Aan de orde is de voortzetting van:

de algemene financiële beschouwingen inzake het in 2006 te voeren beleid naar aanleiding van de Miljoenennota 2006 (30300), het Belastingplan 2006 (30306) en de Wet Vpb-pakket 2006 (30307).

De voorzitter:

Opnieuw heet ik de minister en de staatssecretaris van Financiën welkom.

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun uitgebreide beantwoording van de vragen die in eerste termijn door de Kamer zijn gesteld. Ik zal in mijn bijdrage in tweede termijn vooral ingaan op de antwoorden die de minister heeft gegeven. Dat zal de staatssecretaris mij wel willen vergeven.

De minister heeft uitgebreid en goeddeels bevredigend geantwoord op onze vragen. Hij stond er ook bepaald ontspannen bij. Dat getuigde van een overzicht en een zekere genuanceerdheid in een benadering die ongetwijfeld op ervaring gebaseerd is. Daar zie je weer eens dat langjarige ervaring niet altijd slecht hoeft te zijn. Ik moet u bekennen dat ik een moment lang even dacht dat ik de suggestie moest terugnemen waarmee ik mijn eerste termijn afsloot, namelijk dat de minister beter kan opstappen, voordat hij in zijn laatste jaar mogelijkerwijs nog ongelukken begaat. Dat was een zwak moment en het was gauw voorbij. Daarna vond ik de minister op een aantal punten net niet diep genoeg ingaan bij al het overzicht dat hij heeft. Misschien moeten wij daar nog even op terugkomen. Voorlopig laat ik mijn oordeel dus even hangen.

In de eerste plaats is daar Europa. De minister is in de toelichting vooral ingegaan op de vraag of hij zich in Europees verband op het punt van zowel de Duitse en Franse overschrijdingen van de begrotingsnorm als ten aanzien van de nettobetalingspositie minder hard of harder zou hebben moeten opstellen. Hij had het ook over de vraag wat in Europees verband de meest gerede onderhandelingstactiek is. Hij heeft gezegd: je moet je in Europa hard en taai opstellen, anders bereik je niets. Maar dát is volgens mij niet het punt wat hier in eerste termijn door mij en ik dacht ook door de heer Schuyer naar voren is gebracht. Volgens mij bestaat er namelijk op dat punt niet zoveel verschil van opvatting. Er is niet gezegd: zou u het in Europa wat rustiger aan kunnen doen, al was daar misschien nog wel enige aanleiding voor geweest in de onderlinge verhoudingen met andere landen. Er is vooral gezegd: zou u het voor binnenlandspolitiek gebruik niet wat rustiger aan hebben kunnen doen. Ik bedoel daarmee: Zoudt u zich wat meer bewust kunnen zijn van de binnenlandse politieke effecten van de Europese opstelling van de minister van Financiën, met name de effecten op de beeldvorming van Europa in Nederland, die zo belangrijk is geweest in de aanloop naar het referendum over de Europese grondwet? De minister kan deze effecten hieruit niet abstraheren; hij moet niet alleen zeggen dat hij moeiteloos een uur over de zegeningen van de Europese Unie zou kunnen spreken, hij moet het misschien af en toe ook doen om bij de burger werkelijk het beeld te doen postvatten dat die zegeningen opwegen tegen de grote netto-afdracht van Nederland aan de Unie.

Niet beantwoord zijn mijn vragen over de pepernoten van onze nationale Zwarte Piet, de heer Verhagen. Ik neem aan dat de minister hierover heeft gezwegen uit piëteit en compassie; daar heb ik eerlijk gezegd vrede mee. Maar zoals in verschillende interrupties al naar voren is gekomen, steekt het debat over "de nieuwe armoede" dieper. Even los van de koopkrachtplaatjes en de plussen en minnen bij deze en gene groep is er een onderstroom in het debat merkbaar. Je kunt wel constateren dat sommige groepen er bij de koopkrachteffecten van verschillende fiscale maatregelen en de maatregelen in de sfeer van de toeslagen minder goed of juist beter van af komen. Je kunt ook merken dat er bepaalde verschillen worden gemaakt en dat die een zekere rationaliteit hebben. Je kunt daarnaast duidelijk zien dat ouderen hun positie op de inkomensladder hebben verbeterd; deze trend zou zich in de komende jaren wel eens in aanzienlijke mate kunnen voortzetten. Maar de minister mist bij alle nuanceringen en het totaaloverzicht van wat er met verschillende groepen gebeurt, toch dat er zich zo langzamerhand een concentratie van armoedeproblemen aftekent bij een groep van gezinnen met kinderen. Voor die groep gaat armoede gepaard met gebrekkige perspectieven voor kinderen op goed onderwijs, het vooruitzicht van ongediplomeerd de school verlaten en van een slechte positie op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat er zich ook voor een volgende generatie een perspectiefloos bestaan aftekent. En dan gaat het allang niet meer alleen om armoede, maar om perspectiefloosheid in bredere zin die door armoede wordt gevoed. Als dit zich gaat concentreren bij bepaalde bevolkingsgroepen met een bepaalde kleur, en als die ook nog in bepaalde wijken bij elkaar wonen, dan ontstaat er het type explosief mengsel dat je niet meer in koopkrachtplaatjes kunt vatten. Dit alles vraagt om politiek beleid om dergelijke maatschappelijke achterstanden weg te werken en het stelt mij dan ook teleur dat de minister dit probleem te veel in termen van inkomensverdeling en koopkrachtplaatjes blijft benaderen.

Over de economische groei in het jaar 2006 heeft de minister met enige overtuigingskracht gesproken, en hij gaf aan dat het mogelijk ook nog voor de jaren daarna zou gelden. Ik denk dat hij heeft laten zien dat wij weliswaar risico's kunnen aanduiden, maar dat er op dit moment niet veel aanleiding is om het denken in termen van risico's een overheersende rol te laten spelen. Bij een opgaande conjunctuur moet je er volgens de minister rekening mee houden dat met name in het eerste jaar daarvan de groei behoorlijk kan doorschieten, omdat je van een laag niveau procentueel vrij fors omhoog gaat. Dit heeft mij ervan overtuigd dat wij in 2006 een groeicijfer kunnen verwachten dat zelfs in de buurt van 3% zou kunnen komen.

De minister voorspelt vervolgens wederom meevallers, naar ik aanneem vooral aan de inkomstenkant. Hij geeft aan dat hij de begrotingsregels, die in "de noodremjaren" wat anders gehanteerd moesten worden, weer op een straffe manier wil gaan toepassen. Dat wil zeggen: alle meevallers, zowel aan de inkomstenkant als aan de uitgavenkant, worden besteed aan het reduceren van het tekort. In de schriftelijke antwoorden wordt ook nog aangegeven dat er in 2007 voor lastenverlichting eigenlijk niet meer dan ongeveer 0,5 mld. beschikbaar is; daarna is zo ongeveer het lastenkader bereikt waarvan het kabinet oorspronkelijk was uitgegaan. Ik hoor graag nog iets over de opvattingen van de minister over het hanteren van de meevallers in de komende jaren bij een aantrekkende groei en over de strafheid waarmee hij wil vasthouden aan het lastenkader. Het gaat mij er dus om wat hij vindt van verdere lastenverlichting; ik heb al een keer gezegd dat ik een moment dacht dat de minister volgend jaar niet in dezelfde kuil zou vallen.

Interruptiedebatten hebben de kwestie van de betaalbaarheid van de AOW al aanmerkelijk verhelderd. De minister zegt dat op dit moment een flexibilisering van de AOW-leeftijd rondom de 65-jarige leeftijd niet aan de orde is, omdat wij in Nederland zeker in vergelijking met de situatie in Duitsland nog wel wat tijd hebben. Maar hij zegt ook niet dat dit onderwerp taboe is, dat wij er voorlopig niet aan beginnen of dat het voor Nederland helemaal niet aan de orde is. Toch lijkt het mij verstandig om het debat hierover ten minste op gang te brengen en ons af te vragen of flexibilisering van de AOW-leeftijd, die logischerwijze past in de lijn die wij al in 1996 bij VUT en prepensioen hebben getrokken, namelijk een geleidelijke verhoging van de leeftijd waarop men feitelijk kan uittreden, zo langzamerhand niet ook geleidelijk aan zou moeten worden aangepakt. Ik verneem graag van de minister of ik uit zijn reactie mag opmaken dat dit voor hem inderdaad geen taboe is en dat wij hier maar eens aan moeten beginnen.

Bij de fiscalisering van de AOW-premie wil ik het nog wat scherper stellen, want de minister zegt eigenlijk dat wij hier al naar op weg zijn, omdat via het AOW-spaarfonds eigenlijk nu al een toenemend deel van de AOW-inkomsten niet uit de premies, maar uit de algemene middelen verkregen wordt. Als het huidige premieplafond gehandhaafd wordt – ik meen dit ongeveer 12% is – moet er een steeds groter deel uit de algemene middelen worden gehaald, zodat er eigenlijk een geleidelijke fiscalisering ontstaat. Je zou dit proces nog kunnen versnellen door het premieplafond te verlagen, maar dat is geen principieel punt, dat is een kwestie van afwegen. Als de minister kan bevestigen dat hij dit een verstandige manier vindt om het draagvlak voor de AOW-inkomsten te verbreden, dan denk ik dat wij aardig in de geest van de heer Wellink handelen.

Niet in de geest van de heer Wellink is de reactie van de minister op de vragen over de hypotheekrenteaftrek. Wij hebben hierover schriftelijk een uitgebreid ambtelijk antwoord gekregen waarin de feiten en de technische facetten helder op een rijtje zijn gezet. Het is een voortreffelijk antwoord, geheel in de stijl van de ambtenaren van het ministerie van Financiën. Hulde en dank hiervoor, het ziet er buitengewoon goed uit. Maar ja, met dit ambtelijke antwoord doet de minister natuurlijk geen recht aan de politieke vragen op dit punt, zodat ik de ambtenaar in de minister toch even moet passeren om te proberen, de politicus in hem te vinden. Hij laat het bij dit ambtelijke antwoord en hij vermijdt een politiek antwoord; daarmee bevestigt hij een beetje de kritiek van de heer Wellink, hij begeeft zich niet in een politieke afweging van de houdbaarheid van de hypotheekrenteaftrek. Op dit punt zou ik toch nog een verhelderende en genuanceerde verhandeling over een mogelijke beperking van de aftrek van hypotheekrente van de minister willen horen, voorzien van alle mitsen en maren en alle voors en tegens. Daar is hij immers juist zo goed in...

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de regering voor het beantwoorden van al onze vragen. Deze dank geldt ook en in bijzondere mate voor de ambtenaren van de bewindslieden, die een deel van de nacht hebben moeten doorwerken, al heb ik de indruk dat mijn bijdrage maar zeer beperkt heeft bijgedragen aan deze nachtarbeid.

De heer Rabbinge dank ik speciaal voor zijn college over biomassa en de ontwikkeling van de landbouw in de sfeer van tien f-en. Ik zal dit uitgebreid aan mijn achterban uit de doeken doen als ik de Handelingen heb ontvangen.

Voordat ik begin aan mijn reactie op het antwoord van de regering, wil ik uit respect en waardering enige opmerkingen maken over de bijdragen van mijn medewoordvoerders. Ik ben het met de minister eens dat de bijdragen van de fractie van de PvdA vergeleken met die van andere fracties en ook in vergelijking met haar bijdrage aan de algemene politieke beschouwingen minder vrolijk waren. Hoe komt het nu dat deze vrolijkheid geleidelijk aan afneemt? Ik heb hiervoor een verklaring gevonden; ik denk dat dit komt doordat de successen van het kabinet steeds groter worden. Niet voor niets heeft de heer Leijnse opgemerkt dat de meeste hervormingen van dit kabinet reeds in gang zijn gezet door vorige kabinetten waarin de PvdA heeft deelgenomen. Hij dekt zich dus reeds in voor nog meer successen van dit kabinet.

Het verschil van mening met de heer Rabbinge over de biomassa kunnen wij hoogstwaarschijnlijk oplossen door in mijn oude tekst het woord "duurzame energie" te vervangen door "chemie".

De heer Thissen dank ik buitengewoon hartelijk voor de kritiek van zijn fractie op de heer Zalm dat hij de invloed van het CDA op het gezinsdenken te weinig heeft tegengesproken. Dat het CDA een stempel op dit kabinet drukt, horen wij niet altijd.

De heer Van Raak is een jaar geschorst geweest als financieel woordvoerder, alleen omdat de minister hem een degelijke man vond, een echte rekenaar. Ik vraag me af of de uitspraak van de heer Van Raak zelf dat SP'ers de beste beleggers van Nederland zijn, geen reden vormt om de SP tijdelijk op te heffen, want de gemiddelde belegger is nog kapitalistischer dan de minister van Financiën.

Ik geloof dat ik nu alle fracties behandeld heb, behalve die van de heer Van Middelkoop, maar daar kom ik straks nog wel even op.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Liever niet...

De heer Terpstra (CDA):

Dan ben ik toe aan het antwoord van de regering.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik vind het toch wel curieus dat u als enige ook een recensie van de bijdragen van alle andere woordvoerders geeft, waarmee u een beetje op de stoel van de regering gaat zitten. Wat moeten wij nu als het CDA een keer niet aan de regering deelneemt? Dan kunt u dit soort bijdragen niet meer leveren.

De heer Terpstra (CDA):

Volgens mij heb ik in de vorige eeuw als lid van een oppositiepartij ook gediscussieerd met woordvoerders van andere fracties. Ik vind niet dat de Kamer alleen met de regering discussieert. Ik vind mijn standpunt net iets beter dan dat van een andere fractie; zoiets kun je ook in het debat naar voren brengen. Nu zijn wij geen voorstander van een extreem dualistisch stelsel, maar in het dualisme is ook een onderlinge discussie tussen fracties mogelijk. Je moet het alleen niet te veel doen, want anders heeft de minister niets meer te doen. Ik ben begonnen met de bijdragen van de andere fracties, die ik volgens mij op een evenwichtige en nette wijze heb toegesproken, en ik ben nu toe aan een reactie op het antwoord van de regering, zoals ik al aangaf.

Ik dank de bewindslieden voor alle beschouwingen over de wereld, de Scandinavische landen en de Europese Unie. Uit alle cijfers blijkt dat het in ons land economisch hoogstwaarschijnlijk steeds beter zal gaan. Wij zijn blij met de verder oplopende lijn die de minister verwacht. Citaten uit publicaties van het CPB dat alle seinen op groen staan, spreekt het CDA buitengewoon aan; wij hebben niet voor niets een groene vlag...

De uiteenzetting van de minister over het begrotingsbeleid is helder; wij steunen hem daarin. In 1994 heeft het CDA de start van dit proces vanuit de oppositie gesteund. Wij wezen er toen wel op dat ook de heer Zijlstra als bedenker van het uitgavenkader kan worden geprezen. Minister Zalm heeft het uitgavenkader uitgebreid tot de sociale zekerheid; indertijd spraken wij wel van de Zalm-/Zijlstranorm om onze buitengewoon grote waardering voor deze norm tot uitdrukking te brengen.

Interessant vond ik de discussie over de AOW. Zowel de heer Leijnse als de heer Van Middelkoop wees op de situatie in Duitsland om ook hier te gaan discussiëren over een flexibele pensioenleeftijd die geleidelijk aan in de richting van 67 jaar zou moeten gaan. Wij zijn het met de minister eens dat dit niet nodig is. Ons systeem met de drie pijlers is robuuster. Wij hebben ook al veel maatregelen genomen naar aanleiding van de discussie over het rapport van de jonge Drees. De jonge Drees was overigens 73 toen hij dit rapport schreef, maar hij was nog steeds de jonge Drees. Denk aan de maatregelen voor het maximeren van de AOW-premie en het geleidelijk laten stijgen van de rijksbijdrage. Alhoewel binnen het CDA de wijziging van het socialezekerheidsdenken in de richting van de fiscus een moeilijke principiële hobbel en discussie is geweest, heeft het CDA indertijd als oppositiepartij dat toch gesteund. Wij steunen de vraag van de heer Leijnse naar een notitie over dit systeem, al vind ik het een beetje vreemd dat de heer Leijnse namens de PvdA vragen stelt over een systeem dat zijn partij zelf heeft ingevoerd.

Wij gaan ervan uit dat de resterende problemen in onze maatschappij, zoals de werkloosheid onder laaggeschoolden en het armoedevraagstuk, door dit kabinet even krachtig zullen worden aangepakt als de reeds opgeloste vraagstukken. Wij wensen de minister veel succes toe met zijn verdere leven en uiteraard ook met zijn verdere beleid.

Mijn collega Essers zal uitgebreid ingaan op het betoog van de staatssecretaris.

De heer Leijnse (PvdA):

U zegt dat het vreemd is dat de heer Leijnse een vraag stelt over een systeem dat de PvdA zelf heeft ingevoerd. Dat is niet zo vreemd, want ik vroeg de minister of hij een berekening kan geven van de verschuiving naar fiscalisering als de premie op het huidige niveau blijft. Het is dus eigenlijk meer technisch verhaal. De minister heeft het ook toegezegd. Vervolgens sluit u zich bij de vraag aan. Dat is vreemd, want het CDA is nooit voorstander van fiscalisering geweest. Ik proef nu in uw benadering dat die hobbel is genomen. U zegt dat er een principiële hobbel lag en dat het CDA die heeft genomen. Het CDA is nu voor een gemengd systeem, waarin een deel uit de algemene middelen en een deel uit de premie komt. Dat zou echt winst zijn.

De heer Terpstra (CDA):

Die winst is dan al elf jaar aan u voorbijgegaan. De discussie over het systeem van de financiering van de AOW op basis van het rapport-Drees is gevoerd tijdens het kabinet-Lubbers III. Onder Paars I is die doorgegaan. Een van de eindconclusies was dat de premie zal verdubbelen, als de socialezekerheidsgedachte bij de AOW wordt gehandhaafd; iets waar het CDA indertijd principieel voor was. Een ander punt was dat ouderen nauwelijks bijdragen aan de financiering van het extra probleem. Dat kun je oplossen door ouderen via accijnzen op sterke drank en sigaren, dus via de schatkist, te laten meebetalen aan de AOW. Die hobbel heeft het CDA genomen onder Lubbers III of Paars I. U bent dus nu blij met een wijziging van ons standpunt van tien jaar geleden.

De heer Leijnse (PvdA):

U bent wel de verkiezingen van 2003 ingegaan met een programma waarin stond dat de volksverzekeringen weer geheel in de premiesfeer worden gebracht en niet gekristalliseerd worden. Dat is een springend punt voor het CDA geweest in de periode 2002-2003. Dat hebt u nu in feite losgelaten.

De heer Terpstra (CDA):

Nee, ik baseer mij op het huidige systeem dat wij eind vorige eeuw hebben aanvaard.

De heer Essers (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Met veel waardering heeft mijn fractie kennisgenomen van de mondelinge en schriftelijke beantwoording van de door ons in eerste termijn gestelde vragen. Het doet ons genoegen dat de zorgoperatie op schema ligt en ook dat het buitengewoon goed is gesteld met de kwaliteit en de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon. Dit alles dwingt grote waardering en bewondering af voor de flexibiliteit en dynamiek van de Belastingdienst.

Niet helemaal gerustgesteld zijn wij echter na de beantwoording van de vragen inzake personeelsbeleid van de Belastingdienst. Er geldt kennelijk nog steeds een algemene vacaturestop. Daaruit leid ik af dat de gemiddelde leeftijd inderdaad op dit moment met een jaar is gestegen tot 45 jaar. Wel rekent de Belastingdienst erop dat vanaf 2010 sprake zal zijn van een flinke uitstroom van oudere werknemers. Er staat echter niet expliciet bij dat de uitstroom gecompenseerd zal worden met een instroom van nieuwe mensen. Ik krijg daarover nog graag een toezegging van de staatssecretaris. Het lijkt mij namelijk echt nodig, gezien de moeilijkheidsgraad en de toenemende taken, dat de dienst verjongd wordt.

Verder danken wij de staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording inzake het horizontaal toezicht. Wij hechten er sterk aan dat de weg naar het horizontaal toezicht, naar de handhavingsconvenanten, niet wordt afgesloten voor het midden- en kleinbedrijf. Wij wachten de resultaten van de pilot af. Overigens krijgen wij wel graag een indicatie wanneer wij de resultaten van de pilot tegemoet kunnen zien.

Verder heb ik in de beantwoording gemist een analyse van de voors en tegens van de negatieve inkomstenbelasting en de koppeling met de kindertoeslag. Gaarne vernemen wij dat in tweede termijn alsnog van de staatssecretaris.

Ik kom vervolgens op de belastingheffing bij overheidsbedrijven. Vaststaat dat de huidige wettekst in artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting voor de belastingheffing bij overheidsbedrijven volstrekt achterhaald is. Deze past eerder in de negentiende eeuw dan in de moderne eenentwintigste eeuw. Er wordt gesproken over mijnbouw, nijverheidsbedrijven en handelsbedrijven, maar bijvoorbeeld de dienstensector staat er niet in. Vaststaat ook dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft bij de belastingheffing voor eigen activiteiten. In een tijd dat de NMa en AFM hun best doen om een level playing field te bewerkstelligen, moet dit natuurlijk ook gelden voor overheidsbedrijven.

Ik heb heel goed geluisterd naar de staatssecretaris. Hij lijkt ervoor bevreesd te zijn dat een algemene regel het leveren van maatwerk onmogelijk maakt of dat wij moeten overgaan tot extra lastenverzwaring voor instellingen waarvan wij allen zeggen dat het niet de bedoeling is. Dat behoeft echter helemaal niet het geval te zijn. Een algemene regel kan heel goed op specifieke gevallen worden toegepast, met inachtneming van de bijzondere aspecten van die gevallen. Dat is een heel normale zaak in het rechtsverkeer. Het is dus ook heel goed denkbaar dat er een algemene regel komt die gekoppeld is aan het verlenen van de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur overheidsbedrijven als belast aan te wijzen. Dat kan heel goed binnen dit kader passen. Ik wil echter heel uitdrukkelijk op de uitkomst van de discussie niet vooruitlopen. Er moet eerst een notitie komen waarin deze problematiek wordt behandeld en waarin alternatieven worden geschetst. Wij staan er derhalve op dat voor de zomer van 2006 de regering met een dergelijke notitie komt. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Essers, Schuyer, Biermans, Rabbinge en Van Middelkoop wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het huidige ad-hocbeleid met betrekking tot de belastingheffing van overheidsbedrijven of door de overheid gefinancierde lichamen mogelijk onvoldoende garanties biedt voor het bereiken van eerlijke concurrentievoorwaarden;

spreekt uit dat de problematiek van de belastingheffing van overheidsbedrijven op een gestructureerde en geïntegreerde wijze dient te worden benaderd en roept de regering op om vóór 1 juli 2006 met een notitie te komen over deze problematiek alsmede over de uitgangspunten en mogelijke oplossingsrichtingen en maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt D (30306,30307).

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Ik wacht met belangstelling de reactie van de staatssecretaris op deze motie af.

Verder wil ik een antwoord van de staatssecretaris over de mogelijke gevolgen van de toepassing van de levensloopregeling voor de DGA op het omslagpunt bv/inkomstenbelasting ondernemer. Volgens mij kan het wel degelijk gevolgen hebben voor het omslagpunt.

Ten slotte hebben wij goede nota genomen van de toezegging van de staatssecretaris in de schriftelijke beantwoording, dat bij de fiscale invoeringswet op de rechtspersoonlijkheid van personenvennootschappen de problematiek van de bedrijfsopvolging in acht zal worden genomen. Het is echt noodzakelijk dat de bedrijfsopvolging integraal en niet alleen fiscaal en zeker niet vanuit een bepaald belastingmiddel wordt bestudeerd, maar dat ook wordt gekeken naar de consequenties vanuit het civiel recht en het erfrecht. Wij zijn het met de staatssecretaris eens dat de invoeringswet op de rechtspersoonlijkheid personenvennootschappen een heel goed moment is om die problematiek aan de orde te stellen. Wij zien met vertrouwen het antwoord van de staatssecretaris tegemoet.

De heer Biermans (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de aanwezige bewindslieden voor de uitvoerige beantwoording van alle aangesneden zaken en de gestelde vragen. Ik was net klaar met het lezen van de laatste bladzijde. Het is mogelijk dat ik hier en daar een technisch punt heb gemist, maar ik neem aan dat de staatssecretaris coulant is en zal toezeggen dat hij latere vragen alsnog zal beantwoorden.

Voor de minister heb ik een paar vragen. Allereerst heb ik expliciet gevraagd of de minister wil reageren op de negatieve inkomstenbelasting. De staatssecretaris heeft er kort iets over gezegd. Is de minister bereid om daaraan wat aandacht te besteden?

Het volgende punt past ook het best op het briefje van de minister. Dat betreft de vraag naar de budgetneutraliteit. Daarover heb ik helemaal niets gehoord of gelezen. Ik doel op de neutraliteit die in acht wordt genomen bij de aanpassing van de Wet op de vennootschapsbelasting.

Vraag 11 betreft de mechanismen die leiden tot de administratieve lasten. Tot mijn genoegen antwoordt de minister dat hij het gedrag van iedereen die betrokken is bij de administratieve lasten zal onderzoeken. Hij spreekt over controlezucht, internationalisering, gelijkheidsdenken, incidentenpolitiek, democratisering en het zoeken naar draagvlak. Dat sluit goed aan op het voorbeeld dat ik heb genoemd in de bijdrage van de VVD, toen ik sprak over instanties die zichzelf in stand proberen te houden door steeds meer formaliteiten in het leven te roepen. Wij zijn heel benieuwd wat dit onderzoek oplevert.

Over het antwoord op vraag 12 over de pps-constructies ben ik niet helemaal tevreden. Dat is wellicht ook omdat ik geen antwoord heb gekregen op de vragen over de gemeente die het zwembad gaat privatiseren en vooral de fiscale gevolgen daarvan. De oorzaak is misschien dat niet helemaal duidelijk is wie die vragen zou moeten beantwoorden. Ik zou het toch op prijs stellen als daaraan nog even aandacht wordt besteed.

De minister heeft vraag 13 in het algemeen beantwoord naar aanleiding van de brief die hij in september heeft geschreven. Ik neem er nota van dat het een pilotproject is. Ik neem aan dat wij in de toekomst de resultaten vernemen en kunnen zien of het in de praktijk goed loopt met die pps-constructies.

Ook voor de staatssecretaris heb ik een aantal vragen. De eerste betreft de geïntegreerde aanpak van de bedrijfsopvolging, waarover de heer Essers ook sprak. Misschien moet ik het daarbij maar laten. De heer Essers heeft gevraagd naar een notitie erover. Ik steun namens de VVD-fractie die vraag van harte. Het beeld dat wordt opgeroepen is dat er in de praktijk geen knelpunten zijn. Ik denk dat dit niet waar is. In de literatuur erover en in artikelen die erover worden geschreven, niet alleen in het vakbladen maar ook in kranten, bijvoorbeeld het Financieele Dagblad, worden wel degelijk knelpunten in beeld gebracht. Het zou prettig zijn als de staatssecretaris daarnaar een onderzoek doet en daarop reageert.

Misschien is het goed om even een algemene opmerking te maken. Ik heb een paar keer in de discussie vandaag geproefd dat gezegd werd: jullie praten nu wel ergens over, maar dat is helemaal niet aan de orde bij dit belastingplan. Vorig jaar of twee jaar geleden werden wij geprezen omdat wij zo'n brede blik hadden op het Belastingplan; wij noemden dit toen ook "belastingbeschouwingen". Blijkbaar mag dat dit jaar niet meer en moeten wij ons helemaal beperken tot de tariefsdiscussie of wat dan ook ... Nu, ik zie de staatssecretaris al nee knikken. Dat komt ongetwijfeld goed met zijn antwoord en dan zijn wij het straks ook daar weer over eens!

Vervolgens heb ik een vraag over de beroepspensioenregelingen en de Wet VPL. Het antwoord dienaangaande begrijp ik niet helemaal. Ik heb de indruk dat de staatssecretaris zegt dat de definitie van pensioenen in de beroepspensioenregeling niet aansluit bij de Wet VPL. Welke consequenties heeft het, als de definitie niet aansluit? Is het dan zo dat al die pensioenregelingen vanaf 1 januari 2006 onzuiver zijn? Wat zijn daarvan de consequenties?

Ik heb het in mijn bijdrage gehad over de herziening van de vennootschapsbelasting en over een aantal vereenvoudigingen. Ik heb namens de VVD-fractie gevraagd of het mogelijk is om, mede gelet op de rapportage van de Wereldbank, na te gaan waar er vereenvoudigingen kunnen plaatsvinden in de aangifte vennootschapsbelasting en de aangifte inkomstenbelasting. In de schriftelijke beantwoording zegt de staatssecretaris een paar keer dat het invullen met de huidige technieken niet zo moeilijk is. Ik vind dit echter niet de goede benadering. Ik denk dat de benadering moet zijn: wij vragen geen overbodige zaken. Dat zou de insteek moeten zijn, niet of het nu veel of weinig tijd kost om te reageren op vragen, want anders kun je iedereen wel vragen: heb je een slagerij, ben je verzekeraar, ben je een pensioenlichaam? Naar mijn idee werkt het op die manier niet goed. De insteek moet zijn: wij stellen alleen die vragen waar wij werkelijk wat aan hebben. Dat was de achtergrond van de voorbeelden die ik noemde. Het gaat daarbij om een royalere kijk in de zin van: waar kunnen wij de boel vereenvoudigen? Of zoals de staatssecretaris het altijd laat zeggen: waar kunnen wij het gemakkelijker maken?

In datzelfde kader had ik de commerciële jaarrekening geplaatst en op dat punt begrijp ik het antwoord evenmin. Op grond van de mij bekende informatie heb ik begrepen – ik ben echter geen civielrechtelijk jurist – dat elke besloten vennootschap een commerciële jaarrekening bij de Kamer van Koophandel moet neerleggen, op basis van de civiele wetgeving. De staatssecretaris heeft blijkbaar het plan om dit achterwege te laten en de fiscale jaarrekening te laten publiceren of te gaan gebruiken. Ik denk dat dit niet kan en mijn vraag was waarom wij het niet beperken tot de commerciële jaarrekening en waarom wij in de aangifte niet datgene aanpassen wat er aangepast moet worden; daarin verwerken wij dan de wijzigingen.

Over de stadsherstellichamen hebben wij, naar ik meen, twee jaar geleden gesproken. Uit de beantwoording heb ik begrepen dat er vragen zijn gesteld aan Brussel. Wanneer zijn die vragen gesteld en wanneer kunnen de antwoorden verwacht worden? Ik had er de vraag bij gesteld of alle activiteiten van de stadsherstellichamen, gelet op dit Belastingplan van 2006, zijn vrijgesteld. Daar heb ik het antwoord nog niet op gevonden.

Ietwat uitdagend heb ik gesproken over mijn auto met het Luxemburgse kenteken. Daar heeft de staatssecretaris op gereageerd, zeggende dat hij dit onmogelijk gaat maken. Ik kan de staatssecretaris geruststellen. Voor mij hoeft hij de wetgeving niet te veranderen, want ik heb de auto met dit kenteken nog niet; ik heb zelfs nog geen bestelling geplaatst! Wel vraag ik mij af hoe het daarmee in Europees verband zit. Is het zo eenvoudig om de Nederlandse wetgeving, gelet op de Europese wetgeving, te wijzigen?

Bij het lezen van de antwoorden op het punt van de woningbouwcorporaties bekroop mij een beetje hetzelfde gevoel. De achtergrond van de regeling is dat woningbouwcorporaties hetzelfde behandeld moeten gaan worden als commerciële bedrijven die met dezelfde activiteiten bezig zijn. Ik moet het eigenlijk omkeren en zeggen: de woningbouwcorporatie doet commerciële activiteiten en moet daarvoor belast worden. Daar zijn wij het uiteraard helemaal mee eens en dat zal iedereen vanmorgen ook uit de discussie begrepen hebben. Ik heb de vraag gesteld: als het gelijk maken van het speelveld nu het uitgangspunt is, zou je dan niet moeten kijken naar alle punten die nog niet gelijk zijn? Daarbij noemde ik het voorbeeld van de fiscale eenheid en artikel 28, maar wellicht zijn er nog andere punten waar het niet gelijk is. Wij kregen daar de schriftelijke reactie op dat wij het hier hebben over de belastingplicht en dat die gelijk wordt getrokken. Ik denk dat dit wat te kort door de bocht is. Ik denk dat het noodzakelijk is dat als je bedrijven gelijk gaat behandelen, het dan ook op alle punten gelijk is. Het is om die reden dat ik de staatssecretaris nog eens vraag of hij een notitie wil opstellen waarin die ongelijkheden, als deze er zijn, naar voren komen. Als zij er niet zijn, is het uiteraard ook goed; dat lezen wij dan wel in de notitie.

Over overheidslichamen en aan de overheid gelieerde lichamen dan wel door de overheid gefinancierde lichamen hebben wij vanmorgen al een hele discussie gehad. De aanpak van de staatssecretaris, zo lees ik in de stukken, is een "case by case"-aanpak. Wij hebben vanmorgen gepleit voor een geïntegreerde aanpak die er heel eenvoudig uit kan zien: iedereen belast of iedereen vrij. Moeilijker hoeft het niet te zijn. Dat is ook de reden waarom de VVD-fractie de motie van de heer Essers van de CDA-fractie en mede door een aantal andere fracties ingebracht, van harte steunt.

Ik kom bij de handhavingsconvenanten. Ik heb er vanmorgen al het nodige over gezegd. Ik complimenteer de staatssecretaris met de timing. Vooral de accountantswereld heeft behoefte aan rust en aan zekerheid over de jaarrekeningen. Die rust en zekerheid kan de staatssecretaris via de conventanten bieden. De timing is daarmee uitstekend; alle complimenten daarvoor. Voor het overige wachten wij de resultaten van de pilot af.

Ik kom te spreken over de postzegellandgoederen. Ik denk dat de benadering van de staatssecretaris daar niet helemaal in de haak is. Hij begint te redeneren vanuit een antimisbruikbepaling en zo komt hij in de stukken tot de conclusie dat wat de eigenaren van landgoederen vragen, niet juist is. Mijn benadering zou andersom zijn: waarom zijn landgoederen vrijgesteld? Landgoederen zijn vrijgesteld, omdat zij een heel duidelijke maatschappelijke functie hebben. Eigenaren van landgoederen worden in staat gesteld via een veelheid aan regelingen de landgoederen in stand te houden. Als dat het vertrekpunt is voor de landgoederen, dan is de vraag die de eigenaren op dit moment stellen, helemaal niet vreemd. Zij vragen het volgende: als wij een stuk van het landgoed via erfpacht tijdelijk ter beschikking stellen aan iemand anders, met de zekerheid dat het straks weer terugkomt bij de eigenaar, dan zou dat toch een heel goede insteek kunnen zijn om deze situatie onder de hoofdregel van de vrijstellingen te laten vallen? De gedachte daarbij is dat de erfpachtconstructie belangrijk is voor de landeigenaren om inkomen te kunnen genereren. Daarmee kunnen zij de landgoederen in stand houden. Als je het zo benadert, kom je tot een positieve conclusie, maar als je de lijn van het misbruik volgt, kom je tot een negatieve conclusie. De VVD-fractie spreekt in elk geval de door mij bepleite lijn aan, maar dat zal niemand verbazen.

Mijnheer de voorzitter. Ik heb de punten genoemd, die ik moest noemen en ik wacht wederom in spanning – deze keer graag zonder nachtwerk – de antwoorden van de regering af.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de wijze waarop zij in dit debat de Kamer en ook onze fractie hebben beantwoord. Ik was wederom wat laat in de zaal, maar dat was vanwege de positieve en optimistische aansporing van de minister dat het goed gaat in Nederland. Ik was namelijk consumenteninvesteringen aan het doen in de lokale economie van Den Haag, reden waarom ik wederom mijn excuses ervoor aanbied dat ik hier iets later binnenkwam.

Met de economische structuurversterking en met de notie van het economische herstel dat de minister aankondigt, ben ik op zichzelf genomen blij. Dat is op zichzelf een beter uitgangspunt dan wat de afgelopen jaren door de kabinetten-Balkenende I en II, ook bij monde van de minister van Financiën, over het land aan opvattingen en waarschuwingen is uitgestort. Doemprediken past sowieso niet bij een liberaal. Er werd ook een spookbeeld van een apocalyps op het punt van de economie door afgeroepen, waardoor mensen wellicht te veel beducht zijn geweest om investeringen te doen en te veel hebben gespaard, iets wat niet goed was voor de economie. Men zag zelfs dat toen de twee jaar eerder ingelegde jaren spaarloon vrijkwamen, dit niet massaal geleid heeft tot het doen van investeringen in de consumentensfeer.

Er is meer voor nodig om het vertrouwen van mensen in het beleid van dit kabinet te herstellen. Dit temeer omdat heel veel mensen in de eigen portemonnee zien dat het hen toevallig niet betreft dat het beter gaat. In het kader van het interruptiedebat waar de heer Van Raak en ik bij betrokken waren, heeft de minister er al enige dingen over gezegd. Het blijft echter iets onbestaanbaars dat dit kabinet te weinig oog heeft voor de vele honderdduizenden huishoudens die te maken hebben met overlevingsproblematiek, als het gaat om de kosten van levensonderhoud. Natuurlijk, het kabinet kan erop wijzen dat volgend jaar, in 2006, iedereen in dit land er generiek op vooruitgaat. Echter de mensen die, grof gezegd, wat meer hebben, gaan er net wat meer op vooruit dan de mensen die de afgelopen jaren een te hoge rekening hebben moeten betalen voor het economische herstel.

De bewindslieden hebben ook geen goed, adequaat antwoord gegeven op wat het Sociaal en Cultureel Planbureau in de armoedemonitor naar voren brengt, namelijk dat het opvallend is dat er onder de mensen die aan het werk gaan, een groeiende groep is die behoort tot de werkende armen. Het betekent wellicht dat arbeid voor bepaalde categorieën mensen die aan de slag gaan in dit land – vanuit bijvoorbeeld een WAO-herkeuring, een bijstandsverblijf, een WW-situatie of wellicht zelf een niet-uitkeringsgerechtigde situatie – te weinig loont en dat mensen dat te weinig in de portemonnee merken. Dit kabinet en ook voorgaande kabinetten komen dan altijd met het verhaal van de armoedeval. De armoedeval wordt eigenlijk verhaald op de individuele huishoudens. De armoedeval wordt nooit verhaald in de zin van: kunnen wij voor die specifieke groepen de arbeidskorting niet juist veel groter maken? Immers, dat bedoelen wij met verschil maken in de verzorgingsstaat.

Kan de regering niet een arbeidskorting introduceren die afhankelijk is van het inkomen? De minister zei zo-even heel trots dat de arbeidskorting ongeacht het inkomen geldt. Wij zouden graag zien dat de arbeidskorting hoger wordt naarmate de stap vanuit uitkering naar betaald werk financieel minder oplevert. Door het ingrijpen in de arbeidskorting kan mensen zo meer perspectief geboden worden om definitief uit de sfeer van armoede te komen. Aangetoond is dat mensen dan juist meer participeren in de samenleving. Dat beantwoordt toch aan het motto van dit kabinet om mee te doen? Ik zou daaraan toevoegen: meedoen is belangrijker dan winnen. Het is zeker van belang dat burgers in dit land meedoen, maar dat moeten zij dan wel kunnen en het kabinet stelt hen niet altijd in staat dát zij dit kunnen. De minister laat de individuen voor de armoedeval betalen, terwijl ook het Sociaal en Cultureel Planbureau zegt: de armoedeval vormt niet de hindernis als mensen aan de slag willen, want de mensen in dit land hebben nog altijd een hoog arbeidsethos. Wees daar trots op en doe daar wat mee.

Voor heel veel mensen zal deelname aan de arbeidsmarkt niet of niet meer mogelijk zijn. Minister De Geus heeft daarover vorig jaar omstreeks deze tijd in Trouw een aantal behartigenswaardige woorden gesproken. Hij waarschuwde ervoor dat het in de toekomst voor wellicht 2 miljoen leden van de beroepsbevolking niet meer mogelijk zal zijn om volledig op de arbeidsmarkt te participeren, laat staan dat zij daaraan duurzaam kunnen deelnemen. Wel zullen zij heel af en toe kunnen werken, maar meestal niet. Daarover zouden wij samen moeten nadenken. Daarom dacht ik: daar zal de werktop over gaan. Die top leverde echter slechts 20.000 stageplaatsen en leerplekken op. Het aantal van 20.000 is wel een zeer schamel percentage van die 2 miljoen. Het probleem is dat als de onderkant van de beroepsbevolking rechtstreeks op de arbeidsmarkt komt, zij geen onderkant van de arbeidsmarkt meer vindt. De lageloonschalen zijn namelijk niet ingevuld en er zijn weinig banen die passen bij de mensen die met wat minder talent, minder scholing en wat minder startkwalificatie op de arbeidsmarkt komen. Daarover zouden wij samen eens echt goed moeten nadenken. Als wij voor deze kwestie een oplossing op een werktop vinden, zou die pas echt geslaagd zijn. Wij moeten dus proberen om mensen zonder WSW-indicatie die ook niet interessant zijn voor werkgevers perspectief te bieden. Hoe kunnen wij het aannemen van deze mensen voor werkgevers interessant maken? Het mag toch niet zo zijn dat wij het in een beschaafd en schatrijk land als Nederland voor lief nemen dat 2 miljoen leden van de beroepsbevolking niet mee kúnnen doen, dat zij niet kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Ik doe daarom een klemmend beroep op de minister en vraag hem met echt goede strategieën te komen. Wat mij betreft gaat hij in het nabije en verre buitenland kijken om uit te vinden met welke maatregelen het voor bepaalde categorieën fiscaal aantrekkelijk kan worden gemaakt om zich op de arbeidsmarkt te begeven. Daarnaast moet het voor werkgevers aantrekkelijk worden om mensen in dienst te nemen en om ze in te schalen in CAO-lonen die nu meestal onbenut blijven. Hier heeft de minister het te weinig over en in die zin mis ik "hart" bij dit kabinet, en hart schrijf ik met de t van tof. Vaak is nu het leven voor de mensen in de lagere loonschalen te hard.

Voorzitter. De minister heeft niet gereageerd op mijn verhaal over de gemeenten. Ik weet dat volgende week in deze Kamer een debat wordt gehouden over het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb. Op dat debat wil ik niet vooruitlopen. Ik wil echter wel signaleren dat de rijksoverheid essentiële overheidstaken decentraliseert naar de lagere overheid. Vorig jaar zei de minister in dit huis tegen mij: die taken gaan naakt aan de haak over. Dat wil zeggen dat de overgang geen impliciete bezuiniging met zich brengt en dus niet verrekend wordt met WMO, WWB, onderwijshuisvesting of met toekomstige moderniseringen van de AWBZ. Gelet op de debatten aan de overkant over met name de WMO belast de minister de lagere overheden wel met een zorgplicht. Dat is een feit. Dit brengt per definitie een openeindfinanciering met zich mee. De gemeenten kunnen namelijk niet in september tegen de burgers zeggen: mevrouw of mijnheer, u hebt wel recht op een bijstandsuitkering, u heeft wel recht op meervoudige thuiszorg en er moet bij die school eigenlijk een klaslokaal bijkomen, maar helaas, het budget is op, komt u in januari maar terug. De zorgplicht betekent een openeindfinanciering en daarom moet een gemeente over voldoende algemene middelen kunnen beschikken. Wat de minister doet, is eigenlijk een ledemaat van de gemeente wegsnijden. Hij ontneemt ze namelijk de mogelijkheid om te voorzien in de algemene middelen. Het is van tweeën één: of de minister doet dat niet, hij keert terug op zijn schreden en hij stelt de gemeenten wel in staat om het nodige voor de burgers in dit land te doen of hij zegt: wij handhaven de situatie die een beperkte inkomstenmogelijkheid voor gemeenten betekent en wij doen alleen iets met specifieke uitkeringen. In het laatste geval moet de rijksoverheid het risico voor de openeindfinanciering dragen. Iets daartussen bestaat niet.

Voorzitter. Ik zie dat mijn spreektijd op is. Ik merk nog het volgende op. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris met betrekking tot een nader onderzoek naar de opsporing van de faillissementsfraude. Ik vind dat breed in deze Kamer verontwaardiging zou moeten bestaan. Voor de 160 mln. aan socialezekerheidsfraude worden namelijk bijna 1200 ambtenaren ingezet, maar voor de bijna een miljard aan faillissementsfraude worden 55 opsporingsambtenaren ingeschakeld. Die verhouding is scheef en ik ben blij dat de staatssecretaris heeft gezegd hieraan aandacht te zullen besteden. Verder ben ik blij dat de heer Terpstra in ieder geval op één punt bij GroenLinks appreciatie heeft ontdekt. Die betrof het feit dat het CDA aan dit kabinet deelneemt. Ik zal hem geruststellen: het zal bij dat ene punt blijven.

De voorzitter:

Alvorens het woord te geven aan de heer Van Raak, merk ik op dat de minister en de staatssecretaris het mogelijk willen maken dat de tweede termijn van de kant van de regering voor vijf uur wordt afgerond. Daaraan moet dan ook de Kamer meewerken. Mocht blijken dat de discussies uitlopen, dan zal de regering vanavond antwoorden. Dus ik vraag de medewerking van de leden.

De heer Van Raak (SP):

Ik zal mijn best doen, voorzitter.

De heer Terpstra en kinderen spreken altijd de waarheid, maar daar blijft het niet bij. Politici spreken ook altijd de waarheid tegen kinderen, althans dat geldt voor de minister in een interview met Politiek 4 Kids van 20 september. In een gesprek over de begrotingsbehandeling na prinsjesdag zegt hij daarin in alle eerlijkheid: Soms veranderen wij wel een aantal dingen, maar dat zijn eigenlijk maar heel kleine veranderingen.

Het ging toen over het debat in de Tweede Kamer, dus niet eens over het debat in de Eerste Kamer. Tot nu tot was dat een interessant debat, maar heel veel hebben wij niet veranderd, laat staan verbeterd. Wel is er veel dank voor het feit dat ik de minst degelijke van alle woordvoerders ben. Daarmee kan ik in ieder geval verder. Misschien ben ik ook wel een klein beetje te ongeduldig. Dat zou kunnen. Soms komen de veranderingen pas lange tijd na prinsjesdag. Ik denk aan de discussie in de Tweede Kamer over de compensatie voor de hogere energiekosten. Mij valt op dat zo'n debat altijd erg veel winnaars kent. Dat was nu ook het geval. Verhagen was een winnaar, want hij begon met nul, kreeg eerst 25 mln. en daarna 70 mln. Ik zie de minister denken: wacht eens even, wij begonnen met 250 mln. en nu is nog maar 35 mln. uitgetrokken voor verhoging van de kinderkorting. Wie heeft dan het meest gewonnen? Ik denk toch de minister als wij alles uitrekenen.

Zijn de mensen met de lagere inkomens hier ook iets mee opgeschoten? Volgens de FNV niet. Vanochtend stond in Trouw: De lage inkomens profiteren zeker niet van het verhogen van de kinderkorting. Dat is ook logisch, want mensen met een echt laag inkomen betalen bijna geen belasting en zij kunnen dus ook niets terugkrijgen. De conclusie is: er verandert niet veel, aan de overkant niet en hier niet.

Wel zijn vandaag enkele opmerkelijke uitspraken gedaan. Aan drie ervan wil ik refereren. De minister zegt: wij kunnen niet garanderen dat iedere Nederlander volgend jaar profiteert van de groei van 2,5%. Dat is toch een zeer opmerkelijke uitspraak. Elk jaar waarin deze minister verantwoordelijk was voor de financiën in ons land zijn de verschillen tussen mensen groter geworden. De minister gaf enkele cijfers waaruit zou blijken dat de verschillen volgend jaar niet groter worden, maar hij durft niet toe te zeggen dat wat hij zegt ook de realiteit zal zijn. Hij wijst er in dit verband op dat twee maal modaal er 0,25% op vooruit zal gaan. Uitgedrukt in euro's is daarmee echter een veel groter bedrag gemoeid dan de 2% die de minima erop vooruit zouden gaan. De verschillen worden dus toch veel groter.

Bovendien is wat de minister zegt helemaal niet waar. Alleenstaande uitkeringsgerechtigden zullen er in ieder geval op achteruitgaan, maar ook allerlei andere groepen, dus niet alleen mensen die werkloos worden. De gevolgen van het hervormingsbeleid van dit kabinet voor heel veel mensen met een laag inkomen zijn namelijk nog lang niet duidelijk. Ik verwacht dat volgend jaar heel veel mensen er echt op achteruit zullen gaan.

Onduidelijk is hoe de individuele koopkrachtplaatjes eruit gaan zien. Zij zullen wel verschillen. Structureel echter groeien de mensen in inkomen uit elkaar en daarmee groeit de samenleving uit elkaar. Onder het oog van deze minister is in Nederland een onderklasse ontstaan en een onderklasse is vatbaar voor onderbuikgevoelens. Ook Nederland heeft buitenwijken met werkloze jongeren die geen uitzicht hebben op een zinvolle deelname aan hun samenleving. Ook wij krijgen banlieues.

Los daarvan heeft de minister geen antwoord kunnen geven op mijn vragen over de werkende armen, de nieuwe klasse van mensen met werk, maar met een laag inkomen, zodat zij hun kinderen niet een aanvaardbaar bestaan kunnen bieden. Dat vond ik erg opmerkelijk.

Het tweede opmerkelijke is dat de minister een Vriesiaan is. In 2003 zei hij nog dat vergrijzing een tijdbom onder de samenleving was, maar nu is volgens hem de vergrijzing geen reden voor aanpassing van de AOW. Hij zegt dus hetzelfde als ik in 2003: de pensioenen zijn redelijk op orde. De minister sprak nu over belastingen en noemde enkele andere punten en zei: wij hoeven niet bang te zijn, wij hoeven de leeftijd niet aan te passen, wij redden het wel. De vergrijzing zou niet de belangrijkste reden voor zorg zijn. Tegen mijnheer Terpstra zeg ik: hier hebben wij weer een mythe weggenomen. Het is dus niet zo dat de vergrijzing de aanleiding is om allerlei sociale voorzieningen slechter te maken.

Een derde opmerkelijkheid heeft te maken met het antwoord van de staatssecretaris over de vennootschapsbelasting. De vennootschapsbelasting zou een race to the bottom zijn. Het is een harde wereld, zei hij tegen mij, maar dat wist ik al. Er is gezegd: Wij kijken ernaar, maar wij kunnen niets uitrichten. De landen worden in Europa tegen elkaar uitgespeeld en zij kunnen zich niet wapenen. Ik constateer dat de politiek in Nederland, maar ook die in Europa machteloos staat tegenover het internationale bedrijfsleven.

Misschien moet de staatssecretaris Das Kapital van Marx er nog eens op na lezen. Dan weet hij waardoor dit precies komt. In 2003 had hij de hoop dat het mogelijk was om Europese afspraken te maken over een aanvaardbaar gemeenschappelijk minimumniveau voor vennootschapsbelasting. Die hoop heeft hij laten varen, terwijl het wel mogelijk is om afspraken te maken over lagere lonen, slechtere arbeidsomstandigheden en minder sociale zekerheid. Dus soms is het wel mogelijk om op Europees niveau afspraken te maken. Op andere terreinen kan dat echter veel minder. Hoe komt dat?

De staatssecretaris zegt dat de komende jaren de economie zal groeien en in beweging zal komen. Er zullen hogere winsten worden gemaakt, maar hij verwacht dat juist met het oog op die groei en de dynamiek van de economie de vennootschapsbelasting lager zal moeten worden. Dus: meer winst voor bedrijven en tegelijk veel minder belasting.

Dat zijn toch drie opmerkelijke punten van dit debat. Verder zijn wij weer gestuit op twee stevige taboes. Ik wist dat wij daarop zouden stuiten, maar ik wilde weten hoe hard die taboes nog waren. Welnu, zij blijken hard te zijn. Ik denk nu aan ons voorstel om budgettair neutraal iets te doen voor gezinnen met kinderen en een laag inkomen door het geven van een inkomensafhankelijke kindertoeslag. Dat is eigenlijk niet mogelijk. Hoe komt dat? Willen wij geen inkomensafhankelijke regelingen? Ik weet dat het kabinet die regelingen niet graag wil, maar zij bestaan. De zorgtoeslag is inkomensafhankelijk, maar ook de compensatie voor de gestegen energiekosten zou inkomensafhankelijk zijn. De weigering kan dus niet gebaseerd zijn op het idee dat er geen inkomensafhankelijke regelingen mogen zijn. Om welk taboe gaat het dan wel? Mogen misschien de verschillen niet kleiner worden? Is dat het taboe waar wij hier op stuiten? Is dat de harde kern? Jarenlang mochten de verschillen in de samenleving groter worden, maar niet kleiner. Waarom? Het lijkt mij juist wel goed voor de samenleving dat de verschillen kleiner worden. Waarom is het zo gevaarlijk als de verschillen in de samenleving niet groter, maar kleiner worden?

Een ander taboe betreft natuurlijk de hypotheekrenteaftrek. In het volgende kabinet zal deze sponsoring van de rijken ongetwijfeld aan de orde worden gesteld. Die sponsoring is een openeindregeling. Deze minister wil die nog niet afschaffen. In 2005 zal de overheid 11,7 mld. kwijt zijn en de 7% rijkste huishoudens strijken daarvan 3,2 mld. op, terwijl aan de totale huursubsidie 1,7 mld. wordt uitgegeven. Van die cijfers schrik ik steeds weer. Eigenlijk zijn de verschillen ongehoord. Ik heb gevraagd wat de toename van de rente met 1% zal betekenen voor de inkomstenderving en welke verhoging wordt verwacht. Het antwoord daarop was: exacte kwantificering van de budgettaire gevolgen van de stijging is niet mogelijk. Dat betekent dat de regeling een open eind heeft. Deze minister laat deze openeindregeling bestaan. Ik meen dat hier de ideoloog Zalm de rekenmeester Zalm bijt. Een gemiste kans!

Voorzitter. Ik rond af. De minister is niet aan zijn laatste jaar bezig, maar hij is wel de langst zittende minister. Daarom is dit een aardig moment voor evaluatie. Ongetwijfeld heeft hij die zelf ook uitgevoerd. Ik heb hem gevraagd waarop hij het meest trots is. Dat zal hij ongetwijfeld kunnen zeggen. Ik heb ook een aantal suggesties gedaan en daarmee gezegd waarop hij het minst trots zou kunnen zijn. Ik ben heel benieuwd waarop hij het meest en het minst trots is. Als hij dat zegt wordt toekomstige historici een mooi inkijkje geboden in het politieke gevoelen van deze minister.

Wij steunen de motie van de leden Essers, Terpstra en anderen. Het beleggingsadvies voor de minister en de staatssecretaris is met de huidige stand van de beantwoording nog niet mogelijk, maar ik heb goede hoop dat er in tweede termijn nog iets kan veranderen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik wil de bewindspersonen hartelijk danken. Voor de verandering begin ik met een aantal opmerkingen die in eerste instantie de staatssecretaris raken. Ik concentreer mij daarbij in hoofdzaak op de landgoederen. Zelf loop ik daar bijna dagelijks. Ze zijn allemaal van vroegere scheepsmagnaten, zoals Kröller-Müller en Van Ommeren. Die landgoederen zijn allemaal opengesteld voor het publiek en vormen een uitmuntend recreatiegebied. Het is van belang voor de Nederlandse samenleving dat wij die landgoederen behouden. Dat kan alleen maar met een bepaalde faciliteit. De staatssecretaris is er al buitengewoon ver in gegaan; laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Hij heeft zeer uitvoerig schriftelijk geantwoord. Het is een zeer technische kwestie. Ik heb al gezegd dat het er in de kern om gaat dat alle gebouwen op een landgoed economisch gezien kunnen worden verkocht met behoud van lopende en eerder genoten faciliteiten. Niemand wil terug naar de problematiek van de postzegellandgoederen. De staatssecretaris heeft volstrekt gelijk dat wij die met kracht hebben willen bestrijden.

Niettemin is uit de schriftelijke beantwoording niet te halen dat de staatssecretaris daarin wil bewegen. Ik zal op dit punt een motie indienen. Misschien kunnen wij die later intrekken, als de staatssecretaris er toezeggingen over doet. Anders moeten wij gelijk naar een derde termijn toe. Dat is lastig. Ik heb dan ook de eer om op dit punt een motie in te dienen.

De voorzitter:

Door de leden Schuyer, Rabbinge, Essers en Biermans wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het vanuit het oogpunt van natuurbehoud van belang is dat landgoederen die bezwaard zijn met het recht van erfpacht, als geheel kunnen worden gehandhaafd;

verzoekt de regering, te regelen dat percelen kleiner dan 5 ha die in erfpacht worden uitgegeven de fiscale faciliteiten behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt E (30306).

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ook wij zullen de motie-Essers steunen. De overwegingen zijn vorig jaar gegeven. Gelijkheid van behandeling is van belang ten opzichte van hetgeen in die motie wordt verwoord. Daarom zal die onze steun krijgen.

De staatssecretaris heeft het curieus genoemd dat ook ik kritische kanttekeningen heb geplaatst bij de overdaad aan faciliteiten voor de film. Dat snap ik wel, maar ik ben hier niet gehouden aan het Paasakkoord. Het is van veel groter belang dat er een royaal gebaar is gemaakt: als wij daarvan afkomen, hevelen wij het budget over naar de staatssecretaris van Cultuur. Dan komt het aan de subsidiekant en kan het worden afgewogen tegen andere aspecten. Zo hoort het ook.Schuyer

Ik krijg graag een tweetal overzichten naar aanleiding van de discussie die wij hebben gevoerd over wat er elders in Europa plaatsvindt. Ik heb in eerste termijn gevraagd naar de successiewetgeving, maar ik heb er geen antwoord op gekregen. Hoe zit dat precies in de EU-landen, in het bijzonder in de eurozone en wat zijn de wijzigingen? Ik ben op de hoogte van de positie van Italië, die het successierecht geheel heeft afgeschaft. Met de discussie in het kader van het Belastingplan van 2001 met de "race to the bottom" was dat voor mij een reden om eerder een vlucht van kapitaal uit dit land te verwachten door successie dan door de vermogensbelasting.

Eenzelfde overzicht, al was het alleen maar als voorschot op de discussie, wil ik graag over de ontwikkelingen rondom de dividendbelasting in de andere landen van de EU.

Over de biobrandstof heeft de heer Rabbinge een vrij uitvoerig betoog gehouden dat mij zeer aanspreekt. Helemaal los van die discussie en de inhoud verzoek ik de staatssecretaris om in de toekomst niet meer een faciliteit te creëren voor een jaar als voorloper op hetgeen in Europa plaatsvindt. Ik zie er het nut niet van in. Als het al gebeurt, dan zou dat toch met meer argumenten moeten worden omgeven. Nogmaals, het is een klein punt en ik doe er verder het zwijgen toe.

Ik heb een opmerking gemaakt voor de vlaktaks, maar de minister heeft er niet op gereageerd. Ik zou dat toch prettig vinden. Het is hier al eens vaker aan de orde geweest en het is echt niet morgen ingevoerd. De discussie heeft al in Duitsland plaatsgevonden en vindt ook elders plaats. Als wij ooit serieus naar de vlaktaks kijken, dan moeten wij totaal anders naar de hypotheekrenteaftrek en de pensioenfaciliteiten kijken. Ik bedoel niet dat wij de hypotheekrenteaftrek willen afschaffen. Als je vlaktaks invoert, dan kun je dat alleen maar serieus in discussie brengen als je bereid bent om dat systeem ingrijpend in te zetten.

Ik heb gevraagd hoe de minister aankijkt tegen de taxatie van het Centraal Planbureau, dat de dollar versus de euro op 1,20 zet in 2006. Dat komt mij laag voor. Dit is van belang, omdat onze energieprijzen, met name olie, sterk is gekoppeld aan de dollar. Wij gaan akkoord met een behoedzaam scenario van begroten, maar ik wil wel weten of er in de Voorjaarsnota nog discussie kan plaatsvinden over compensatie van hoge energiekosten dan wel of dit uit de wereld is met het akkoord dat onlangs is bereikt. Ik zou het laatste betreuren. Ik vind dat de compensatie in het voorjaar zo nodig opnieuw op de agenda moet kunnen komen.

Ik kom bij Europa. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Leijnse over de effecten op het binnenland. Ook ik had dat nadrukkelijk bedoeld. Ik heb volledig begrip voor de positie van de minister, die zegt: het is een hard gevecht in Europa; daar moet je niet met allerlei nuances en pourparlers komen. Ik snap dat en steun hem daarin. Vanochtend heeft in het hoofdartikel van de Volkskrant een zinvolle bijdrage gestaan over de positie van Engeland. Dat zal toch iets moeten schuiven en wij zouden niet al te lastig moeten zijn ten opzichte van die nettobetaler, omdat 700 mln. een heel goede stap in de goede richting is. De minister moet wel afwegen dat je, als je dat afwijst, jarenlang helemaal niks vangt. Deze overweging mag hij bij zijn oordeelsvorming betrekken, waarbij ik mij voorzichtig uitdruk.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de gedegen wijze waarop zij de Kamer van antwoorden hebben voorzien. Veel politiek nieuws vloeide uit dit debat niet voort, maar dat hoef je ook niet altijd te beogen. Ik noem wel de ook voor mijn oren wat zure en onverwacht harde kritiek van beide woordvoerders van de PvdA-fractie aan het adres van minister Zalm. De heer Terpstra heeft op zijn manier geprobeerd er een verklaring voor te geven. Misschien heeft de minister er zelf nog gedachten over. Ik had het zo niet verwacht. De heer Leijnse sprak een paar keer wat laatdunkend over de pepernoten van de heer Verhagen. Ik ben benieuwd wat de PvdA-fractie in de Tweede Kamer en later in de Eerste Kamer zal doen, als die pepernoten in wetgeving langskomen. Ik zal hem dan aan deze woorden herinneren.

Aan de staatssecretaris vraag ik hoe het verder gaat met het akkoord dat is bereikt na de controverse Verhagen/Zalm. Wij zullen volgende week wel stemmen over het Belastingplan en dat zal ook wel worden aanvaard. Ik neem aan dat er later nog een wetsvoorstel komt waarin dat akkoord wordt verwerkt. Kan de staatssecretaris er iets over vertellen?

Ik ga terug naar de minister. Ik constateer dat veel van zijn standpunten inmiddels in beton zijn gegoten. Dat mag hij halverwege een kabinetsperiode. Hij kan het zich ook permitteren, omdat de economische parameters goed staan en omdat hij kan voldoen aan de Europese disciplinaire eisen.

Ik dank hem voor hetgeen hij over de AOW heeft gezegd. Los van de vraag wat je intrinsiek vindt van de Duitse voorstellen, zijn ze de moeite van het bespreken waard, ook in de komende jaren. Nederland heeft op dit punt weliswaar de zaakjes op orde, maar het is toch interessant om te kijken hoe de oosterburen dat gaan aanpakken.

Ik kom bij de hypotheekrenteaftrek. Ik kan het woord zo langzamerhand niet meer door de keel krijgen, zeker niet als minister Zalm in de buurt is. Hij heeft overigens de vrijheid om wat dit betreft zijn standpunten dubbel in beton te gieten. Hij heeft ook het recht om kortzichtig te zijn. Maar ik zou het toch op prijs stellen, als hij wilde reageren op het citaat dat ik gaf van de heer Brinkman. Niet alleen de inhoud is interessant, maar ook het feit dat juist de heer Brinkman erop heeft gewezen dat je de hypotheekrenteaftrek best kunt aftoppen, omdat je het geld dat je daardoor vrij krijgt, kunt besteden ter verbetering van de woningvoorraad in de grote steden. Dat lijkt mij een heel toekomstgericht en verstandig voorstel. Misschien kan de minister uit de bescheiden bedding van Financiën wegkomen en een bredere politieke benadering opbrengen om het voorstel van de heer Brinkman te beoordelen.

Ik dank de staatssecretaris voor hetgeen hij heeft gezegd over de film-cv. Hij heeft bepaalde verwachtingen gewekt. Wij wachten af, maar zijn koers is duidelijk.

Wat de biobrandstoffen betreft, heb ik goed geluisterd naar het college van collega Rabbinge. Hij heeft mijn eigen simpele opmerkingen bevestigd die ik gisteravond heb gemaakt. Ik wil de staatssecretaris slechts voorhouden dat hij zich naar mijn volle overtuiging laat gebruiken om te verhullen dat de sector verkeer heel slecht scoort op de reductie van CO2-emissie. Misschien wil hij dat erkennen. Dan zal ik verder ervoor stemmen.

Ik kom bij het successie- en schenkingsrecht en de vrijstelling voor algemeen nut beogende instellingen. Ik hoorde de staatssecretaris alle vragen heel kort samenvattend beantwoorden met de kreet: voor de kerken verandert er niets. Dat is een theologisch zeer aanvechtbare uitspraak, maar daarover zullen wij het niet hebben. Alle kerkvoogden in Nederland zullen hem zeer erkentelijk zijn voor deze nadere verduidelijking. Met deze dankwoorden wil ik afsluiten.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik wil graag mijn dank uitspreken voor de voortreffelijke mondelinge en schriftelijke beantwoording door beide bewindspersonen. Het huiswerk was weer uitstekend gedaan. Daarvoor niets dan waardering.

Ik ga eerst in op de discussie die ik had met de minister. In feite heb ik alleen maar bij de aanhef opmerkingen gemaakt, maar ik heb hem kennelijk toch geraakt, want hij heeft daar zelfs drie keer over gesproken. Dat vond ik erg plezierig. Het is van belang om daar nog even op in te gaan.

Ik geef hier niet als decaan van een universiteit of als collega-wetenschapper een oordeel over de wetenschappelijke activiteiten van onze minister. Dat staat buiten kijf. Hij is een reus op technisch-economisch gebied. Hij heeft bij voortduring bewezen dat zijn begrotingsbeleid de toets der kritiek ruim kan doorstaan. Hij heeft een breuk met het verleden tot stand gebracht. De randvoorwaarden die gaandeweg zijn ontwikkeld, zowel bij het uitgavenplafond als bij het lastenkader, zijn niet voor niks ontwikkeld. Die hebben heel goed gewerkt.

Hij heeft uiteengezet hoe het zat met de noodremprocedure. Daar doe ik niets aan af. Ik denk ook dat het goed is dat hij een systeem heeft waarbij hij een beetje hoog kan blijven vliegen, terwijl hij toch het idee heeft dat het allemaal wel goed komt. Daar zijn twee redenen voor. In het kabinet heeft hij niks te duchten, want met zijn ervaring en zijn intellectuele superioriteit kan hij de anderen heel goed de baas. Dat staat buiten kijf. Daarnaast heeft hij een staf, een directoraat-generaal rijksbegroting, die bijzonder goed functioneert en ook ex ante de zaken goed in beeld heeft. Hij zegt dat hij wel laconiek kan zijn, want hij weet dat hij een goede staf heeft die een en ander behoorlijk in de gaten heeft en de zaken ook ex post beoordeelt.

Daar ging het allemaal niet om! Dat hoef ik niet nog eens te beamen, maar ik doe het wel, omdat ik niet de indruk wil wekken dat ik dat niet onderken.

Wij zijn een politiek lichaam en wij moeten politiek naar deze zaak kijken. Het valt mij dan op dat wij te maken hebben met feiten en met percepties. De feiten zijn dat bezuinigingen en ingrijpende systeemveranderingen plaatsvinden en dat er een achterblijvende economische groei was. Een zwaluw maakt nog geen zomer en daarom ben ik er een beetje huiverig voor om nu al te roepen dat het allemaal zo geweldig goed gaat. Wellicht gaat de groei door de 2,5% heen naar boven, zoals het CPB heeft voorspeld. Dat kan, maar dan nog zijn wij in Europa niet echt een voorloper en nog steeds een achterblijver. De perceptie is dat er geen goed investeringsklimaat is. Op een aantal plekken is er geen vertrouwen van de sociale partners. Innovatie blijft achter. Bij de vorige algemene en financiële beschouwingen heb ik daar uitgebreid over gesproken. Ik breng nog even in herinnering dat de minister toen zei dat de overheid wel behoorlijk bijdraagt aan de innovatie, maar dat het bedrijfsleven enorm achterblijft. De private partijen investeren niet. Op de vraag wat daarvan de oorzaak is, zei de minister: ik kan het paard wel naar de trog brengen, maar ik kan het niet dwingen te drinken. Als je vervolgens ook nog wilt dat het paard het linkerbeen optilt en met zijn kop schudt, komt het niet voor elkaar. Je zult het innovatieve klimaat op een goed moment moeten stimuleren. Daar gaat het om. Dat was de aarzeling. Daar had ik mijn kritische kanttekeningen bij. Om die reden maakte ik in het begin zulke zware oordelende opmerkingen. Wat dit betreft, wil ik het hierbij laten.

Mij rest nog het maken van een groot aantal opmerkingen over de belastingen, waarover ik met staatssecretaris Wijn heb gediscussieerd.

1. Het debat over de biobrandstoffen was heel nuttig. De staatssecretaris spreekt over de tweede generatie biobrandstoffen. Daarmee doelt hij op de verwerking van hout en allerlei afval door middel van enzymatische of andere processen. Ik vind het prima dat dit gebeurt, maar wij moeten ons wel realiseren dat dit nooit meer dan 2% kan zijn. Die grens moeten wij heel duidelijk vermelden. Een groei naar 5% kan nooit uit dit soort afvalproducten worden gehaald omdat de hoeveelheden er gewoon niet zijn. De druk om een groei naar 5% te realiseren, heeft dan tot gevolg dat het realiseren van biobrandstoffen of energiewinning naar de akker wordt verplaatst, met alle gevolgen van dien. Ik heb die al in mijn eerste termijn geschetst. Ik dring er daarom op aan, vast te houden aan die 2% en goed te evalueren of de zaken zich zo ontwikkelen als is voorzien. Het is te gemakkelijk om te zeggen dat wij er wel komen met de tweede generatie biobrandstoffen. Ik vind het prachtig dat het afval wordt verwerkt en dat daarbij energiewinning plaatsvindt, maar let wel, wij moeten geen vertrouwen wekken in energiewinning op de akker als hoofddoel van de primaire productie. Integendeel, dan kun je beter met organische zonnecellen gaan werken. Ik zal de staatssecretaris zo direct nog een artikeltje geven. Dan kan hij dat lezen. Misschien is dat behulpzaam.

2. De bpm. De staatssecretaris zegt dat de grenzen van de accijns zijn bereikt. Hij zegt ook dat hij het systeem dat Italië versus de Verenigde Staten in de jaren vijftig en zestig kenden, niet kan hanteren vanwege de grenzen met Duitsland en België. Dat zou niet lukken. Toch geef ik hem in overweging om dat wel goed in de gaten te houden. Waarschijnlijk is dat systeem veel attractiever en minder fraudegevoelig dan het systeem dat wij nu op schaal dreigen te gaan introduceren. Daarom hebben wij daar ook zoveel kanttekeningen bij gemaakt.

3. De motie over de Vpb wordt door ons ondersteund. De uitgangspunten die de staatssecretaris in het debat naar voren bracht steunen wij van harte, maar laten wij die uitgangspunten ook uitwerken in een aantal doelen, mogelijke opties en ontwikkelingsrichtingen. Dat wordt met deze motie beoogd. Ik stel het op prijs als zij op een behoorlijke wijze wordt uitgewerkt.

4. Ik heb ook met de staatssecretaris gediscussieerd over de filantropiewet. De staatssecretaris zegt dat wij de filantropiewetten niet in een ijltempo gaan introduceren. Dat kan. Ik wil hem ook aanraden om dat niet te doen en dat nog even te temporiseren. Tegelijkertijd wil ik een punt benadrukken dat in de beantwoording niet aan de orde is gekomen, namelijk de poging om meer dynamiek te krijgen in het "kapitaal in de dode hand". Als dat sterk groeit in de Nederlandse samenleving, is het van belang om dat te mobiliseren en te benutten. Naar ik meen heeft deze staatssecretaris vorige week samen met staatssecretaris Van Gennip de tante Agaathregeling weer van stal gehaald. Ik heb hem gevraagd, dan ook maar de opa Gerrit- en de oma Yvonneregeling in het leven te roepen. Dat zijn allemaal varianten op eenzelfde thema. Het gaat erom kapitaal in de dode hand, dat bij coöperaties, bij corporaties, bij stichtingen en bij allerlei organisaties aanwezig is, te mobiliseren voor een aantal goede activiteiten, hetzij op het gebied van milieu, hetzij op het gebied van de wetenschap. Het systeem dat het Innovatieplatform heeft geïntroduceerd, kan worden uitvergroot.

Het lijkt mij goed om mijn verzoek in herinnering te brengen om nauwkeuriger te bezien op welke wijze wij met regulerende heffingen dan wel met bestemmingsheffingen omgaan. Wij hebben daar wel eens eerder over gediscussieerd. In de Miljoenennota staat nu een bedrag van ongeveer 3,7 mld. ingeboekt voor de regulerende energieheffing. Als regulering het oogmerk is, moet dat geld weer teruggeleid worden, want het gaat om regulering. Is het bedoeld als een verbreding van de belastinggrondslag, dan is er iets anders aan de orde. Ik denk dat wij daar zuiver in moeten zijn. Bestemmingsheffingen zijn voor bepaalde bestemmingen. Daar zit vaak ook iets van een regulerende component in, maar het gaat erom de bestemming te realiseren. Bij regulerende heffingen proberen wij gedrag te beïnvloeden. Wij zijn voor een verbreding van de belastinggrondslag, maar wees daar dan eerlijk in en laat dat ook merken. Dan wordt daar op een andere manier mee omgegaan dan nu in de begrotingsstukken wordt aangegeven. Ik stel het op prijs als hierop nog antwoord wordt gegeven.

Minister Zalm:

Voorzitter. Ik beloof de heer Leijnse dat ik ook eens langduriger de zegeningen van de Europese Unie zal bezingen, op straat of aan de overkant, maar dat doe ik niet nu.

Het probleem van gezinnen met kinderen met een perspectiefloos bestaan is niet alleen een kwestie van inkomenspolitiek. Dat is bijvoorbeeld ook een kwestie van voor- en vroegschoolse educatie, zeker als het daarbij om allochtone gezinnen gaat. Daarin hebben wij echt fors geïnvesteerd en wel zodanig fors dat het geld tot nu toe nog nooit is opgemaakt. Dat breiden wij overigens wel uit. Voor vmbo en mbo hebben wij aparte aandacht. Dat is ook heel belangrijk voor deze groep. Dat geldt natuurlijk ook voor de problematiek van praktijkstages enzovoort. Ik ben het met hem eens dat dit bijzondere aandacht verdient.

Inkomstenmeevallers gaan helemaal in het saldo. Dat ligt anders bij de uitgavenkant. Dat creëert in principe ruimte binnen het uitgavenkader. Komen wij echt in een hoogconjunctuur terecht, dan is het verstandig om het uitgavenkader niet helemaal op te vullen. Daar hebben wij ook afspraken over gemaakt. De conjunctuur stijgt weliswaar, maar in 2006 hebben wij nog geen hoogconjunctuur. Waarschijnlijk zitten wij nog onder het trendmatige niveau van het nationaal inkomen, maar wij trekken daar wel naartoe. Die clausule speelt dus nog geen rol.

Dan de lastenverlichting. Wij hebben nu plotseling meer lastenverlichting dan wij dachten, bijvoorbeeld doordat de premies voor de ziektekostenverzekering lager zijn vastgesteld. Dat is iets wat het kabinet niet echt in de hand heeft. Volgend jaar kan dat wel eens anders uitpakken doordat de premies hoger worden vastgesteld. Dat noopt mij dan tot compensatie, niet alleen via de zorgtoeslag, maar ook via de belastingen in het algemeen. Dat is nog een onzekere factor, waarvan de omvang van de belastingverlaging mede afhankelijk zal zijn.

Als ik het mij goed herinner, is in de Miljoenennota 2004 voor het eerst geschetst wat de betekenis is van een flexibilisering van de AOW. In die zin hebben wij de discussie daarover in analytisch opzicht geopend. Dat leidde natuurlijk onmiddellijk tot een debat over de vraag of het kabinet de AOW-leeftijd gaat verhogen. Het antwoord daarop is "nee" geweest, maar wij hebben wel de problematiek en de bijdrage die een flexibilisering of een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd kan geven, geschetst.

Wat vandaag tot mijn verrassing aan de orde kwam, is de kwestie van de AOW-financiering. Ik heb het nog eens even goed nagegaan. In de wet staat sinds 1997, dat was al Paars I, een maximumpercentage van 18,25. In 2001 was dat 17,9% en sindsdien is het 17,9% gebleven. Er zit nog een piepklein gaatje tussen de actuele premie en de maximumpremie. Inmiddels is de rijksbijdrage aan de AOW – dan spreek ik niet over het spaarfonds, maar over het echte AOW-fonds – zo'n 4,9 mld. Op dit moment wordt dus 20% van de AOW-uitgaven gedekt uit rijksbijdragen. Als wij in 2006 hadden gekozen voor een helemaal dekkende omslagpremie, dan zou het AOW-premiepercentage 22,6 zijn in plaats van 17,9. Wat mij betreft, blijft dit ook de politiek voor de komende jaren. Dat is nog afgezien van de kleine 0,35 die er nog in zit.

Gelet op het verzoek van de voorzitter om deze termijn snel te houden, lijkt het mij niet vruchtbaar om uitgebreid te filosoferen over de hypotheekrenteaftrek. Misschien kunnen wij dat volgend jaar weer eens doen.

Ik maak een kleine correctie op de interpretatie van de heer Terpstra van de woorden van de heer Zijlstra. Uiteraard was Zijlstra de uitvinder van het trendmatig begrotingsbeleid, maar het is niet zo dat hij een uitgavenkader had. Zelfs niet voor de rijksuitgaven. Hij wilde namelijk elk jaar de mogelijkheid hebben om, als de ruimte voor uitgaven te groot was, daarmee de belastingen te verlagen, of als de ruimte te klein was, die ruimte aan te vullen door middel van een belastingverhoging. Het was dus geen vast uitgavenkader, maar dat is een professorale correctie. Overigens ben ik uiteraard veel "intellectuele erkentelijkheid" verschuldigd aan de heer Zijlstra. De heer Terpstra heeft helemaal gelijk met zijn opmerking over de uitbreiding tot de sociale verzekering.

De heer Biermans vroeg naar de merites van de negatieve inkomstenbelasting. Mijn opvatting is dat dat alleen maar interessant is als het als vervanging kan dienen van de sociale zekerheid. Dan is het een mooi systeem omdat je dan een vloeiende overgang hebt naar de arbeidsmarkt. Dat betekent dan wel dat de hoogte van het basisinkomen enorm belangrijk is voor een beoordeling van de economische merites. Als iedere Nederlander eerst een paar duizend euro krijgt en het wordt vervolgens via marginale tarieven teruggehaald, zullen die tarieven zeer hoog moeten zijn en zal de werkweek waarschijnlijk korter worden. Naarmate het basisinkomen lager is, wordt het economisch interessanter maar sociaal problematischer; naarmate het basisinkomen hoger is, zijn de economische gevolgen negatiever. Dat heeft in de tijd dat ik directeur was het CPB uitgewerkt in een van zijn langetermijnstudies.

Bij de Vpb-revisie is budgetneutraliteit uitgangspunt. Ik zeg niet dat er helemaal geen geld bijgestoken kan worden, maar ik ben ervan overtuigd dat wij die operatie beter kunnen vergeten als wij twee grote bouwstenen van de dekking – de afschrijving onroerend goed beperken tot de economische waarde en de carry back carry forward-problematiek – niet meer hebben. Dan is er helemaal geen dekking meer en ik beschik niet over de miljarden die nodig zijn voor een forse tariefsverlaging.

Van pps-constructies in de zorg kan slechts op ad-hocbasis sprake zijn. Wij hebben al gekeken naar de mogelijkheid van een fonds. Dat lijkt heel simpel, maar het blijkt in de praktijk bij de gemeenten buitengewoon problematisch te zijn. Daarom moeten wij eerst maar eens bezien hoe projecten op ad-hocbasis uitpakken. Dan zal blijken of wij eventuele problemen op het gebied van de btw kunnen wegnemen. Het moeten dan wel substantiële projecten zijn.

De heer Thissen had het over spookbeelden en doemdenken. Als wij alle bestaande arrangementen intact hadden gelaten, zou er alle aanleiding zijn geweest om somber te zijn over de toekomst. Al de door ons aangebrachte veranderingen in de wetgeving waren nodig om Nederland toekomstbestendig te maken. Gelukkig hebben wij daar een parlementaire meerderheid voor. Op belangrijke onderdelen hebben wij zelfs overeenstemming met de vakbeweging bereikt; ik kan ook zelf de toekomst wat vrolijker en rustiger tegemoet zien.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat laatste gun ik u graag, ook al kan het kabinetsbeleid er nooit op gericht zijn om het welbevinden van een van de ministers te stimuleren. Het ging mij niet zozeer om de inhoud van de hervormingsagenda, maar het verhaal erachter. Dat was te somber en leidde tot doemdenken. De burgers werd de moed ontnomen om te investeren.

Minister Zalm:

Dat geloof ik niet. Van pijnlijke hervormingen moet eerst de noodzaak worden aangetoond en vervolgens moet je die hervormingen zien te realiseren. In het derde stadium kan je dan optimistischer tegen de toekomst aankijken. Als mensen het gevoel hadden dat het slecht ging in hun portemonnee, hadden zij gelijk. Zij zijn immers drie jaar achtereen gemiddeld genomen in koopkracht achteruit gegaan. De lonen zijn gematigd en de belastingen en premies zijn verhoogd. Over de brede linie was sprake van een koopkrachtdaling. Dat gold zowel voor 2004 als voor 2005. Volgend jaar zal dat beeld kantelen. Wij zijn terecht gekomen in een betere vertrekpositie dan andere landen. De Duitsers worstelen nog steeds met het probleem van de budgettaire sanering die zij hebben vooruitgeschoven. Dat geldt ook voor de Italianen, de Fransen, de Portugezen en de Grieken. Wij hebben vrij drastische maatregelen genomen waardoor er nu sprake is van normale beleidsdiscussies. Dat is beter dan een ellenlange en halfslachtige operatie. Je wordt er niet populair van, maar uiteindelijk ben je toch beter af.

Het inkomensafhankelijk maken van de arbeidskorting is een klassiek punt van GroenLinks. Het heeft als bezwaar dat de marginale tarieven stijgen. Wij kennen al vrij veel inkomensafhankelijke regelingen: belastingen, premies, pensioenpremies, huursubsidie, zorgtoeslag enz. Als daar ook nog een arbeidskorting bij komt, kom je terecht bij marginale tarieven die wij vroeger voor rijke mensen asociaal vonden. Als je geld aan de onderkant erin stopt en je wilt het aan de bovenkant afbouwen – de vloek van de goede daad – zien mensen bij enige inkomensvooruitgang het meerdere terugvloeien naar belastingen en premies. Bovendien is er dan sprake van afbouw van de arbeidskorting, de huursubsidie en de zorgtoeslag. Er zijn dan ook weinig impulsen meer om je beter te scholen of om harder en langer te gaan werken. Dat is een bezwaar van het nog verder inkomensafhankelijk maken van onderdelen van ons systeem.

Het is belangrijk dat er weer aandacht komt voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Alle ontwikkelingen in de sfeer van de high technology maken laaggeschoolde arbeid bepaald niet overbodig. Iedereen heeft de industrie voor ogen met al haar hooggeschoolde ingenieurs, maar handel en horeca zijn qua werkgelegenheid veel omvangrijker. Ook daar zijn nog goede mogelijkheden voor lager geschoolden om ingeschakeld te worden. Dat geldt eveneens voor de schoonmaak- en de zorgsector. In die laatste sector is ook nog een groot werkgelegenheidspotentieel, mits bepaalde organisatorische wijzigingen ertoe leiden dat bepaalde relatief eenvoudige werkzaamheden niet alleen door hbo- en mbo-personeel hoeven te worden gedaan. Dat vereist de nodige creativiteit, maar dat komt vanzelf als de arbeidsmarkt weer wat krapper wordt en je het niet meer voor het uitkiezen hebt, zoals nu het geval is.

De heer Thissen vindt dat als de WMO een open einde wordt, het Rijk dat moet financieren. Macro gesproken ben ik dat met hem eens. Met de VNG heb ik afgesproken dat de WMO niet in het Gemeentefonds terecht komt en conform de oude systematiek wordt uitgevoerd. Er wordt daarentegen gekeken naar de groei van de voornaamste doelgroep, te weten de extramurale ouderen. Met het budget wordt daarmee op voorhand rekening gehouden. Verder heb ik al gezegd dat als alle inspanningen van de gemeenten tot meer leiden, het er ook bij kan en dat, als het tot minder leidt, het er ook af kan. Ik ben bereid de WWB-systematiek van toepassing te verklaren op de WMO. Gemeenten die er erg veel geld insteken, doen dat op eigen kosten en zuinige gemeenten krijgen een voordeeltje. Vaak wordt de flexibiliteit van de inkomstenkant aangeroepen. Ik denk dat je als gemeente buffers kunt vormen. Via eigen vermogen kan ook flexibiliteit worden gecreëerd. De afgelopen jaren is dat eigen vermogen behoorlijk gegroeid.

Wat betreft de faillissementsfraude werden de getallen 1100 en 55 herhaald. Ik weet niet of bij dat laatste getal ook de Belastingdienst is begrepen. Deze dienst is ook vrij actief op dit vlak, hoewel er op de deur niet het bordje "bestrijding van faillissementsfraude" hangt. De staatssecretaris heeft al gezegd dat dit onderwerp ons zeer bezighoudt.

De heer Van Raak had het over een politiek van kleine veranderingen. Dat is een ervaringsfeit. Het kan natuurlijk wel eens groot worden, maar over het algemeen is het nogal beperkt. Hij houdt vol dat de inkomensverschillen steeds groter worden. Ik wil hem wijzen op pagina 120 van de MEV waar de beroemde puntenwolken staan. Als hij gelijk heeft, zou de betreffende puntenwolk schuin omhoog lopen. Dat is echter niet het geval. Je ziet bij de gepensioneerden de puntenwolk zelfs schuin aflopen. De onderkant zit veel zwaarder in de plus dan de bovenkant. Uit de CPB-gegevens kan ik dus niet afleiden dat de inkomensverschillen worden vergroot.

Dat ik in 2003 moeilijker deed over de vergrijzing dan nu, komt omdat wij inmiddels de Wet werk en bijstand hebben. Verder is de WW aangepast en komt er een vervanger van de WAO. Bovendien zijn er veranderingen aangebracht in het schattingsbesluit en in de vut en de prepensioenen. Daarnaast komt er per 1 januari een nieuw zorgstelsel dat ook elementen van kostenbeheersing in zich draagt. Bij de premiestelling is in ieder geval de concurrentie al zichtbaar en hopelijk zal dat ook het geval zijn in de kostensfeer.

Voorzitter. Ik ben het meest trots op het begrotingsbeleid en het minst trots op de tunnel door het Groene Hart.

Een belangrijk probleem bij de vlaktaks is het financieringsvraagstuk. Als je een vlaktaks ophoogt met allerlei toeslagen, ontstaat er opnieuw een ongelukkig model. Bij de financiering van de vlaktaks kan natuurlijk ook worden gedacht aan de uitgaven. Als je die strak in de hand houdt, kunnen belastingen worden verlaagd. Je kunt ook denken aan andersoortige aftrekposten. Een dekking in de sfeer van de pensioenfaciliteiten vind ik in dit verband nogal bezwaarlijk omdat het een van de financieringsbronnen is van de toekomstige vergrijzingsproblematiek. Naarmate er minder pensioenpremies aftrekbaar worden gesteld, zal er later minder pensioen worden belast. Daarom vind ik dat niet zo'n plezierige dekking.

De heer Schuyer vroeg zich af of de huidige eurokoers niet veel te laag is. Als je de termijnmarkt voor 2006 bekijkt, kom je ook op 1.20. Als hij daarover andere ideeën heeft, kan ik hem aanraden te gaan speculeren op de financiële markten. Als hij gelijk krijgt, kan hij daar heel rijk mee worden.

Als in het voorjaar blijkt dat de koopkracht in plaats van plus 0,25% min 0,25% is, komt uiteraard de koopkrachtcompensatie aan de orde. Dat was ook de strekking van de motie-Verhagen. De minister-president heeft hierover al het nodige gezegd. Als het beeld van september negatief afwijkt, staat uiteraard de belofte van het kabinet.

Ik neem kennis van zijn opmerkingen over de onderhandelingen over de financiële perspectieven. Het lijkt mij verstandig daarop niet te reageren, gelet op het feit dat wij binnenkort afreizen naar Brussel.

Aan het adres van de heer Van Middelkoop merk ik op dat ik geen verklaring heb voor de zure toon van de eerste termijn van de fractie van de PvdA. De tweede termijn van beide sprekers vond ik voor de oppositie zelfs heel vriendelijk. Dank daarvoor!

De opmerkingen van de heer Brinkman over de hypotheekrente vind ik interessant, maar mijn verhaal is nooit geweest dat de bouw zal instorten als de hypotheekrenteaftrek wordt beperkt. Ik heb altijd gezegd dat Nederlanders er recht op hebben om geholpen te worden bij het verkrijgen van een eigen huis. Het kabinet ziet grote voordelen verbonden aan het feit dat mensen over een eigen huis beschikken.

De heer Rabbinge blijft somber over de ontwikkelingen. Het bedrijfsleven zou nog steeds te weinig vertrouwen hebben. In eerste termijn heb ik al gezegd dat het producentenvertrouwen het hoogste is sinds vijf jaar. Vanaf 2000 is het gaan glijden, in 2003 werd het dieptepunt bereikt en nu is het weer aan het stijgen. Ook het consumentenvertrouwen neemt gestaag toe. Alle CPB-indicatoren zijn positief. Het planbureau is optimistisch en ik meen dat wij er verstandig aan hebben gedaan om aan het begin van de kabinetsperiode allerlei vervelende zaken voortvarend aan te pakken. Wij kunnen nu met meer vertrouwen de toekomst tegemoet zien.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. De heer Essers heeft zich aangesloten bij de complimenten voor de Belastingdienst. Ik dank hem daarvoor en ik zal die complimenten zeker doorgeven. Ik blijf zeggen dat wij nog een paar spannende weken tegemoet gaan. Momenteel wordt er letterlijk dag en nacht gewerkt. Er zal ongetwijfeld wel eens iets fout gaan, maar tegelijkertijd weet ik dat de Belastingdienst daar ongetwijfeld een oplossing voor zal vinden.

Er is gesproken over het personeelsbeleid van de Belastingdienst. Op dit moment is er inderdaad nog sprake van een algemene vacaturestop. Daar wordt wel eens een enkele keer een uitzondering op gemaakt voor een specifieke functie. Ik weet niet of de gemiddelde leeftijd nu precies een jaar hoger is. Op dit moment vertrekken er nogal wat mensen met FPU en dit kan ertoe bijdragen dat de gemiddelde leeftijd niet sterk stijgt.

Na 2010 zal er sprake zijn van een grote uitval. Wij zullen de komende jaren bezien hoe wij daarmee omgaan en of er extra middelen nodig zijn. Er is al eens in een brainstormsessie geopperd om weer een soort belastingacademie op te zetten waar bijvoorbeeld mensen met een vmbo-opleiding binnen de Belastingdienst een opleiding kunnen krijgen. Er is dus wel perspectief op verjonging van het inspecteurbestand, maar vooralsnog staat alles in het teken van het behalen van de taakstelling die wij bij het regeerakkoord hebben meegekregen.

De heer Van Raak (SP):

De staatssecretaris neemt de complimenten voor de Belastingdienst graag in ontvangst, maar hij heeft al twee keer gezegd dat er de komende maanden nog van alles kan misgaan. Het lijkt wel alsof hij hier met een wat bezwaard hart staat. Ik zou zeggen: gooi het eruit! Wat kan er naar zijn verwachting in de komende maanden misgaan?

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Uit de banken wordt mij gevraagd: wil je erover praten. Ik heb niet gezegd "kan", maar "zal". Dit zijn majeure operaties en ik wil de dag niet prijzen voordat de avond is gevallen. Ik ben ontzettend trots op de dienst en tot nu toe gaat het prima. In die zin zijn de complimenten op zijn plaats. Aan de andere kant houd ik van realistisch verwachtingsmanagement.

De heer Van Raak (SP):

Betreft de zorg van de staatssecretaris bijvoorbeeld de zorgtoeslag? Is zijn hart daardoor bezwaard?

Staatssecretaris Wijn:

Nee, op dit moment niet. Ik ga er nog steeds van uit dat de zorg- en de huurtoeslagen op 20 en 27 december worden uitbetaald. Daar zit het niet, maar wij hebben ook nog SUB/Walvis, enz., en die uitbetalingen, je weet maar nooit. Er kunnen de gekste dingen gebeuren die niemand heeft voorzien. Twee weken geleden bijvoorbeeld zijn er 200.000 brieven verkeerd verstuurd doordat de naam, het sofi-nummer en de adresbestanden niet goed gekoppeld waren. Ik vind dit echter ook niet het moment om doemscenario's te schetsen.

Over de handhavingsconvenanten zijn nog enkele vragen gesteld, maar ik denk niet dat die nu tot een verdere bespiegeling noden. De convenanten worden eind 2006 geëvalueerd en de Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten daarvan.

De minister heeft zojuist al het een en ander gezegd over de negatieve inkomstenbelasting. Ik heb al gezegd dat wij naar aanleiding van de motie-Crone een notitie zullen opstellen over het uitbetalen van de kindertoeslag met ingang van 1 januari 2008. Inmiddels is er wel een verzilveringsregeling getroffen voor de buitengewone uitgavenregeling. Het is onze lijn om de kinderkorting om te zetten in een toeslag en over te gaan tot defiscalisering. Het uitbetalen van heffingskortingen is een verdergaande variant. Wij zijn van mening dat iemand die geen belasting betaalt, ook niet in aanmerking moet kunnen komen voor een belastingkorting. Bovendien beland je dan al snel in discussies over een basisinkomen. Dit heeft dus nogal wat effecten, ook in bredere zin.

Iedere politieke partij die hulp nodig heeft om deze zaak technisch te verkennen, kan vanzelfsprekend bij ons aankloppen. Als de heer Essers er behoefte aan heeft om de argumenten op een rijtje te krijgen, zijn wij altijd bereid om informatie verstrekken, maar niet bij wege van de regering.

Ik zit met de motie-Essers c.s. over de overheidsbedrijven in mijn maag. Al mijn voorgangers hebben hier niet een, twee, drie een mouw aan kunnen passen. Er is ooit een contourenschets opgesteld aan de hand waarvan de belastingplicht voor overheidsbedrijven is onderzocht. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de onderwijsinstellingen waren hier alle tegen; alle overheden hebben toen negatief gereageerd.

Vervolgens is deze problematiek meegenomen in de Werkgroep markt en overheid. Die werkgroep zat ongeveer op de lijn van deze Kamer. Daarna is in een wetsvoorstel voorgesteld om de Vpb-vrijstelling voor gemeentelijke vervoerbedrijven af te schaffen. Dit wetsvoorstel is zonder meer van de hand gewezen en daarmee dus het eerste het beste praktijkvoorbeeld van een situatie waarin sprake was van concurrentie tussen gemeentelijke en niet-gemeentelijke bedrijven en tussen verschillende modaliteiten van vervoer. Iedereen was het eens met het algemene uitgangspunt, maar dit wetsvoorstel heeft de Tweede Kamer niet overleefd.

Dit kabinet heeft in februari 2004 besloten om het wetsvoorstel Markt en overheid in te trekken. Blijkbaar is het niet zo zwart-wit. Met name het CDA heeft altijd een soort driewegenleer gevolgd, tussen markt en overheid staan vormen van maatschappelijke ondernemingen in de weg waardoor het niet zo gek is om het "case by case" te bekijken. Wij doen dit ook en inmiddels zijn de energiebedrijven, Schiphol, de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank Vpb-plichtig geworden. Wij staan open voor iedere suggestie om andere ondernemingen Vpb-plichtig te maken.

Ik heb u deze historische schets gegeven, omdat ik zojuist niet voor niets zo'n hard punt heb gemaakt van enerzijds de inbreng van een hoogleraar die ik zeer waardeer en anderzijds de verschrikkelijk ingewikkelde politieke werkelijkheid waarin wij ons bevinden. Als ik een signaal krijg dat dit op prijs zou worden gesteld, zal ik het wetsvoorstel over de gemeentelijke vervoerbedrijven opnieuw indienen. Na zo'n lang traject van fundamentele afwegingen lijkt het mij echter niet goed om dit opnieuw op te rakelen als wij niet weten waar dit uiteindelijk toe moet leiden. Daarom vind ik dit een ingewikkelde motie.

Ik wil de Kamer niettemin tegemoetkomen. Het ministerie van Economische Zaken heeft een wetsvoorstel in voorbereiding dat in het kader van de Mededingingswet nadere gedragsregels voor markt en overheid zal stellen. Dit wetsvoorstel wordt binnenkort voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Ik zal bezien of wij in samenhang met dit wetsvoorstel van het ministerie van Economische Zaken een wetsvoorstel moeten voorbereiden voor de verruiming van de Vpb-plicht voor overheidslichamen. Ik hecht er wel aan om eerst de voorstellen van het ministerie van Economische Zaken af te wachten, zeker ook omdat in de overweging van de motie zo de nadruk wordt gelegd op het concurrentiemotief. Overigens vind ik dit persoonlijk een wat eenzijdige benadering.

De heer Essers (CDA):

In de motie wordt om een notitie gevraagd. Mag ik de staatssecretaris vragen om aan de hand van het wetsvoorstel van het ministerie van Economische Zaken een notitie op te stellen over de vraag hoe zich dit verhoudt ten opzichte van de belastingheffing? Ik wil dit graag in een ander vaarwater krijgen, opdat wij hierover op een rustige manier kunnen discussiëren, los van een concreet voorbeeld. Dit is mijn inzet.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal de Kamer zo'n notitie toesturen, maar het is nauwelijks mogelijk om dit los van elkaar te zien. Ik geloof niet dat wij deze discussie los van alle voorbeelden kunnen voeren. Wij hebben dit traject al een paar jaar geleden afgelegd. Voorzitter. De minister zegt nu: het komt goed. Hij zal u een notitie toesturen.

De voorzitter:

Wij houden u aan uw woorden.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. De heer Essers heeft gevraagd of de levensloopregeling invloed heeft op de keuze voor een rechtspersoon. Dit zou kunnen, maar de keuze voor een rechtsvorm wordt op veel verschillende manieren beïnvloed. Ik zit niet zo zwaar in die rechtsvorm neutraliteit. Het is ook waar dat veel bv's bijdragen aan een verdere juridische professionalisering van het economisch verkeer. Ik vind dat wij in de gaten moeten houden dat er een globaal evenwicht blijft bestaan. Wellicht komen wij hier in het kader van tarief box 2 nog eens over te spreken. Ik zeg in alle eerlijkheid dat ik niet weet of dit doorslaggevend is.

Ik zeg u toe dat wij bij de invoering van de openbare vennootschap nog eens goed zullen bezien of deze vorm evenwichtig uitpakt bij bedrijfsopvolgingen.

De heer Biermans heeft gevraagd naar het onderzoek van de Wereldbank naar administratieve lasten. Ik heb al schriftelijk laten weten dat wij anders meten; wij zijn heel "sophisticated" met het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf en Actal die een en ander in de gaten houdt. Wij zullen hier niettemin grondig naar kijken, want ik vond dit wel een opvallend signaal al is het onderzoek tot stand gekomen met behulp van een adviseur bij een accountantsbureau. Het was erg kort door de bocht, maar dit signaal is toch serieus genoeg om op te pakken.

De heer Biermans (VVD):

Ik wil er graag op wijzen dat wij ook maar een staatssecretaris van Financiën hebben.

Staatssecretaris Wijn:

Ja, gelukkig wel.

De heer Biermans heeft verder gevraagd naar de beroepspensioenregelingen en de Wet VPL. Het is waar dat een pensioenregeling "tout court" onzuiver is als niet aan het nieuwe kader wordt voldaan. Wij zullen hier nog eens naar kijken. Overigens voeren wij hierover overleg met de Unie van Beroepspensioenregelingen. Die regelingen kennen natuurlijk wel wat bijzondere karaktereigenschappen. Zo is de premie soms afhankelijk van de omzet en ontbreekt een werknemer-werkgeverrelatie. Wij zullen bezien of hier in de praktijk nog een aanpassing nodig is.

Ook is er gevraagd naar de administratieve lasten in verband met de jaarrekeningen. Wij willen voor kleinere ondernemingen de eisen voor de commerciële en fiscale jaarrekening volledig gelijk maken. In het eindplaatje mag het dan niet uitmaken of de fiscale jaarrekening commercieel is gemaakt of andersom, als de jaarrekening maar wel een goede grondslag biedt om belasting te heffen en om inzicht te krijgen in de situatie van de onderneming. Dit is ingewikkeld en wij zijn hierover in overleg met het ministerie van Justitie.

De heer Biermans stelde, voortbordurend op het initiatief van de heer Schuyer van twee jaar geleden, een vraag over de stadsherstellichamen. De vragen zijn onlangs bij Brussel ingediend. Wij verwachten dat die in de loop van het jaar beantwoord zullen worden. Zonder goedkeuring van Brussel kan de maatregel voor monumenten niet in werking treden. Ik hoop dan ook dat Brussel snel zal antwoorden.

De bpm en de Luxemburgroute. De bpm is niet geharmoniseerd in de Europese Unie. Nederland kan hierover dus binnen de grenzen van het verdrag zelf beslissen. Dat betekent dat er geen wetstechnische belemmeringen zijn. Het is allerminst eenvoudig, maar dat neemt niet weg dat wij de Kamer een wetsvoorstel zullen voorleggen. Voor een aanpassing van de constructie is geen wetswijziging nodig.

Hoe om te gaan met de Vpb-plicht voor woningbouwcorporaties? Woningbouwcorporaties hebben een maatschappelijke taak, maar ontplooien tegelijkertijd ook commerciële activiteiten. Als uit de discussie met minister Dekker over de precieze taakafbakening van woningbouwcorporaties blijkt dat de Vpb-plicht te ver gaat, kunnen wij, binnen de fiscale randvoorwaarden voor staatssteun, bezien of de regeling versoepeld moet worden. Wij kunnen niet één op één aansluiten bij de definitie van het ministerie van VROM, omdat het binnen de fiscale regels moet passen. Als een woningbouwcorporatie – ik gebruik nu lekentaal – onder de vrijemarktgrens aan studenten verhuurt, dan valt dat niet onder de definitie van tijdelijke verhuur. Bij tijdelijke verhuur moet worden gedacht aan een verhuurder die een appartement verhuurt om het na korte tijd met winst te kunnen verkopen. De 80/20-grens werkt hierbij ook mitigerend, want bijvoorbeeld wijkgebouwen vallen daardoor ook onder de regeling. Volgens mij wordt de soep dus niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend.

De heer Rabbinge (PvdA):

De soep wordt misschien niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend, maar het antwoord van de staatssecretaris neemt mijn aarzeling toch niet helemaal weg. Moet je hiermee wel beginnen als het risico bestaat dat je de regeling later moet terugdraaien? Wij moeten nu de keuze maken tussen "nee, tenzij" en "ja, mits". Ik denk dat wij moeten kiezen voor "nee, tenzij" om te voorkomen dat er later problemen ontstaan. Is de staatssecretaris bereid om de regeling te temporiseren? Het is overigens mogelijk om de regeling pas over een jaar in te voeren en tegelijkertijd de wet onverkort te handhaven.

Staatssecretaris Wijn:

Dat gaan wij niet doen. De regeling zou al twee jaar geleden worden ingevoerd. In het Regeerakkoord was hieraan bovendien een budgettaire taakstelling verbonden. Twee rondes overleg met de woningbouwcorporaties hebben niets opgeleverd en daarom hebben wij dit voorstel ingediend. Ik ga ervan uit dat mijn inspecteurs op basis van het afwegingskader uit de wet heel goed kunnen bepalen of het wel of niet een commerciële activiteit is.

Ik begrijp heel goed dat de woningbouwcorporaties er alles aan doen om het te rekken, maar: al te wijs is nooit begonnen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Dat is natuurlijk helemaal waar. Daarom is het ook zo verstandig dat de staatssecretaris een notitie heeft toegezegd.

Staatssecretaris Wijn:

Laat ik er nog iets aan toevoegen: al te wijs is nooit begonnen; al te dwaas is onbezonnen. Al te dwaas zijn wij zeker niet.

De heer Rabbinge (PvdA):

Ook dat is helemaal waar. Ik blijf er echter bij dat het aanbeveling verdient om te bezien of het mogelijk is om de invoering uit te stellen tot 1 juli, het moment dat de notitie naar de Kamer gestuurd moet zijn. Wij kunnen dan op dat moment een definitieve beslissing nemen.

Staatssecretaris Wijn:

De beslissing om belasting te gaan heffen wordt vanavond genomen. Dat laat onverlet dat wij in het eerste halfjaar gaan onderzoeken wat de praktische gevolgen zijn.

De heer Rabbinge (PvdA):

Wij zijn het eens over de belastingheffing. Over commerciële activiteiten moet natuurlijk btw worden geheven. Wij spreken nu over de manier waarop wij de belastingheffing introduceren. Dat is ook de reden dat ik de staatssecretaris vraag om een halfjaar respijt. Daardoor kunnen wij het op een goede manier implementeren.

Staatssecretaris Wijn:

Prima.

De heer Rabbinge (PvdA):

De staatssecretaris zegt "prima". Ik ga ervan uit dat hij daarmee instemt met mijn voorstel.

Staatssecretaris Wijn:

Voor de stenograaf merk ik eerst maar op dat de heer Rabbinge Vpb bedoelt en niet btw. Wij spreken hierover verder in het eerste halfjaar na de invoering.

Als de motie-Schuyer c.s. wordt aangenomen, zal ik het kabinet adviseren om haar niet uit te voeren. In de motie staat namelijk dat álle in erfpacht gegeven percelen kleiner dan de gemiddelde omvang recht geven op vrijstelling van de overdrachtsbelasting, de Successiewet enzovoort. Heel Amsterdam bestaat uit dat soort percelen! Dat zijn vaak erfpachten die heel lang duren, soms 50 jaar of eeuwigdurend, en in dat geval ligt het economisch eigendom de facto bij de erfpachter. Juist op het moment dat het economisch eigendom is overgedragen, komen wij terecht in de postzegelproblematiek. Dat betekent dat er de facto kleine stukjes van landgoederen zullen worden verkocht. Verhuur en tijdelijke erfpacht worden in dit wetsvoorstel overigens wel toegestaan. Als de erfpachtconstructie zo is vormgegeven dat het bijna verkoop is, gebeurt juist wat de heer Schuyer en ik willen voorkomen, namelijk afbrokkeling van de landgoederen.

Ik wil de heer Schuyer tegemoetkomen, want het kabinet is er zeker niet bij voorbaat op tegen om de landgoedbezittende klasse fiscale faciliteiten toe te staan. Wij zijn er niet op tegen om de bezitters van een landgoed een fiscaal voordeel te geven, want wij beseffen ook hoe groot de natuurwaarde en de cultuurhistorische waarde van landgoederen is. Aan dit wetsvoorstel is echter een hele geschiedenis verbonden. In het verleden hebben sommige landgoedbezitters immers op een oneigenlijke manier gebruikgemaakt van fiscale faciliteiten. In 2000 is daarom besloten om de regelgeving aan te scherpen. In dit wetsvoorstel wordt het weer versoepeld.

Ik bied de heer Schuyer aan om de Kamer een brief te sturen waarin ik nogmaals de techniek uitwerk. Aan de hand van die brief kunnen wij deze discussie eventueel voortzetten.

De heer Schuyer (D66):

Het voorbeeld van Amsterdam is natuurlijk ongelukkig, want daar bevinden zich geen landgoederen. In tweede termijn heb ik al gezegd dat ik het een ingewikkeld technisch voorstel vind. In de briefing is het punt van de landgoederen en natuurbeheer overigens helemaal niet aan de orde geweest. Verder zijn de betrokken organisaties rijkelijk laat met hun vragen en opmerkingen bij ons gekomen. Met het oog daarop neem ik het aanbod van de staatssecretaris aan. Ik wacht de brief af en houd mijn motie aan. Ik wijs de staatssecretaris er nog wel op dat in de motie de intentie wordt verwoord die ligt achter punt 1 op blz. 6 van de schriftelijke beantwoording. Dat is de kern en ik kan mij dan ook niet goed voorstellen dat deze kwestie de staatssecretaris zo zwaar op de maag ligt dat ze moet leiden tot crisisberaad in de ministerraad van aanstaande vrijdag.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Schuyer stel ik voor, zijn motie (30306, E) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Wijn:

Ik gebruikte juist het voorbeeld van Amsterdam, omdat wij niet zouden moeten willen dat het bij de landgoederen straks net zo gaat als in Amsterdam.

Ik heb twee keer met de betrokken organisatie gesproken. Zij heeft daarmee bij mij ruimere toegang gekregen dan menig andere organisatie. Ik erken onmiddellijk dat het voorstel voor gebouwen ouder dan 25 jaar enigszins willekeurig is. Als een erfpachtconstructie de facto neer kan komen op verkoop, bevorder je eigenlijk verbrokkeling. Het wordt dan namelijk de vraag in hoeverre het hoofdhuis nog invloed heeft op dat kleine stukje perceel.

Ik zal de Kamer hierover een brief sturen aan de hand waarvan wij verder kunnen discussiëren. Ik stel het verder zeer op prijs dat de heer Schuyer zijn motie aanhoudt.

Voorzitter. De heer Biermans vroeg naar de positie van een zwembad voordat dat door de gemeente wordt geprivatiseerd. Bij een geprivatiseerd zwembad kan natuurlijk niet langer sprake zijn van overheidshandelen. Als een gemeente van een geprivatiseerd zwembad diensten afneemt, kan daarover dus btw verschuldigd zijn. De betaling is dan immers een vergoeding voor een geleverde prestatie. Of je die vergoeding een subsidie noemt, doet daar niets aan af. Hierover is veel jurisprudentie, aangezien hierover tot en met de Hoge Raad is geprocedeerd. Op dit moment wordt met de VNG overlegd over de vraag in hoeverre de betalingsvoorwaarden die aan die subsidie of bijdrage worden gesteld, hierbij een rol kunnen spelen.

De minister fluistert mij in dat het btw-compensatiefonds hierbij wellicht ook een rol kan spelen. Ik kan dat op dit moment niet overzien, maar ook dat punt zal in de brief worden meegenomen.

De heer Biermans (VVD):

Wat bedoelt de staatssecretaris precies met: zal in de brief worden meegenomen? Mijn vragen hierover richtten zich namelijk op het recht van de gemeente op een bijdrage uit het btw-compensatiefonds. Een gemeente heeft dat recht als zij beschikt over een niet-geprivatiseerd zwembad. Als een zwembad wordt geprivatiseerd, loopt een gemeente tegen die verhoging van de btw aan. Kan de gemeente de btw verrekenen omdat zij als ondernemer optreedt of is het btw-compensatiefonds van toepassing?

Staatssecretaris Wijn:

In het algemeen handelt een gemeente dan niet meer als overheidsorgaan. Het is dan dus geen overheidshandelen meer, omdat de gemeente handelt als een privaatrechtelijke klant. Wij zullen over dit voorbeeld van schuring tussen markt en overheid met de VNG verder spreken.

De heer Biermans (VVD):

De brief van de VNG dateert van juni 2005. Wanneer zal die brief worden beantwoord?

Staatssecretaris Wijn:

In het eerste kwartaal van 2006.

De heer Biermans (VVD):

Ik maak van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te herhalen die nog niet door de staatssecretaris zijn beantwoord.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de omzetting afgewaardeerde vorderingen en hybride vorderingen in aandelenkapitaal heeft de staatssecretaris mij een brief toegezegd. Ik zou die brief voor vandaag ontvangen, maar ik heb hem nog niet gezien. Wij komen hier ongetwijfeld later nogmaals over te spreken, maar ik wil de staatssecretaris toch vragen om die brief spoedig naar de Kamer te sturen.

De tweede vraag betrof de stadsherstellichamen. In het kader van het Belastingplan 2006 heb ik gevraagd of alle activiteiten onder de vrijstelling vallen – daar heb je hem al weer.

Dan heb ik als nabrander nog een laatste vraag, namelijk of de staatssecretaris een concept van een handhavingsconvenant kan overleggen.

Staatssecretaris Wijn:

Als het goed is, is de brief over de budgetneutraliteit van Werken aan Winst vanochtend bij u aangekomen. Ik heb hem zelf ergens zien liggen. Het ging u om de vraag of het bedrag dat wij hebben vermeden als budgettaire derving door het wetsvoorstel inzake afgewaardeerde vorderingen, mag worden gebruikt als financiering voor een verlaging van het Vpb-tarief.

De heer Biermans (VVD):

Ik begrijp dat de brief er nog niet is. In de Handelingen staat precies wat ik heb gevraagd, dus het is misschien handig om die nog even in te zien en dan de brief op te stellen.

Staatssecretaris Wijn:

De brief ligt bij de Kamer.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb geen brief gezien, en de collega's volgens mij ook niet.

Staatssecretaris Wijn:

De brief is er; ik heb hem zelf ook zien liggen, met mijn handtekening er onder.

Over het wetsvoorstel inzake de afgewaardeerde vorderingen merk ik op dat wij voor het tussentijdse regime, waarin niet beide afwaarderingsmethodieken mochten gelden, hebben vermeden geld uit te geven. De minister van Financiën vindt dat dit geld niet mag worden gebruikt voor tariefverlaging. Dat staat ook in het regeerakkoord. Wat betreft de stadsherstellichamen kan men, zolang Brussel een en ander nog niet heeft goedgekeurd, voor activiteiten als monumentenherstel nog geen gebruik maken van de vrijstelling. Er is nog geen standaard uitontwikkeld op het gebied van de standaardconvenanten. Ik weet niet in hoeverre ik de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zou schenden door aan het verzoek van de heer Biermans te voldoen. Ik moet even op mij laten inwerken of dit wel of niet kan, maar ik kom er graag op terug.

De heer Biermans (VVD):

Ik vind dit antwoord wel heel bijzonder. Wij hebben vandaag besproken dat handhavingsconvenanten er zijn om gelijkheid te creëren. Ik denk dan dat openheid over die convenanten helemaal op zijn plaats is, zodat wij in elk geval kunnen toetsen hoe het met de gelijkheid staat.

Staatssecretaris Wijn:

Alles wat in openheid kan, zullen wij in openheid doen, maar ik kan nu niet overzien of in sommige handhavingsconvenanten individuele informatie over de onderneming staat, die niet openbaar mag worden. Ik kan mij voorstellen dat u er meer over wilt weten, dus ik laat mij even juridisch-ambtelijk adviseren over de vraag op welke wijze dit mogelijk is. Ik kan het niet meteen toezeggen, maar ik zeg wel toe dat wij transparant zullen zijn waar wij kunnen.

De heer Biermans (VVD):

Daar kan ik goed mee leven, want ik zou absoluut niet willen dat u de geheimhoudingsplicht zou schenden.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. De heer Van Raak heeft een beschouwing gehouden over concurrentie binnen Europa. Wij kwamen beiden tot dezelfde conclusie: er is concurrentie, en die is hard.

De heer Schuyer heeft gevraagd naar een inventarisatie van de successiewetgeving in andere landen van de Europese Unie. Welnu, wij gaan de successiewet niet herzien. Men heeft mij ambtelijk gemeld dat wij niet stelselmatig bijhouden wat er in andere EU-landen gebeurt, dus dat zou via het IBFD moeten gebeuren. Dat kost wat geld, maar als de heer Schuyer het graag wil, zeg ik het hem graag toe.

De heer Schuyer (D66):

Ik wil het graag.

Staatssecretaris Wijn:

Dan krijgt u die inventarisatie, en ook voor de dividendbelasting. Wij doen dan niet moeilijk.

De heer Van Middelkoop vroeg hoe de kinderkorting precies wetgevingstechnisch wordt geregeld. Welnu, ik wil het via een fiscale wet regelen. Het kon niet meer door middel van een novelle, omdat die formeel langs de Raad van State moet, maar de eerstvolgende wetgevingsmogelijkheid zullen wij gebruiken om met ingang van 1 januari 2006 de kinderkorting te verhogen, met terugwerkende kracht.

Alle woordvoerders hebben iets gezegd over de termijn van één jaar wat betreft de biobrandstoffen. Ik kan niet anders dan daarvan akte nemen. Van de heer Rabbinge heb ik een interessant artikel gekregen uit de Wageningen Update over bio-ethanol en het halen van brandstof uit stro. Het las als een Kijk, en ik ben er meteen lekker in gaan zitten lezen. De discussie over het bijmengen moet worden gevoerd met staatssecretaris Van Geel. Ik vind het heel moeilijk om daar iets over te zeggen. Thans staat het percentage op 2. De accijns blijft onze aandacht houden. De VVD-fractie in de Tweede Kamer heeft ooit het plan geopperd om binnen het rekeningrijden te differentiëren naar milieubelasting en veiligheid van de auto. Wellicht zijn dat modaliteiten die op termijn in het rekeningrijden kunnen worden meegenomen.

Dan kom ik op het punt van het "kapitaal in de dode hand". Een aantal aanbevelingen van het Innovatieplatform hebben wij al gematerialiseerd. Wij willen andere ideeën altijd bezien. Ik vind het heel moeilijk om kapitaal dat dood is, te activeren. Wij kunnen moeilijk een soort vermogensbelasting in het leven roepen voor het algemeen nut beogende stichtingen en instellingen, met een soort strafheffing indien men het vermogen niet uitgeeft. Tegelijkertijd is er sprake van vrijstelling, dus je kunt bijna alleen maar fiscale zaken in negatieve zin bedenken om het algemene nut beogende instellingen te prikkelen tot bepaald gedrag. Zeker nu wij de schenkings­tarieven tot nul hebben teruggebracht, geven wij een bepaalde mate van fiscale sturing uit handen. Dat geef ik onmiddellijk toe.

De heer Rabbinge (PvdA):

U hebt met uw opmerking over de tante Agaathregeling wel iets uitgelokt. Het is een betrekkelijk succesvolle activiteit geweest. Er zijn meer van dergelijke modaliteiten mogelijk. U vindt het knap lastig, maar op het moment dat je zien dat het "kapitaal in de dode hand" groeit, zou het voor onze economische ontwikkeling bijzonder plezierig zijn om een en ander te realiseren, met name voor de activiteiten waar het gaat om maatschappelijke doelen. Het Innovatieplatform is met wat ideetjes gekomen. Er zijn tal van ideeën binnen de desbetreffende gremia. Als u een positieve grondhouding heeft ten opzichte van die gedachten, ben ik bereid om u een stuk of tien van die ideeën toe te sturen.

Staatssecretaris Wijn:

Ideeën zijn altijd welkom, dus dat is prima!

De heer Rabbinge heeft ook enkele opmerkingen gemaakt over de regulerende energiebelastingen. Wij moeten geen woordspelletjes spelen, maar wij spreken niet meer van regulerende energiebelasting, maar van energiebelasting, juist om de reden waarop zijn opmerking betrekking had. Het doel van de energiebelasting is formeel, mede naast de gedragseffecten, de schatkist te vullen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Het ging inderdaad om verbreding van de belastinggrondslag, maar in de notities staat nog letterlijk: regulerende energiebelasting.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is dan de macht der gewoonte, want wij spreken niet meer over de REB, maar over de EB.

Ik geef de dank die is uitgesproken jegens de ambtenaren van Financiën graag door. Tegen de heer Biermans zeg ik: vanzelfsprekend zijn dit fiscale beschouwingen, want dat klinkt iets chiquer dan gewoon de behandeling van het Belastingplan.

De heer Essers (CDA):

Ik wil graag precies van de staatssecretaris weten wat hij vindt van de motie-Essers. Gaat hij deze uitvoeren? Dan breng ik haar niet in stemming. Of wil hij dat de Kamer er een uitspraak over doet?

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal de motie uitvoeren. U weet hoe ik erover denk, en u krijgt er een keurige notitie over. Dan kunnen wij ordentelijk verder spreken over de zaak. Ik zeg dus toe, te voldoen aan het dictum van de motie.

De heer Essers (CDA):

U weet ook hoe wij erover denken. Ik trek de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Essers c.s. (30306/30307, D) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen 30306 en 30307 worden zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van de SP en GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend, dat zij geacht wensen te worden zich niet met de wetsvoorstellen te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven