht. Hij is echter wijselijk niet ingegaan op hetgeen zou moeten gebeuren. Ik had dat eerlijk gezegd ook niet van hem verwacht omdat hij als demissionair minister weinig kan zeggen wat op dat punt in de toekomst moet gebeuren. Wij verwachten daarbij nog rapportages over de vergelijking op dit punt met andere landen. Ik constateer wel dat zich in de Kamer een vrij substantiële meerderheid aftekent voor een vrij grondige herziening van het successie- en schenkingsrecht, met name op het punt van de tarievenstructuur. Een aantal elementen is genoemd met betrekking tot de problematiek van de verwantschap, de grootte van de gezinnen en de ontwikkeling van de verhouding tussen de generaties. Gelet op de omvang ervan zal waarschijnlijk ook na de volgende provinciale statenverkiezingen sprake zijn van een meerderheid in deze Kamer die bereid is om serieus naar die herziening te kijken. Dat laat natuurlijk onverlet dat over de concrete invulling zich nog verschillen van opvattingen kunnen voordoen. Ik meen echter dat de minister dit signaal aan zijn opvolger kan doorgeven.

Ik kom ten slotte op het punt van de bedrijfsfitness waar door alle fracties op is gewezen. Het is altijd leuk om de minister op een vergissing te betrappen, vooral als hij zich ten gunste van de Kamer verspreekt. Wij incasseren graag dat hij bij een volgende paarse krokodil op dit punt enige verruiming zal aanbrengen, in die zin dat als een bedrijf een overeenkomst terzake van bedrijfsfitness afsluit met een fitnessbedrijf dat meerdere vestigingen heeft, alle vestigingen van dat fitnessbedrijf in aanmerking komen voor de regeling. Het is allemaal prachtig als de minister dat doet, maar in zekere zin wordt daarmee voorbijgegaan aan de meer principiële overweging die van verschillende zijde is aangegeven: heeft het feit waar de fitness daadwerkelijk plaatsvindt, het aantal plekken waar fitness kan worden gevolgd, ten principale enigerlei invloed op de belastbaarheid van de bijdrage? Er blijft grote twijfel bestaan over de vraag of het om een terechte beperking gaat.

Ik vraag de minister dus er nog even op terug te komen – mogelijkerwijs zich weer versprekend – om klip en klaar duidelijk te maken waarom de plek waar de fitness wordt gevolgd van belang kan zijn voor het antwoord op de vraag of de verstrekking van de werkgever aan de werknemer hier moet worden belast.

De heer Minderman (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Ook de fractie van GroenLinks dankt de minister voor zijn antwoorden. Richting collega Biermans zeg ik dat ook vanuit GroenLinks recentelijk waarderende woorden zijn geuit aan het adres van deze minister, maar dat wij dat verhaaltje graag bewaren tot het afscheidsfeestje, waarnaar wij inderdaad om politieke redenen verlangend uitkijken.

Ik wil even stilstaan bij de arbeidsongeschiktheid en de bijstand. Ik begrijp heel goed dat er geen keuringsdienst voor de arbeidsongeschiktheid bij de Belastingdienst moet zijn. Zo heb ik het ook nooit zo bedoeld. Echter, wij zitten ermee dat het een steeds groter wordende groep wordt, dat wij die mensen graag allen, al dan niet aangepast, willen activeren, dat de voorgestelde regeling ingrijpend anders is dan de zelfstandigenaftrek en dat voor arbeidsongeschikten het starten van een eigen onderneming meestal de enige weg naar buiten is. Ik zou het prettig vinden als nog eens goed werd bekeken in wat voor een positie die mensen zich moeten bewegen en of zij in deze regeling zouden willen participeren. Ik vrees dat er dan een hele hoop aan keuringsdiensten, wetgeving, sociale verzekeringen en wat niet al omheen zal komen. Dat maakt de kloof al schier onoverbrugbaar. Is de minister bereid er toch nog eens naar te kijken welke route deze groep moet volgen om in aanmerking te komen voor deze regeling? De collega's van OCW en Justitie hebben recentelijk een paar van dit soort onderzoeken gedaan naar de wijze waarop mensen door overheidsregelingen heen kunnen dringen. Zij noemden dat de Kafkabrigade, een prachtige benaming.

Ik dank de minister ook voor zijn reactie op de prijs van groen, zoals ik het heb genoemd. Wij blijven op dat punt een verschil houden over internationaal gecoördineerd of Nederland in de voorhoede. Ik zie daarin geen verandering komen.

De fractie van GroenLinks blijft bij het standpunt dat alhoewel sommige onderdelen van het Belastingplan wat minder onsympathiek zijn dan andere onderdelen, met dat Belastingplan nog steeds uitvoering wordt gegeven aan een benadering van de inkomensverdeling waarover wij van overtuiging en visie verschillen. Wij zullen dan ook bij de stemming over het Belastingplan 2007 als fractie vragen om de aantekening dat wij geacht wensen te worden ertegen te hebben gestemd.

Er komt nog een krokodil. Vandaar dat ik maar spreek over de gekleurde jungle. De fractie van GroenLinks zal ten aanzien hiervan met de rest van de senaat van deze Nederlandse leeuw meestemmen voor de Paarse krokodil. Wij voorzien dat er een tweede reptielenwet komt en zien dan wel welke aap er uit de mouw komt.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb slechts enkele punten. Allereerst dank ik de minister voor het feit dat hij mij niet teleurgesteld heeft. Ik hoopte – en ging er ook van uit – dat de beantwoording gedegen zou zijn; en dat was het geval. Als hij het gevoel heeft dat ik hem de oren heb gewassen, spijt mij dat zeer. Dat was absoluut niet de bedoeling en naar mijn idee ook niet nodig. Alhoewel ik dat laatste natuurlijk niet zeker weet.

Ook ik stel het erg op prijs dat de herziening van de Successiewet ophanden is, althans dat er in ieder geval onderzoek komt naar hoe de herziening er uit moet zien.

De opmerkingen over de bedrijfsfitness heb ik wat anders begrepen dan de heer Leijnse. Het ging in deze casus om Scania. Ik had begrepen dat de uitleg van het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, het Scania mogelijk maakt meerdere locaties van die ene aanbieder aan te wijzen waar het personeel terecht kan voor bedrijfsfitness. De heer Leijnse had samenvattend de indruk dat het terecht zou komen in Paarse krokodil 2. Zo had ik het niet begrepen.

Ik dank de minister ook voor de toezegging dat hij zijn opvolger wederom zal wijzen op de wens van deze Kamer om geen vreemde eenden in de bijt van het Belastingplan te stoppen.

Wat de ab-verlaging betreft, laat ik het er maar bij dat wij ons best hebben gedaan om het ongerichte en het onvolkomene van tafel te halen. Dat is niet gelukt. Wij hebben geen recht van amendement. Verder hebben wij aan dat verhaal helemaal niks.

Wij handhaven onze toezegging dat wij de minister kritisch zullen volgen bij het handhaven van de gebruikelijkloonregeling.

De heer Essers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn antwoord op onze vragen en voor zijn toezeggingen. Ik heb in eerste termijn gezegd dat dit een historisch debat zou worden, niet alleen omdat het waarschijnlijk de laatste keer is dat de minister een belastingplan verdedigt in deze Kamer, maar ook omdat de Belastingdienst 200 jaar bestaat. In 1806 trad onder minister van Financiën Gogel in Nederland voor het eerst een stelsel van algemene belastingen in werking. Ik wil mijn tweede termijn hieraan graag ophangen, want een van de hoofddoelstellingen van de Belastingdienst in al die 200 jaar is geweest, te bevorderen dat zoveel mogelijk belastingplichtigen vrijwillig aan hun fiscale verplichtingen voldoen, compliance. Die vrijwilligheid levert de Staat heel veel geld op, want als je achter iedere belastingplichtige een opsporingsambtenaar moet zetten, dan is dat natuurlijk volstrekt onuitvoerbaar.

Wij hebben vandaag een aantal onderwerpen de revue laten passeren waarbij die vrijwillige medewerking van belastingplichtigen prominent aanwezig is. Die belastingplichtige moet zich ook senang voelen bij die Belastingdienst. Zo heb ik het aspect genoemd van de onmogelijkheid om contact op te nemen, te bellen met je eigen belastinginspecteur. De minister zei: dat is een romantische opvatting, dat is een beetje nostalgisch; het is veel te duur geworden om het mogelijk te maken een eigen belastinginspecteur te bellen. Ik wil waarschuwen voor die gedachtegang. Niet, omdat ik als romanticus wil worden afgeschilderd, maar omdat ik denk dat het belangrijk is dat mensen een gezicht achter de Belastingdienst kunnen zien. Als zij dat niet meer zien, zal de bereidheid afnemen om vrijwillig mee te doen aan allerlei administratieve verplichtingen, want men praat dan tegen een antwoordapparaat. Dat lijkt mij niet goed en dat zou de schatkist op den duur wel eens geld kunnen kosten.

Dat geldt ook voor al die regelingen waaraan men met de Paarse krokodil terecht iets doet, maar naar onze mening nog niet genoeg in alle gevallen. Ik heb het voorbeeld genoemd van de bedrijfskleding met het logo van 70 vierkante centimeter. Ik zou zeggen: voer die regeling soepel uit, anders krijg je veel irritatie. Het geldt ook voor de bedrijfsfitnessregeling. Ik denk dat het een freudiaanse verspreking was van de minister. Waarom zou je niet op meerdere locaties gebruik kunnen maken van bedrijfsfitness, indien je als werkgever een afspraak maakt met zo'n bedrijf? De minister heeft gezegd dat hij dat gaat regelen in de Paarse krokodil 2. Is dat nodig? Het kan toch al worden geregeld in de uitvoeringsregeling bij deze Paarse krokodil? Ook dat zal de bereidheid bevorderen van werkgevers en werknemers om mee te doen aan de niet geringe verplichtingen die hun worden opgelegd.

Ik ken de redeneringen die worden gebruikt om de gebruikelijkloonregeling te verdedigen heel goed. Iedere keer weer wordt het uitermate zielige, pathetische geval genoemd van een dga die nul inkomen wil hebben om daarmee huurtoeslag binnen te halen. Natuurlijk moeten wij daar iets aan doen, maar dan moeten wij dat ook voor dat specifieke geval regelen. Nu krijgen ook die dga's die loon voor zichzelf in aanmerking nemen – meestal is het aantrekkelijk om dat te doen in het 42%-tarief – te maken met allerlei gediscussieer over de hoogte van die beloning. Dat is niet nodig. Je kunt de regeling beperken tot die gevallen waarvoor die echt bedoeld is. Je moet niet de uitzondering tot de regel maken.

Over successie- en schenkingsrecht is veel gezegd. Wij zijn het er allemaal over eens dat het tarief van 68% te hoog is. Ik denk dat wij ons goed moeten realiseren dat neven en nichten die erven van een ongehuwde oom of tante zich echt ongelijk behandeld voelen in vergelijking met kinderen en kleinkinderen, omdat zij veel meer aan successierecht moeten betalen. Ook hier zou ik ervoor willen pleiten om het niet uitsluitend in de budgettaire sfeer te trekken, want ik ken niemand die 68% wil betalen. Men zal altijd streven naar belastingbesparende constructies. Ik denk dat het de schatkist per saldo niet veel zal kosten en misschien nog wel meer zal opleveren, ook weer omdat burgers bereid zullen zijn om vrijwillig die belasting te betalen als het toptarief omlaag gaat en de verschillen tussen familieleden worden teruggedrongen.

Ik heb gesproken over de motie-Boorsma. In zijn antwoord zegt de minister: wij zijn weer een beetje stout geweest, wetgevingseconomie, wij waren bang dat bepaalde voorstellen toch niet in 2006 zouden worden aangenomen. Er is meer aan de hand. Het is niet alleen een kwestie van wetgevingseconomie – je kunt ook een spoedwet indienen en deze Kamer is nooit te beroerd om daaraan mee te werken – maar het gaat om meer. De motie-Boorsma heeft betrekking op de constitutionele taak van de Eerste Kamer. Wij hebben geen recht van amendement, maar wij moeten wel de mogelijkheid hebben om delen van een belastingplan zoals die nu in het Belastingplan zijn opgenomen en die wetssystematisch grote betekenis hebben, afzonderlijk te wegen. Wij moeten ook de mogelijkheid hebben om die eventueel af te wijzen. Dit is het probleem. Als je alles maar in een belastingplan stopt, kunnen wij onze constitutionele taak niet goed uitvoeren. Ik heb goed genoteerd dat de minister dit punt onder de aandacht zal brengen van zijn ambtsopvolger, want ik vind dit een wezenlijk punt.

Tot slot heb ik de toezeggingen genoteerd dat de Kamer een notitie krijgt over artikel 3.64 en over de vererving van ab-aandelen door instellingen van algemeen nut. Verder constateer ik dat het antwoord op de vraag over de omzetbelasting in de nota naar aanleiding van het verslag, de advieskosten terzake van aan- en verkoop van deelneming, wat te stellig was en dat die aftrek net als nu, van geval tot geval zal worden beoordeeld.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. De minister gaf ons hier een soort nieuwe wetmatigheid. Jaws 1 was beter dan Jaws 2 en Jaws 3 en zo gaat dit altijd. Dit gaat natuurlijk niet op voor Zalm 1, Zalm 2, laat staan Zalm 4 en als dit wel zo is, dan lezen wij het straks wel in het museum. Zalm 4½ valt mij tot nu toe erg mee. Ik dank de minister voor de redelijke antwoorden die hij met steun van de ambtenarentribune op onze vragen heeft geformuleerd, voor zijn goede uitleg, voor het markeren waar nodig van de verschillen en voor de keuzes die hij heeft gemaakt al zijn die niet in alle gevallen de mijne. Ik vond deze behandeling uitermate plezierig. Bovendien is het uitermate plezierig dat er nu 0,5 mld. lastenverlichting voor gezinnen is, terwijl de minister op zijn laatste missionaire dag 0,5 mld. aan mensen en bedrijven toekende die dit niet echt hard nodig hebben.

Ik noteer dat wij van mening verschillen over het werken in en om huis. De minister verwacht dat dit een bepaalde vorm van werkgelegenheid zal stimuleren waarmee mensen goed uit kunnen zijn. Ik ontken dit niet, maar ik heb gewezen op de bijkomende effecten. Als je aan het klussen bent in een huis, kun je van de trap vallen of anderszins in problemen komen en dan ben je onverzekerd. Ik vind het een achteruitgang dat mensen die via een persoonsgebonden budget werken, buiten de regeling vallen.

De minister heeft uitgelegd dat de cijfers van de ouderenkorting minder dramatisch zijn dan ze lijken. Ik dank hem daarvoor, maar ik wijs er ook op dat er nog tienduizenden overblijven die iets niet krijgen en dit zijn meestal de mensen die het toch al niet getroffen hadden met andere dingen. Het niet-gebruik concentreert zich toch vaak bij de mensen die ook op andere terreinen niet vooraan staan.

De minister zegt terecht dat er in de loop der jaren op het terrein van de buitengewone uitgaven een enorme wildgroei is ontstaan. Ik vind het goed dat die regeling wordt gesaneerd. Het is goed dat het vergiet wordt gesloten, maar als dan de trechter aan de onderkant ook wordt dicht gestopt, krijg je een kom die alleen maar overloopt. Dan komt het geld niet bij de mensen waar het eigenlijk voor is bedoeld. Ik hoop dat de minister of zijn ambtsopvolger willen nagaan hoe aan de zinnige kritiek van de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad op dit punt tegemoet kan worden gekomen. Ik ga ervan uit dat niemand wil dat mensen dingen worden ontzegd waar zij recht op hebben.

Over de successierechten heb ik niet gesproken. De heer Leijnse zegt nu dat er ook na de verkiezingen van provinciale staten hier volop ruimte zal zijn om die successierechten te verlagen. Ik wijs hem erop dat dit niet onze eerste prioriteit zal zijn. Ik heb twee weken geleden € 89 geërfd van een oudtante. Wij hebben eerst aan de keukentafel vergaderd over de vraag wat wij daar allemaal mee zouden doen en uiteindelijk hebben wij maar een acceptgiro ingevuld van Artsen zonder Grenzen of zo. Voor ons is dit dus niet erg belangrijk en dat de Partij van de Arbeid nu zo hecht aan het verlagen van de successierechten vind ik een openbaring.

De heer Essers heeft ware woorden gesproken: een belastingplan moet een belastingplan zijn en over dingen die daar eigenlijk niets mee te maken hebben, moeten wij afzonderlijk een beslissing kunnen nemen. In deze regeling is een aantal zaken ingebracht waarover vrij breed overeenstemming bestaat. In de toekomst moet dit echter anders gaan. Wij zouden het op prijs stellen als de minister dit aan zijn ambtsopvolger wil doorgeven.

De minister heeft aangeboden om, als hij eenmaal minister af is, een linkse regering aan de financiële degelijkheid te helpen die in die kringen naar zijn mening een schaars goed is. Wij moeten dit aanbod met graagte aannemen. Wij kunnen dit dan doen in het kader van het werken in en om het huis; dan hebben wij ook geen gedoe met de belastingen. Hij kan dit wel in een dag of drie doen, want in de overblijvende twee dagen kan hij in het bedrijfsleven meer dan voldoende verdienen om die andere dagen te werken op de wijze die hij zelf met deze wet heeft mogelijk gemaakt.

Ik dank de minister voor zijn antwoorden en voor zijn aanwezigheid in dit huis in de afgelopen jaren. Ik heb ervan genoten.

De heer Schuyer (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik sluit mij graag bij dit laatste aan. In de krantenberichten waarin wordt ingegaan op de vraag: wat was dit voor een man, trof mij een ding in het bijzonder. Aan het begin van de ministeriële carrière van minister Zalm kwam een financieel woordvoerder van de Tweede Kamer bij hem op bezoek. De minister overhandigde hem een stropdas met de mededeling: dit is het enige geschenk dat je van Financiën krijgt. Ik vind dit bedenkelijk, want in alle jaren dat ik meeloop, is me dit niet alleen nooit op Financiën overkomen, maar op geen enkel departement. Het is dus eigenlijk een bedenkelijke schenking. Als de minister dit nu achterwege zou laten, had hij misschien welwillend kunnen antwoorden op mijn vraag in eerste termijn om een verlaging van de successie van 68% naar 63%. Tezamen met het amendement dat mevrouw Van Oudenallen in de Tweede Kamer heeft ingediend, is daar een som van 2 mln. mee gemoeid. Ik heb erop aangedrongen dat de minister wat ruimhartiger zou zijn. Als iedereen dit een onredelijk tarief vindt, maak daar dan een beginnetje mee. Als hij iedere maand de prullenmand leegt op Financiën, valt daar wel 1 mln. uit en als hij dat twee keer doet, is hij er ook.

Ik heb de Kamer in de afgelopen jaren een draai zien maken in haar mening over de fitness. Ik verwijs naar de fietsregeling van staatssecretaris Vermeend; dat was ook zoiets. Toen kwamen er bij mij bij het ziekenhuis mensen met een vouwfiets in hun auto die zeiden: ik ben toch met de fiets. In de regeling stond immers: met de fiets. In dat soort beelden kom je al snel terecht. Voor mij hoeft dit ook niet, maar als je iets doet met fitness, doe het dan ruimhartig, maximeer het en laat vervolgens allerlei maatregelen daarnaast achterwege zoals een bepaling van de plaats en het tijdstip. Je kunt zeggen: een uur per week of twee uur per week en klaar is Kees, hoe je dat ook doet. Natuurlijk moet er dan ook een erkenning komen dat de werkgever dit heeft gestimuleerd. Die beelden kun je meenemen in de Paarse krokodil 2, maar als de minister hier helemaal vanaf wil, zal hij mijn fractie niet op zijn pad vinden, want wij vinden het maar de vraag of je dit nu zonodig via de belasting moet doen.

Aan de kwestie van de successierechten heeft de heer Van Middelkoop een ervaringsaspect toegevoegd. Ik moet zeggen dat ik vergelijkbare ervaringen heb. Het treft mij altijd dat die melding van de successieaangifte eigenlijk veel te snel bij betrokkenen in de bus valt. Deze mensen hebben dan vaak nog veel verdriet. Ik zou ervoor willen pleiten dat de minister nagaat of zo'n aangiftebiljet pas na een maand of drie wordt verstuurd. Nu krijgen mensen die zaak al na drie of vier weken in huis. Mensen zijn daar vaak door geschokt en dat hoeft niet. Voor het overige is uitvoerig over de successie gesproken. De vragen naar het Europees perspectief geven al aan in welke richting mijn fractie zal denken over deze materie: zoeken naar een manier waarop wij meer in de pas kunnen gaan lopen. Natuurlijk komt daar de discussie over de wijze van financiering bij. Overigens zal, zoals ik de vorige keer al zei bij de behandeling van Werken aan winst, niet het totale bedrag hoeven worden opgehoest, al was het alleen maar omdat er geen vlucht van kapitaal meer zal zijn.

Tot slot. Ik ben er inderdaad van overtuigd dat het beter is om te kiezen voor de evaluatie na vijf jaar. Ik ben overtuigd door het aantal: als het er inderdaad maar 13.000 zijn in vijf jaar, is dat een redelijk aantal.

Minister Zalm:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de beknopte tweede termijn. Met de heer Leijnse hoop ik dat de startpositie van een nieuw kabinet met betrekking tot het financieringssaldo en de ambitie voor de middellange termijn zodanig zijn, dat de kans om in de gevarenzone te belanden gering is en dat daarmee het volkomen acyclische, trendmatige beleid kan worden gecontinueerd zonder dat aan de noodrem hoeft te worden getrokken.

Met hem zie ik dat er in de Kamer veel sympathie is voor het voornemen om verder te gaan met de verlaging van het successierecht. Dat is een relevant signaal voor mijn opvolger, maar ook voor degenen die de onderhandelingen voeren voor de financiële paragraaf van het komende regeerakkoord. Zonder geld zal het immers niet gaan, tenzij er verhogingen van de tarieven voor de verkrijging in de eerste lijn komen en in de andere lijnen de tarieven worden verlaagd.

De heer Leijnse vond dat ik nogal moeilijk deed en wilde van mij iets principiëlere uitspraken over de fitness. Het idee bij het onbelast laten is om hiervan een gezamenlijke voorziening voor het personeel te maken, die niet wordt ervaren als loon. Een soort tegoedbon waarmee overal kan worden gefitnest, voldoet niet aan die typering: zo wordt het een soort boekenbon voor fitness. Dat is net een stap te ver om het onbelast te laten. Niettemin, gezegd is gezegd en mijn verspreking telt. Het was de bedoeling dat per vestiging van een bedrijf een verschillend fitnessbedrijf kon worden ingehuurd. Ik meende te hebben begrepen – kennelijk onjuist dus – dat een bedrijf dat met één fitnessbedrijf een contract had, in alle vestigingen terecht kon. Dat heb ik dus verkeerd gezegd. Maar gezegd is gezegd, dus in de uitvoeringsregeling zal ik deze toegezegde verruiming toepassen. Volgens mij zijn we op die manier tegemoetgekomen aan de hoofdmoot van de bezwaren. Ik hoop wel dat men hier het oog op wil houden en voorkomt dat allerlei naturaverstrekkingen die wij sympathiek vinden buiten de loonbelasting gaan vallen; laat het kernpunt blijven dat het een gemeenschappelijke voorziening moet betreffen die niet als loon wordt ervaren. Zo heb ik ook wat teruggewonnen voor mijn medewerkers, die uiteraard zeer nerveus worden van mijn optreden.

De heer Minderman verlangt naar mijn vertrek. Welnu, ik ook. Ik ben bereid nogmaals te kijken naar de ABW'ers en de startersregeling, maar de bijstandswet zelf biedt al voorzieningen om bijstandsgerechtigden te ondersteunen in het ondernemersschap, ook via kredieten. Ik wil met de staatssecretaris van Sociale Zaken dus nog eens bezien in hoeverre er in zijn regelingen voor bijstandsgerechtigden voldoende steun wordt gegeven, voordat ik de fiscale regeling moet opentrekken voor een moeilijk definieerbare groep, met alle moeilijkheden van dien. In ieder geval zijn we het erover eens dat ook bijstandsgerechtigden, met welke kwalificatie ook, ondernemer moeten kunnen worden. We weten verder wat we beiden vinden van de prijs van groen en de krokodil.

De heer Biermans sprak over de successierechten en de bedrijfsfitness en blijft mij kritisch volgen met betrekking tot het gebruikelijke loon. Ik zie het graag dat ik kritisch word gevolgd.

De heer Essers accentueerde het vrijwillig voldoen van de belastingplicht. Optimale vrijwilligheid in dezen is overigens het kopen van staatsloten: dat is zeer vrijwillig, en 30% van de inleg is van de staatskas. Het is echter wel de teneur die de Belastingdienst bevordert. Vandaar de convenanten met bedrijven: als deze goede compliance vertonen, worden ze wat minder intensief op de huid gezeten; als ze de afspraken niet nakomen, krijgen ze een flinke duw. Dat blijkt aan te spreken. Minstens zo belangrijk als de eigen telefonisch aanspreekbare inspecteur is de doorzichtigheid en eenvoud van de belastingwetgeving: naarmate alles ingewikkelder wordt en moeizamer gaat en er meer regelneven schijnen te komen, neemt de lust om aan de belastingplicht te voldoen natuurlijk snel af. Wellicht valt op dat gebied nog meer te verdienen. Naar kennelijke onredelijkheden, met ergernissen en irritaties maar een gering fiscaal belang zal in het kader van Paarse krokodil II worden gekeken. Ik vermoed dat het gebruikelijk loon in de toekomst nog wel een punt zal blijven. Ik neem aan dat ook mijn ambtsopvolger kritisch zal worden gevolgd. Ook het 68%-tarief zal terugkomen.

Het is goed dat de motie-Boorsma werd geaccentueerd; ik heb daar ook begrip voor. Ter verontschuldiging van de gang van zaken in dit jaar, moet ik zeggen dat ik echt de gedachte had dat deze Kamer niet bereid zou zijn om belastingwetsontwerpen met een budgettair belang nog te behandelen na de verkiezingen, met een demissionair kabinet. Ik ben heel gelukkig dat dit wel het geval is geweest, maar de gedachte dat alles vóór 22 november erdoor moest, was wel de aanleiding om de twee gewraakte aspecten nog in het plan op te nemen. In de toekomst zal het adagium moeten gelden dat spreker heeft verwoord.

Ik vond de heer Kox heel aardig voor iemand van de SP. Ik heb begrepen dat ik van hem drie dagen in de week geheel gratis mag werken in en rond het Catshuis. Of was het in en rond dit huis? Voor mij hangt het ervan af wie er in het Catshuis zit: als Jan Marijnissen daar zit, is het volgens mij geen enkel probleem.

De gekozen posities zijn nog eens gerecapituleerd. Bij de buitengewone uitgaven liggen onze standpunten niet eens zo ver uit elkaar; eigenlijk is er geen verschil van mening. Met zijn afwegingen over de dienstverlening aan huis heeft de heer Kox mijn standpunten op een evenwichtige manier weergegeven. Daar ben ik hem erkentelijk voor.

De grap met de das heb ik wellicht wel eens vaker uitgehaald. Loek Hermans heeft in een interview gezegd dat hij als minister bij mij langskwam en dat ik tegen hem zei: hier heb je een das van Financiën, dat is het enige wat je in vier jaar zult krijgen. Ik kan mij niet herinneren dat ik dat ook ooit bij een Kamerlid heb gedaan. Ministers komen altijd langs om geld te halen, Kamerleden niet. Hij heeft zijn das overigens nog steeds.

Als de Tweede Kamer een amendement indient dat mij eigenlijk niet zint, moet ik toch blij zijn als er een goede dekking wordt aangegeven. Als minister van Financiën kan ik moeilijk zeggen: doe die dekking maar niet. De dekking voor de verhoging van de vrijstelling in de eerste lijn was het handhaven van het tarief van 68%. Het is niet aan een minister van Financiën om de dekking van een hem onwelgevallig amendement af te raden. Daarom heb ik die dekking aanvaard. Op zich is 2 mln. niet veel, maar het principe is dat bij een amenderend voorstel een dekking moet worden gegeven. Als wij bij 2 mln. niet zo krap kijken, gaat het al snel over 10 mln. of 100 mln.

De papieren voor de partner of andere erven komen bij mijn weten pas na vier maanden binnen, dus niet al na drie of vier weken. Misschien is dat ook nog wat vroeg, maar in mijn ogen is dat een redelijke termijn waarbij rekening wordt gehouden met piëteitsoverwegingen.

Ik ben blij dat de vijfjaarsevaluatie bij de arbeidsongeschiktheidsregeling voor ondernemers op instemming kan rekenen.

Hiermee heb ik mijn laatste en overigens ook eerste belastingplan in deze Kamer behandeld.

De beraadslaging wordt gesloten.

Beide wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden, zich niet met wetsvoorstel 30804 te hebben kunnen verenigen.

Ingeval dit de laatste keer is dat de minister hier vanuit zijn ambt is, dank ik hem buitengewoon hartelijk voor de wijze waarop hij het debat met deze Kamer is aangegaan.

Sluiting 18.13 uur

Naar boven