Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet bodembescherming en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen (29462).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van harte welkom.

De heer Putters (PvdA):

Voorzitter. Ik maak mijn opmerkingen over deze wet in aanwezigheid van mijn opa en oma. Dat onderstreept nog maar eens het belang van deze wet voor toekomstige generaties!

"Vrouwen in het Twentse dorp Goor, waar veel asbest is verwerkt in paden, wegen en erven, lopen vijf keer meer risico op een zeldzame vorm van longkanker dan normaal. Bij mannen is dat risico twee keer zo hoog. Het Twentse plaatsje kampt met hoge concentraties van het materiaal door de vestiging van het bedrijf Eternit, dat jarenlang asbesthoudende bouwmaterialen produceerde. Veel afval werd gebruikt om wegen en paden te verharden en om sloten te dempen. Inwoners van Goor konden het spul gratis afhalen om thuis te gebruiken." "Staatssecretaris van Geel is geschrokken van de resultaten. Hoeveel geld er ook nodig is om de rommel verder op te ruimen, het komt er gegarandeerd. Het ministerie betaalde al zo'n 70 mln. voor de schoonmaak en daar maakten zo'n 1300 mensen in en rond Goor gebruik van. Zo snel mogelijk moet nog worden uitgezocht hoeveel er nog onder de grond ligt. Het bedrijf Eternit uit Goor moet volgens Van Geel meebetalen, maar weigert dat." Zo meldde het Algemeen Dagblad eerder deze maand.

De vrouwen van Goor wisten het niet. Wij ook niet. Wel dat asbest slecht voor de gezondheid is, maar niet dat het daar overal in de grond zit op de route naar school en dat dit dodelijke consequenties kan hebben. Hoewel de kennis over de effecten van asbest breed bekend is, werd het gebruik ervan jarenlang oogluikend gedoogd en werd de noodzaak van saneringen niet op tijd gesignaleerd. Het voorbeeld laat zien hoe wezenlijk het is om vervuilde grond te signaleren en de noodzaak tot sanering onafhankelijk te beoordelen. Het voorbeeld laat in onze ogen ook zien hoe belangrijk de aansturing van de bodemsaneringen is. Het is cruciaal dat de afweging om al dan niet tot bodemsaneringen over te gaan op een dusdanige manier wordt gemaakt dat het de individuele en actuele belangen van lokale overheden, bedrijven en burgers overstijgt. Gebeurt dat niet dan kost het de samenleving in een extreem geval, zoals in Goor, mensenlevens, en daarnaast vele miljoenen euro's om het alsnog op te ruimen. In de kern heb ik daarmee de zorgen van de PvdA bij dit wetsvoorstel verwoord. Wij steunen het doel van het wetsvoorstel en van de staatssecretaris om de aanpak van de bodemsanering zo te regelen dat alle ernstige gevallen van bodemverontreiniging binnen afzienbare tijd gesaneerd of beheerst kunnen worden. Er zijn in de huidige situatie nog teveel problemen ten aanzien van de organisatie, financiering en uitvoering van saneringen. Dit wetsvoorstel moet er in voorzien dat de saneringen sneller, goedkoper en met particuliere investeringen plaatsvinden. Mijn fractie wil vandaag drie punten aan de orde stellen.

Het eerste punt is de signalering van de noodzaak van spoedeisende bodemsaneringen. Wanneer is bodemsanering spoedeisend? Was het dat in Goor al langer? De staatssecretaris geeft in de memorie van antwoord aan dat het ministerie van VROM nadere criteria in ontwikkeling heeft om het begrip spoedeisendheid te concretiseren, maar dat is nog geen praktijk. De PvdA-fractie vraagt de staatssecretaris snel meer duidelijkheid te geven over de situaties waarin spoedeisende sanering noodzakelijk is en over de wijze waarop de vele betrokken belangen gewogen moeten worden bij het besluit tot het uitvoeren van saneringen. Als nu aan tien gemeenten wordt gevraagd wat hun top tien noodzakelijke bodemsaneringen is dan krijg je tien verschillende interpretaties van spoedeisendheid en noodzakelijkheid. Wij krijgen signalen dat er een impasse is en blijft zolang het saneringscriterium niet scherper wordt aangegeven. Wanneer kunnen wij de uitgewerkte criteria verwachten en wat betekenen ze voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel? Wat gebeurt er als deze criteria of de bodemprestatieafspraken niet worden gehaald?

Aangezien het saneringscriterium per AMvB geregeld wordt en het de uitvoerbaarheid van de wet sterk zal bepalen, willen wij nog de bevestiging dat die AMvB ook aan dit huis wordt voorgelegd. Wij willen kunnen beoordelen of het voldoende is om te voorkomen dat volksgezondheid en leefkwaliteit het onderspit delven in de afweging met andere belangen. In een brief aan de Tweede Kamer d.d. 7 november jl. geeft de staatssecretaris aan dat enkel nog de AMvB's "die er toe doen", zullen worden voorgehangen. Nog afgezien van ons oordeel over de wijze waarop dat bepaald zou moeten worden, zou ik van de staatssecretaris graag horen of wij het vandaag over iets hebben "dat er toe doet".

De regering heeft de verlichting van administratieve lasten, decentralisatie en beleidsvrijheid als leidmotief voor haar beleid gekozen. Dat kan in onze ogen alleen als er een duidelijk afwegingskader door de regering wordt meegegeven voor situaties waarin volksgezondheid en milieu in het geding zijn. Voorkomen moet worden dat zij in de strijd met economische, infrastructurele en andere belangen het onderspit delven. Deze staatssecretaris lijkt soms zijn voorganger Pronk te verwijten dat hij te veel milieuregels stringent heeft verankerd. Mijn fractie wil hier nog eens benadrukken dat diezelfde minister Pronk daarbij de volksgezondheid op het oog had. Natuurlijk kun je erover twisten hoe je daar vervolgens in regelgeving mee omgaat, maar dan zouden wij wel van deze staatssecretaris willen weten hoe hij voorkomt dat spoedeisende saneringen niet tijdig gesignaleerd worden en vervolgens, zoals in Goor, tot hoge financiële kosten en negatieve gezondheidseffecten leiden.

Dit alles raakt aan mijn tweede punt, namelijk de bredere sturingsfilosofie van de regering en meer in het bijzonder de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de overheid, bedrijfsleven en burgers. Er is bij de bodemsaneringen sterk ingezet op cofinanciering tussen overheid en bedrijfsleven, maar in de praktijk blijkt de haalbaarheid daarvan sterk tegen te vallen. Dat bleek opnieuw in het voorbeeld van Goor, hoewel daar nog flink over de financiering wordt gesteggeld. De sanering van de spoedeisende locaties blijft te sterk achter en dan hebben wij het nog niet over de sanering van duizenden andere niet spoedeisende vervuilde locaties.

De Algemene Rekenkamer concludeerde eerder dit jaar in een vernietigend rapport over de bodemsaneringen dat een goede sturingsfilosofie ontbreekt waarmee dit probleem effectief kan worden aangepakt. De Rekenkamer stelt dat de huidige aansturing faalt op bijna alle aspecten: financieel, juridisch en organisatorisch. Voor effectieve uitvoering van saneringen moeten op rijksniveau scherpere kaders worden gesteld waarbinnen lagere overheden worden gecontroleerd. De staatssecretaris reageerde – ik vat hem enigszins kort door de bocht samen – met: ik ben het niet met de Algemene Rekenkamer eens. Dat is te gemakkelijk. Zijn argument dat lagere overheden maximale vrijheid moeten hebben om met lokale partijen tot oplossingen te komen, houdt ons argument, en dat van de Rekenkamer, overeind dat het signaleren en overgaan tot bodemsaneringen om meer centrale sturing vraagt in het belang van de volksgezondheid en het milieu. Goor spreekt wat dat betreft boekdelen!

Wij nodigen de staatssecretaris uit om op de volgende, misschien wat scherpe stelling te reageren; zolang de staatssecretaris van Milieu geen scherpere kaders aangeeft voor het afwegen van de vele belangen die bij bodemsaneringen een rol spelen en niet centraler aanstuurt wanneer en hoe de bodemsaneringen moeten plaatsvinden, accepteert hij doelbewust een structureel tekort op het terrein van de volksgezondheid en de leefkwaliteit. Graag een scherpe inhoudelijke reactie van de staatssecretaris.

Binnen de sturingsfilosofie is het ook van belang te kijken naar de inzet van instrumenten voor bodemsanering. Daarbij zou de PvdA-fractie juist een flexibeler benadering willen zien. Wij pleiten voor meer ruimte voor en investeringen in de ontwikkeling van alternatieve, op biologische methoden gebaseerde instrumenten. In onze ogen biedt dit wetsvoorstel daarvoor een uitgelezen kans, omdat de bodemsanering veel meer gekoppeld wordt aan de functies die de grond speelt of moet spelen. Dat betekent dat niet enkel meer het signaleren van een stof of levend organisme in de grond reden voor sanering is, maar dat ook gekeken wordt naar de functie van de grond, dus waar de grond voor wordt gebruikt of gebruikt gaat worden. Ook de Europese Milieuagenda heeft als doel hierbij alternatieve instrumenten voor bodemsanering te ontwikkelen en in te zetten. Het recente rapport van de SER Milieu als kans doet hiervoor allerlei suggesties. Op langere termijn bevordert dat de effectiviteit en snelheid van de bodemsaneringen. Is de regering bereid hierin meer te investeren en meer ruimte te bieden voor experimenten? Op welke wijze moedigt de staatssecretaris dat aan, net als de daadwerkelijke toepassing van beschikbare kennis en kunde over alle kokers van Ruimtelijke Ordening, Milieu, Economie en Volksgezondheid heen? Vraagt dit niet om meer centrale prikkels vanuit VROM richting de lagere overheden en bedrijven? Het gaat niet vanzelf. De ontwikkelingén toepassing van innovaties dienen volgens ons sterker gestimuleerd te worden en onderdeel te zijn van de sturingsfilosofie.

Mijn derde en laatste punt haakt aan bij de sturingsfilosofie. Ik heb het nu over dubbele petten bij de uitvoering. Specifiek wil ik ingaan op die dubbelepettenproblematiek. In het wetsvoorstel wordt naar ons idee wel veel in één hand gelegd: het signaleren van de noodzaak tot bodemsanering, de opstelling van saneringsplannen, de beoordeling of deze plannen adequaat zijn, de uitvoering ervan en het toezicht op de effectieve uitvoering liggen te veel op dezelfde plek. Hoe meer er in één hand ligt, des te meer schaadt deze situatie van dubbele petten de onafhankelijkheid van de uitvoering en controle. Ons bereiken ook signalen dat de gemeentelijke afdelingen Milieu in de praktijk vaak tegelijkertijd adviseur zijn rond de aanpak van bodemsaneringen bij bouwplannen en infrastructurele projecten, en tevens zelf ontwikkelaar van dergelijke plannen zijn. Aan het bedrijfsleven en bijvoorbeeld de milieukundige adviesbureaus stellen wij scherpe eisen om dergelijke rolvermenging tegen te gaan. Zouden wij diezelfde eisen niet ook scherper aan onze eigen overheden moeten stellen? Treden hier geen rolvermenging en belangenconflicten op, of ten minste het risico daarop?

In zijn memorie van antwoord bij onze schriftelijke vragen gebruikt de staatssecretaris opnieuw de argumenten van de vermindering van administratieve lasten en het belang dat eraan gehecht moet worden dat lagere overheden de ruimte hebben om zelf afwegingen te kunnen maken. Wij begrijpen dit, maar vinden ook dat wat mager. Lagere overheden hebben met veel partijen en vaak tegengestelde economische belangen, huisvestings-, volksgezondheids- en leefbaarheidsbelangen te maken. De afweging daartussen moet zorgvuldig plaatsvinden. Dat vraagt om een helder besluitvormingskader, met een duidelijke rollenscheiding van de betrokken partijen. Laat ik de vrouwen van Goor hier nog een keer in herinnering roepen. Het mag niet zo zijn dat bodemsaneringen aan de grillen van lokale politieke, financiële of sociale omstandigheden worden overgeleverd. De VROM-Inspectie heeft dan wel de taak om toe te zien op de adequate uitvoering van de saneringen, maar wij vragen ons af hoe sluitend die controles zijn en of deze niet meer het karakter hebben van hier en daar door het ijs prikken en achter incidenten aanlopen. Heeft de Inspectie ook wel de mankracht om dat meer sluitend te kunnen doen? Kortom, waarom trekt de regering de verschillende signalerende, uitvoerende en controlerende rollen niet wat meer uit elkaar, zodat wij de zaken meteen aan de voorkant goed regelen en niet via de Inspectie achteraf moeten constateren dat het misgaat?

Ik sluit af met te memoreren dat wij hier een half jaar geleden met iets meer irritaties tegenover elkaar stonden. Deze Kamer had kritiek op de werkwijze van de staatssecretaris en op de manier waarop met de behandeling van het wetsvoorstel in dit huis werd omgegaan. Wij hebben daarover in juli met elkaar gesproken naar aanleiding van het wetsvoorstel over de handhavingstructuur. Onze kritiek was zowel inhoudelijk als procedureel van aard. Mijn fractie houdt kritiek op de inhoudelijke visie en aanpak van een aantal grote milieuproblemen, zoals de luchtkwaliteit en ook de bodembescherming. Wij steunen echter deze wet, en ook de ambities daarachter. Wij vinden wel dat de sturingsfilosofie gebaseerd moet zijn op een duidelijkere inhoudelijke visie op de borging van het volksgezondheidsbelang en de leefkwaliteit. Administratieve lastenvermindering en beleidsvrijheid voor gemeenten en provincies zijn daaraan ondergeschikt. Die visie missen wij te veel. Op procedureel vlak zijn wij echter positiever gestemd geraakt. Wij bemerken een grotere precisie en bereidwilligheid van de kant van de regering bij de beantwoording van onze vragen. Wij zijn daar blij mee. Het maakt dat wij vandaag het antwoord van de staatssecretaris met veel vertrouwen zullen afwachten.

De heer Ketting (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik graag een groet brengen aan de grootouders van mijn zeer gewaardeerde collega Kim Putters. Het is hartverwarmend om de belangstelling van de grijze generatie waar te nemen. Wel is het zo – en dit is een waarschuwend woord – dat, als dit het begin is van een nieuwe tendens, wij met de komende vergrijzingsgolf zullen moeten komen tot vergroting van de capaciteit van de publieke tribune.

Mijn fractie dankt de staatssecretaris voor de beantwoording van de door haar gestelde vragen. Daardoor kan haar inbreng in dit debat beknopt zijn. Niemand is tegen bodemsanering, dus een wetsvoorstel als het onderhavige kan dan ook snel op adhesie rekenen, en dat is ook in mijn geval aan de orde. Wel blijft nog altijd de vraag knagen hoe het zover heeft kunnen komen. Het is toch niet goed te begrijpen hoe wij in de afgelopen decennia erin zijn geslaagd ons nest te bevuilen, en dan nog wel zo'n klein nest met vele bewoners. Alle schone pogingen, alle commissies, zoals de commissie-Oele en andere schone maar onvervulde beleidsvoornemens ten spijt. Voor een goed begrip, dit is niet slechts op het conto van de overheden te schrijven. De rol die hier bedrijven en instellingen hebben gespeeld behoeft nadrukkelijk vermelding, en wel in aanklagende zin.

Mijn fractie heeft waardering voor de gekozen beleidsmatige insteek: geen incidentenbeleid meer, maar een beleid dat erop is gericht de functie van de bodem als leidend uitgangspunt te kiezen. Dit verschaft een toetsingskader dat bijdraagt aan een doelmatige aanpak. Vervolgens wordt gestreefd naar een gestructureerde samenwerking van de betrokken partijen, en dat zijn – zoals reeds gesteld – niet alleen de bestuursorganen, maar ook de relevante private partijen. Deze laatsten komen ook goed van pas in financiële zin, want de hele operatie kost geld, te veel geld zelfs. Als bij zovele goede Nederlanders huizen ook in de borst van deze staatssecretaris zowel de koopman als de dominee.

Dit probleem is duizelingwekkend. In de Milieubalans 2005 wordt gesproken van zo'n 55.000 à 65.000 locaties met ernstige bodemverontreiniging, die sanering behoeven. En dat moet dan zo'n slordige 18 mld. kosten. Het bemoedigt niet dat, als wij in het huidige tempo doorgaan, het karwei pas in 2065 is geklaard. Natuurlijk valt op deze cijfers best wat af te dingen, maar ook andere gegevens, zoals vervat in de Evaluatie Beleidsvernieuwing Bodemsanering, geven eenzelfde magnitude weer. Wij komen dus van verre, en mijn fractie heeft er begrip voor dat deze staatssecretaris met een niet geringe erfenis zit opgezadeld. Hij verdient dan ook steun als hij deze Augiasstal wil gaan opruimen.

Dit wetsvoorstel betekent een belangrijke stap daartoe. Het is daarom dat mijn fractie eraan hecht zeker te stellen dat zij en de staatssecretaris eenzelfde beeld voor ogen hebben. Naar de mening van mijn fractie kunnen de te nemen stappen compact als volgt worden weergegeven. Wat moet er gebeuren en waarom? Wat gaat dat kosten? Hebben wij dat geld? Hierbij moet ook een afweging plaatsvinden met andere milieu-investeringen. Als wij niet voldoende geld hebben, hoe komen we dan aan meer? Welke prioriteitsstelling wordt gehanteerd? Hoe vindt controle op kwaliteit en uitvoering plaats, met eventuele terugkoppeling naar het eerste punt, te weten de vraag of de continuïteit van het project op lange termijn verzekerd is.

De eerste vraag is dus: waar hebben we het over, met andere woorden wat moet er gebeuren en waarom? Uit de veelheid van bronnen komt een nog onzeker beeld van deze onderwerpen naar voren. Ook de Algemene Rekenkamer onderstreept dit en dringt aan op een adequate planning van de bodemsanering als geheel. Mijn fractie onderschrijft dit van harte. Gaarne ontvangen wij een reactie van de staatssecretaris.

Het tweede punt betreft de kosten. Wat dat betreft vliegen de miljarden ons om de oren. Zeker gezien de gewenste bijdrage van andere partijen is het scherp stellen van het benodigde budget, met een voldoende horizon van bijvoorbeeld 5 jaar voortschrijdend, noodzakelijk. Dit hangt vanzelfsprekend nauw samen met het vorige punt. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Mijn fractie heeft gedurende de afgelopen tien jaar bij herhaling aangedrongen op een geobjectiveerde prioriteitstelling bij milieu-investeringen. De milieueuro van de burger dient immers zo kosteneffectief mogelijk te worden besteed. Het wil echter maar niet lukken. Hoe en wanneer denkt de staatssecretaris een gekwantificeerde prioriteitsstelling van de te maken milieu-investeringen te presenteren die voldoende inzicht biedt aan het parlement om de beleidskeuzes te kunnen beoordelen?

Het Rijk heeft niet voldoende geld op zak. Dit houdt dus in dat andere overheden, en de private sector, zowel de eigenaren als de gebruikers, moeten bijpassen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe nu een harde verplichtende afdwingbare structuur in deze lappendeken kan worden aangebracht om een solide financiële basis tot stand te brengen? Vanzelfsprekend dient deze basis zich over een voldoende lange termijn uit te strekken. In de Milieubalans 2005 wordt aangegeven dat een verhoging van de bijdrage van marktpartijen van 50% naar 75% nodig is om de saneringsoperaties vóór 2030 te verwezenlijken. Mijn fractie zou dat gaarne beogen. Is de staatssecretaris voornemens dit na te streven en hoe denkt hij de marktpartijen tot een hogere donatie te bewegen? De Algemene Rekenkamer geeft in een antwoord op de desbetreffende vraag van de vaste commissie voor VROM van de Tweede Kamer aan dat er nog onvoldoende aandacht is voor kostenbeheersing. Gezien de omvang van de hierbij in het geding zijnde bedragen moet deze zorg op de kortst mogelijke termijn worden weggenomen. Hoe denkt de staatssecretaris dit te bewerkstelligen?

Dan kom ik nu op de prioriteitstelling. De staatssecretaris vertrouwt erop dat het gekozen uitgangspunt van de functie van de bodem zal leiden tot een goede prioriteitsstelling van de uit te voeren projecten. Mijn fractie hoopt van harte dat de staatssecretaris daarmee gelijk heeft en zeker gelijk krijgt, maar acht het toch prudent om objectieve kenmerken te hanteren. Deze zijn dan tevens van belang voor de controle of de werkelijkheid een goede afspiegeling is van het beleidsvoornemen. VROM heeft hiertoe de bodemprestatie-eenheden ontwikkeld. Kan de staatssecretaris mijn fractie informeren hoe de ervaringen hiermee zijn en of dit een toereikend instrument blijkt te zijn?

Dan kom ik nu op het zesde en laatste punt. Dit betreft de handhaving, monitoring, terugkoppeling en waarborging van de consistentie van het beleid, inclusief de daarbij behorende financiering. Mijn fractie stelt het op prijs, van de staatssecretaris een helder beeld te krijgen hoe hij deze cluster denkt in te richten. Hierbij hecht mijn fractie eraan de belangrijke rol van de VROM-Inspectie te beklemtonen. Het heeft mijn fractie gerustgesteld dat uit de brief van de staatssecretaris van 7 april jongstleden blijkt dat de VROM-Inspectie kritiek heeft geleverd op de kwaliteit van toezicht en handhaving en ook op de kwaliteit van uitvoering van de bodemsaneringsoperatie. Kennelijk zit deze dienst dicht op dit dossier, en dat moet ook zo blijven. Kan de staatssecretaris dit onderschrijven en mijn fractie de verzekering geven dat de Inspectie ook op langere termijn daartoe in staat blijft gesteld?

In dit verband wil mijn fractie nog een ander aspect in het geding brengen, te weten de integriteit. Een van de belangrijkste oorzaken van grote problemen waar wij nu mee zitten is dat het tal van actoren in het verleden aan integriteit heeft ontbroken. Het gaat er mijn fractie niet om oude koeien uit de sloot te halen of te zwartepieten, maar het verheugt haar te constateren dat de staatssecretaris hier eveneens belang aan hecht. Mijn fractie baseert dit op het inmiddels ook in dit huis aangenomen wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten, houdende regels inzake de kwaliteit van werkzaamheden in het milieubeheer en de integriteit van de daarbij betrokken uitvoerders. Graag krijgt mijn fractie de stellige verzekering van de staatssecretaris dat hij in dit dossier als een bok op de haverkist blijft zitten. De enorme offers die de samenleving zich moet getroosten vereisen dit.

Er is nog een lange weg te gaan. Mijn fractie steunt het ingezette beleid en onderstreept het belang van het gaandeweg verder ontwikkelen en verscherpen van het beleid. Daartoe vraagt zij de staatssecretaris, te verzekeren dat hij het parlement met meer dan gewone regelmaat via evaluaties wil blijven informeren over de voortgang bij het kuisen van onze bodem. Mijn fractie kijkt met belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Voorzitter. Ik maak mijn opmerkingen in aanwezigheid van mijn zoon en schoonzoon. Bodemsanering is van belang voor de toekomstige generaties. Ik denk dat wij allen op dit punt onze verantwoordelijkheid moeten nemen. Het is erg leuk dat er vandaag zoveel generaties aanwezig zijn.

De voorgestelde wijziging van de Wet bodembescherming heeft tot doel de sinds 1997 gegroeide praktijk van bodemsanering te legaliseren, waarbij de centrale doelstelling is, bodemsaneringen te versnellen. Er zijn drie hoofdonderwerpen die onderwerp van wijziging zijn. Een nieuwe saneringsaanpak leidt tot wijziging van de saneringsdoelstelling; saneren wordt goedkoper door rekening te houden met het uiteindelijk gebruik van de bodem. Ook worden de procedures in eenvoudige gevallen vereenvoudigd. Er wordt een saneringsplicht ingevoerd voor eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen, met een wettelijke basis voor een bijdrageregeling. Tot slot komt er een nieuw financieel hoofdstuk, waarin meer flexibiliteit wordt geboden aan decentrale overheden voor een programmering die aansluit bij de maatschappelijke dynamiek en met meerjarenbudgettering op basis van een saneringsplan. Derden worden gestimuleerd tot (markt)investeringen in bodemsaneringen. De bepalingen voor de handhaving door het bevoegd gezag worden aangescherpt.

Sinds dit voorstel bij de stemming in de Tweede Kamer met algemene stemmen is aangenomen, is er al weer heel wat gebeurd op dit beleidsterrein. Gelukkig hebben de ontwikkelingen wat dat betreft niet stil gelegen, ondanks het oponthoud tot de plenaire bespreking vandaag in deze Kamer. Wij willen de staatssecretaris dan ook complimenteren met zijn voortvarendheid en zijn ambities op dit terrein. Desondanks heeft mijn fractie er nog behoefte aan enkele opmerkingen te plaatsen en wat vragen te stellen die deels ook zijn opgeroepen door rapporten die dit afgelopen jaar gepubliceerd zijn op het gebied van de bodemsaneringen.

Ik doel dan op het rapport met een evaluatie van het beleid en de uitvoering tot nu toe, op het jaarverslag bodemsaneringen over 2004, waarin ook een landsdekkend overzicht van mogelijk verontreinigde locaties is opgenomen en een beschrijving van de praktijk van bodemsaneringen, de scenario's bodemsaneringsoperaties van het RIVM en het kritische rapport – mijn collega van de PvdA-fractie had het zelfs over een "nogal vernietigend" rapport en ik ben het eigenlijk wel eens met die kwalificatie – van de Algemene Rekenkamer (ARK) "Voortgang bodemsanering".

De staatssecretaris heeft zich ten doel gesteld, de bodemkwaliteit in 2030 overal geschikt te laten zijn voor gewenst gebruik, door sanering bij ernstige gevallen van verontreiniging en door beheersing van de verontreiniging als er geen direct gevaar is. Voor 2015 moeten voor 14.000 locaties met een bekend spoedeisend risico saneringsplannen zijn gemaakt, de risico's moeten beheerst zijn en de bodemkwaliteit verbeterd. Dat geldt dus voor 14.000 locaties en dient voor 2015 te gebeuren. Wat het spoedeisende risico betreft, sluit ik mij aan bij wat collega Putters vroeg: wat is nu precies de definitie van "spoedeisend"? Wat zijn de harde criteria? Of zijn de criteria in feite boterzacht?

Door de sanering te koppelen aan ruimtelijke of economische ontwikkeling verwacht de staatssecretaris dat de markt bereid zal zijn ook investeringen te doen, investeringen die naar zijn inschatting in 2030 75% van het benodigde budget zullen opbrengen. Met de ARK plaatst mijn fractie daar toch vraagtekens bij, gelet op de bereidheid van de markt tot nu toe. Is de inschatting van de staatssecretaris geloof of stellige zekerheid? Is die onderbouwd of is het wishful thinking? Waar moet eventueel de 900 mln. weggehaald worden die ontbreekt om de gestelde doelen van 2015 te behalen? Om nog maar te zwijgen van al het geld dat nodig zal zijn om de 45.000 locaties genoemd voor 2030 aan te pakken.

Overigens geeft de staatssecretaris zelf ook al aan dat mogelijk extra middelen met ICRE-geld zijn te verwerven. Wat wordt daar eigenlijk onder verstaan? Heeft de staatssecretaris al extra overlegd met het bedrijfsleven en is er al een convenant gesloten?

De ARK stelt ook vragen bij de sturingsfilosofie, decentraal wat decentraal kan en centraal wat centraal moet. Ook mijn fractie vraagt zich af hoe duidelijk deze rolverdeling is. Ik vond het opvallend, op het klimaatcongres van twee weken geleden in het Kurhaus van gemeenten te horen dat zij zo graag willen dat het Rijk bij een zo urgent en complex vraagstuk als klimaatbeheersing meer verantwoordelijkheid neemt, ook al omdat kennis over dit vraagstuk zo specifiek en ingewikkeld is. Geldt dat dan ook niet voor bodemsanering? Hoe schat de staatssecretaris het kennisniveau van gemeenten in als het gaat om potentiële risico's van bodemverontreiniging?

Over alles is natuurlijk advies in te winnen, maar leert een dossier als dat van asbest bijvoorbeeld óók niet dat kennis van risico's en daarop gebaseerde normen in de loop van de tijd kunnen veranderen? Pleit dat niet voor een meer centrale aanpak, juist omdat het onmogelijk is om op een te decentraal niveau alle expertise te integreren? Het gaat toch in dit soort gevallen om risico's die de gezondheid van mensen bedreigen en het lijkt mij een taak van de rijksoverheid om die zo klein mogelijk te houden. Graag hoor ik hierop een reactie.

Met de ARK en collega Putters blijven wij zorgen houden over de kwaliteit van het toezicht en de handhaving. Gemeenten en provincies hebben niet zelden een dubbele pet op, als uitvoerder én controleur van saneringen.

Overigens zijn wij blij dat de staatssecretaris ten aanzien van de laatste ontwikkelingen in het asbestdrama zijn verantwoordelijkheid neemt. Ik wijs er nog even op dat 15 jaar geleden drie vrouwen uit Goor met de SP het eerste proces tegen Eternit hebben gevoerd voor schadevergoeding in verband met de ziekte van hun mannen. Ik heb uit publicaties begrepen dat de staatssecretaris het nu ook zelf in overleg met Eternit gehad heeft over eventuele juridische stappen. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken. Ik dacht dat er gisteren overleg was. Is Eternit bereid om over de brug te komen, nu is aangetoond dat asbest niet alleen slachtoffers heeft gemaakt onder mensen die beroepsmatig ermee in aanraking kwamen? Het gerucht gaat dat Eternit zou betalen. Als dat zo is, wil ik graag van de staatssecretaris horen of dat ook perspectieven schept om andere vervuilers aan te pakken. Dan denk ik bijvoorbeeld aan Shell en de stort van Troost.

Nu is aangetoond dat men asbestziekte ook buiten zijn beroep kan oplopen, pleit dat dan ook niet voor een rechtvaardige compensatieregeling naast de regeling die geldt voor beroepsziekten? Een dergelijke regeling is in november 2003 al eens in deze Kamer bepleit in de motie van mijn fractiegenoot Meulenbelt. Daarbij gaat het om een tegemoetkoming voor werkenden die niet in de asbest werken, maar wel een asbestziekte hebben. Is de staatssecretaris bereid zijn collega De Geus hierop te attenderen?

Tot slot, als ik mij de 658.158 in kaart gebrachte mogelijk verontreinigde locaties voor de geest haal, zakt mij de moed wat in de schoenen en schaam ik mij ook een beetje voor mijn kinderen op de tribune. Het lijkt op vechten tegen de bierkaai als wij de omvang van de vervuilingen tot ons laten doordringen. Hoe langer wij echter wachten, des te groter de verspreiding. Juist asbest bewijst dat de risico's alleen maar toenemen. Graag zou ik van de staatssecretaris vernemen of hij niet met mij van mening is dat het tijd is voor een deltaplan bodemsaneringen. Om ambities te verwezenlijken is de inspanning van veel partijen nodig, evenals een staatssecretaris die als een bok op de haverkist zit. Ik vond dat wel een mooie uitdrukking van collega Ketting. Wij zullen de staatssecretaris van harte ondersteunen als hij initiatieven in deze richting onderneemt, zoals wij hem ook steunen bij deze wetswijziging. Wij wachten de beantwoording van de staatssecretaris met belangstelling af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven