Aan de orde zijn:

de algemene financiële beschouwingen inzake het in 2006 te voeren beleid naar aanleiding van de Miljoenennota 2006 (30300), het Belastingplan 2006 (30306) en de Wet Vpb-pakket 2006 (30307).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Financiën van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Het wordt door mijn fractie bijzonder op prijs gesteld dat wij vanavond de minister van Financiën in ons midden mogen verwelkomen voor de algemene financiële beschouwingen. Uiteraard is ook de staatssecretaris van harte welkom, zeker als hij de zilveren staven heeft meegenomen die hem dit weekend in Engeland zijn geworden! Er zijn tijden geweest – ik praat nu over de Engelse oorlogen – dat een Hollandse staatssecretaris die zich in Plymouth vertoonde, subiet werd opgehangen of in ieder geval in de kerker werd geworpen. Tegenwoordig wordt de man met zilver behangen; dat mag je wel een belangrijk resultaat van de Europese Unie noemen.

De waardering van mijn fractie geldt toch in de eerste plaats de aanwezigheid van de minister. Hij was het immers die nog vorige week een heroïsch gevecht in de ministerraad heeft geleverd om de schatkist te beschermen tegen de spilzucht van het CDA. Een volle week heeft de minister onder vuur gelegen, een volle dag heeft hij moeten vechten in de kabinetsvergadering. En eerst vrijdagavond laat mocht hij de overwinning noteren: met een hand pepernoten kon de Heer Verhagen worden gecontenteerd. En dan nu alweer hier om met de Eerste Kamer te debatteren, op het gevaar af dat de CDA-fractie opnieuw om pepernoten zal vragen!

Zonder ook maar iets af te willen doen aan de eclatante overwinning van de minister in het kabinet, moet ik hem toch een paar kritische vragen stellen. De inzet van de heer Verhagen is, als ik het goed zie, steeds gebaseerd geweest op twee uitgangspunten, ten eerste dat de koopkrachtontwikkeling in 2006 bevredigend is en ten tweede dat de overheid los daarvan wel enige compensatie mag geven voor de stijgende energieprijzen. De overheid profiteert daar immers ook flink van. De minister heeft het eerste uitgangspunt altijd omarmd, te meer toen nieuwe ramingen een nog wat gunstiger koopkrachtbeeld lieten zien. Het tweede uitgangspunt heeft hij altijd verworpen: niet nodig op grond van de koopkracht en overigens ook geen taak van de overheid. Begrijp ik het goed, dan is er in de door het kabinet gevonden oplossing geen sprake meer van compensatie voor de energiekosten. Graag hoor ik van de minister of dit inderdaad zo is. Is er inderdaad geen verband met de stijgende stookkosten? Dit lijkt mij ook voor de toekomst van belang.

Met betrekking tot de tegemoetkoming die wel wordt gegeven, rijst de vraag hoe die zich verhoudt tot de koopkrachtverdeling. Wie profiteren er het meest van en wat betekent het voor de koopkracht van deze groepen in 2006? Omdat het om een relatief klein bedrag gaat, zullen alleen belangrijke koopkrachteffecten optreden als de extra middelen bij een niet te grote groep terechtkomen. Is dat zo? En moeten wij dan niet concluderen dat het oorspronkelijke koopkrachtbeeld voor die groepen helemaal niet zo bevredigend was als de minister en de heer Verhagen steeds hebben geroepen? Waarom repareren wat je op zich al heel goed vindt? Misschien wil de minister aan deze kleine inconsistenties nog eens een beschouwing wijden. Dan snapt de burger er misschien ook nog iets van.

Het blijft natuurlijk de vraag of de bloedstollende taferelen die zich vorige week aan gene zijde van het Binnenhof hebben afgespeeld, werkelijk iets met de koopkracht te maken hadden. In de mimiek van de minister was ook een duidelijke irritatie te bespeuren over de opstelling van de coalitiepartner. Dat het CDA af en toe een sociaal gezichtje wil opzetten, allez, maar waarom moet dat altijd ten koste gaan van andere partijen? Waarom moet de VVD dan weer als een asociale partij worden neergezet, die de burgers niks gunt? Dat voelt niet lekker aan en helpt de coalitie niet verder. Bovendien is het niet de eerste keer.

Nu moet ik zeggen dat de minister zijn irritatie op een buitengewoon handige manier heeft omgezet in een tegenactie. Eerst heeft hij zijn CDA-collega De Geus zover gekregen het voorstel-Verhagen namens het kabinet in de meest hoekige termen af te wijzen en vervolgens komt hij zelf met een compromis dat er veel socialer uitziet dan dat van de heer Verhagen. Hij bepleitte immers compensatie voor iedereen en de minister bedient, terecht, alleen de laagste inkomens. Per saldo is dus het sociale gezichtje van de VVD hierbij meer gebaat dan het sociale gezichtje van het CDA. Wij moesten weer even terugdenken aan het gedoe rond VUT en prepensioen, toen de minister als reddende engel kon optreden, nadat de CDA-collega met de sociale partners in een patstelling was terechtgekomen.

De minister kan dus geprezen worden. Hij heeft het handig gespeeld en de laagste inkomens worden er ook nog wat beter van. Maar het is toch de vraag of dit soort spelletjes een goede minister van Financiën niet een beetje onwaardig zijn. Had het niet van meer statuur getuigd de heer Verhagen en de meerderheid van de Tweede Kamer zijn € 35 per persoon te gunnen en alle aandacht en energie te richten op wat er werkelijk toe doet: de deplorabele toestand van de economie? De uitvinder van de Zalmsnip had er beter aan gedaan de burger met een genereus gebaar het "Verhagen-piepkuiken" te gunnen en over te gaan tot belangrijker zaken. De minister zal toch niet werkelijk denken dat het geringe vertrouwen van de burgers in de politiek in het algemeen en in de huidige regeringscoalitie in het zeer bijzonder kan worden verbeterd met acties zoals die van vorige week? De vertrouwenscrisis zit dieper, veel dieper en ze raakt onze economische prestatie in de kern.

In de afgelopen jaren heeft de regering aanzienlijke begrotingstekorten moeten financieren. De EMU-saldi zijn nooit zelfs maar in de buurt geweest van de nullijn die door het CDA tot inzet van de verkiezingen van 2003 is gemaakt, hetgeen ook iets zegt over de realiteitswaarde van die inzet. Bovendien zien wij dat de regering aanzienlijke lastenverzwaringen heeft moeten doorvoeren om de inkomsten op peil te houden en het tekort niet verder te laten oplopen. In de uitgavensfeer is uiterste terughoudendheid betracht, gesteund door een groeiende uitgavendiscipline, waarvoor de minister zeker lof verdient. Technisch zien de begroting en de begrotingsuitvoering er daarom gezond uit en lijken de overheidsfinanciën met een EMU-tekort van 1,2% BBP dit jaar en een waarschijnlijk te hoge voorspelling van 1,8% voor volgend jaar op de goede weg.

Maar er is meer in de wereld dan het EMU-saldo van vandaag, en zelfs dan het EMU-saldo van morgen. Er is ook de economische prestatie van ons land en de toekomstbestendigheid ervan. En er is de sociale prestatie van onze economie, in termen van werkgelegenheid en welvaartsverdeling, en de psychologische prestatie: durven wij de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien? Het is op deze bredere doelstellingen dat de regering met haar financiële beleid geen voldoende scoort. Ik refereerde al eerder aan het slinkende vertrouwen van de burger. Dat betreft niet alleen de politiek, maar onze economie en samenleving in den brede.

Mensen zien dat onze economie minder groeit dan elders in Europa gebruikelijk is. Zij zien dat wij jaar na jaar achterblijven bij de ons omringende landen, hoe weinig briljant die het ook doen. Nederland zakt op bijna alle relevante indices voor toekomstgerichtheid en innovatievermogen naar een lagere plaats. En wie wel eens een buitenlandse krant leest – wie dat met onze talenkennis nog kan – stelt vast dat Nederland zelden meer genoemd wordt. In de meeste Europese vergelijkingen ontbreekt ons land, in de nieuwsrubrieken komt het niet meer voor. Wij zijn in Europa een onbetekenende uithoek geworden.

De burger heeft in de afgelopen jaren een flink stuk vertrouwen in de Nederlandse economie verloren. Het consumentenvertrouwen is laag en de binnenlandse bestedingen zeer terughoudend. Besparingen blijven hoog, maar investeringen willen niet werkelijk van de grond komen. De burger ziet vooral een combinatie van langjarige loonmatiging en stijgende lasten en vraagt zich af waar het eind is van die neerwaartse spiraal. En niet alleen burgers, maar ook ondernemers hebben weinig vertrouwen in de toekomst. Bij de presentatie van de Miljoenennota was de kritiek van VNO-NCW en MKB Nederland nog het hardst. Men constateerde weer een miljard lastenverzwaring voor het bedrijfsleven, ondanks de verlaging van het Vpb-tarief. Werkgevers en werknemers gelijkelijk ontevreden maken is ook een soort evenwicht, maar het levert geen vertrouwen op. Ik zou graag van de regering vernemen hoe zij bij werkgevers en werknemers het vertrouwen denkt te herstellen.

De minister heeft zo zijn eigen bijdrage geleverd aan het verdwijnen van het vertrouwen. Als het niet goed gaat, is het altijd gemakkelijk de aandacht af te leiden naar een zondebok. De binnenlandse zondebok lag natuurlijk voor de hand: de paarse kabinetten en het onverantwoorde gedrag van de socialisten daarin. Zeer in het bijzonder de belastingherziening 2001 en de daarmee gepaard gaande lastenverlichting van 5 mld. springen daarbij in het oog: budgettair onverantwoord, economisch nutteloos en sociaal volkomen verkeerd verdeeld. De jongeheer Wiegel zou het wel geweten hebben: "Wij moeten weer puinruimen", zou hij geroepen hebben. Maar ja, dat kon de minister, die zelf als eerste verantwoordelijk is voor deze misser, natuurlijk niet doen. Misschien wel daarom moest de zondebok buiten de landsgrenzen worden gezocht. Dat sloot ook aan bij het nieuwe xenofobe populisme dat zich sinds 2002 ter rechterzijde van de VVD heeft ontwikkeld en dat van ons land ook geestelijk steeds meer een klein eiland maakt.

De minister is er in hoge mate verantwoordelijk voor dat Europa tot de zondebok is gemaakt voor de matige Nederlandse prestatie. Zijn gehamer op de Duitse en Franse overtredingen van de Europese begrotingsnorm, in zich gerechtvaardigd, heeft in het buitenland vooral irritatie opgewekt. Men vond het nogal schoolmeesterachtig. Binnenslands begon de opstelling van de minister steeds meer kenmerken van een kruistocht tegen Europa te krijgen: zij houden zich niet aan de afspraken. Maar nadat in 2003 ons land zelf geruisloos de Europese tekortnorm had overschreden, met een feitelijk EMU-tekort van ruim 3%, was dit verhaal niet langer geloofwaardig. Daarna heeft de minister zich op een ander thema gericht: de netto afdrachten. Nederland zou per hoofd van de bevolking het meest afdragen aan en het minst profiteren van de Europese samenwerking. Boodschap aan het volk: zij komen niet alleen hun afspraken niet na, ze profiteren ook nog eens schaamteloos van onze zuurverdiende rijkdom. Europa als de grote uitvreter; dat riekt naar populisme. En de resultaten zijn er dan ook naar: in geen land van de Unie heeft een zo groot deel van de bevolking zich tegen de Europese Grondwet gekeerd als in ons land.

De opstelling van onze minister van Financiën in Europees verband mag niet alleen inhoudelijk worden beoordeeld. Natuurlijk, de Fransen en Duitsers hebben herhaaldelijk de tekortnorm overschreden en dat kon de Unie niet ongemerkt laten passeren. Natuurlijk, de afdrachten aan de Unie moeten in redelijk evenwicht zijn met de opbrengsten van de samenwerking, zoals het Franse conservatisme ten aanzien van de landbouwsubsidies en het Britse vasthouden aan de afdrachtkorting op zichzelf zorgen baren. Maar de wijze waarop de Nederlandse minister van Financiën zich opstelt, heeft ook een binnenlands politieke betekenis.

Het voortdurende gehamer op onze nettobetalerpositie begon langzamerhand een opvallend anti-Europese ondertoon te krijgen. De minister heeft zich daardoor laten meevoeren en zichzelf overboden in steeds grotere bedragen die Europa zonder tegenprestatie van de Nederlandse burger af zou nemen. Totdat het Centraal Planbureau hem er op moest wijzen dat zijn schatting bijna een kwart te hoog was uitgevallen en dat de opbrengsten ook niet puur boekhoudkundig mogen worden benaderd, maar voor een handelsland als Nederland breder liggen. Het kon dus wel een beetje minder met die heilige verontwaardiging.

De heer Van Raak (SP):

De minister kan zich ongetwijfeld zelf het beste verdedigen, maar ik wil daartoe nu toch een poging doen. De langstzittende minister van Financiën verdient dat wel een keertje.

De heer Leijnse maakt volgens mij een fout met de volgorde. Hij zegt dat Nederland nee tegen de Europese grondwet gezegd heeft, mede omdat de minister van Financiën gehamerd zou hebben op de onevenredig grote bijdrage van Nederland aan de EU. Volgens mijn herinnering is de minister hierop pas gaan hameren, nadat dat nee was uitgesproken. Ik kan mij verder ook herinneren dat de minister tot aan 1 juni een fervent voorstander was van Europa en de Europese grondwet. Ik vind eigenlijk dat de minister zich voor het referendum niet kritisch genoeg heeft uitgelaten over Europa.

De heer Leijnse (PvdA):

De minister heeft wel degelijk ruimschoots voor het referendum op de nettobetalingpositie van Nederland gehamerd. Het is ook feitelijk waar dat Nederland een stevige nettobetaler is, maar daarbij moet wel aandacht zijn voor de revenuen van de Unie voor een handelsland als Nederland. Het binnenlandse politieke effect van die opstelling en het gehamer op dat punt is geweest dat mensen Europa zijn gaan wantrouwen: men profiteert van onze centen. Deze boodschap heeft de minister niet letterlijk in de mond genomen, maar lag onder hetgeen hij wel zei. Ik spreek niet over de opstelling van de minister ten aanzien van het Europees referendum. Hij pleitte met alle kabinetsleden voluit voor een "ja". Het gaat mij om de onderliggende boodschap bij zijn overige uitingen, met name over het Europees financieel beleid.

Volgens het CPB kon het met de heilige verontwaardiging dus wel een beetje minder. Toen was de schade echter al aangericht en had het Nederlandse volk al besloten dat het met deze uitvreters voorlopig geen verdere samenwerking wenste. Misschien kan de minister nog eens reflecteren op zijn rol in dit Europese hoofdstuk en aangeven, wat hem bewogen heeft en hoeveel effect zijn acties nu eigenlijk hebben gehad. Misschien kan dan ook een moment van inkeer intreden en kan de minister wat afstand nemen van de populistische connotaties die zijn acties hebben opgeroepen. Dat zou helpen.

Ik geloof dat het Europese hoofdstuk in het afgelopen jaar een metafoor geworden is voor de politieke onvrede en het gebrek aan vertrouwen bij de Nederlandse burger. In die zin mogen degenen die in dit hoofdstuk een belangrijke rol hebben vervuld zeker wel eens nadenken over hun aandeel in die groeiende onvrede en dat slinkende vertrouwen. Naast Europa is er echter meer. Het kabinet heeft zichzelf herhaaldelijk geafficheerd als een club met "een boodschap in de wereld", een sekte die het licht heeft gezien waar de meerderheid van de bevolking nog in duisternis wandelt. Die boodschap was dat na jarenlang wanbeheer nu ingrijpende hervormingen nodig waren die pijn zouden doen. Onder dit nogal pretentieuze motto werd vervolgens een aantal hervormingen, dat reeds door vorige kabinetten en de SER in gang waren gezet, in deze kabinetsperiode in wetgeving omgezet. Hierbij leek het belangrijkste credo van het kabinet te zijn: haast je! De hele zaak moest voor 1 januari 2006 zijn afgerond, zodat de onvermijdelijke kinderziekten het voorverkiezingsjaar niet te zeer zouden belasten. Dat is aardig gelukt en een felicitatie waard. Zoals gewoonlijk bij sektariërs leek het tweede credo evenwel belangrijker: hoe meer pijn, hoe beter de hervorming. Het verzet tegen de maatregelen was voor het kabinet vooral het bewijs dat nog zeer velen het licht niet hadden gezien en dat de "boodschap" dus nodig was.

De heer Terpstra (CDA):

Ik verdedig niet de minister want dat ging bij de heer Van Raak ook al mis. Heb ik goed begrepen dat de heer Leijnse zegt dat de meeste hervormingen die dit kabinet heeft ingevoerd al zijn voorgesteld door het vorige kabinet? Waarom heeft de PvdA dan tegen het aannemen van die hervormingen gestemd?

De heer Leijnse (PvdA):

Ik heb gezegd dat veel hervormingen die dit kabinet in wetgeving heeft omgezet, reeds in een vorige kabinetsperiode zijn voorbereid door het kabinet of de SER. Uit de dossiers van het prepensioen en de zorg blijkt dat er in feite sprake is van een continue ontwikkeling.

De heer Terpstra (CDA):

U komt ruwweg op 95%.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat is niet in een percentage te vatten. Er doet zich continuïteit voor in de beleidsontwikkeling. Dat ligt ook voor de hand, want dit soort majeure zaken kost vaak meer tijd dan één kabinetsperiode. De reden waarom een fractie uiteindelijk tegen een voorstel stemt, heeft altijd te maken met de afweging van verschillende redenen. Mijn fractie vond de levensloopregeling zo belangrijk dat zij voor het wetsvoorstel daarover heeft gestemd. Bij het wetsvoorstel over de zorg vond mijn fractie dat de feitelijke uitwerking de toets der kritiek niet kon doorstaan. Om die reden heeft zij daartegen gestemd. Hoe een dergelijke afweging wordt gemaakt, hoef ik u als vertegenwoordiger van de CDA-fractie niet te vertellen.

Zelfbenoemde zieners hebben nu eenmaal niet graag dat iedereen het met hun eens is, want dat vermindert de superioriteit van hun inzicht. Het kabinet heeft er dus alles aan gedaan om de sociale partners, het maatschappelijke middenveld in den brede en de burgers in het algemeen zoveel mogelijk te schofferen in hun redelijke bedenkingen bij hetgeen allemaal inderhaast op de rit is gezet. Dat de kwaliteit van de uitkomst daar vaak onder geleden heeft bewijst het VUT-/prepensioenpakket. Het element van langer doorwerken had veel effectiever kunnen worden aangepakt als met de sociale partners goede afspraken waren gemaakt over doorzetting van het traject dat al in 1996 door de Stichting van de Arbeid en in 1999 door de SER was uitgezet. Hetzelfde geldt voor de basisverzekering in de gezondheidszorg, waarover al jaren brede politieke consensus bestaat en die veel beter had kunnen landen als er niet allerhande onzin over vrije marktwerking, concurrentie, keuzevrijheid en kostenconfrontatie bijgehaald was. Het kabinet heeft hervormingen tot stand gebracht die na de voorbereiding door vorige kabinetten volstrekt voor de hand lagen, op een wijze die het draagvlak onder die hervormingen vooral heeft verkleind.

De boodschap van het kabinet wekt geen vertrouwen. De Nederlander wordt voorgehouden dat hij lui en verwend is, niet hard genoeg werkt, te vroeg met pensioen wil, te weinig wil betalen voor zorg, kinderopvang en andere diensten, en vooral wel eens een beetje minder solidair en wat meer zelfzuchtig mag zijn. De organisaties die de uitdrukking zijn van solidariteit, gezamenlijkheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid worden systematisch in de hoek gezet en op hun beperkte eigenbelang teruggeworpen. Voortdurend wordt van de toekomst een zwart beeld geschilderd, waarin meer bedreigingen dan kansen zijn gelegen. Ik geloof niet dat het kabinet zich bewust aan bangmakerij overgeeft, al laat het het oor soms te veel hangen naar de spin doctors en hun goedkope clichés. Het kabinet lijkt mij zozeer overtuigd van het eigen gelijk en van zijn speciale missie, dat er geen ruimte is voor de gedachte dat ook bij burgers en maatschappelijke organisaties redelijke opvattingen kunnen leven. De regering verzuimt niet alleen maatschappelijke consensus te vormen waar dat kan, maar zij wil het ook niet. De socioloog Van Doorn noemde dat onlangs een "neoconservatieve maakbaarheidsideologie", een geloof in de alwetendheid van de overheid, meer in het bijzonder van de regering. Hij heeft erop gewezen dat dit neoconservatisme aanzienlijk agressiever en onrealistischer is dan het veel versmade linkse maakbaarheidsdenken van de jaren zeventig.

Het is vooral deze van de samenleving afgekeerde houding die het vertrouwen bij burgers, consumenten en ondernemers aantast. De – "vertrouwde" – samenhang verdwijnt zichtbaar uit onze samenleving en daar komt vooral onderling wantrouwen voor in de plaats. Groepen worden tegen elkaar opgezet: wij tegen de rest van Europa, wij tegen de nieuwe lidstaten, "echte" Nederlanders tegen migranten, de jongere tegen de oudere werknemers, de werkenden tegen de gepensioneerden. Steeds is het thema: wie profiteert te veel van wie, en hoe kunnen wij dat afrekenen? Het thema van deze tijd zou juist moeten zijn: wie kan er het meeste aan bijdragen om samen vooruit te komen? Samenhang, vertrouwen en samen vooruitkomen zijn in het algemeen geen thema's van het kabinetsbeleid. De zogenaamde hervormingsagenda heeft vooral een retrospectief karakter: men wil een vermeend te ver doorgeschoten solidariteit terugdringen en eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid daarvoor in de plaats zetten. Maatschappelijke samenhang en collectieve risicodeling worden daarin vooral negatief benaderd: zij kweken passiviteit en remmen de ontwikkeling. Maatschappelijke dynamiek ontstaat in die visie louter uit individualiteit, concurrentie en geobjectiveerd wantrouwen. Met het oog op de toekomst is vooral een prospectieve agenda nodig, waarin de nadruk ligt op het uitbreiden van potentiële groeimogelijkheden. Waar liggen de kansen voor Nederland in een snel veranderende wereld? Hoe belangrijk zijn een sterke maatschappelijke samenhang en de zekerheid van onderlinge risicodekking voor het vermogen om die kansen daadwerkelijk te pakken? Hoeveel collectieve zekerheid moeten wij bieden om burgers en bedrijven te verleiden, voluit te investeren in toekomstige kansen?

Uit de cijfers over groeiende armoede en toenemend voortijdig schoolverlaten blijkt dat bijna 20% van onze jeugd zonder perspectief en zonder voldoende toerusting opgroeit. Meer dan 64.000 ongediplomeerde schoolverlaters per jaar vormen de basis van een nieuwe onderklasse die er op de moderne flexibele arbeidsmarkt niet aan te pas zal komen. Werkloosheid en sociale achterstand liggen in het verschiet, een toestand waar men door de onverminderd hoge jeugdwerkloosheid op jonge leeftijd alvast aan mag wennen. De onmacht die de regering tegenover dit probleem tentoonspreidt brengt grote sociale risico's voor de toekomst met zich mee. Frankrijk is er inmiddels hardhandig achtergekomen dat het probleem van de integratie vooral een probleem van sociaal-economische achterstelling is, maar hier te lande babbelt men het liefst door over de rol van de islam en het ongelijk van de multiculturele samenleving, alsof dat er iets mee te maken heeft. Het schort aan de wil om keihard te werken aan een verbetering van de perspectieven van die 64.000 jongeren en om te investeren in hun toekomstkansen. Daarvoor is een majeure investering in het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt noodzakelijk, een deltaplan om de onderkant van onze samenleving en de arbeidsmarkt niet te laten wegzakken. Daarvoor is het inzicht nodig dat wij ons niet kunnen permitteren om zoveel talent te verspillen en om zoveel mogelijkheden bij jongeren onbenut te laten. Daarvoor is kortom het inzicht nodig dat de kennissamenleving niet alleen functioneert door de geniale ingeving van enkelen, maar vooral door de betere intellectuele prestatie van de grote massa.

Het Innovatieplatform, veel verguisd maar toch ook niet helemaal overbodig, heeft erop gewezen dat Nederland veel te weinig investeert in onderwijs en kennisproductie. De zogeheten "Kennisinvesteringsquote" is lager dan in andere Europese landen en met name in het beroepsonderwijs wordt met te grote groepen en onderbetaalde leerkrachten gewerkt. Nederland zou, met het oog op de toekomst, een systematische en substantiële langetermijninvestering in onderwijs en kennis moeten doen. De regering lijkt niet overtuigd van de noodzaak van dit investeringsprogramma. Hier en daar wordt af en toe wat gedaan om de lastigste critici tevreden te stellen, maar een visie op de toekomst ontbreekt. Ik hoor graag van de minister waarom de regering zo terughoudend heeft gereageerd op de stelling dat de kennisinvesteringsquote te laag is. Wat denk de regering daaraan te doen? Is de minister wellicht van mening dat er geen sprake is van een probleem? Dat is dan ook goed om te weten. Ik licht het punt van de kennisinvesteringen eruit omdat ik geloof dat het ontbreken van een toekomstvisie waarin het accent ligt op de kansen en de potenties van de Nederlandse economie, meer dan wat ook bijdraagt aan het ontbreken van vertrouwen bij burgers, consumenten en ondernemers. Wij weten gewoon niet waar wij heengaan, vrezen voor de toekomst en weten niet waar onze kansen liggen. Het kabinet biedt geen licht in die duisternis.

Op het punt van het vertrouwen heeft de president van De Nederlandsche Bank onlangs een aantal behartigenswaardige opmerkingen gemaakt. Hij merkte op dat het vertrouwen van de burgers in de politiek erbij gebaat is als belangrijke ingrepen in bestaande rechten goed worden doordacht, geruime tijd van tevoren worden aangekondigd en geleidelijk worden doorgevoerd. Jarenlang uit electorale overwegingen niet over een toekomstig probleem willen praten om vervolgens de burger met veel publicitair geweld en bangmakerij te overvallen om op korte termijn een verandering door te drukken, is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de politiek. Politici kunnen beter in een vroeger stadium eerlijk zijn en de burger geleidelijk voorbereiden op zulke veranderingen.

De heer Terpstra (CDA):

Ongeveer een kwartier geleden zei u dat alle belangrijke hervormingen in Nederland voorafgegaan zijn door jarenlange studies van de SER en voorbereidingen door vorige kabinetten. Nu zegt u echter dat de president van De Nederlandsche Bank gelijk heeft met zijn uitspraak dat veranderingen in een mum van tijd worden doorgevoerd. Er zit een spanning tussen beide opmerkingen. Welke redenering is juist: die van nu of die van een kwartier geleden? Of beide?

De heer Leijnse (PvdA):

Beide natuurlijk, dat begrijpt u. Ik heb zo-even aangegeven, dat de hervormingen waarop een kabinet zich laat voorstaan altijd een voorgeschiedenis hebben. Die voorgeschiedenis gaat vaak terug tot voorgaande kabinetten respectievelijk tot advisering door de SER. Er is dus sprake van een aanloop. In die aanloop moet de politiek helderheid creëren over de veranderingen die eraan komen. Er moet daarbij gepraat worden over nuances en over varianten, ook als men het daar dan nog niet over eens is. Het valt niet alleen de president van De Nederlandsche Bank maar ook mij op dat politieke partijen soms de neiging hebben om bepaalde onderwerpen tot taboe te verklaren en in feite tegen de kiezer te zeggen: ga maar rustig slapen want wij zullen dit nooit doen. Iedereen kent de betekenis van het woordje "nooit" in dit verband: wij komen "nooit" aan de hypotheekrenteaftrek. De stelling van de president van De Nederlandsche Bank is dat het kabinet zich niet alleen gedegen moet voorbereiden door middel van bijvoorbeeld advisering of studies die het zelf entameert, maar dat het ook duidelijk moet maken dat er iets op een bepaald terrein zal gebeuren.

De heer Terpstra (CDA):

Volgens mij is men de afgelopen tijd niet de verkiezingen in gegaan met het argument dat er niets zou worden gedaan op het gebied van de WAO en de Volksgezondheid. Een hele hoop partijen zeggen van tevoren dat zij iets niet doen en om dat vervolgens toch te doen, behalve het CDA.

De heer Leijnse (PvdA):

U leeft nog even in die geruststellende veronderstelling. Ik ga u nu twee voorbeelden geven van punten waarop het CDA wel in gebreke is gebleven. Als u tijd heeft, nemen wij die nog even door.

De heer Biermans (VVD):

Misschien mag ik ook nog een duit in het zakje doen. Naar mijn idee zijn er twee Miljoenennota's in omloop. Ik heb naar mijn idee een compleet andere versie gelezen. In het afgelopen halfuur is de bevolking blijkbaar vertrouwen gegeven, maar ik hoor alleen maar dat die in de put wordt gepraat en dat er zelfs oude koeien uit de sloot worden gehaald. Dan doel ik op de discussie over Frankrijk en Duitsland. Ik ben ontzettend benieuwd naar wat onze nieuwe minister-president in 2007 gaat wijzigen van alle hervormingen die dit kabinet tot stand heeft gebracht. Wij weten nu in elk geval blijkbaar niet waar wij naartoe gaan, als ik het goed begrijp. Ik ben benieuwd naar wat de heer Leijnse van dit kabinet en van wat dit kabinet in de steigers heeft gezet, goed vindt en het komende kabinet blijkbaar gaat uitvoeren. Ik vrees namelijk dat wij nu nog twee bladzijden met pure droefenis krijgen.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat laatste laat ik graag aan de heer Biermans over. Misschien kan hij dat beter achteraf beoordelen. Ik begrijp dat hij mij een zeer algemene vraag stelt, namelijk wat een volgend kabinet gaat doen. Maakt het uit hoe dat is samengesteld?

De heer Biermans (VVD):

Ik heb afgelopen weekend begrepen dat wij een nieuwe minister-president krijgen of in elk geval een andere.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik begrijp dat u een wens uitspreekt. Daar zijn wij het over eens.

De heer Biermans (VVD):

Dan kan ik mij beter duidelijker uitspreken!

De heer Leijnse (PvdA):

Wat is uw vraag?

De heer Biermans (VVD):

Ik heb geconstateerd dat wij negen bladzijden vol pure ellende hebben aangehoord. Mijn vraag is aan welke woorden van u de burgers of ik vertrouwen moeten ontlenen voor de toekomst.

De heer Leijnse (PvdA):

In mijn ogen is het van wezenlijk belang dat een kabinet door zijn opstelling vertrouwen geeft. Burgers hebben vertrouwen nodig om in onze economie te geloven. Dat kun je ze geven door te laten zien dat er wordt geïnvesteerd in dingen die Nederland kansen bieden en door die kansen in beeld te brengen. Burgers moeten zien dat de mondiale economie niet alleen een bedreiging vormt, maar ook kansen biedt. Dat vergt een goede analyse van waar wij bijvoorbeeld door middel van een innovatiebeleid op zouden kunnen inspringen. Verder moet een kabinet duidelijk maken waar de risico's liggen en hoe het die afdekt. Veel burgers zien dat de sociale samenhang wordt bedreigd. Je hoeft bepaald niet over de grens te kijken om vast te stellen dat de 64.000 schoolverlaters een beduidend risico voor de toekomst vormen. Een kabinet moet laten zien dat het een dergelijk risico onderkent en dat het bereid is om massief in te zetten op beleid om dat risico af te dekken en om ervoor te zorgen dat het wordt omgevormd in een kans. Het gaat om beleid dat inspireert tot het grijpen van kansen.

De heer Biermans (VVD):

Ik ben van mening dat in de Miljoenennota voldoende aanknopingspunten staan op dat vlak en dat bij de algemene politieke beschouwingen in deze Kamer er uitgebreid over is gesproken. Wellicht kan ik straks een poging doen om de heer Leijnse op te beuren met mijn verhaal.

De heer Schuyer (D66):

Ik begrijp wel dat de heer Leijnse een beetje jaloers was op de heer Noten omdat hij geen algemene beschouwingen kan houden en de heer Noten wel, want tot nu toe vraag ik mij af wat de minister van Financiën hier allemaal mee te maken heeft, met uitzondering van zaken die de Europese Unie betreffen. Daar kom ik straks in mijn bijdrage op terug. Ik pik twee dingen uit het praatje van het afgelopen halfuur. De heer Leijnse is zich er wel van bewust dat het Nederlandse onderwijs is geruïneerd door Wallage, Netelenbos en Ritzen en dat mijn partij heftig heeft nagestreefd om het onderwijs te ontwikkelen door er extra geld voor uit te laten trekken en dat zij daar in deze coalitie in is geslaagd. Vervolgens heeft hij iets geroepen over het belastingstelsel. Ik constateer dat zowel de Tweede-Kamerfractie als de Eerste-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid unaniem dat voorstel hebben gesteund en bovendien dat dit is verdedigd door twee staatssecretarissen van PvdA-huize. Je kunt bij dat stelsel op een aantal punten zonder meer kanttekeningen maken. Dat doe ik ook. Zelfs de minister doet dat. Het is alleen buitengewoon onsportief om dat op deze manier te presenteren.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik laat de kwalificaties graag voor rekening van de heer Schuyer. Daar moeten hij en ik nog maar eens over van gedachten wisselen. Ik zou nooit zeggen dat het Nederlandse onderwijs een puinhoop is. Hij zegt het heel gemakkelijk, maar deze kwalificatie gaat op geen enkele manier op. Ons onderwijs kan op alle niveaus de vergelijking met het buitenland en met de internationale werkelijkheid buitengewoon goed doorstaan.

De heer Schuyer (D66):

U hebt het over 64.000 schoolverlaters zonder diploma en verwijt dat dit kabinet.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat neemt niet weg dat er een zeer aanzienlijk manco is aan de onderkant van het onderwijs en dat het beroepsonderwijs, met name op vmbo-niveau, tekortschiet, waardoor het onvoldoende jongeren aan een diploma helpt waarmee ze op de arbeidsmarkt uit de voeten kunnen. Wij hebben op dat vlak een aanzienlijk probleem. Ik ga niet zwartepieten over de vraag aan wie dat allemaal ligt. Ik zeg alleen dat het kabinet een agenda moet maken waarin dit probleem wordt onderkend en aangepakt. Wij hebben geconstateerd dat in deze kabinetsperiode het aantal ongediplomeerde schoolverlaters oploopt en niet daalt.

De heer Schuyer (D66):

Het is u kennelijk ontgaan wat er allemaal gebeurt. Vooral ten aanzien van het vmbo zijn er in de afgelopen periode beleidswijzigingen doorgevoerd. Het is te vroeg om na te gaan wat daarvan het resultaat is.

De heer Leijnse (PvdA):

Het moet u toch zijn opgevallen dat het aantal ongediplomeerde schoolverlaters in de loop van de kabinetsperiode bijna verdubbeld is.

De heer Schuyer (D66):

Dat betekent dat die in 2002 naar school zijn gegaan.

De heer Leijnse (PvdA):

Ja, en?

De heer Schuyer (D66):

Toen was er nog een andere regering.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat lijkt mij een beetje een gemakkelijke redenering. Het gaat mij erom dat van de regering mag worden verwacht dat zij een buitengewoon serieuze oplossing verzint voor een buitengewoon serieus probleem als dit in plaats van een aantal losse maatregelen die her en der bij Voorjaarsnota's worden genomen.

Ik heb geen woord toe te voegen aan wat ik heb gezegd over de belastingherziening. De belastingherziening is in retrospectief een misser geweest. Die had niet op die manier en in die mate moeten plaatsvinden. De minister draagt daarvoor als eerste de verantwoordelijkheid, maar ook anderen die in dat kabinet hebben gezeten. Daar is geen twijfel over mogelijk.

De heer Schuyer (D66):

U moet wel uitleggen waarin die misser precies bestaat. Wij hebben net een rapportage gekregen waaruit blijkt dat de doelstellingen, zoals een keurige grondslagverbreding enzovoort, zijn gehaald. Ook de PvdA-fractie heeft die omarmd. Waarschijnlijk doelt u op het feit dat het hoogste belastingtarief volgens uw visie te ver naar beneden is gegaan. Dat is een politieke uitspraak en geen uitspraak over resultaten van een belastingherziening.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat laatste is juist, maar daar doel ik niet op. Ik doel op het feit dat je een economische impuls verwacht als je een lastenverlichting van 5 mld. in het kader van een belastingherziening biedt. Als die economische impuls uitblijft en je in de periode daarop 8 mld. lastenverzwaring moet doorvoeren, moet je je toch afvragen of je niet te veel gedimensioneerd hebt in je lastenverlichting, respectievelijk of je die lastenverlichting niet op het verkeerde moment in de economische cyclus hebt geboden. Uit een evaluatie moet blijken dat het positieve economische effect van de lastenverlichting is uitgebleven.

Een sterk voorbeeld van een kwestie waarin het aan elementaire eerlijkheid ontbreekt, is de betaalbaarheid van de AOW. Iedereen die een beetje kan optellen en aftrekken, kan het niet zijn ontgaan dat het aantal mensen dat de AOW-premie moet opbrengen in de toekomst, te klein zal worden voor het aantal AOW-gerechtigden. Dat zit hem niet alleen in de toename van het aantal 65-plussers, maar ook en vooral in de geringe groei van de beroepsbevolking én de steeds toenemende levensverwachting. Anders gezegd: het zou allemaal nog wel gaan als er veel meer kinderen geboren werden en ouderen niet zo lang leefden, maar dat is nu eenmaal niet zo. In dit licht is het onvermijdelijk dat wij na 2010 geleidelijk tot een verdere verbreding van de groep premiebetalers voor de AOW komen én de pensioengerechtigde leeftijd flexibiliseren, zodat deze ook boven de 65 jaar kan uitvallen. Bejaarden moeten dus steeds meer gaan meebetalen aan hun eigen AOW. Bovendien kan de pensioenleeftijd niet eeuwig 65 jaar blijven. Wij hebben nog tijd, dus wij kunnen dit geleidelijk aanpakken en flankerend beleid voeren, bijvoorbeeld om oudere werknemers gezond te laten doorwerken.

Een paar jaar geleden heeft de PvdA-fractie aan gene zijde van het Binnenhof voorgesteld om te beginnen met fiscalisering van de AOW-premie. Hieruit is het zogenoemde AOW-spaarfonds voortgekomen, dat erop neerkomt dat slechts een deel van de AOW-premie door de werknemers wordt opgebracht en een ander deel door alle belastingbetalers, dus ook de 65-plussers. Inmiddels is de verhouding tussen die groepen ongeveer drievierde-eenvierde. Die zal in de toekomst nog verder kantelen. Wij stellen vast dat de inkomenspositie van ouderen de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd is en dat zij aanmerkelijk minder vaak tot de groepen beneden de armoedegrens behoren dan in het verleden. Daardoor is er ruimte voor een versnelde verdere fiscalisering van de AOW-premie. Twee weken geleden heeft een themacommissie van de Tweede Kamer dan ook aanbevolen om de AOW-premie versneld onder de algemene belastingheffing te brengen, zodat ouderen meer gaan meebetalen. De reactie van de fracties van het CDA en de VVD hierop was een goed voorbeeld van oude politiek: zij wilden over dit onderwerp niet spreken. Het is dit taboe verklaren van zaken waarvan iedere burger op zijn klompen kan aanvoelen dat ze vroeg of laat op ons afkomen, waarop Wellink doelde toen hij zei dat de politiek zelf de vertrouwenscrisis veroorzaakte. Ik verneem in dit licht graag van de minister hoe de regering denkt over de versnelde fiscalisering van de AOW-premie en de flexibilisering van de pensioenleeftijd.

De sfeer van kunstmatige, politieke taboes ten aanzien van een ander onderwerp tast het vertrouwen van de burger ook aan: de hypotheekrenteaftrek. De president van De Nederlandsche Bank noemt dit onderwerp dan ook. Iedereen in Nederland heeft inmiddels in de gaten dat de huidige aftrek in deze vorm niet gehandhaafd kan worden. Zij is onrechtvaardig, bevoordeelt de hogere inkomens onevenredig en vormt een steeds groter risico voor de overheidsfinanciën. De huidige regering heeft bij het regeerakkoord geweigerd, meer dan een zeer marginale verandering aan te brengen in de aftrek: het belenen van de overwaarde van het huis werd, ook bij verkoop, buiten de aftrek gebracht. Sindsdien is het niet goed gegaan met de hypotheekrenteaftrek. Kan de minister bevestigen dat in 2003 bij een raming van 8,9 mld. in feite een belastingderving van 10,5 mld. is opgetreden als gevolg van hypotheekrenteaftrek? Hoeveel belasting zou er in 2004 volgens de ramingen zijn gederfd en hoeveel is er feitelijk gederfd in dat jaar? Hoeveel wordt er volgens de huidige verwachtingen in 2005 gederfd?

De aftrek is ook nog eens zeer gevoelig voor rentestijgingen. De belastingderving zal snel en aanzienlijk oplopen als de rente op de kapitaalmarkt stijgt. Dat gebeurt de komende jaren met enige zekerheid. Kan de minister duidelijk maken wat de effecten van 1, 2 en 3% rentestijging op de belastinginkomsten zullen zijn? Het lijkt onvermijdelijk dat Nederland in de komende jaren een geleidelijke vermindering van de aftrekbaarheid van hypotheekrente doorvoert. Hiervoor zijn verschillende verstandige voorstellen in omloop, zoals het geleidelijk verminderen van de aftrekbare lening over een termijn van dertig jaar of het aftoppen van de aftrek op een leningsbedrag van € 250.000 of € 300.000, zodat het woningbezit onder de lagere en middeninkomens wordt ontzien. Om tot een fatsoenlijke afweging van deze alternatieven te komen, is het echter eerst nodig dat politieke partijen een serieus debat over de hypotheekrenteaftrek willen voeren. Daar ontbreekt het nu aan. Het zou dus goed zijn als de minister de gelegenheid van deze algemene financiële beschouwingen te baat zou nemen om in de geest van Wellink ons eens enkele beschouwingen te geven over de toekomst van de hypotheekrenteaftrek, opdat de burger weet waar hij aan toe is en weer een beetje gaat geloven in de eerlijkheid van de politiek.

Deze minister staat sinds de zomer van 1994 met een onderbreking van een klein jaar aan het hoofd van het departement van Financiën. Over dat jaar onderbreking wordt op het departement nog vaak gesproken. Dat is lang, heel lang. Hoewel dit kabinet wat mij betreft op ieder gewenst moment mag vertrekken, valt te vrezen dat de minister nog zeker anderhalf jaar op zijn post zal moeten blijven. Het is nog geen tijd om terug te blikken en te evalueren, al ben ik er van overtuigd dat er naast een aantal missers over de ontwikkeling van de rijksbegroting ook veel goeds te melden zal vallen. Een bepaald positief punt op het conto van deze minister is de voorzichtige ramingsmethodiek die sinds 1994 in zwang is gekomen en die ons, in combinatie met de groeiende uitgavendiscipline, voor vele tegenvallers heeft behoed.

Dat gezegd zijnde, valt het des te meer op dat deze altijd zo voorzichtige bewindsman voor 2006 en 2007 ineens alle behoedzaamheid laat varen. De groeiraming is met 2,5% bijzonder hoog, veel hoger dan internationale deskundigen voor Nederland voorzien. De olieprijs en inflatie worden daarentegen laag geschat, wat niet overeenkomt met de verwachting van vrijwel alle deskundigen dat de energieprijzen duurzaam hoog zullen blijven. Op deze wijze loopt de minister een onevenredig risico op tegenvallers, wat hij dan weer bezweert door in de pers luidruchtig "het einde van de bezuinigingen" aan te kondigen.

Het door de minister geschetste beeld voor 2006 en 2007 bevat grote risico's. Er lijkt hier sprake van een verkiezingsbudget avant la lettre, misschien al met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006. Of moeten wij concluderen dat de minister ook nu weer overkomt wat er in zijn laatste regeerperiode gebeurde, namelijk dat hij in het laatste jaar de greep op het geheel verliest en de behoedzaamheid laat varen? Zou de minister in zijn antwoord nog eens willen stilstaan bij de risico's in het begrotingsbeeld voor 2006 en 2007, bij de huidige inzichten. En wat mij betreft, voorzitter, mag de minister daarbij ook ingaan op de vraag, of het niet beter ware vandaag te stoppen alvorens in het voorverkiezingsjaar wederom een kapitale misser te maken.

Ik zie de antwoorden van de regering met buitengewone belangstelling tegemoet.

De heer Biermans (VVD):

Ik wil zeker weten dat ik de heer Leijnse goed heb begrepen. Als ik het samenvat, vraagt de PvdA meer aandacht voor ongediplomeerde schoolverlaters. Dat doet dit kabinet naar mijn idee ook. Verder heb ik genoteerd de fiscalisering van de AOW en het langer doorwerken van mensen die AOW zouden gaan genieten. Verder heb ik begrepen dat de heer Leijnse wil dat de aftrek van de hypotheekrente definitief wordt afgeschaft.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik laat de interpretatie van mijn betoog graag voor rekening van de heer Biermans. Als wij allemaal onze bijdrage gaan recenseren, zijn wij een heel eind verder.

Op het laatste punt heeft hij het bij het verkeerde eind. Ik heb het woord afgeschaft niet in de mond genomen. Misschien wil de heer Biermans mijn tekst nog even nalezen?

De heer Biermans (VVD):

Ik heb genoteerd dat de hypotheekrenteaftrek de hogere inkomens onevenredig bevoordeelt en een bedreiging is voor de overheidsfinanciën. Ik denk dat er maar één conclusie mogelijk is: afschaffen dat risico! Dat moet je gewoon vermijden.

De heer Leijnse (PvdA):

De heer Biermans moet vooral zelf zijn conclusies trekken, maar ik heb het woord afschaffen niet in de mond genomen. Ik heb het woord beperken gehanteerd en voorbeelden genoemd van hoe er beperkt kan worden. Als de heer Biermans dat nu even naleest, zijn wij weer bij de les.

De heer Biermans (VVD):

Ik meende dat de heer Leijnse sprak van een geleidelijke afschaffing, bijvoorbeeld in 30 jaar. Het eindpunt is dat onder een PvdA-kabinet de aftrek van de hypotheekrente wordt afgeschaft.

De heer Leijnse (PvdA):

De heer Biermans heeft het niet goed begrepen. Mijn voorstel luidt dat een hypotheek in een termijn van 30 jaar wordt afgelost, waardoor de aftrekbaarheid inderdaad afloopt. Dat is niet hetzelfde als afschaffen van de hypotheekrenteaftrek. Nogmaals, leest u het even na, mijnheer Biermans.

De heer Terpstra (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Het CDA heeft af en toe grote problemen met deze minister. Dat is de afgelopen weken ook wel gebleken. Aangezien ik ervan ben uitgegaan dat de heer Leijnse hierop uitgebreid zou ingaan, zal ik daarover verder niets meer zeggen.

Namens onze gehele fractie wens ik de minister van harte geluk met zijn tienjarig ambtsjubileum. Hij is nu de langstzittende minister van Financiën van ons land.

Zelf ben ik uitgebreid geïnterviewd door een journaliste van het blad Elsevier voor een portret van deze minister. Uit het feit dat niets van mijn woorden in het artikel is opgenomen, blijkt onze grote waardering voor deze bewindsman.

Zoals elk jaar neem ik de Miljoenennota en de MEV als uitgangspunten voor mijn bijdrage. Zoals de heer Leijnse zich uitgebreid heeft laten inspireren door de heer Verhagen, heb ik mij laten inspireren door de financieel woordvoerder van de PvdA, Ferd Crone. Die heeft het in zijn bijdrage met name gehad over de zeven tijdbommen onder dit kabinetsbeleid.

Door hem geïnspireerd, wil ik het hier hebben over een zevental mythes die er onder meer over het beleid van dit kabinet bestaan. Ik dacht dat de heer Leijnse twee daarvan naar voren heeft gebracht, dus ik zit redelijk goed. Ik wil proberen zoveel mogelijk van deze mythes door te prikken.

Voor de definitie van mythe baseer ik mij op de derde betekenis in de Dikke van Dale: "als juist aanvaarde maar ongefundeerde voorstelling van zaken".

Terwijl in de Tweede Kamer de heer Crone de minister smeekte zijn bommen te demonteren, vraag ik de minister hier alleen maar een lontje te houden bij mijn bommetjes waarmee ik vooroordelen wil opblazen.

Opvallend in de Miljoenennota vond ik de uitgebreide passages over de positieve effecten van immigranten op onze economie door de eeuwen heen. De VOC, de Hugenoten en de Vlamingen komen allemaal aan de orde. Daarna wordt ingegaan op de problemen met bepaalde groepen of delen van groepen immigranten in deze tijd. Wij steunen deze genuanceerde benadering en hopen dat die ook merkbaar zal zijn in ons parlementair woordgebruik en in het te voeren beleid.

Het CBS heeft de nationale rekeningen herzien. Vooral andere definities met betrekking tot financiële diensten en rentebetalingen leiden tot een hoger nationaal inkomen. Ook blijkt daaruit dat gezinnen de afgelopen jaren meer hebben uitgegeven dan zij hebben verdiend, zij hebben dus ontspaard. Bij een vrij plotselinge achteruitgang van de economie, lijkt mij dit vrij logisch. Immers, men kan niet altijd snel de uitgaven aanpassen aan de nieuwe situatie.

Het gegeven van deze ontsparing is wel interessant omdat tot voor kort – onder anderen zojuist door de heer Leijnse – door velen werd aangenomen dat de mensen niets uitgeven en alles sparen omdat zij het vertrouwen in dit kabinet hebben verloren. Dit mede door de oppositie steeds naar voren gebrachte punt, blijkt dus een mythe te zijn. Wij zijn blij met het ontzenuwen van deze mythe. Mythe nummer één is weg!

Gemeten aan groeicijfers doen Azië, Amerika en de nieuwe EU-lidstaten het goed. Europa als geheel blijft net als in voorgaande jaren duidelijk achter. Binnen Europa is Duitsland een probleem, maar niet het enige. Ook Frankrijk en Italië doen het slecht. Eerder dit jaar hebben de uitslagen van de referenda in Frankrijk en ons land geleid tot politieke onduidelijkheid over de koers van Europa, met alle negatieve gevolgen van dien voor de werkgelegenheid en de welvaart. Vergeleken met de Verenigde Staten, doet Europa het slecht op het gebied van de werkloosheid. Deze is in Europa bijna twee keer zo groot.

Op het gebied van de overheidsfinanciën doet Amerika het een fractie slechter, ongeveer 0,5%. Europa zit duidelijk beter met betrekking tot de handelsbalans. Duitsland bijvoorbeeld heeft een overschot van 4,5%, ook Nederland heeft een belangrijk betalingsbalansoverschot, terwijl Amerika zit met een tekort van 6,5%. De onevenwichtigheden in de Amerikaanse handelsbalans hebben onder meer te maken met de te hoge bestedingen en met de verhouding tussen de Amerikaanse en de Chinese munt.

Sommige schrijvers wijzen ook op een meer structureel probleem. De werkgelegenheid in Amerika wordt steeds meer gevonden in de dienstensector. Amerika is aan het deïndustrialiseren. Voor de werkgelegenheid is dit geen probleem, maar wel voor het op peil houden van de export. Amerika zou volgens deze redenering te weinig producten maken die voor Azië en bijvoorbeeld de olieproducenten interessant zijn. Deelt de minister die analyse en kan dat risico zich ook in Europa voordoen?

Bij de algemene politieke beschouwingen heeft onze fractievoorzitter gevraagd naar de perspectieven voor onze economie op de lange termijn. De minister-president heeft deze op korte termijn toegezegd.

In veel plannen van gemeenten wordt vooral gemikt op hoogwaardige en milieuvriendelijke werkgelegenheid. Uiteraard hebben wij daar niets op tegen, maar volgens ons is het een gevaarlijke mythe te geloven dat wij best zonder industrie en landbouw verder kunnen. Ook deze mythe moet worden doorgeprikt: mythe nummer twee.

Op grond hiervan zijn wij grote voorstanders van innovatie. Ook de heer Leijnse heeft positieve dingen over innovatie gezegd en over het Innovatieplatform. Nu de heer Rabbinge er niet is, kan ik de volgende zin wel uitspreken. Voor de landbouw zien wij bijvoorbeeld veel mogelijkheden in de levering van grondstoffen voor duurzame energie. Ik heb namelijk gelezen dat de heer Rabbinge daar niets in ziet. Daarom ben ik blij dat hij er nog niet is, anders zou hij mij misschien hebben tegengesproken en hij heeft meer verstand van landbouw dan ik. Ik verwoord wel het CDA-standpunt.

Wij zijn gelukkig met het feit dat er nu in de luchtvaartindustrie in Nederland twee keer zoveel mensen werken als in de periode Fokker. Ook kunnen wij hier noemen de belangrijke ontwikkelingen in de voedingsmiddelenindustrie en in onderdelen van de scheepsbouw, zoals baggerschepen en jachten. Op die gebieden doet Nederland het heel goed. Er zijn dus kansen genoeg.

Nu ik het toch over kansen heb, wil ik de minister nog een vraag stellen over een belangrijke sector in ons land, namelijk het bank- en verzekeringswezen. Volgens Eurocommissaris McGreevy vinden er binnen Europa te weinig "boven nationale" fusies plaats. Ziet de minister nog mogelijkheden deze sector binnen Europa verder te versterken door bijvoorbeeld verdergaande samenwerking of fusies binnen Nederland zelf?

In het overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mevrouw Vedder haar grote zorgen uitgesproken over de toekomst van onze pensioenindustrie in het licht van de EU-richtlijn over het toezicht op pensioeninstellingen (wetsvoorstel 30104). Wij willen geen werkgelegenheid verliezen alleen maar omdat bij ons de kosten van het toezicht hoger zouden zijn. Het is een beetje naar analogie van de ontwikkelingen bij de beleggingsinstellingen. Een aantal is naar Luxemburg verhuisd, niet omdat Luxemburg een mooier land zou zijn dan Nederland, maar omdat de kosten van het toezicht daar lager zouden zijn. Ik verneem graag een reactie van de minister op dit punt.

Voor ons land is het van groot belang wat er in Duitsland gebeurt. De werkloosheid is hoog, de overheidsfinanciën niet op orde en de groei van de economie stagneert. Als verzachtende omstandigheden heeft de CDA-fractie altijd aangevoerd de hoge kosten die Duitsland heeft gemaakt voor de Duitse eenheid en voor steun aan Oost-Europa. Wij zijn kritisch ten aanzien van Duitsland wat de overheidsfinanciën betreft, maar ook mild vanwege de grote Europese opdracht die Duitsland heeft vervuld. Wel loopt de Duitse export goed. Duitsland heeft een groot overschot op de handelsbalans.

Onlangs is de grote coalitie van CDU/CSU en SPD van start gegaan. Volgens mij zijn er maar twee mogelijkheden: óf beide partijen houden elkaar zo in evenwicht dat er niets gebeurt, óf deze coalitie is zo breed dat de noodzakelijke hervormingen kunnen worden ingevoerd. Uiteraard hoop ik voor Duitsland en Europa op het laatste. Heeft de minister al een voorlopige mening kunnen vormen over de te verwachten effecten van het nieuwe Duitse beleidspakket? Wel is mij opgevallen dat onze Oosterburen een nogal van Nederland afwijkende definitie hebben van "rijk zijn". De "Reichensteuer" gaat in bij een inkomen van € 250.000 per persoon. Bij ons zou iets dergelijks al ingaan bij anderhalf à tweemaal modaal.

Met betrekking tot de beperking van de aftrek van pensioenpremies zit de PvdA op ongeveer € 45.000. Dat is bij de Duitsers ongeveer een vijfde van "rijk zijn". Groen Links is iets royaler. De Robin-Hoodheffing begint daar bij € 100.000. Het valt op dat de Duitse tarieven inclusief de Reichensteuer lager zijn dan ons hoogste tarief dat begint bij € 53.000.

Over de noodzakelijke hervormingen het volgende. Volgens de bekende scenario's van het CPB in de studie "Nederland in Drievoud" gaat het in ons land ruwweg gesproken beter naarmate wij ons positiever opstellen met betrekking tot de globalisering en de collectieve sector harder aanpakken. Dit kan gebeuren via financiële prikkels, maar successen zijn ook te halen met een relatief grote verzorgingsstaat, met zeer harde toegangscriteria. Dit Scandinavisch model wordt in de Miljoenennota als het Nordics-model behandeld. Denemarken, Zweden en Finland doen het goed. Het consumentenvertrouwen is daar hoog, omdat er overschotten zijn op de begroting. Deze conclusie spoort met een studie van De Nederlandsche Bank, waaruit blijkt dat een overschot op de begroting de meest bepalende factor zou zijn voor het consumentenvertrouwen. Deelt de minister deze analyse?

Volgens een artikel in de Staatscourant nr. 226 zou uit een studie van het ministerie van Financiën blijken dat het Nordics-model voor ons land ook bruikbaar is. Al deze aandacht kan niet toevallig zijn. Daar in ons land veel waarde wordt toegekend aan het zelf opvoeden van de kinderen, zou het Nordics-model misschien moeten worden aangevuld met een vierdaagse werkweek voor beide partners.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat laatste is interessant, omdat de arbeidsparticipatie in die landen een stuk hoger is dan in Nederland. De heer Terpstra zegt dat die Scandinavische landen een vrij uitgebreide verzorgingsstaat hebben en dat zij een begrotingsoverschot hebben. Dat kan dan toch alleen maar betekenen dat zij relatief hoge belastingen hebben?

De heer Terpstra (CDA):

Ja, maar dat heb ik ook geen bezwaar tegen. Ik vraag de minister alleen of dat Scandinavische model, met een grotere verzorgingsstaat en hogere lasten – dat is bijna altijd aan elkaar verbonden – ook voor Nederland een haalbaar model zou zijn. Mijn vraag gaat niet zozeer over het model en over de belastingdruk die daarbij hoort, maar over de criteria. In mijn CNV-tijd heb ik in de looncommissie van het Europees vakverbond veel met Scandinaviërs mogen optrekken. De Scandinaviërs waren allemaal sociaal-democraat en zij waren bikkelhard. Het is de vraag of Nederland ook zo zou kunnen zijn.

De heer Leijnse (PvdA):

En zij heffen hoge belastingen. U moet het model wel in zijn geheel nemen.

De heer Terpstra (CDA):

Ik neem het model uiteraard in zijn geheel, dus inclusief die harde criteria. Daar gaat juist mijn vraag over die ik straks aan de minister zal stellen.

Volgens een recente studie van de Organisatie van Strategisch Arbeidsmarktonderzoek zou een vierdaagse werkweek ook goed zijn voor de economie. Hoe kijkt de minister aan tegen de bruikbaarheid van het Scandinavisch model en tegen de aanvulling met de vierdaagse werkweek van beide partners? Is ons land mentaal wel geschikt voor dit relatief harde model, gelet op bijvoorbeeld de commotie rondom de dode mus uit Leeuwarden en de vergelijking van de problematiek in Haaksbergen met de orkaanramp in New Orleans? Het probleem met de energie in Haaksbergen sterkte overigens het door mij zeer gewaardeerde GroenLinks-Kamerlid Vendrik in zijn verzet tegen de privatisering. Hij ging nog net niet zover om het slechte weer als zodanig toe te schrijven aan de privatisering, maar de storing en de trage oplossing van het probleem wel. Ook hier weer mythevorming. Volgens mij zijn alle energiebedrijven in Nederland nog steeds in handen van de diverse overheden. Omdat deze mythe niet geheel valt binnen de sector financiën tel ik deze niet mee. De tweede reden om die niet mee te tellen, is dat ik anders boven het getal zeven uit zal schieten.

Een alternatief voor harde criteria is inderdaad het vergroten van de financiële prikkels. In de hervormingsmaatregelen van dit kabinet zitten beide elementen. Het valt mij op dat veel oppositiepartijen prikkels en marktwerking om allerlei redenen fel afwijzen, behalve als het gaat om de mobiliteit en het milieu. Daar verwachten deze partijen alle heil van het marktmechanisme. Gratis openbaar vervoer, rekeningrijden, kilometerheffingen en parkeertarieven kunnen niet hoog genoeg zijn. Ook schijnen deze heffingen geen enkele invloed te hebben op de koopkracht. In ieder geval hoor ik links daar nooit over. Deze mythe rondom marktwerking en koopkracht moet ook maar eens worden opgehelderd.

In een groot aantal landen is men bezig met een discussie over noodzakelijke hervormingen. Op dit punt heeft ons land dankzij dit kabinet, en dankzij de voorgangers van dit kabinet, duidelijk een voorsprong genomen. Tussen de regels door kun je in de MEV lezen dat wij het relatief goed doen met onze hervormingen op het gebied van de bijstand, de WAO, de VUT en de WW. Vandaag of morgen zullen wij daarvan de vruchten gaan plukken. Immers, de meeste Europese landen moeten nog aan hun hervormingen beginnen. Interessant voor ons is ook de discussie in Duitsland over het zorgstelsel. Het voorstel van de CDU/CSU lijkt heel erg op ons nieuwe stelsel, ook al noemen zij het zelf het Zwitserse model.

Dan kom ik op Nederland en de Europese Unie. Elk jaar behandelt het CPB een of meer speciale onderwerpen in de MEV. Dit jaar zijn dat de Financiële perspectieven voor Europa. De interne Europese handel is ruwweg 60% meer gestegen dan de wereldhandel in het algemeen. Op grond van bepaalde berekeningen zou dit hebben geleid tot 12% extra welvaart in Europa. Alhoewel wij het Europese project zeker niet alleen financieel willen beoordelen, zijn wij gelukkig met deze cijfers. Het toont aan dat ons land goed gedijt binnen de Europese Unie.

Uitgebreid wordt ook ingegaan op de nettobetalerpositie van de diverse landen. Nederland scoort daarbij als hoogste, mede door het Rotterdameffect. Ook daarop wordt uitgebreid ingegaan in de MEV. Hierover hebben wij twee vragen aan de minister. Worden in de berekeningen van andere landen de invoerrechten ook beschouwd als onderdeel van de nationale bijdrage? Kan de minister verder nog eens duidelijk uitleggen waarom wij Rotterdam wel moeten meetellen en dat de Europese Rekenkamer het niet goed ziet?

Nederland heeft de langste periode van stagnatie achter zich. In de MEV van vorig jaar is uitgebreid ingegaan op een vergelijking met de jaren dertig en tachtig. De afgelopen jaren groeiden wij minder dan de Eurozone. In 2006 zou het omgekeerde het geval zijn. Op basis van gegevens uit de MEV heb ik voor mijzelf enkele ruwe berekeningen gemaakt om de omslag in onze economie te illustreren. Ik heb het gemiddelde genomen van de jaren 2002 tot en met 2005 en deze vergeleken met het jaar 2006. Uit deze cijfers blijkt een duidelijke omslag ten goede. Het bruto binnenlands product groeit in 2006 met 2,5% tegen 0,5% gemiddeld de afgelopen vier jaar. De werkgelegenheid stijgt met 1% en daalde de afgelopen vier jaar met bijna 1% per jaar.

Voor ik inga op de werkgelegenheid zou ik iets willen zeggen over de Armoedemonitor van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Volgens die Armoedemonitor is de armoede in ons land de afgelopen jaren gestegen van 580.000 naar 680.000 huishoudens. Dit is gebaseerd op de definitie van het SCP, dat wil zeggen dat het minimum in 1979 is doorgetrokken naar latere jaren. Op de website van de PvdA – u merkt dat ik mij altijd breed laat voorlichten – werd ogenblikkelijk gewezen op het beleid van dit kabinet, onder de kop "Bitterhard: Balkenende en Armoede". Op de website werd de daling van de armoede bij ouderen niet aan het kabinet toegeschreven. Dit gebeurt ook niet met de ombuiging ten goede in 2006. Ook staat er niet bij dat ondanks de stijging van de armoede, de armoede nu gelukkig relatief lager is dan in het jaar 1997. Wel zijn wij het eens met de stelling op de website dat armoede niet als noodlot moet worden gezien. We zullen er als samenleving samen iets aan moeten doen. Daarvoor is echter een goede analyse van de oorzaken noodzakelijk.

Uit de monitor blijkt dat armoede nu procentueel meer voorkomt bij huishoudens met mensen onder de 65 jaar dan bij huishoudens met mensen boven de 65 jaar. Dit is een trendbreuk met het verleden. De armoede bij ouderen is belangrijk groter bij gewezen werknemers, die een groot deel van hun leven in het buitenland hebben gewerkt en die in het buitenland en in ons land te weinig pensioen hebben opgebouwd. Bij de armen onder de 65 jaar stijgt het aantal werkenden relatief. Het peil van 235.000 werkenden onder de armoedegrens, ligt nu relatief iets boven het niveau van 1990. De stijging van de armoede bij werkenden is het grootst bij zelfstandigen. In het algemeen geldt dat de armoede relatief het grootst is bij immigranten en hoger is naarmate men korter in ons land verblijft. Dit is hoopvol voor de integratie in onze samenleving. Hoe langer men hier is, des te beter deelt men in de welvaart. Dat is op zichzelf een goede zaak.

Van de 680.000 huishoudens leven 200.000 huishoudens langdurig in armoede. Uit deze korte analyse blijkt volgens mij dat de armoede niet effectief bestreden kan worden met een Robin-Hoodheffing en deze aan de armen te geven. Er zal veel meer specifiek beleid voor de diverse groepen moeten worden ontwikkeld. Daarbij zal werk en scholing een grote rol moeten spelen.

De werkgelegenheid heeft zich de afgelopen jaren zeer verschillend ontwikkeld per sector. Ook hier heb ik dezelfde ruwe berekeningen gemaakt. Terwijl in de eerste periode de werkgelegenheid in de marktsector is gedaald met 2% per jaar is deze in de zorg jaarlijks gestegen met 4%.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik wil nog even terugkomen op de analyse die de heer Terpstra maakte van de armoedesituatie, omdat die voor een belangrijk deel overeenstemt met wat ik daar ook over gezegd heb. Hij laat alleen één ding weg. Als je kijkt naar de verdeling van de armoede, zie je een opmerkelijke verschuiving van boven 65 naar beneden 65. Dat is iets wat u in uw betoog aanhaalt en wat ik ook heb genoemd. In de concentratie van de armoede zie je dat die meer bij gezinnen terechtkomt, bij werkenden, bij allochtonen en bij gezinnen met kinderen. Als je die combinatie maakt, is de vraag of je dan niet een concentratie ziet optreden bij die groepen die bijvoorbeeld ook in de categorie schoolverlaters buitengewoon goed vertegenwoordigd zijn. Zie je de armoedeproblematiek hier dan niet convergeren met onvoltooide opleidingscarrières, met daardoor weinig kansen op de arbeidsmarkt en dus met een voortzetting van die armoede naar volgende generaties? Het is even de vraag of wij die analyse af kunnen maken.

De heer Terpstra (CDA):

Mijn laatste zin was dat werk en scholing een grote rol moeten spelen. Armoede begint als je van school afkomt zonder diploma, in een uitkering terecht komt en daar niet meer uit kunt komen. Mijn stelling is dat het vrij moeilijk is een algemeen beleid te formuleren, omdat die groepen zo van elkaar verschillen. Je moet daarom iets specifieks voor de groepen doen. Daar hoort scholing bij, werkgelegenheid en kwaliteit van het onderwijs. Naarmate minder kinderen zonder diploma de school verlaten, des te beter dat is voor de toekomst. Dat ben ik helemaal met u eens. Als het om belangrijke zaken gaat, zitten wij dus steeds op één lijn, mijnheer Leijnse.

De heer Van Raak (SP):

Dit valt mij toch een beetje tegen. Ik snap dat de heer Terpstra graag zeven mythes wil doorprikken. Hij is christen-democraat en daarom snap ik die "zeven". Maar misschien is hij toch bereid om daar een achtste aan toe te voegen, namelijk de mythe dat als een land rijker wordt, de inwoners niet armer worden. Wij hebben in Nederland gezien dat de afgelopen jaren een heel grote groep mensen armer is geworden, ondanks dat wij met zijn allen rijker zijn geworden. Nu zegt de heer Terpstra dat dat volgens hem wel goed komt, omdat het veel nieuwe Nederlanders blijken te zijn en dat die als zij langer in Nederland zijn wel rijker zullen worden. Helaas is dat niet het geval. Volgens mij is dit dan ook niet een teken dat het goed gaat met de integratie, maar juist dat het slecht gaat met de integratie. De mensen die de afgelopen jaren naar Nederland zijn gekomen, slagen er veel moeilijker in om een plekje te krijgen in de samenleving. De heer Terpstra zegt dat het nodig is om een scherpe analyse te maken, maar hij komt dan toch weer met algemeenheden als werk en onderwijs, terwijl ik juist op dit punt de scherpte zou willen hebben die ik van de heer Terpstra gewend ben. Wat voor maatregelen zouden wij dan moeten nemen op het gebied van werk, onderwijs enzovoort om te voorkomen dat die armoede de komende jaren weer verder zal toenemen?

De heer Terpstra (CDA):

Als het gaat om uw eerste opmerking over immigranten heeft u volgens mij niet gelijk. Ik heb mij gebaseerd op wat het SCP er zelf van zegt, namelijk dat relatief gezien immigranten hoog scoren als het gaat om armoede, maar dat, als je ze onderverdeeld in "afkomstgroepen", voor de groepen immigranten die het langst in Nederland wonen, de welvaartspositie relatief het beste is.

De heer Van Raak (SP):

Dat kun je, met alle respect, natuurlijk ook omdraaien. Je kunt ook zeggen dat de mensen die het meest recent zijn gekomen, de minste mogelijkheden hebben gehad om zich een plaats te bevechten in onze samenleving.

De heer Terpstra (CDA):

Dat is precies hetzelfde.

De heer Van Raak (SP):

Maar de analyse is precies andersom. De heer Terpstra zegt dat mensen minder arm zullen worden als zij hier maar lang genoeg zijn. Mijn idee is dat de nieuwkomers van nu en de nieuwkomers van morgen veel meer kansen hebben om in armoede te vervallen. Ik vrees dat over enkele jaren zal blijken dat mijn interpretatie meer in overeenstemming is met de cijfers dan die van de heer Terpstra.

De heer Terpstra (CDA):

Die vrees deel ik helemaal niet. Ik geloof in het omgekeerde. Als de cijfers waarvan wij uitgaan, en die door het Sociaal en Cultureel Planbureau zijn opgesteld, kloppen, zal het in de komende jaren beter gaan met de werkgelegenheid. Dan zijn er dus meer mensen die kansen krijgen op de arbeidsmarkt. Uit cijfers blijkt bijvoorbeeld dat Surinamers die al heel lang in Nederland wonen op allerlei gebieden veel beter scoren dan Afghanen die een paar jaar geleden zijn gekomen. Op zichzelf is dat logisch. Als Nederlanders naar de Verenigde Staten emigreren, zijn zij ook niet binnen een jaar schatrijk. Je zult je eerst moeten inwerken in het land en je zult vertrouwd moeten raken met de cultuur. Naarmate dat langer duurt, zie je dat een groep zich beter integreert in het land en economisch meer participeert. Datzelfde geldt voor de migranten in ons land. Ik geloof veel meer in positieve dingen en de heer Van Raak gelooft alleen maar in ellende. Dat is het enige verschil tussen ons. En dan is aan zijn kant ook nog eens geen sprake van dankbaarheid.

De heer Van Raak (SP):

En mijn tweede punt?

De heer Terpstra (CDA):

Met zijn tweede punt heeft de heer Van Raak wel gelijk. Ik heb geen oplossing voor het armoedeprobleem in Nederland. Het is een te moeilijk probleem om in de Algemene Financiële Beschouwingen even te kunnen zeggen wat wij moeten doen om de armoede helemaal uit ons land te laten verdwijnen. Volgens mij zijn alle partijen geroepen om dit gezamenlijk op te lossen. Ik ben bang dat de heer Van Raak de oplossing ook niet heeft. Maar ik ben te beleefd om hem te vragen waaraan hij zelf had gedacht.

De heer Van Raak (SP):

Ik meen dat de heer Terpstra en ik samen heel goed naar de minister en de staatssecretaris zullen moeten luisteren om te horen wat hun reactie is op de verontrustende cijfers. Hun reactie moet scherp zijn. Als hun reactie niet scherp genoeg is, neem ik aan dat niet alleen ik maar ook de heer Terpstra daarbij in tweede termijn vraagtekens zal blijven plaatsen.

De heer Terpstra (CDA):

Samen met de heer Van Raak een vraagteken plaatsen vind ik nog niet zo erg. Dat moet kunnen.

De heer Van Raak (SP):

Dus de heer Terpstra is het met mij eens dat het een groot probleem is dat de armoede in Nederland snel toeneemt en dat steeds meer werkenden arm zijn. Is hij het ook met mij eens dat wij een antwoord moeten krijgen op de vraag hoe wij voor komend jaar en de daaropvolgende jaren, waarin de economie misschien een beetje zal aantrekken, kunnen voorkomen dat nog meer armoede in Nederland zal ontstaan? Is hij het met mij eens dat het kabinet dit antwoord zal moeten geven?

De heer Terpstra (CDA):

Laten wij ons beiden baseren op de cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Die bron zegt wel, dat het in 2006 weer de goede kant op zal gaan met de armoede. Zij zijn dus even optimistisch als ik. Dat is dus weer een pluspunt voor het Sociaal en Cultureel Planbureau en voor mijzelf.

De werkgelegenheid heeft zich de afgelopen jaren per sector zeer verschillend ontwikkeld. Als je dezelfde ruwe berekeningen maakt als ik heb gemaakt ten aanzien van het nationaal inkomen, blijkt daaruit dat de werkgelegenheid in de afgelopen vier jaar is gedaald met 2% per jaar. In de zorgsector is de werkgelegenheid in deze periode gestegen met 4% per jaar. Ook bij de overheid is steeds sprake geweest van een positieve ontwikkeling. In de overheidssector bedroeg de gemiddelde groei bijna 0,75% per jaar. De gedachte dat dit kabinet alleen maar aan de markt denkt, de zorg verwaarloost en de terugtredende overheid zou preken, vindt dus geen enkele steun in de cijfers. Ook hier is dus sprake van een zekere mythevorming! Uiteraard kan ik niet bewijzen dat 4% groei voor de zorg voldoende is. Het kan te weinig zijn in verband met de sterke stijging van de behoefte. Ik kan wel aantonen dat er de afgelopen jaren door veel kabinetten extra aandacht is besteed aan de zorg. Ook dat ben ik eens met de heer Leijnse. Bij de groei van het aantal werknemers bij de overheid moet overigens worden opgemerkt dat ook politiemensen en onderwijzers onder deze groep vallen.

Uit allerlei cijfers blijkt dat de werkloosheid zich steeds meer concentreert in de laaggeschoolde groepen. Dat is het grootste werkgelegenheidsprobleem in Europa. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heeft onze fractievoorzitter duidelijk gemaakt dat wij de hervormingen van de WAO, bijstand en WW, die erop gericht zijn dat mensen weer aan het werk gaan, steunen. Sinds de voorstellen van de commissie-Buurmeijer wordt gewerkt om de werkloosheidscomponent uit de WAO te halen. Het is nooit de bedoeling geweest, noch van de commissie-Buurmeijer noch van het CDA, dat deze hervormingen alleen maar zouden leiden tot meer werklozen in de bijstand. Daarom zijn wij heel gelukkig met de resultaten van de Werktop van 1 december jongstleden. Overheid, werkgevers en werknemers moeten nu laten zien wat zij kunnen om zodoende het vertrouwen dat onze fractievoorzitter tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heeft uitgesproken in de sociale partners, niet te beschamen. Dat is vanzelfsprekend niet ons hoofddoel. Het hoofddoel is om meer mensen aan het werk te helpen. Een nevendoel is, dat onze fractievoorzitter tevreden kan terugkijken op zijn tekst van enkele weken geleden.

Volgens sommigen zou dit neoconservatieve kabinet het poldermodel ondermijnen. De heer Leijnse heeft de indruk gewekt daartoe te behoren. Dit nieuwe akkoord is echter een onderdeel van een lange reeks akkoorden. Hiermee heb ik aangetoond dat ook dit een fabeltje is. Hiermee is mythe nummer 5 doorgeprikt. Het kabinet-Balkenende II is hoogstwaarschijnlijk het kabinet dat de meeste afspraken met de sociale partners heeft gemaakt van alle kabinetten sinds dat van Ruys de Beerenbrouck. Maar dat weet ik niet helemaal zeker. In ieder geval scoort het huidige kabinet op dit gebied heel hoog.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik heb het niet geteld, dus ik laat deze laatste uitspraak maar voor rekening van de heer Terpstra.

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb ze wel geteld.

De heer Leijnse (PvdA):

Het gaat natuurlijk om de kwaliteit van de afspraken. Ik wil even terugkomen op het akkoord van de Werktop. Aan de ene kant is het begrijpelijk dat de heer Terpstra zegt dat het goed is dat afspraken zijn gemaakt om ervoor te zorgen dat de herkeurde WAO'ers die blijken weer te worden goedgekeurd – en dat zijn er nogal wat – niet in de werkloosheid terechtkomen. Dat is nooit de bedoeling geweest. De bedoeling is om hen weer aan werk te helpen. Aan de andere kant moet je constateren dat wij deze afspraken heel hard nodig hebben omdat is gebleken dat het huidige reïntegratiebeleid zeer onvoldoende is om hen weer aan het werk te helpen. Uit de cijfers blijkt dat slechts 17% van de weer goedgekeurde WAO'ers een baan vindt. Dat betekent dus, dat de overige 83% via de WW in de bijstand terechtkomt. Dat kan nooit de bedoeling van de opschoning van de WW zijn geweest. Ik hoop dat de heer Terpstra het daarmee eens is.

De heer Terpstra (CDA):

De heer Leijnse zei nu hetzelfde als ik heb gezegd. Dan zijn wij het dus eens.

De heer Leijnse (PvdA):

Dan is wel aardig om te constateren dat het goed is dat afspraken zijn gemaakt met de sociale partners, maar wij moeten dan ook constateren dat de fout al eerder is gemaakt. Bij de herkeuringen was er geen flankerend beleid ten aanzien van reïntegratie. Het gevolg daarvan is, dat een substantieel aantal mensen na de herkeuring in de bijstand is terechtgekomen.

De heer Terpstra (CDA):

De reïntegratie is een moeilijke zaak. Vroeger was er als het ware een soort reïntegratiestaatsbedrijf via de arbeidsvoorziening. Dat is niet succesvol gebleken. Paars I of Paars II heeft de hele zaak toen geprivatiseerd. Er zijn toen dus private reïntegratiebedrijven aan de slag gegaan. Als de heer Leijnse stelt dat 17% van de herkeurde mensen een baan heeft gevonden, moet je vaststellen dat in ieder geval een deel van de reïntegratiebedrijven goed werkt, maar nog lang niet 100%. Het feit dat dit percentage nog maar 17 is, leidt naar onze mening tot de noodzaak om hierover afspraken te maken. Het percentage moet worden opgekrikt. Daarover zijn de heer Leijnse en ik het helemaal eens. Deze afspraken moeten worden gemaakt met de sociale partners. Werkgelegenheid kun je niet op nationaal niveau regelen. Per bedrijf moeten maatregelen worden genomen. De reïntegratie, werkgevers en werknemers moeten hun best doen. Op de Werktop is afgesproken dat zij dat zullen doen. Wij hopen dat dit succesvol zal zijn.

De heer Leijnse (PvdA):

Daarover zijn wij het allemaal eens. Ik hoop dat wij het ook eens zijn over het feit dat het rijkelijk laat is. De herkeuringen zijn al zo lang aan de gang. Tienduizenden mensen zijn al in deze situatie terechtgekomen. Als je dan nog moet constateren dat het herplaatsingsbeleid maar 17% is, zijn wij dus te laat met het reïntegratiebeleid.

De heer Terpstra (CDA):

Neen. Volgens mij kun je er moeilijk mee beginnen om andere normen ten aanzien van de WAO toe te passen terwijl gelijktijdig de reïntegratie dermate goed functioneert, dat sprake zou zijn van een soort automatisme. Dat zou heel mooi zijn, maar er zou daarvoor een veel beter apparaat voor de reïntegratie moeten zijn opgebouwd. Zolang wij dat nog niet hebben, is sprake van een geleidelijk proces om het tot stand te brengen. Je kunt niet van vandaag op morgen afspreken dat wij het wel even doen.

De voorzitter:

De laatste interruptie bij dit onderdeel.

De heer Leijnse (PvdA):

Als je gaat herkeuren met het expliciete doel om een substantiële groep mensen uit de WAO te halen omdat je vindt dat hij daarin ten onrechte is terechtgekomen, ligt het toch wel ontzettend voor de hand dat je tegelijkertijd je reïntegratiebeleid moet intensiveren om deze mensen aan het werk te helpen. Dat is niet gebeurd.

De heer Terpstra (CDA):

Maar het gebeurt nu toch met de afspraken die hierover zijn gemaakt.

De heer Leijnse (PvdA):

Maar wel te laat.

De heer Terpstra (CDA):

Een week te laat, dat zou kunnen.

Voorzitter. Ik kom nu te spreken over de begroting zelf. Het financieringstekort zou volgens de Miljoenennota in 2006 dalen tot 1,7%. De schuldquote komt dan uit op 54,5%. In 2002 bedroeg het tekort 2% en de schuldquote iets meer dan 50%. In de jaren daarna schoten wij zelfs door de 3%-norm. De heer Leijnse heeft daarover reeds uitgebreid gesproken. Enkele weken geleden werd ik opgeschrikt door het nieuws op RTL5 dat de staatsschuld in ons land zou zijn gestegen. Terwijl iedereen kan weten dat dit kabinet alle tegenvallers voor elk eenderde deel heeft opgevangen met bezuinigingen, lastenverhogingen en een stijging van het tekort, werd de stijging van de schuld toch nog als een geweldig belangrijk nieuwsfeit gebracht. In de pers wordt zoveel aandacht besteed aan de bezuinigingen, dat velen in het land wel moeten denken dat de aflossing van de staatsschuld bij dit kabinet boven alles gaat. Ook dat is dus een mythe die bij deze is doorgeprikt. Dat was alweer nummer 6. Gelet op het feit dat in de komende jaren de rente-uitgaven zullen blijven stijgen, is het volgens ons correct dat het kabinet de belastingmeevallers zoveel mogelijk gebruikt voor een vermindering van de staatsschuld.

Daar de ontvangsten diepgaand door collega Essers zullen worden behandeld, zal ik hier alleen ingaan op de uitgaven. Het Centraal Planbureau rekent de zorgtoeslag tot de uitgaven. Het kabinet beschouwt deze echter als een lastenverlichting. Volgens mij is dat dit jaar het enige verschil tussen kabinet en CPB. Is het niet mogelijk om dergelijke meningsverschillen voor publicatie van de begroting uit de wereld te helpen? Nu schept het alleen maar verwarring. Volgens de MEV stijgen de uitgaven in 2006 met 5,75 mld., waarvan 2,5 mld. de zorgtoeslag betreft. Aan de andere kant wordt 3,25 mld. bezuinigd, vooral op de ambtenaren, de sociale zekerheid en subsidies. Het CDA kan zich vinden in de gestelde prioriteiten op het gebied van uitgaven via de begroting zowel als via het FES. Wij vinden onderwijs, kinderopvang, jeugdzorg, verpleegtehuizen, milieu en mobiliteit heel belangrijk. Het is te waarderen dat het kabinet ook in moeilijke tijden geld heeft gevonden voor deze belangrijke zaken.

Behalve kijken naar de geldbedragen, is het ook van belang om na te gaan wat er met het volume gebeurt. Uit het overzicht in de MEV blijkt dat alleen bij de infrastructuur sprake is van een absolute daling in verband met het aflopen van grote projecten. Het volume van alle andere uitgavenposten van de overheid stijgt. Op grond van deze cijfers kunnen wij weinig begrip opbrengen voor discussies over publieke armoede en private rijkdom. Ook dit is volgens mij een mythe.

Voorzitter. Ik kom nu toe aan mijn slotwoord. Wij hebben waardering voor het feit dat het kabinet snel heeft gehandeld om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Een ontsporing van de overheidsfinanciën pakt op de lange termijn altijd slecht uit voor de zwakkeren in de samenleving. Daarnaast steunen wij de vele hervormingen van dit kabinet, mede voorbereid door hun voorgangers, die zijn gericht op een grotere arbeidsdeelname en op financiële houdbaarheid van onze sociale voorzieningen op de lange termijn. Uit de cijfers blijkt dat dit beleid zijn vruchten gaat afwerpen. Belangrijke knelpunten die resteren en die moeten worden aangepakt, zijn de werkkansen van laaggeschoolden en de armoede in het land. Wij gaan ervan uit dat deze problemen door dit kabinet met dezelfde daadkracht zullen worden aangepakt! Ik dank u voor uw aandacht.

De heer Essers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Na de uitgavenkant nu de ontvangstenkant. Met belangstelling en waardering heeft mijn fractie kennisgenomen van het Belastingpakket 2006. De belangrijkste conclusies die wij uit dit pakket trekken, zijn de volgende.

1. De fiscaliteit speelt een cruciale rol bij de invoering van een aantal nieuwe stelsels in 2006. Dit heeft consequenties voor de belastingplichtigen, de inhoudingsplichtigen – met name de werkgevers – en de Belastingdienst.

2. De eerste openingen in de richting van een negatieve inkomstenbelasting lijken te zijn gemaakt.

3. Er is een toenemende invloed van fiscale regelgeving ter stimulering van maatschappelijk verantwoord ondernemen en vrijwilligerswerk.

4. De invloed van Europa wordt steeds sterker in de belastingwetgeving. Eén van de gevolgen daarvan is dat de dividendbelasting op termijn zal worden afgeschaft.

5. Er is sprake van een toenemende invloed van de belastingheffing op de rechtsvormkeuze van ondernemers en op de wijze van bedrijfsopvolging.

Ik zal het vervolg van mijn betoog baseren op deze vijf hoofdlijnen. Om te beginnen zal ik het hebben over de toenemende invloed van de fiscaliteit. Mijn fractie heeft veel waardering voor de daadkracht van dit kabinet. Dit jaar is een aantal noodzakelijke hervormingsvoorstellen aangenomen, waarover in het verleden vele kabinetten geen overeenstemming konden bereiken. Zo is het jaar 2006 cruciaal voor de daadwerkelijke invoering van belangrijke regelingen als de VPL, Walvis en het nieuwe zorgstelsel. Bij de burgers ontstaat langzaam het besef dat er belangrijke veranderingen op komst zijn, maar de praktijk leert dat er toch ook nog steeds veel onzekerheid en informatiebehoefte bestaat. De inzet van het fiscale middel is in veel gevallen cruciaal voor het welslagen van deze operaties. Er is al veel gezegd over het belang van de Belastingdienst bij het uitkeren van de vele toeslagen, waaronder de zorgtoeslag.

Wij hebben in dit verband een aantal vragen aan het kabinet. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de zorgtoeslag? Komt het aantal ingeleverde formulieren overeen met de verwachtingen? Wat is de inzet van het kabinet om de burgers ook in 2006 optimaal te informeren over de toeslagen? Wat is de laatste stand van zaken inzake de bereikbaarheid en de kwaliteit van de Belastingtelefoon? Ook het succes van de levensloopregeling is mede afhankelijk van de fiscale begeleiding en voorlichting hieromtrent. In hoeverre ziet het kabinet in de voorlichting over de levensloopregeling nog een taak voor zichzelf weggelegd of wordt dit helemaal aan de sociale partners en aan de verzekeraars overgelaten?

De mate waarin veel hervormingsoperaties zullen slagen, is voor een belangrijk deel afhankelijk van de medewerking van de werkgevers. Zij worden geconfronteerd met een aanzienlijke toename van de administratieve lasten als gevolg van onder andere de veranderingen in de loonaangifte 2006. Met instemming hebben wij in dit verband kennis genomen van de toezegging van de staatssecretaris dat de fiscus zich in de beginfase coulant zal opstellen bij vergissingen. Kan de staatssecretaris deze toezegging nader toelichten? Bestaan er nog andere voornemens om de werkgevers tegemoet te komen op dit terrein?

Een ander gevolg van het almaar toenemende belang van de fiscaliteit is de druk die daarvan uitgaat op de beschikbare capaciteit van de Belastingdienst. Vorig jaar hebben wij in dit verband een vraag gesteld over de dreigende vergrijzing van het inspecteursbestand. De regering antwoordde hierop dat van vergrijzing geen sprake is. Niettemin werd medegedeeld dat de gemiddelde leeftijd van de inspecteurs ongeveer 44 jaar is. Dat vinden wij aan de hoge kant. Hoe is het hiermee thans gesteld? Is die gemiddelde leeftijd nu 45 jaar? Kan in het antwoord van de regering ook rekening worden gehouden met de regionale spreiding? In hoeverre zijn en worden er, afgezien van de bemensing van de Belastingdienst/Toeslagen en de overhevelingsoperatie van de UWV's in het kader van Walvis, nieuwe jonge mensen geworven door de Belastingdienst. Vanuit de fiscale opleidingen in Nederland bereiken ons nog geen geluiden dat er op structurele basis nieuwe mensen door de Belastingdienst worden geworven. Wat zijn de plannen voor de toekomst?

Efficiëntie voor zowel de Belastingdienst als de belastingplichtigen lijkt te kunnen worden geboekt met het fenomeen van horizontaal toezicht. Terwijl voor fraudeurs de handhavingsregimes worden verzwaard, ontstaan lichtere handhavingsregimes voor de belastingplichtigen die hun verplichtingen correct nakomen. In 2005 zou een pilot worden opgestart met ongeveer 20 beursgenoteerde bedrijven. Wat is de stand van zaken omtrent deze pilot? Door prof. Zwemmer is in het Weekblad voor Fiscaal Recht 2005/6638 op deze trend van horizontaal toezicht serieuze kritiek geleverd. Die kritiek ziet met name op de reikwijdte en effectiviteit van individuele handhavingsconvenanten, op het definiëren van "fiscale grensverkenning", het uitsluiten van individuele mkb-bedrijven van dit horizontale toezicht en vooral de op het eerste gezicht onverenigbaarheid van de verhouding tussen Belastingdienst en belastingplichtige en het fenomeen van horizontaal toezicht. De Belastingdienst neemt nu eenmaal een machtspositie in. Hoe verhoudt zich dat ten opzichte van dat horizontale toezicht dat toch veel meer uitgaat van een horizontale relatie? Wat is de reactie van de regering op deze door prof. Zwemmer naar voren gebracht kritiekpunten? Naar onze mening dient het horizontale toezicht aan duidelijke randvoorwaarden te worden verbonden. Daarbij dient het gelijkheidsbeginsel een centrale rol te vervullen. Wij achten een notitie over deze problematiek van de zijde van de regering dan ook gewenst.

Ons tweede hoofdpunt betreft de negatieve inkomstenbelasting. Wij hebben goede nota genomen van de aangekondigde rapportage over de integratie van de zorgtoeslag en de buitengewone uitgavenregeling vóór de zomer van 2006. Naar onze mening moet met behulp van dit onderzoek een efficiencyslag kunnen worden gemaakt in de thans volstrekt onoverzichtelijke problematiek van de buitengewone uitgaven en de zorgtoeslag. Ik zou een proefschrift over deze problematiek zeer verwelkomen. Wij zien met spanning uit naar de resultaten van dit departementale onderzoek.

Wij stemmen in met de in het Belastingpakket 2006 voorgestelde aanpassingen in de buitengewone uitgavenregeling, te weten de verhoging van de vermenigvuldigingsfactor en de afschaffing van de maximum drempel. Van groot belang achten wij de recente discussie in de Tweede Kamer over de negatieve inkomstenbelasting. De aankondiging van een kindertoeslag per 1 januari 2008 lijkt een opening te bieden voor de invoering van een dergelijke negatieve inkomstenbelasting in de toekomst. Ook de al bestaande verzilveringsregeling in de sfeer van buitengewone uitgaven lijkt een stap in die richting te zijn. Om tot een goede afweging te komen inzake deze belangrijke problematiek ontvangt de CDA-fractie graag van de regering een overzicht en analyses van de voors en tegens van een negatieve inkomstenbelasting en van de instrumenten die daarvoor kunnen worden ingezet.

De heer Schuyer (D66):

De heer Essers zei dat hij een proefschrift over de negatieve inkomstenbelasting van harte zou toejuichen. Maar dat vraagt hij toch aan de verkeerde persoon? Daar kan hij zelf toch een goede bijdrage aan leveren?

De heer Essers (CDA):

Dat heb ik mij ook voorgenomen. Het was min of meer als een grapje bedoeld, want wij zijn niet gewend om proefschriften te schrijven over buitengewone uitgaven. Inmiddels is deze problematiek echter dermate ingewikkeld geworden dat het een dergelijk onderzoek wel zou rechtvaardigen. Het zou de staatssecretaris steunen waarschijnlijk.

Mevrouw de voorzitter. Ons derde hoofdpunt betreft maatschappelijk verantwoord ondernemen en vrijwilligerswerk. Met instemming heeft mijn fractie kennisgenomen van de voorstellen met betrekking tot het schenkings- en successierecht ten aanzien van algemeen nut beogende instellingen. De wijze waarop deze voorstellen bij wege van nota van wijziging in het Belastingplan 2006 zijn terechtgekomen – met dank aan de heer Cruijff – geven echter niet de indruk van een weloverwogen masterplan van de zijde van de regering ten aanzien van de fiscale begeleiding en stimulering van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er bestaan vele fiscale regels die bij voorbeeld milieuvriendelijke productietechnieken, het in stand houden van monumenten en landgoederen, het verzamelen van voorwerpen van kunst en wetenschap, groene, sociaal-ethische, culturele beleggingen en het geven van leningen aan startende ondernemers stimuleren. Als gevolg van een amendement op het Belastingplan 2006 komt er in deze sfeer per 1 januari 2007 een extra heffingskorting bij: de mantelzorgkorting. In de inkomsten- en vennootschapsbelasting bestaan verder regelingen die de aftrek van giften mogelijk maken, terwijl ook in de sfeer van het successierecht en andere belastingwetten, zoals de btw en de motorrijtuigenbelasting, veel vrijstellingen bestaan die goede doelen proberen te helpen. Verder is er nog de problematiek van de vrijgestelde lichamen in de vennootschapsbelasting. Deze ziet op de vraag wanneer stichtingen en verenigingen worden geacht een onderneming te drijven dan wel in concurrentie te treden met commerciële bedrijven. Al deze regelingen bieden een erg verbrokkeld beeld. Zij kennen ook allemaal hun eigen dynamiek en bureaucratie. Wordt het niet tijd, zo vragen wij de regering, om te bezien of in deze sfeer niet een meer samenhangende en geïntegreerde aanpak mogelijk en wenselijk is? Leiden al deze maatregelen wel tot het gewenste doel? Graag vernemen wij hierover de mening van de regering.

Wat betreft de in het Belastingplan 2006 opgenomen maatregelen voor algemeen nut beogende instellingen juichen wij het toe dat er vanaf 2006 voor de verschillende heffingswetten één uniforme definitie van deze instellingen wordt gehanteerd. Ook zijn wij het graag eens met het voornemen van de regering om Nederlandse en buitenlandse algemeen-nutinstellingen gelijk te stellen. Daarbij gaan wij ervan uit dat de regering het aangekondigde onderzoek naar de controle en handhaafbaarheid voortvarend ter hand zal nemen, waardoor de inwerkingtreding van deze gelijkstelling zo spoedig mogelijk zal kunnen plaatsvinden. Graag ontvangen wij hiervan een bevestiging. Kan in dit verband nu al een antwoord worden gegeven op een aantal praktische vragen ter zake van die buitenlandse instellingen? Blijft bij voorbeeld de inspectie Den Bosch het loket waar alle instellingen terecht moeten, inclusief de instellingen die in een andere EU-lidstaat, of op de Nederlandse Antillen of Aruba zijn gevestigd? Geldt voor de andere buitenlandse instellingen ook in de toekomst dat zij een aanvraag via de inspectie buitenlanders in Heerlen moeten doen? Verder bestaan er veel vragen over het beleid ter zake van het verkrijgen van de status van algemeen-nutinstelling. Welke criteria voor de verschillende categorieën van algemeen-nutinstellingen zullen worden gesteld? Onder welke voorwaarden kan een beschikking worden ingetrokken, etc.? Wanneer wordt hierover meer duidelijkheid verschaft?

Verder bestaan er zorgen dat vanwege de eis dat de uitkeringen door deze algemeen-nutinstellingen geheel of nagenoeg geheel – dat wil zeggen voor ten minste 90%, zulks ter vervanging van de huidige 50%-grens – moeten worden gedaan in het algemeen belang, vermogensfondsen die deels ook uitkeringen doen aan bij voorbeeld familieleden of derden niet meer onder de vrijstelling zullen vallen. Het gevolg daarvan is dat zij mogelijk gaan uitwijken naar het buitenland waar flexibelere criteria gelden. Verdient het in dat verband niet aanbeveling om in plaats van een 90%-grens een 70%-grens te stellen? Kan de regering expliciet bevestigen dat geen verandering zal worden aangebracht in de behandeling van kerkgenootschappen bij de toepassing van artikel 6.33 ten opzichte van de huidige situatie? Verder zouden wij in dit verband graag van de regering een reactie willen ontvangen op de door onder meer de sectie Notarieel recht van de Radboud Universiteit Nijmegen geuite vrees dat als gevolg van het vervallen van de "vrij van recht"-bepaling – artikel 5, lid 8, Successiewet 1956 – aanzienlijk minder vermogen door erfenissen en legaten bij goede doelen zal terechtkomen.

Wij juichen de voorgestelde verruiming en codificatie van de vrijwilligersregeling van harte toe. Dat geldt evenzeer voor de bij amendement-Van Vroonhoven tot stand gebrachte uitbreiding van de teruggaafregeling van energiebelasting voor non-profitinstellingen tot multifunctionele centra zoals dorpshuizen, die ruimtes ter beschikking stellen aan die non-profitinstellingen.

Mijn fractie begrijpt echter niet het gemaakte onderscheid tussen vennootschapsbelastingplichtige sportorganisaties, waarbij wel gebruik mag worden gemaakt van de vrijwilligersregeling, en andere vennootschapsbelastingplichtige organisaties die van die regeling geen gebruik mogen maken. Staat dit onderscheid niet op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel, nu ook veel commerciële niet-sportorganisaties in bij voorbeeld de medische en dienstverlenende sector noodgedwongen gebruik maken van vrijwilligers? Wordt hier, met andere woorden, niet met twee maten gemeten?

Wat betreft de voorgestelde aanpassingen van de Natuurschoonwet 1928 in verband met de bestrijding van zogenaamde postzegellandgoederen en het gebruik van erfpacht als beheersinstrument van NSW-landgoederen, hebben ons vanuit de Federatie Particulier Grondbezit en de Stichting Beheer Natuur en Landelijk Gebied berichten bereikt dat de wijzigingen onbedoeld nadelig kunnen uitwerken voor de eigenaren van historische moederlandgoederen. Het gevolg hiervan is dat de instandhouding van de natuur op deze landgoederen eerder dreigt te worden belemmerd dan gestimuleerd. Door hen wordt onder andere voorgesteld om in het Belastingplan 2006 een zodanige wijziging op te nemen dat ingeval van erfpacht niet de erfpachter, maar de hoofdgerechtigde van die onroerende zaak wordt aangemerkt als eigenaar. Dat zou zowel voor de huur- als voor de koopanaloge variant gelden. Graag vernemen wij de reactie van de staatssecretaris op dit voorstel.

Ons vierde punt is de invloed van Europa. De invloed van Europese regelgeving op Nederlandse fiscale regelingen laat zich steeds sterker voelen. Als EU-ingezetenen dreigen te worden gediscrimineerd of als grensoverschrijdende verplaatsingen van burgers en bedrijven binnen de EU worden belemmerd, dreigt een conflict te ontstaan met de vier vrijheden van het Europees Verdrag. Wanneer Nederlandse activiteiten fiscaal worden bevoordeeld ten opzichte van buitenlandse, dreigt een conflict te ontstaan met de staatssteunbepalingen in het EG-Verdrag. Ook in het Belastingplan 2006 komen deze aspecten bij herhaling terug, tot zelfs de regeling van de heffings- en invorderingsrente aan toe.

Het toeval wil dat morgenvroeg, om half tien, de langverwachte uitspraak van het Hof van Justitie van de EG inzake Marks & Spencer wordt gepubliceerd. Uiteraard maken wij graag van de gelegenheid gebruik om de staatssecretaris uit te nodigen, morgen een eerste reactie te geven op deze voor de toekomst van de vennootschapsbelasting cruciale uitspraak.

Bij deze behandeling van het Belastingplan 2006 vraagt de CDA-fractie aandacht voor drie regelingen die expliciet dan wel impliciet in het belastingpakket 2006 voorkomen: de film-cv, de belastingheffing van woningcorporaties en de dividendbelasting.

De regeling van de film-cv is disproportioneel ingewikkeld geworden. Mijn fractie betreurt dit en vraagt zich af of deze regeling niet op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel. Waarom wordt een soortgelijke regeling niet voorgesteld voor andere cultuursectoren of bijvoorbeeld voor de sportwereld? Daarnaast vragen wij ons af, hoe de eis dat de kosten van een film voor meer dan 50% betrekking moeten hebben op de voortbrenging in Nederland, zich verhoudt tot de vrijheid van vestiging van het EG-Verdrag. Verder vragen wij de regering hoe de toets van commerciële levensvatbaarheid en voldoende marktpotentie van een film die bij de investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving moet worden aangelegd, zich verhoudt tot artikel 87, derde lid, onderdeel d, van het EG-Verdrag. In die bepaling ligt de nadruk meer op de culturele dan op de commerciële aspecten.

De voorstellen over de belastingheffing van woningcorporaties raken evenzeer aan de problematiek van ongeoorloofde fiscale staatssteun. Wij verzoeken de regering om een reactie op de vragen in de brief van Aedes, de vereniging van woningcorporaties, gericht aan de commissie Financiën van de Eerste Kamer.

Mede gelet op het streven naar een level playing field hebben wij een jaar geleden, bij onze inbreng voor het belastingpakket 2005, gepleit voor een structurele, integrale aanpak bij de belastingheffing van overheidslichamen in plaats van de huidige ad-hocbenadering. De staatssecretaris wilde toen niet verdergaan dan een onderzoek toe te zeggen naar de belastingheffing van openbare en bijzondere universiteiten. Ook dit onderzoek is nog niet afgerond, blijkens de brief aan deze Kamer van 11 oktober jongstleden.

Wij dringen er thans op aan om voor de zomer van 2006 een notitie te ontvangen over de problematiek van belastingheffing van overheidslichamen, waarin niet alleen op universiteiten wordt ingegaan, maar op overheidslichamen in het algemeen, alsmede op de maatregelen die het kabinet zal nemen aangaande deze problematiek. Indien nodig zal ik hierover een motie indienen. In een tijd waarin de NMa en de AFM zich inzetten voor eerlijke concurrentie tussen bedrijven, dient de overheid de materie van de belastingheffing van eigen overheidsbedrijven voortvarend, op een structurele en geïntegreerde wijze aan te pakken. Niet alleen uit de brief van 11 oktober, maar ook uit de recente commotie over de belastingplicht van hulpsinterklazen blijkt dat de staatssecretaris het streven naar een level playing field uitermate serieus neemt.

Wij stemmen van harte in met de voorgestelde versoepeling van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting. Wij vragen de regering wel om een reactie op de brief van de Nederlandse Vereniging van Banken van 8 december over de samenloop van de dividendbelasting en de levensloopregeling. In die brief wordt ervoor gepleit om een vrijstelling van inhouding van dividendbelasting aan de bron in te voeren. Dat lijkt een praktischer systeem dan nu wordt voorgesteld.

Wij hebben ook vragen over de toekomst van de dividendbelasting als zodanig. Deze belasting wordt de facto voor het leeuwendeel betaald door buitenlandse aandeelhouders. Het is evident dat daarmee spanning ontstaat met het EG-Verdrag. Opvallend is dat de staatssecretaris bij de behandeling van het Belastingplan 2006 in de Tweede Kamer heeft gezegd dat volledige afschaffing van deze belasting thans nog een brug te ver is, gelet op de budgettaire aspecten en de ongewenste lastenverschuiving die daaruit voortvloeit. Op den duur ziet hij echter geen toekomst meer voor deze belasting, vandaar dat hij een stapsgewijze afbouw van de dividendbelasting heeft aangekondigd.

Wij vragen de staatssecretaris in hoeverre hij van mening is dat het EG-Verdrag ruimte laat voor een dergelijke gefaseerde afschaffing. Dreigt Nederland niet te worden ingehaald door het Europese Hof van Justitie, als de Nederlandse regering nu al toegeeft dat de dividendbelasting niet deugt, maar dat het te veel geld kost en een ongewenste lastenverschuiving betekent als deze in een keer wordt afgeschaft? Kan Nederland de dividendbelasting dan niet beter meteen helemaal afschaffen, mede met het oog op de versterking van de fiscale concurrentiepositie?

Het vijfde en laatste punt is de rechtsvormkeuze en bedrijfsopvolging. Voor de versterking van de fiscale concurrentiepositie waarderen wij de inzet van de staatssecretaris om het Nederlandse vennootschapsbelastingtarief zo veel mogelijk concurrerend te laten zijn met andere EU-landen. Ook de voorgenomen afschaffing van de kapitaalsbelasting per 1 januari 2006 waarderen wij zeer.

In het Belastingplan 2006 wordt al een voorschot genomen op een aantal maatregelen die in de nota Werken aan winst zijn aangekondigd. Zo gaat het vennootschapsbelastingtarief verder omlaag. Helaas is geen voorschot genomen op de mkb-winstvrijstelling die in dezelfde nota is aangekondigd. Daarmee komt het globale evenwicht tussen de belastingheffing van een ib-ondernemer en die van een bv en een directeur-grootaandeelhouder verder onder druk te staan. De regering betoogt dat de invloed van het Vpb-pakket 2006 tot het omslagpunt bij een winstniveau van € 50.000 minimaal is. Naar onze mening ziet zij daarbij over het hoofd dat dit omslagpunt afhankelijk is van meer aspecten dan alleen het tarief.

Als voorbeeld noem ik het feit dat de directeur-grootaandeelhouder per 1 januari 2006 de levensloopregeling mag toepassen, terwijl dat niet is weggelegd voor de ib-ondernemer. Wij vragen de regering hoe de berekening van het omslagpunt uitpakt als wel met de levensloopregeling rekening wordt gehouden. Is er overigens wel een goede verklaring voor dit onderscheid in behandeling bij de levensloopregeling? Zowel de directeur-grootaandeelhouder als de ib-ondernemer is als ondernemer te beschouwen; de een alleen materieel, de ander zowel formeel als materieel. De ib-ondernemer kan alleen de regeling van de oudedagsreserve toepassen, die minder mogelijkheden heeft dan die van de levensloop.

Is door de regering ingecalculeerd dat directeuren-grootaandeelhouders naar verwachting massaal gebruik zullen maken van de levensloopregeling? Onderschrijft de regering de veronderstelling van prof. Stevens in de NRC van 30 november jongstleden dat deze regeling na verloop van tijd als onbedoeld zal worden gekwalificeerd en dat dga's hiervan in de toekomst zullen worden uitgesloten?

Mijn fractie heeft de indruk dat de fiscale regelingen voor de bedrijfsopvolging erg verbrokkeld en onsamenhangend zijn. Wij zijn niet overtuigd door het argument van de regering dat elke heffingswet een andere achtergrond en een ander karakter heeft. Vervolgens zal duidelijk moeten worden waarom die andere achtergrond een andere invulling van de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling vergt. Waarom zou de aard van de overdrachtsbelasting een beperktere categorie van fiscaal geprivilegieerde opvolgingsgerechtigden toelaten dan de inkomstenbelasting? Ook binnen een- en dezelfde belastingwet, zoals de inkomstenbelasting, doen zich niet te begrijpen verschillen voor, bijvoorbeeld tussen mogelijkheden voor bedrijfsopvolging voor ib-ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders.

Wij zijn van mening dat er behoefte is aan een integrale, samenhangende benadering van de bedrijfsopvolgingsproblematiek. Bij die gestroomlijnde aanpak moeten niet alleen de verschillende heffingswetten worden bekeken, maar moet er ook een koppeling worden gelegd met de civiel- en erfrechtelijke knelpunten die zich op het terrein van de bedrijfsopvolging kunnen voordoen. Ik verwijs hierbij naar de behandeling van het wetsvoorstel inzake personenvennootschappen.

Een ondernemer loopt bij de bedrijfsopvolging tegen veel aspecten tegelijk op; reden te meer voor een geïntegreerde aanpak van deze voor de nabije toekomst uitermate belangrijke problematiek. Wij roepen de regering op om zo spoedig mogelijk, bij voorkeur voor de zomer van 2006, met een rapport te komen, waarin recht wordt gedaan aan een geïntegreerde aanpak van de verschillende fiscale, civielrechtelijke en erfrechtelijke knelpunten die zich bij bedrijfsopvolging kunnen voordoen.

Tot slot vraag ik aandacht voor knelpunten die te maken hebben met de herinvesteringsreserve. Met instemming hebben wij in het evaluatierapport van de belastingherziening van 2001 gelezen dat de regering zal onderzoeken of de zogenaamde boekwaarde-eis kan worden vervangen door een restwaarde-eis.

Daarnaast levert ook de functioneel-economische vervangingstoets voor bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaar pleegt te worden afgeschreven, problemen op. Dat geldt in het bijzonder voor de visserijsector, zo bleek uit een werkbezoek dat de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van de Eerste Kamer onlangs heeft afgelegd aan IJmuiden en Akersloot.

Ik geef een voorbeeld en ik heb andere voorbeelden schriftelijk aan het departement voorgelegd. Een visserijbedrijf ontvangt een saneringsbijdrage voor het vissersvaartuig. Ter vervanging van dat vaartuig wordt een innovatief kustvissersvaartuig aangeschaft met een garnalenvergunning. In de praktijk blijkt dat de toepassing van de herinvesteringsreserve in zo'n geval wordt geweigerd, met als gevolg dat de helft van de saneringsbijdrage wordt wegbelast. Er doen zich ook problemen voor bij de waardering van de going-concern-waarde van een visserijonderneming in het kader van alweer de bedrijfsopvolging.

Wij verzoeken de staatssecretaris van Financiën om samen met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te onderzoeken of er een oplossing voor deze problematiek kan worden gevonden.

Wij wachten met vertrouwen het antwoord van de regering af.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Namens de leden van de fractie van de VVD feliciteer ik de minister van Financiën met het feit dat hij de langstzittende minister van Financiën is. Hij heeft er deze kabinetsperiode voor gezorgd dat het financieringstekort en de staatsschuld behoorlijk zijn verminderd. Onder zijn bewind zijn de collectieve uitgaven slechts met 18% toegenomen, bij een toename van de economie met 30%. Hij kwam met een begrotingsbeleid dat is gekenmerkt door een grote mate van eenvoud, waardoor er meer rust in de rijksfinanciën is ontstaan. Hij scheidde de drie zuilen van de collectieve sector: de rijksbegroting, de zorg en de sociale zekerheid, en zorgt er zo voor dat zij niet langer voor elkaars tekorten opdraaien. Verder worden meevallers allereerst gebruikt om het financieringstekort te verminderen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Geldt deze lof voor zijn hele periode als minister van Financiën of slechts voor de periode in de kabinetten-Balkenende?

De heer Biermans (VVD):

Toch maar voor de hele periode.

De heer Thissen (GroenLinks):

Waarvan akte. U zwaait dus ook de kabinetten van de PvdA, de VVD en D66 in die zin lof toe.

De heer Biermans (VVD):

U bent net één zin te vroeg. Ik wilde namelijk net zeggen dat achteraf wel geconstateerd kan worden dat in de vette jaren van Paars II te weinig gespaard is. Hierop kom ik later in mijn betoog terug.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is dus een smet op het blazoen van de zojuist door u toegejuichte minister van Financiën, want hij was ook toen penningmeester van dit land.

De heer Biermans (VVD):

Ik kom daar straks op terug.

De staatssecretaris heb ik onlangs al geprezen met zijn classificatie in de top 50 van 's werelds machtigste belastingexperts.

De heer Leijnse (PvdA):

Over Paars II zullen wij het even niet hebben, hoewel ik daar iets over heb gezegd wat opmerkelijk afweek van wat u nu zegt. Zei u aan het begin van uw betoog in uw loftuiting aan de minister van Financiën dat de staatsschuld in deze periode is afgenomen?

De heer Biermans (VVD):

Ja, procentueel.

De heer Leijnse (PvdA):

Wilt u dat toelichten? Volgens mij is de staatsschuld immers juist toegenomen.

De heer Biermans (VVD):

Ook daarop kom ik straks terug. Ik heb eerst die loftuitingen jegens de minister over de tafel heen laten gaan.

De heer Leijnse (PvdA):

Die moeten feitelijk natuurlijk wel kloppen.

De heer Biermans (VVD):

Straks kom ik terug op alle punten die ik heb genoemd, als u dat goed vindt.

Het is dus voorwaar een eer om vandaag en morgen met deze illustere persoonlijkheden te mogen discussiëren; daarmee bedoel ik overigens iedereen in deze Kamer.

Wij hebben moeilijke jaren met forse en diepe ingrepen ten gevolge van de zeer noodzakelijke maatregelen uit de hervormingsagenda achter de rug. Wij complimenteren het kabinet voor de getoonde moed om die agenda te implementeren. De draagkracht en het concurrerende vermogen van Nederland zijn versterkt. De vermogenspositie van gezinnen is versterkt. Wij feliciteren in dit kader de leden van de Socialistische Partij, die bewezen hebben de beste beleggers te zijn. De arbeidskosten zijn gematigd en de winstgevendheid van het bedrijfsleven is verbeterd. Ook pensioenfondsen zijn qua vermogen versterkt. Afgelopen week kwam zelfs het bericht dat het ABP de pensioenpremies met 0,5 mld. verlaagt. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dat niet prematuur is. De dekkingsgraad is immers nog te laag en de inflatiecorrectie is nog niet volledig. De overheid spint garen bij deze verlaging. Graag ontvangen wij een reactie van de minister hierop.

De basis is gelegd voor een hogere arbeidsparticipatie door verbeteringen van de sociale wetgeving – werk vóór uitkering – en de afschaffing van de fiscale stimulering van de VUT- en andere prepensioenregelingen. De flexibilisering van de arbeid, onder andere door een minder rigide ontslagrecht, behoeft nog de nodige aandacht. Dat geldt ook voor de toelating van mede-Europeanen en overige veelal hoogopgeleide werknemers die in Nederland werkzaam willen zijn. Een ander aandachtspunt is de arbeidsproductiviteit. Nederland blijft bij de meeste OECD-landen immers aanmerkelijk achter. Al deze punten worden, zo blijkt uit het rapport 21minuten.nl, ook door de burgers onderschreven.

De toonzetting van de Miljoenennota is gematigd optimistisch. De economische groei wordt geraamd op 2,5%, het hoogste groeicijfer sinds 2000. De belangrijkste impuls komt van de gestegen export, terwijl de export naar Duitsland nog bepaald niet op niveau is. De Duitse economie is nog lang niet gezond. Het is spijtig dat de Duitse regering pas medio volgend jaar met een plan van aanpak ter zake van de te dure gezondheidszorg en de te hoge werkloosheid komt. Het Duitse bedrijfsleven heeft nu al behoefte aan actie.

Bedrijven maken weer winst en voeren hun vaak uitgestelde investeringsplannen uit. De tijd van draconische afslankingen en kostenbesparingen is hopelijk voorbij. Groei ontstaat alleen door innovatie oftewel door de passie om te veranderen, samen te werken en lef te tonen. Het is goed dat de regering die tendens versterkt met een investering van 2,3 mld. uit het Fonds Economische Structuurversterking. Ook het consumentenvertrouwen neemt toe, wat leidt tot ontsparingen. Op vertrouwen baseert ook een deel van de startende ondernemers hun beslissing. Het is verheugend om te zien dat het aandeel vrouwen en starters van buitenlandse origine fors toeneemt. Dat banken meer bereid zijn om starters met een krediet te helpen, vinden wij positief.

De overheidsfinanciën zijn "im Griff". De procedure inzake het buitensporig tekort is medio 2005 geëindigd. De minister strijdt nu voor een korting op de Nederlandse EU-bijdrage. De Europese Rekenkamer van de EU valt hem aan op zijn rekenmethode, waarbij hij het zogenaamde Rotterdam-effect meetelt ter bepaling van het netto bijdrageoverschot. Critici beschuldigen de minister van overdrijving en zijn van mening dat dit zijn geloofwaardigheid als onderhandelaar aantast. Vooralsnog zorgt deze minister in elk geval voor een beperking van de Nederlandse bijdrage van 700 mln. Dat is veel geld, nietwaar mijnheer Leijnse? De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de discussie over de omvang van de EU-begroting. Een beperking daarvan is op haar plaats.

De heer Schuyer (D66):

Ik wijs de heer Biermans erop dat die 700 mln. alleen gecasht wordt als er een akkoord komt over de meerjarenbegroting.

De heer Biermans (VVD):

Dat is een terechte opmerking, maar ik denk dat wij ervan mogen uitgaan dat dat akkoord er komt. Dat geldt dan dus ook voor die 700 mln. of meer. Daarover horen wij straks of morgen ongetwijfeld de mening van de minister.

Een dezer weken is in het Europees Parlement het rapport van de Europese Rekenkamer inzake de rechtmatigheid van de bestemming en de wijze van besteding van de uitgave van 100 mld. over 2004 aan Europees geld besproken. Net als in de afgelopen tien jaar bleek een goedkeurende verklaring niet mogelijk. Er kan niet vastgesteld worden of het geld correct besteed is. De felle kritiek op het financiële beheer van de Europese Commissie onderschrijven wij. Graag ontvangen wij de visie van de minister hierop. Tevens vragen wij hem in hoeverre Nederland zich tegenover de Europese Rekenkamer kan verantwoorden.

De koopkracht van met name de kwetsbare groepen en de middeninkomens wordt met 2,5 mld. ondersteund. Zeer recent hebben het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal en Cultureel Planbureau de Armoedemonitor 2005 over 2004 gepubliceerd; de heer Terpstra heeft daar al zeer behartigenswaardige woorden aan gewijd. Het blijkt dat de armoede marginaal tot 10% stijgt. Bij dit percentage horen een aantal kanttekeningen, allereerst dat de armoedeval sinds 1994 is gedaald van 16,1% tot 10%. De tweede opmerking betreft de verwachting voor 2006 dat het percentage weer onder de 10 daalt. Verder is de langdurige afhankelijkheid van een laag inkomen – die is gedefinieerd als "vier jaar en langer" – van 7% in 1995 gedaald tot iets meer dan 3% in 2003. Tot slot: van de 65-plussers heeft nog één op de vijftien een laag inkomen. In 2000 was dat nog één op de zeven 65-plussers. Met deze kanttekeningen willen wij de relatieve armoede niet bagatelliseren. Wel zijn wij van mening dat het beter is om ervoor te zorgen dat iedereen die kan werken, werk heeft. Dat is economisch en sociaal beter dan een structurele verhoging van de uitkeringen. De armoedeval is in onze ogen nog steeds te groot.

De heer Van Raak (SP):

Het SCP en het CBS hebben ook aangegeven dat de armoedeval niet het grote probleem is. Het grote probleem dat wij nu in Nederland hebben – dat is eigenlijk een heel nieuw verschijnsel voor Nederland – is een grote toename van het aantal werkende armen. Dat moet de heer Biermans erg aanspreken, want hij zegt dat wij de mensen moeten laten werken, daarmee suggererend dat dat een oplossing zou zijn voor de armoede. De heer Biermans kan wel zeggen dat mensen moeten gaan werken, maar dat is voor lang niet iedereen een oplossing voor het armoedeprobleem.

De heer Biermans (VVD):

Namens de VVD is mijn stelling dat wij in elk geval moeten zorgen voor werk voor degenen die kunnen werken. Dat is het eerste verhaal. Voor degenen die niet kunnen werken, moeten wij andere adequate regelingen treffen; daar hebben wij vorig jaar over gediscussieerd. Het is echter in ieder geval belangrijk dat degenen die kunnen werken, echt aan het werk gaan voor het aantal uren dat zij kunnen werken.

De heer Van Raak (SP):

Durft u een stapje verder te gaan? Gaat u er met ons voor zorgen dat degenen die werken in ieder geval geen laag inkomen hebben? Een laag inkomen in Nederland is te weinig om een fatsoenlijk bestaan te hebben. Alleen maar mensen laten werken, is blijkbaar niet voldoende. Wij moeten verder denken. Hoe is het mogelijk om mensen die werken niet arm te laten zijn?

De heer Biermans (VVD):

Zoals u weet, ben ik naast Kamerlid ook ondernemer. Ons streven is erop gericht dat de mensen bij ons op het bedrijf een fatsoenlijk inkomen hebben. De overheid kan niet overal voor zorgen. De ondernemers en de werknemers moeten ervoor zorgen dat het voor de rest goed komt. De overheid moet zorgen voor vangnetten.

Mevrouw de voorzitter. Dit kabinet is de strijd gestart voor een vermindering van de administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven. Meer dan ooit zijn wij ons ervan bewust dat administratieve lasten – of in de termen van de commissie-Stevens: hinderlijke regelgeving – initiatieven ontmoedigt, groei van economische activiteiten vertraagt en het vertrouwen van ondernemers en burgers in de overheid aantast. In deze kabinetsperiode moet 4 mld. aan administratieve lasten voor het bedrijfsleven verdwijnen. Het ziet ernaar uit dat deze doelstelling wordt gehaald.

Het kabinet besteedt ook aandacht aan het terugdringen van de mechanismen die ervoor zorgen dat steeds weer nieuwe administratieve lasten ontstaan, zo lezen wij in de rijksbegroting voor Financiën. Wij vragen ons af aan welke acties de minister in dezen denkt. Wij zijn in elk geval de mening toegedaan dat Nederland te veel zbo's, pbo's, brancheverenigingen, keurings- en normeringsinstituten en pressiegroepen heeft. Al die clubs hechten gelet op hun continuïteit groot belang aan de afbakening van hun markt. Denk bijvoorbeeld aan de NEN-normen in de bouw. Ook de formalisering van het maatschappelijke en economische leven geeft hen grip. Zij proberen soms noodzakelijke wijzigingen tegen te houden, bijvoorbeeld de FNV. Die club legt het wantrouwen van de bevolking over de samenleving alleen neer bij het kabinet. Maar is het niet zo dat juist de FNV in de VUT-discussie alleen oog had voor de gevestigde belangen van de oudere achterban? Aan die belangen mocht niet getornd worden. Jong werd opgezet tegen oud. Dat de formalisering van de maatschappij buitengewoon duur is, vinden die organisaties van minder belang. Het bewustzijn moet ontstaan dat polderen soms effectief, maar in elk geval altijd duur is.

De politiek moet verder onzes inziens vaker genoegen nemen met materiële normen. De politiek zou zich minder moeten bezighouden met incidenten en zich meer moeten richten op middellange- en langetermijnvisies.

De heer Terpstra (CDA):

Omdat u niets ten gunste van de FNV zegt, zal ik dat maar doen. U hebt kritiek op de FNV. Toch zijn alle akkoorden die met het kabinet zijn gesloten en die de maatschappij vooruit helpen ook door de FNV gesteund. Moet u dit standpunt dus niet een beetje nuanceren?

De heer Biermans (VVD):

Ik vind het een heel positief punt dat je op je vrienden kritiek kunt hebben. In de VUT-discussie had de VVD in elk geval kritiek op die vriend.

Voorzitter. Dat voorkomt het over onbenulligheden over elkaar heen vallen van politici. Ook dat zorgt voor overbodige regels en het ondergraaft het vertrouwen van de burger in de overheid. Incidentenpolitiek. Van een wet ter bescherming van de mus tegen dominosteentjes of een wet ter bescherming van de duif tegen rijksschatten leken wij onlangs niet ver meer verwijderd. Een enkele keer – ik durf dat vanavond wel toe te geven – vertoef ik in de fractiekamer van het CDA. De Handelingen van 1968/1969 beslaan daar één meter, de Handelingen van 2001/2002 achtenhalve meter! Veelzeggend nietwaar?

Uit een recent onderzoek van de Wereldbank blijkt dat nergens in de ontwikkelde wereld een ondernemer zoveel tijd en geld kwijt is aan zijn belastingverplichtingen als in Nederland. De gestandaardiseerde ondernemer uit het Wereldbankonderzoek moet in Nederland jaarlijks gemiddeld 700 uur aan advies inhuren om aan alle fiscale verplichtingen te voldoen. Het kan zijn – en dat is voor mij een aantrekkelijke optie – dat het daarom in Nederland beter gaat dan bijvoorbeeld in Duitsland, waar die ondernemer slechts 100 uur nodig heeft. Het Europese gemiddelde bedraagt 200 uur. Italië telt na Nederland het meeste aantal uren: 360 uur. Het kabinet werkt aan verbeteringen. Financiën moet in 2007 940 mln. aan administratieve lasten gereduceerd hebben. Voor 2006 staat voor de vennootschapsbelasting het volstaan met een fiscale jaarrekening voor kleine rechtspersonen op de agenda. De commerciële jaarrekening zou moeten vervallen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de commerciële jaarrekening civielrechtelijk niet altijd nodig is. Als dat zo is, is het beter om uit te gaan van een commerciële jaarrekening en de fiscale jaarrekening te laten vervallen.

De vraag aan de staatssecretaris is verder of de wijzigingen van dit kabinet Nederland in de middenmoot van de door de Wereldbank onderzochte landen brengt. Wellicht is het een goede suggestie om de aangifte vennootschapsbelasting tegen het licht te houden. Is het bijvoorbeeld werkelijk noodzakelijk om aan iedere belastingplichtige de vraag te stellen of hij verzekeraar is? Ook de consolidatieplicht kan sterk vereenvoudigd worden. En is de verplichte vermogensvergelijking voor de IB-ondernemer wel noodzakelijk? De staatssecretaris kan het niet leuker maken, maar misschien wel gemakkelijker.

De heer Van Raak (SP):

In 1968 was er dus één meter Handelingen en in 2002 achtenhalve meter. In 1968 had de VVD een paar jaar geregeerd en in 2002 was dat algauw een kwart eeuw. Is het dan niet ook een beetje de schuld van de VVD dat de ondernemers bijna verdrinken in de regelgeving?

De heer Biermans (VVD):

Volgens mij heb ik gezegd dat dit het werk is van alle politici die hier en aan de overkant werken en VVD'ers zijn ook politici. Wij doen daar dus aan mee.

Voorzitter. Mijn fractievoorzitter sprak tijdens de algemene politieke beschouwingen van een selectieve overheid. Dat het kabinet de 1000 vergunningen tegen het licht gaat houden, is zeer te prijzen. De overheid moet voor de burger en het bedrijfsleven verleidelijk zijn, dat wil zeggen helpen met oplossingen zoeken voor problemen, proactief en dienstbaar zijn, redeneren en handelen met een positieve grondhouding. In dat licht prijst mijn fractie de initiatieven van enkele Tweede-Kamerfracties om de investering van 1,5 mld. door Sabic voor Nederland te behouden. Het kan toch niet zo zijn dat wij door een strakkere opstelling dan Duitsland wel de uitstoot maar niet het economische profijt van de nieuwe naftakraker van Sabic hebben.

De belastinguitgaven belopen in 2006 7 mld. In de periode 2004 tot 2009 worden alle belastinguitgaven geëvalueerd. Het betreft ongeveer 120 regelingen. Ook op dat terrein is dus wat afgepolderd. De leden van de VVD-fractie zouden het zeer op prijs stellen als bij deze evaluatie de conclusies uit het proefschrift over belastingsubsidies op het terrein van kunst en cultuur van mevrouw Sigrid Hemels worden betrokken. Haar conclusie is onder andere dat de meeste belastingsubsidies zich onttrekken aan de democratische controle en nog nooit geëvalueerd zijn. Kortom, de transparantie moet verbeterd worden. Wellicht wil de staatssecretaris die toezegging aan ons doen. In de Tweede Kamer heeft hij hierover wel wat opmerkingen gemaakt, maar van een consistente visie was toen geen sprake.

"Doordat de btw-lasten bij uitbesteden maximaal 19% hoger kunnen zijn, kan het zelf uitvoeren van taken voordeliger zijn, ook al kunnen private partijen efficiënter zijn in het uitvoeren daarvan. Daarmee kunnen maatschappelijke efficiencyvoordelen verloren gaan. Het gaat om taken als inzameling van huisvuil en het onderhoud aan gebouwen." Dit lezen wij in de Rijksbegroting G voor het btw-compensatiefonds. Hierover stel ik namens de leden van de VVD-fractie graag een aantal vragen.

De eerste vragen gaan over de privatisering van bijvoorbeeld gemeentelijke zwembaden. Uiteraard willen gemeenten bij privatisering dat het algemene belang, zoals het gelegenheid geven tot zwemmen aan senioren of schooljeugd, gegarandeerd blijft. Daartoe formuleren gemeenten in de privatiseringsovereenkomst zogenaamde kerndoelen. In de praktijk lopen gemeenten soms aan tegen een heffing van btw die kostprijsverhogend werkt, omdat de gemeente die btw niet gecompenseerd krijgt. De VNG heeft op 20 juni 2005 hierover een brief aan de staatssecretaris gestuurd. Wellicht kan de staatssecretaris aangeven, wanneer de privatiserende gemeente tegen de kostprijsverhogende btw aanloopt en of dit in zijn ogen wel gewenst is. Als hij van mening is dat deze situatie ongewenst is, vernemen wij graag wat hij hieraan gaat doen.

Het Kenniscentrum pps van Financiën adviseert overheidslichamen op het gebied van publiekprivate samenwerking. De doelstelling van pps is een betere prijs-kwaliteitverhouding te bereiken bij overheidsinvesteringen. Pps is een manier van investeren en een andere manier van werken, die leidt tot besparingen, onder handhaving van de gewenste kwaliteit. Uit onderzoek blijkt dat Nederland kwantitatief ver achterloopt met pps-projecten. In Europa is de waarde van pps-projecten in één jaar verdubbeld naar 54 mld. Nederland loopt met een waarde van 1,1 mld. achteraan. Wil de minister toezeggen, dat hij de fiscale belemmeringen van pps-constructies in beeld brengt? Gedacht kan worden aan belemmeringen op het gebied van de overdrachtsbelasting, de btw en de vennootschapsbelasting.

Enerzijds achten de leden van de VVD-fractie de brief van 5 september jongstleden van de minister inzake de btw-knelpunten bij pps-projecten niet overtuigend. De btw belemmert in de praktijk wel degelijk pps-constructies. Zou de praktijk daarom niet gebruikmaken van complexe btw-constructies? Bovendien betekent het accepteren van de btw-druk nog niet dat deze niet bestaat. Anderzijds is de brief niet duidelijk. Wij willen daarom de volgende vragen aan de minister stellen, maar ik zie hem niet en sla de vragen dan maar even over.

De voorzitter:

U kunt doorgaan. De minister is weer aanwezig. Ik hoop dat de minister ook verder aanwezig blijft.

De heer Biermans (VVD):

De minister formuleert een drietal voorwaarden waaronder specifieke compensatie mogelijk is. Kan de minister deze voorwaarden nader duiden? Deze zijn voor de praktijk te vaag en kunnen derhalve tot willekeur leiden. Bijvoorbeeld, hoe wordt de ruimte voor efficiencyvoordelen gedefinieerd? Wat wordt verstaan onder een duidelijke positieve meerwaarde door pps? Hoe wordt gemeten dat de toename van de btw-druk door uitbesteding bij de keuze voor pps verstorend werkt?

In de brief wordt niet aangegeven hoe de financiële middelen voor compensatie kunnen worden gegenereerd. Bedoelt de minister dat de extra inkomsten aan btw tevens het compensatiebudget vormen?

Door de brief wordt de indruk gewekt dat de specifieke compensatie beperkt wordt tot pps. Als die indruk juist is, waarom stelt de minister de compensatie dan niet open voor alle uitbestedingen van overheidstaken c.q. taken van algemeen belang?

Is de btw-vrijstelling voor diensten van therapeutische of geneeskundige diensten ook van toepassing op cosmetische ingrepen met een medische noodzaak?

Mevrouw de voorzitter. Doelstelling van de regering is het bereiken van een houdbaar pad voor overheidsfinanciën, waarbij de staatsschuld op termijn aanzienlijk wordt verkleind. Er wordt naar gestreefd om het structurele EMU-tekort terug te brengen tot 0,5% van het BBP in 2007. De leden van de VVD-fractie zijn van mening, dat de aanstaande periode van opgaande conjunctuur moet worden gebruikt om overschotten op het overheidsbudget te creëren en daarmee de staatsschuld te verlagen en zo een buffer te vormen voor economisch mindere tijden. Er moet derhalve een meer anticyclisch financieel beleid worden gevoerd om te voorkomen, dat de overheid in een neergaande conjunctuur weer in een spagaat terechtkomt. Het vertrouwen van burgers en ondernemingen in de overheid zal daardoor toenemen. Het verheugt de leden van de VVD-fractie, dat de eerste meevaller van 3 mld. binnen is. Het is goed, dat de minister van Financiën de hand op de knip heeft gehouden en niet is ingegaan op de door electoraal gewin gestuurde generieke compensatie-eis voor gestegen brandstofkosten van onder andere het CDA. Het door hem gesloten compromis, dat een verhoging van de kinderkorting en een verhoging van de bijdrage aan de bijzondere bijstand ten behoeve van de meest kwetsbare mensen inhoudt, heeft de instemming van ons.

Een van de succesfactoren van belastingheffing is de kwaliteit van de fiscale wet- en regelgeving. Nu komt een heel kritische passage, ook in onze richting. Deze kwaliteit is volgens een rapport van Ernst & Young niet al te best. Wat is de visie van de staatssecretaris op het rapport? Om tot verbetering van de kwaliteit van wetgeving te komen spreekt het beleid van de staatssecretaris om in een vroegtijdig stadium ideeën over wetswijzigingen aan de praktijk ter beoordeling voor te leggen, ons aan. Een andere succesfactor is de belastingmoraal. Belastingplichtigen hebben in de visie van de leden van de VVD-fractie het recht om binnen het wettelijk fiscale kader de voordeligste weg te kiezen. Na het echec vorig jaar met de gedragscode met de belastingadviseurs heeft de Belastingdienst inmiddels met twintig grote bedrijven een handhavingsconvenant gesloten. De heer Essers sprak er ook al over. De overeenkomst wordt gehonoreerd met de vrijwaring van controles en een snellere afhandeling van aangiften. Het Freies Ermessen voor de ondernemer verdwijnt met die afspraken. Wat levert de Belastingdienst bij het sluiten van die convenanten in, zo vragen wij ons af. Wat gebeurt er als een belastingplichtige weigert om een convenant te tekenen? En wat als een belastingplichtige een gesloten convenant opzegt? Wat gebeurt er als achteraf blijkt dat de contracterende onderneming in de ogen van de Belastingdienst toch aan fiscale grensverkenning heeft gedaan? Wie beoordeelt dan uiteindelijk of dat het geval is? Ontstaat er geen rechtsongelijkheid nu deze overeenkomsten alleen door grote bedrijven en niet door het mkb kunnen worden gesloten? Miskennen de convenanten niet ten principale de verhouding tussen de Belastingdienst en de belastingplichtigen die bestaat bij de gratie van verticaal toezicht? Daarom heeft de fiscus toch rechtsmiddelen en kennen wij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur? Het geven van privileges aan bepaalde belastingplichtigen hoort daar toch niet bij? Wij ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris op onze vragen.

Mevrouw de voorzitter. Het jaar 2006 zal in het teken staan van wetten in uitvoering. De tegemoetkomingen voor zorg, kinderen en wonen worden voortaan door de Belastingdienst/Toeslagen uitbetaald. Met de stroomlijning van de inkomensafhankelijke regelingen geeft het kabinet uitvoering aan het streven naar meer transparantie voor de burger, vermindering van uitvoeringskosten en een meer effectieve aanpak van de armoedeval. Verder moet de samenwerking van de Belastingdienst en het UWV in 2006 vorm krijgen. Tot slot wordt 2006 het eerste jaar van de levensloopregeling en de nieuwe behandeling van VUT- en prepensioenregelingen. Voor de Belastingdienst en het UWV derhalve spannende tijden. De VVD-fractie spreekt haar waardering uit voor de inzet van de medewerkers van die instanties.

Met het fiscale pakket 2006 wordt een verdere bijdrage geleverd aan een evenwichtiger inkomensbeeld door de introductie van de zorgtoeslag, een koopkrachtondersteuning met 2 mld. en het stroomlijnen en verhogen van de kinderkorting. Verder bevat het pakket versterkende maatregelen voor de economische infrastructuur, zoals intensivering van de WBSO, uitbreiding van de faciliteiten bij de overdracht van een onderneming en een verlaging van de tarieven van de Vennootschapsbelasting. Tot slot zijn er verbeteringen van de milieubalans, zoals de stimulering van energiezuinige auto's en het gebruik van biobrandstoffen, in het plan opgenomen. De leden van de VVD-fractie ondersteunen het pakket. Wel hebben wij nog een aantal vragen, die de minister of de staatssecretaris ongetwijfeld kan beantwoorden.

"Joop Wijn wordt ongeloofwaardig", zo kopte Het Parool op 9 november jongstleden. Het artikel ging over de versterking van de armoedeval door de introductie van belastingkortingen. De leden van de VVD-fractie vinden een negatieve inkomstenbelasting, oftewel de verstrekking van een basisinkomen, een ongewenste ontwikkeling. Graag vernemen wij de mening van de minister hierover.

"VVD in senaat vraagt aandacht voor MKB", zo kopte het Financieele Dagblad de dag na de algemene politieke beschouwingen in deze Kamer. Mijn fractievoorzitter noemde het mkb de ruggengraat van de bedrijvigheid. Hij vroeg aandacht voor de overdracht van bedrijven. Verder vroeg hij zich af wat het mkb aan de overigens mooie verlaging van de vennootschapsbelasting heeft. Is een verhoging van de zelfstandigenaftrek, omdat de 40.000 IB-ondernemers daar niets aan hebben, niet op zijn plaats, zo vroeg hij zich af.

Namens mijn collega's van de VVD-fractie stel ik de volgende vragen aan de aanwezige bewindslieden. Hoe kijken zij naast de verlaging van het tarief van de winstbelasting aan tegen een verlaging van de loonkosten om het vestigingsklimaat en daarmee de nationale economie te verbeteren? Komen de gevolgen van het beoogde verval van de afschrijvingen op onroerend goed niet te eenzijdig terecht bij het mkb? Moet het plafond van de WBSO niet worden geschrapt? En is een nieuwe fiscale faciliëring van scholingskosten niet gewenst? Moet er niet nog meer geschrapt worden in de administratieve lasten voor het mkb? Volgens berekeningen van MKB-Nederland moet het mkb maar liefst 13% van de toegevoegde waarde uitgeven aan die lasten, terwijl dit voor het grootbedrijf "maar" 1% is. Is een algemene investeringsaftrek niet beter dan de 800 subsidieregelingen die we nu hebben?

Wordt het niet tijd om eindelijk alle knelpunten voor de bedrijfsopvolging weg te nemen? Het argument dat dit niet kan, omdat de heffingsgrondslagen van de verschillende wetten niet gelijk zijn, is een drogreden. Als het Leitmotiv is dat een fiscale belemmering van opvolgingen ongewenst is voor de economie, zijn nog veel verbeteringen denkbaar. Immers de overdracht tijdens leven wordt slechter behandeld dan de overgang bij overlijden. De overdracht in de Vpb-sfeer kent minder faciliteiten dan die in de IB-sfeer. Kortom, wat is de toekomstvisie van de staatssecretaris op het "sitting duck"-leven van het mkb? Daarmee bedoel ik dat het mkb moeilijk het land kan verlaten.

Wij pleiten ervoor om bij elk wetsvoorstel naast een toets op de administratieve lasten ook een toets op de gevolgen voor het mkb te doen. Het mkb als motor van de economie ligt de leden van de VVD-fractie na aan het hart.

"Bijklussende overheid laat zich moeilijk vangen", zo luidde een kop in Het Financieele Dagblad van 7 oktober jongstleden. Een thema waar al decennialang over gesproken wordt en dat blijkbaar onoplosbaar is. Collega Essers heeft vorig jaar tijdens de behandeling van het Belastingplan naar de visie van de staatssecretaris gevraagd op de concurrentievervalsende behandeling van aan publieke universiteiten gelieerde bv's ten opzichte van aan private universiteiten gelieerde bv's. Het duurde tot 11 november jongstleden eer wij een briefje mochten ontvangen waarin de staatssecretaris schrijft dat hij bezig is te bezien welke aanpak de meest passende is. Wij menen te kunnen stellen dat de meest passende aanpak het creëren van een gelijk speelveld is: of alle lichamen worden vrijgesteld of alle lichamen worden belast. Zo makkelijk is het. Dit geldt niet alleen voor universitaire lichamen maar ook voor contractueel onderzoek van faculteiten en vage stichtingen en uiteraard ook voor stratenmakers, zo zeg ik ook tegen Aertjan Grotenhuis. Wanneer komt de staatssecretaris met zijn plan van aanpak? Als de CDA-fractie met een motie komt, zullen wij zeker overwegen of wij haar zullen steunen.

Terecht zullen woningbouwcorporaties belast worden voor hun commerciële activiteiten. Aedes heeft bij brief van 30 november jongstleden een aantal vragen over de grenzen van de belastingplicht gesteld. Graag vernemen wij de antwoorden van de staatssecretaris op die vragen. Uit de praktijk komen berichten dat er ondanks de goede bedoelingen toch geen echt gelijk speelveld wordt gecreëerd. Woningcorporaties zouden slechter af zijn dan commerciële projectontwikkelaars, omdat zij geen gebruik zouden kunnen maken van regelingen als de fiscale eenheid en artikel 28 Vpb. De leden van de VVD-fractie krijgen graag de toezegging van de staatssecretaris dat hij de verschillen zal onderzoeken en dat hij ons daarover zal informeren. Wil hij verder aangeven of de activiteiten van woningbouwcorporaties die zich hebben gespecialiseerd in studentenhuisvesting, buiten het begrip "tijdelijke verhuur" vallen? Wil hij ten slotte ingaan op de vragen van mevrouw Oving en de heer Schut in het artikel"Belastingheffing van woningcorporaties en het belastingplan 2006" in Weekblad fiscaal recht van 10 november jongstleden?

Het Belastingplan bevat een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting om de samenwerking bij de herontwikkeling van achterstandswijken niet langer te belemmeren. De regeling lijkt te beperkt als de verkrijging van grond door een participant van een samenwerkingsverband niet is vrijgesteld indien die verkrijging vóór het moment van ontwikkeling plaatsvindt. Tevens zijn er situaties denkbaar waarin een heffing van 19% btw plaatsvindt.

Misschien mag ik in dit kader vragen of de staatssecretaris er al gewend is dat btw nu met kleine letters moet worden geschreven. Ik heb het dertig jaar in hoofdletters geschreven, maar na de laatste spellingswijziging moet het opeens met kleine letters. Het kost even moeite, maar het went wel.

Kan de staatssecretaris bevestigen dat ook in die situatie de vrijstelling van toepassing is c.q. dat hij met een oplossing voor de heffing van de btw komt? Onlosmakelijk hiermee verbonden is het antwoord op de vraag wanneer een herstructureringsproces is voltooid. Is er al sprake van voltooiing als de grond is (her)verdeeld en elk der partijen zelf zijn deel van de vernieuwing realiseert?

Bij het Belastingplan 2004 is de motie-Schuyer c.s. inzake de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting van stadsherstellichamen door deze Kamer aangenomen. Hoever is de staatssecretaris met de uitvoering van de motie? Kan hij naar aanleiding van het onderhavige Belastingplan bevestigen dat alle activiteiten van die lichamen onder de vrijstelling van artikel 5, lid1, letter d, Wet Vpb vallen?

Wij zijn de afgelopen weken overstelpt met brieven. Fiat Auto Nederland heeft een notitie genaamd "De waanzin van de bpm-differentiatie CO2-uitstoot" uitgebracht. Graag ontvangen wij hier een reactie van de staatssecretaris op.

De Nederlandse Vereniging van Banken doet bij brief van 8 december jongstleden een praktisch alternatief voorstel voor op een levenslooprekening ontvangen Nederlandse dividenden. De vereniging pleit voor een vrijstelling van inhouding aan de bron. Wij ontvangen daar graag een reactie van de staatssecretaris op. In dit kader vernemen wij tevens graag of de staatssecretaris onze mening deelt dat artikel 25, lid 4, Wet Vpb een bijzondere wettelijke regeling inhoudt die voor de verlegging en de verrekening bij levenslooprekeningen niet wordt getroffen door de hoofdregel van artikel 25, lid 1, Wet Vpb.

Wij hebben een brief van 8 december jongstleden van de Federatie Particulier Grondbezit ontvangen over de "overkill" in de antimisbruikregeling tegen zogenaamde postzegellandgoederen. Graag ontvangen wij een reactie van de staatssecretaris op deze brief. Wij hebben de indruk dat de federatie een goed voorstel formuleert; het is in ieder geval van belang voor het behoud van die landgoederen.

Wij hebben ook een notitie van de vereniging van vermogens fondsen in Nederland ontvangen over de fiscale behandeling van goede doelen. Graag ontvangen we ook op dit stuk een reactie van de staatssecretaris. Hetzelfde geldt voor de brief van 2 december jongstleden van de heren Oliemans van de ABN/AMRO en Van Mourik van de Radboud Universiteit. Tot slot vraag ik de staatssecretaris of hij wil reageren op de vragen die de heer Van Rij stelt in zijn artikel in Het Financieele Dagblad van 8 december jongstleden.

De wijziging van artikel 21, lid 11, Successiewet kan tot een belastingverzwaring van 100% leiden. Is de staatssecretaris zich daarvan bewust en acht hij dit gewenst?

Wat is de reactie van de staatssecretaris op de brief van het College van toezicht op de kansspelen van 24 november 2005?

Onlangs hebben wij in dit huis gesproken over de BPW. Kan de staatssecretaris aangeven welke fiscale criteria voor het begrip pensioen in die wet gelden? Tevens vernemen wij graag of die criteria voldoen aan de Wet VUT, prepensioen, levensloopregeling. Deelt de staatssecretaris de mening dat een DGA die een salaris gelijk aan het minimumbedrag van artikel 12a Wet op de loonbelasting geniet en met een bedrag deelneemt aan de levensloopregeling niet datzelfde bedrag als fictief loon bijgeteld krijgt? Ik wil graag op deze plaats memoreren dat in de belastingcommissie van de Eerste Kamer is afgesproken dat wij voortgang nastreven en dat wij daarom geen schriftelijke ronde hebben gedaan. Om te voorkomen dat mijn vragen niet worden beantwoord, moet ik ze wel stellen. Ik ga snel verder. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij in afwijking van het buitenland zo terughoudend is in het publiceren over lopende verdragsonderhandelingen? Gedoeld wordt bijvoorbeeld op de onderhandelingen met België, de Nederlandse Antillen en Zuid-Afrika. Die landen publiceren daar wel vrijelijk over.

"Ich bin ein Europäer und ich fahre in einem in Luxemburg gemieteten Wagen". Kan de staatssecretaris op deze stelling over de EU-houdbaarheid van de bpm reageren? "Een concurrerend stelsel voor de vennootschapsbelasting is een belangrijk element van een concurrerend Nederlands vestigingsklimaat en van groot belang voor de Nederlandse economie". Deze zin, waarmee de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Vpb-pakket 2006 begint, onderschrijven de leden van de VVD-fractie van harte. Immers, zonder werk en winst geen welvaart. Een gewaardeerd lid van de PvdA, tevens een voorganger van deze staatssecretaris, formuleerde het aldus: "De Haagse politiek moet zich meer bezig houden met de economische toekomst van dit land en minder met het verdelen."

Het wetsvoorstel verbetert het Nederlandse vestigingsklimaat door een forse tariefsverlaging, het afschaffen van de kapitaalsbelasting en een lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Een aantal maatregelen uit de nota Werken aan winst, waarmee een verdere versterking van het vestigingsklimaat wordt nagestreefd, wordt reeds door dit wetsvoorstel ingevoerd. Het kabinet drukt daarmee de urgentie van de maatregelen uit. Wij onderschrijven die urgentie. De zuigkracht van het buitenland op het internationale bedrijfsleven is de laatste jaren enorm toegenomen door tariefsverlagingen en andere stimulerende maatregelen. Het gemiddelde tarief binnen de EU beloopt 30,3% en binnen de nieuwe lidstaten zelfs maar 21%. Zo is al menig beleggingsfonds uit Nederland verdwenen. Nederland is ook niet meer hét vestigingsland voor hoofdkantoren. Ook dienstverleners verlaten Nederland en volgen hun klanten naar Azië. Uiteraard is bekend dat ook andere factoren dan het belastingregime, zoals politieke rust, financiële stabiliteit en arbeidsethos belangrijk zijn bij beslissingen rond de vestigingsplaats. De concurrentiepositie van Nederland is gelukkig stijgende. Volgens het Wereld Economisch Forum zijn we op de ranking van 117 landen gestegen van plaats 12 naar plaats 10. Wij juichen de aandacht van deze minister en staatssecretaris voor het vestigingsklimaat toe.

De stimulerende maatregelen ten bedrage van circa 600 mln. worden door het bedrijfsleven zelf opgebracht; deels door een lagere gemengde kostenaftrek. Ten principale achten wij deze maatregel onjuist. Bedrijfskosten horen in de volle omvang aftrekbaar te zijn. Budgettaire overwegingen doen helaas vaak afbreuk aan principiële overwegingen. Dat is hier ook het geval. In dit kader hebben wij de vraag, hoe ruim het in acht te nemen loonbegrip van deze regeling is. Vallen hieronder ook de vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen, de bijtelling uit hoofde van de auto van de zaak, het gespaarde levensloopbedrag, ontslagvergoedingen enzovoort? Kan de staatssecretaris hierop ingaan en een duidelijke afbakening van het loonbegrip geven? Wij zijn van mening dat alleen het reguliere in geld genoten loon van belang is. Daarnaast worden de maatregelen gefinancierd door het vervallen van de aftrek van afwaarderingsverliezen. De motivatie van deze maatregel is erg mager, zeker nu het een regeling betreft die eerst enkele jaren geleden is ingevoerd. Verder dient de lastenverlichting als compensatie van een lastenverzwaring elders.

Mede op ons verzoek is de staatssecretaris begin dit jaar met de nota Werken aan winst gekomen. De achtergrond van het verzoek was dat Nederland naar onze mening dringend aan een verbetering van het vestigingsklimaat toe was. De nota beschrijft een herziening van de Wet op de vennootschapsbelasting. De nota is door het bedrijfsleven met gemengde gevoelens ontvangen. Voor het internationale bedrijfsleven wordt Nederland aantrekkelijker. De financiering van de verlaging van de tarieven van de vennootschapsbelasting moet naar onze mening met name worden opgebracht door het MKB; de dekking van de voorstellen wordt namelijk gevonden door de fiscale afschrijvingen op onroerend goed niet meer langer toe te staan en door de onbeperkte termijn van verliescompensatie te verkorten tot acht jaar. Verder bestaat er veel twijfel of de herziening wel voldoende doet aan het EU-rechtmatig maken van de Wet op de vennootschapsbelasting. Tevens wordt er volgens de critici te weinig aandacht besteed aan de verschillen in belastingheffing op eigen en vreemd vermogen. Verder zou een afschaffing van de dividendbelasting, waarvoor de staatssecretaris ook wel schijnt te voelen, gerealiseerd moeten worden. Grootste kritiekpunt is echter dat deze verbetering van het vestigingsklimaat budgettair neutraal dient te geschieden. Kan de regering de visie achter die defensieve houding van de budgetneutraliteit uiteggen? Nu is er slechts sprake van een verlaging van het nominale tarief. Het effectieve tarief verandert niet. Wij onderschrijven de gouden regel van de budgetneutraliteit, maar zijn anderzijds van mening dat de verbetering van het vestigingsklimaat geld mag kosten. Bedrijvigheid is immers de basis van welvaart. Verder zullen wij over deze nota ongetwijfeld in 2006 van gedachten wisselen.

Hetzelfde geldt voor het evaluatierapport van de belastingherziening 2001, dat de staatssecretaris onlangs aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. De staatssecretaris is tevreden met de Wet inkomstenbelasting 2001. De wet heeft voor lastenverlichting gezorgd. Tevens was grondslagverbreding beoogd; deze bedraagt 28 mld. De tarieven zijn verlaagd en een aantal heffingskortingen is ingevoerd. Hierdoor is de belastingheffing op arbeid verlaagd. Het is verleidelijk om, zeker gelet op de kritiek van de fiscale wereld, nu al op het rapport in te gaan. Toch houd ik ook bij dit voorstel maar mijn kruit droog. De Tweede Kamer is eerst aan het woord.

Wij zien uit naar de reactie van de minister en de staatssecretaris. Wellicht zouden zij namens ons de ambtenaren willen bedanken, die onze vragen vannacht mogen beantwoorden en hun toch nog enige nachtrust toewensen.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. De heer Biermans heeft mij beloofd om een toelichting te geven op wat hij in het begin zei, namelijk dat hij de minister lof toezwaait voor het omlaag brengen van de staatsschuld.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb dat inderdaad gezegd, maar ik heb mij nu ter plekke bedacht, omdat de voorzitter vindt dat ik al lang genoeg heb gesproken. Ik vind dat eigenlijk ook. Ik schuif die vraag graag door naar de minister.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat vind ik flauw. U zwaait de minister lof toe, in bepaalde opzichten terecht, maar wel voor het omlaag brengen van de staatsschuld. U verwijt mij dat ik een andere Miljoenennota heb, maar ik lees daarin dat de staatsschuld oploopt in deze regeringsperiode: sinds 2001 met 4 procentpunt van het BBP, een ruwe 18 mld.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb de minister lof toegezwaaid. Als de voorzitter mij toestaat om terug naar mijn tafeltje te lopen en het juiste papiertje uit de stapel te halen, dan zal ik verdergaan. Maar het lijkt mij beter dit voor de tweede termijn te bewaren.

De vergadering wordt van 20.55 uur tot 21.05 geschorst.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil beginnen met het aanbieden van mijn excuses voor het feit dat ik vanavond de vergadering niet vanaf het begin kon bijwonen. Ik werd helaas opgehouden door een spoedoverleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Het gaat goed met Nederland. Dat is de boodschap van het kabinet, althans vanaf deze zomer. Na jarenlang sombere winstwaarschuwingen te hebben afgegeven en apocalyptische spookbeelden te hebben geschetst, lijkt het de boodschap van het kabinet te zijn dat het goed gaat in Nederland. Overigens hebben die spookbeelden van het kabinet ons land bijna in de afgrond doen storten, ook al waarschuwde het kabinet nog zo hard dat wij dat nu juist moesten voorkomen. Dit najaar heeft iedereen die meegedaan heeft aan de spaarloonregeling, de gespaarde centen gekregen. De regering deed dat in de hoop dat de burgers dit geld massaal zouden gaan uitgeven, want dan zou het nog beter gaan.

Het is vooral te danken aan de verstandige burgers van dit land dat wij niet met z'n allen bij de pakken zijn gaan neerzitten en dat wij het kabinet niet geloofden toen het zei dat het zo slecht ging met Nederland. Wij hebben ons geld weliswaar wat te veel in de knip gehouden, maar wij hebben ons niet overgegeven aan onverantwoord gedrag, laat staan dat wij mokkend in de hoek zijn gaan zitten, treurend over alle verworvenheden die wij hebben moeten inleveren. Het beeld van de verwende burger, is overigens een beeld dat het kabinet te vaak heeft gebruikt. Het kabinet heeft daardoor in belangrijke mate bijgedragen aan de self-fulfilling prophecy dat het steeds slechter zou gaan met dit land, ook in vergelijking met de ons omringende andere rijke landen.

Het gaat goed in Nederland, maar de rekening daarvoor is vooral betaald door mensen die toch al heel weinig in hun beurs hadden zitten. Ik deel het optimisme van de heer Biermans dan ook niet, want de armoede in Nederland is de jaren van dit kabinet namelijk wel degelijk toegenomen. Ik moet dat relativeren, omdat het jaren van economische recessie waren, maar toch. De armoede is vooral bij een aantal specifieke groepen toegenomen. De heer Biermans wees er in een interruptiedebatje met de heer Van Raak al op dat het opvallend is dat de groep werkende armen groter wordt. Dat betekent dat er in dit land iets raars aan de hand is. Dat betekent dat in dit land werken niet loont voor herintreders en mensen die vanuit een uitkering of aan de slag gaan. Blijkbaar is het effect van de arbeidskorting niet groot genoeg en zal er meer geïnvesteerd moeten worden in deze korting om het aantrekkelijk te maken om vanuit een uitkering te gaan werken. Met aantrekkelijk bedoel ik dat mensen uit de armoede kunnen komen.

De armoede onder alleenstaande vrouwen lijkt toe te nemen. Een aantal maatregelen blijkt dan ook als effect te hebben dat vrouwen, zeker alleenstaande vrouwen maar ook vrouwen met een kostwinnende partner, zich de vraag stellen of het nog wel lonend is om te gaan werken. Voorheen waren zij verplicht verzekerd in het ziekenfonds en konden zij gebruikmaken van betaalbare kinderopvang, terwijl de kinderopvang en de verplichte basisverzekering nu zo duur zijn geworden dat vrouwen gaan uitrekenen of thuisblijven niet meer oplevert dan aan de slag gaan.

Het kabinet heeft als heilig motief voor haar beleid dat meer mensen mee moeten gaan doen, een motief dat mijn fractie van harte ondersteunt. Dit beleid lijkt echter in zijn tegenbeeld te verkeren, omdat het defeminiserend en de-emancipatoir werkt. Ik hoop dat de minister van Financiën hierop wil reageren, want dit effect begint echt steeds duidelijker te worden.

Een andere groep die het extra moeilijk heeft volgens de Armoedemonitor van het SCP, zijn de allochtonen. En dat bij een kabinet dat van het begin af aan, terecht, gehamerd heeft op het belang dat deze mensen inburgeren en integreren! Blijkbaar ligt de verantwoordelijkheid vooral op de schouders van de migranten die al decennia in Nederland verblijven en doet het kabinet zelf te weinig om de kansen van allochtonen om daadwerkelijk mee te doen te vergroten.

Het kabinet lijkt het bestaan van armoede in Nederland te ontkennen. De eerste reactie van de staatssecretaris van Sociale Zaken op de Armoedemonitor was dat het kabinetsbeleid goed is en dat het daaraan dus niet kan liggen. Hij lijkt te willen ontkennen dat in Nederland armoede bestaat.

De heer Terpstra (CDA):

Ik aanvaard uw excuses voor uw afwezigheid tijdens mijn bijdrage, maar in mijn bijdrage heb ik er nu juist op gewezen dat de armoede van immigranten daalt naarmate zij langer in Nederland wonen. Dat betekent dat de integratie in onze maatschappij wel lukt. Is dat niet in strijd met uw stelling dat het kabinetsbeleid niet werkt?

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik citeer vooral uit de Armoedemonitor van het SCP. Daarin staat heel nadrukkelijk dat allochtonen nog steeds horen bij die kwetsbare groepen die het niet lukt om zich aan de armoede te ontworstelen. Dat geldt natuurlijk niet voor alle allochtonen, maar procentueel is het wel een sterk vertegenwoordigde groep in de 678.000 huishoudens die worden getroffen door wat wij in Nederland typeren met het begrip armoede.

De heer Terpstra (CDA):

Allochtonen scoren op dit punt helaas hoger, maar zij scoren weer lager naarmate ze langer in Nederland verblijven. En dat is een positief effect van het integratiebeleid van het kabinet.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is vooral het gevolg van de verbeterde positie van ouderen door de invoering van de fiscale korting voor alleenstaande ouderen. Daarvan profiteren met name de oudere allochtonen.

De heer Schuyer (D66):

Ik val de heer Terpstra bij, want het SCP schrijft echt dat mensen die hier langer wonen, vaker werk vinden. Dat is de hoofdoorzaak en niet de korting voor alleenstaande ouderen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Daar staat wel tegenover dat het aantal allochtone ouderen in de WAO nog altijd onevenredig veel hoger is dan bij andere groepen Nederlanders. Dat geldt ook voor mensen die een uitkering genieten ingevolge van de Wet werk en bijstand. Wellicht geldt in zijn algemeenheid dat het allochtonen in Nederland beter gaat dan tien jaar geleden, maar het SCP waarschuwt wel degelijk dat nog steeds een te grote groep allochtonen door armoede getroffen wordt. Daardoor zijn de mogelijkheden van deze mensen om deel te nemen aan de Nederlandse samenleving te beperkt.

De heer Schuyer (D66):

Ik ben het met u eens dat er een probleem is. Daar mag geen misverstand over bestaan, maar u kunt dit probleem ook aantonen door gebruik te maken van de juiste cijfers. Als u dat doet is, is het niet nodig om andere faciliteiten van de overheid bij de discussie te betrekken. Er zitten inderdaad meer oudere allochtone ouderen in de WAO, maar dat doet niets af aan het feit dat allochtonen meer werk vinden naarmate ze langer in Nederland verblijven.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik moest er even over nadenken, maar het klopt. Als mijn woorden eerder tot het misverstand hebben geleid dat ik het tegendeel beweer, dan neem ik die terug. Gemeten naar de kansen voor vergelijkbare groepen in de samenleving, blijft het echter een groep die extra aandacht nodig heeft. Ik ben niet het soort burger of politicus dat voortdurend zegt dat het slecht gaat met de inburgering en integratie van allochtonen in dit land. Met een grote groep allochtonen gaat het veel beter dan twintig jaar geleden. Laten wij echter niet vergeten dat een flink deel van de 678.000 huishoudens vertegenwoordigd is door allochtonen. Dat moet leiden tot extra zorg.

Uit de verwachte koopkrachtontwikkeling voor 2006 blijkt dat er generiek sprake is van een verbetering. Als echter wordt ingezoomd op specifieke groepen, dan blijkt dat alleenstaanden met een uitkering er nauwelijks op vooruitgaan en dat alleenstaanden met kinderen er te weinig op vooruitgaan. De vooruitgang geldt vooral voor mensen met een modaal inkomen en kinderen, en voor mensen met een dubbel modaal inkomen en kinderen. Die laatste groep gaat er zelfs flink op vooruit. In dit land neemt de schuldenproblematiek toe. Aan de loketten van de schuldhulpverlening is merkbaar dat meer huishoudens te maken krijgen met schulden. Het kabinet lijkt slechts oog te hebben voor de overbestedingschulden: schulden die ontstaan omdat mensen meer uitgeven dan zij verdienen. De stijging ligt echter in de toename van de aanpassingsschulden: mensen die in koopkracht achteruit zijn gegaan, door het verlies van werk of door een herkeuring in de WAO, en moeite hebben om de tering naar de nering te zetten en het bestedingspatroon aan te passen aan hun inkomsten. Een andere groep die in toenemende mate een beroep doet op schuldhulpverlening bestaat uit mensen die simpelweg te maken hebben met overlevingsschulden. Zij kunnen niet rondkomen met het geld, de uitkering of het minimumloon dat zij verdienen. De aanstaande wet financiële dienstverlening zal op een aantal punten aan de problematiek tegemoetkomen omdat bepaalde reclame-uitingen aan banden worden gelegd. Ik juich die wet toe en kijk uit naar de behandeling van het wetsvoorstel in deze Kamer.

Iedereen moet meedoen, ook aan arbeid. Er zijn echter nog steeds te hoge drempels om mensen die een handicap of een beperking hebben en mensen die ongeschoold of laaggeschoold zijn of langdurig werkloos zijn te laten meedoen. Het kabinet maakt zich terecht zorgen over deze mensen en doet veel aan de hervorming van de verzorgingsstaat en het socialezekerheidsstelsel om een prikkel in te bouwen zodat zij weer aan de slag gaan. Het kabinet investeert in een ander mensbeeld door zich te richten op wat mensen kunnen en toe te spitsen op de punten waarop mensen geschikt zijn om deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Het uitnodigende gebaar van de arbeidsmarkt is echter nog te beperkt. Ik nodig het kabinet uit om eventueel met fiscale maatregelen werkgevers beter in staat te stellen om arbeid voor deze groepen goedkoper te maken en risico's af te dekken zodat meer mensen aan de slag kunnen. Daarmee wordt het doemscenario voorkomen dat de minister van SZW vorig jaar omstreeks deze tijd in Trouw schetste van 2 miljoen leden van de beroepsbevolking die straks niet of nauwelijks kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt.

Het grote probleem in dit land is dat de onderkant van de beroepsbevolking nauwelijks baanperspectief heeft. Dat heeft deels te maken met het feit dat in de employability aan werkgeverszijde niet of nauwelijks wordt geïnvesteerd en deels met het feit dat veel laag- en ongeschoolde arbeid verdwijnt. Er zijn te weinig banen in dit land. Ik daag dit kabinet uit om meer dan de Werktop heeft opgeleverd na te denken over de wijze waarop meer banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt gecreëerd kunnen worden door arbeid goedkoper te maken voor de werkgever en door arbeid lonend te maken voor mensen die uit een uitkeringssituatie of uit een niet-werksituatie komen.

De armoedeval bestaat vooral in de hoofden van beleidsmakers en politici. Uit het onderzoek van het SCP blijkt de armoedeval geen belemmering te zijn voor mensen met een uitkering. Er blijft sprake van een hoog arbeidsethos; mensen beseffen dat zij wat moeten doen voor het geld dat zij krijgen en dat zij op zelfstandige wijze in hun eigen levensonderhoud moeten voorzien. Iedereen die in de afgelopen jaren de stap van uitkering naar de arbeidsmarkt zette, nam voor lief dat hij tijdelijk minder koopkracht en een lager netto besteedbaar inkomen had omdat hij niet meer in aanmerking kwam voor inkomensafhankelijke regelingen. Ik pleit er daarom voor om de armoedeval uit de hoofden te halen en de rekening voor het voorkomen van de armoedeval niet op de frêle schouders te leggen van mensen die het sociaal-economisch toch al moeilijk hebben.

Het gaat goed in Nederland, maar het zou veel beter kunnen gaan. Drie weken geleden werd in een uitzending van Zembla een vergelijking gemaakt tussen de faillissementsfraude in dit land en de fraude met de sociale zekerheid. De kosten van fraude met sociale zekerheid wordt geschat op 160 mln. terwijl de kosten van faillissementsfraude worden geschat op 600 mln. tot 1 mld. Voor opsporing van fraude in de sociale zekerheid worden 1150 opsporingsambtenaren ingezet terwijl voor opsporing van faillissementsfraude welgeteld 55 opsporingsambtenaren worden ingezet. Hoe staat het in dit verband met de verhoudingen? Kan de staatssecretaris niet veel meer geld terughalen voor de overheid als hij de faillissementsfraude adequater opspoort? Ik benadruk dat mijn fractie fraude met sociale uitkeringen afkeurt omdat daarmee het draagvlak voor de sociale zekerheid in dit land wordt ondermijnd. Fraude in de sociale zekerheid moet heel adequaat worden opgespoord. Het aantal opsporingsambtenaren dat daarvoor wordt ingezet staat echter in geen verhouding tot het aantal opsporingsambtenaren dat wordt ingezet om faillissementsfraude op te sporen.

Wij zijn erg ingenomen met de stroomlijning van de inkomensafhankelijke regelingen woontoeslag, kindertoeslag en zorgtoeslag. Wij willen best meer stappen zetten in die richting. De schroom die de heer Biermans namens de VVD-fractie heeft verwoord, hebben wij achter ons gelaten. Wij willen best komen tot vormen van negatieve inkomstenbelasting omdat daarmee een aantal problemen wordt opgelost vooral voor de groeiende groep mensen die in armoede leeft en voor mensen met kinderen in de schoolgaande leeftijd. De overheid kan die mensen in staat stellen om voluit mee te doen in de samenleving. Het valt ons op dat de inkomensverhoudingen vooral scheef worden getrokken doordat de klassieke gezinnen met een modaal inkomen of tweemaal modaal en hoger het grootste voordeel krijgen. In het verstandshuwelijk van CDA, VVD en D66 blijkt de CDA-voorkeur voor het gezinsdenken dominant te zijn terwijl steeds meer mensen voor andere samenlevingsvormen kiezen of als alleenstaande een huishouden runnen. Zij zijn vaak net zo kwetsbaar als gezinnen en soms zelfs kwetsbaarder. Wat is het de VVD en D66 waard om vanuit het gedachtegoed dat ieder mens vrij moet zijn om zijn of haar eigen leven in te richten ook in de fiscale zin faciliteiten te bieden? Of is dat de prijs die de VVD en D66 betalen voor dit kabinet?

Over die prijs gesproken, vorige week viel er in Nederland bijna een kabinet over een bedragje van € 2,97 per maand, dat, vermenigvuldigd met zoveel, uitkwam op 235 mln. Dit gebeurde omdat volgens het CDA en D66 een generieke compensatie aan alle mensen en alle huishoudens moest worden gegeven voor de gestegen energieprijzen. Ik ben niet van het soort dat vindt dat in een verzorgingsstaat altijd alles in gelijke mate aan iedereen ter beschikking moet worden gesteld. Ik geloof zelfs dat het nastreven van een verzorgingsstaat waarin altijd alles in gelijke mate aan iedereen wordt verstrekt de ongelijkheid alleen maar vergroot. Je moet dus verschil durven maken in een verzorgingsstaat. In die zin zou ik vanaf deze plek de minister van Financiën kunnen prijzen om zijn moed dat hij afgelopen vrijdag na duizend en één schorsingen met een lumineus voorstel het kabinet, maar ook de fractievoorzitters van CDA en D66 achter zich heeft weten te krijgen met het bedrag van 70 mln. dat zeer gericht wordt uitgetrokken voor twee specifieke groepen die het extra lastig hebben. 35 mln. wordt via het Gemeentefonds in de bijzondere bijstand gestort ten behoeve van mensen die zich aan het loket bij de gemeenten melden omdat zij de stookkosten niet kunnen betalen en zich afvragen hoe de gemeenten zich dat hadden voorgesteld. 35 mln. gaat naar de Belastingdienst om een extra kinderkorting te kunnen geven aan gezinnen en huishoudens, die dat misschien vanuit de monitor van het Sociaal en Cultureel Planbureau verdienen. Hoe denken beide bewindslieden dat dit moet worden uitgevoerd? Het moet namelijk individueel en dat leidt tot een verhoogde inzet van professionals. Dat laat zich vertalen in FTE-ruimte hetgeen altijd ten koste van andere prioriteiten gaat. Het leidt ook tot extra administratieve lasten, want de Kamer zal waarschijnlijk een aantal rapporten willen zien over wat er precies met dat bedrag is gedaan. Kortom: krijgen de Belastingdienst en de gemeentelijke sociale dienst niet de professionele administratieve last te betalen die het kabinet met zijn compromis om kool en geit te sparen, tot stand heeft laten komen? Hoe moet dat zo meteen? Welke richtlijnen worden ervoor gegeven?

Het gaat goed in Nederland, maar gemeenten komen onder toenemende druk te staan. Volgende week zullen mijn fractiegenoot Leo Platvoet en anderen in deze Kamer de ozb behandelen. Er wordt steeds meer gedecentraliseerd en dus overgedragen aan gemeenten. Daar is op zichzelf niets mis mee. Ik denk dat dit het adequaatste overheidsniveau is, want op maat voor burgers. Het stelt burgers in staat om aan hun talenten te werken en om zich te ontwikkelen in een samenleving die bij hen past. Toen ik daar vorig jaar met u over sprak tijdens de algemene financiële beschouwingen, zei u dat alles naakt aan de haak overging. Dat lijkt zo van regeling tot regeling: Wet werk en bijstand, onderwijshuisvesting, de Wet maatschappelijke ondersteuning áls die er nog komt tijdens deze kabinetsperiode, alleen wordt ook de zorgplicht overgedragen en komt er dus een open-endfinanciering. Het risico dat de rijksoverheid tot de decentralisatie liep, wordt verdeeld over 467 gemeenten. Het kabinet stelt bovendien voor om de inkomstgenererende kant van de gemeenten ernstig te beperken door het afschaffen van een stuk belastinggebied van de gemeenten, namelijk het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting. Staatssecretaris Wijn wilde vorig jaar niet van de Europese omringende landen afwijken uit angst, de concurrentiepositie van Nederland te verzwakken en uit de pas te lopen in Europa. Toen zei ik in een debat met hem dat Nederland het land met de hypotheekrenteaftrek was. Daar mag in deze Kamer niet over worden gesproken, dus u hoort mij daar vanavond en morgen waarschijnlijk ook niet over, hoe problematisch dat ook zal zijn, omdat de bewindslieden toch minstens 9 mld. laten liggen. Daar zouden zij andere dingen mee kunnen doen. Maar wij hebben het niet meer over de hypotheekrenteaftrek. Wel dient te worden opgemerkt dat in omringende landen gemeenten ook heel veel taken met financiële risico's hebben, zij het dat hun autonome belastinggebied veel groter is. Zij heffen zelfs delen van de inkomstenbelasting. Daarmee kunnen zij daadwerkelijk de schouders zetten onder de complexe opgaven die zij op het gebied van sociale zekerheid, sociale voorzieningen, onderwijs en in toenemende mate op het gebied van zorg hebben.

Het gaat goed in Nederland, zij het dat in de afgelopen jaren de mensen met de smalste schouders te veel en te vaak de prijs daarvoor hebben betaald. De lasten zijn niet echt eerlijk verdeeld. Het kabinet heeft in ieder geval wel geleerd van de negatieve boodschappen van de afgelopen twee, drie jaar. Het kabinet heeft van alle kanten en iedereen gehoord dat het geen negativisme moet uitstralen omdat het dan een self fulfilling prophecy wordt dat de Nederlandse economie met een steeds ernstiger recessie te kampen krijgt. Ik ben blij dat de bewindslieden in de zomer het licht hebben gezien. Ik hoop dat de peilingen niet uitwijzen dat de burgers het vertrouwen in het kabinet dermate gaan honoreren dat het vanaf 2007 door kan regeren.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De afgelopen jaren zagen wij eerst een groei van het aantal kredietbanken; nu zien wij ook een groei van het aantal voedselbanken. Deze ondersteuning voor armen is na veertig jaar terug van weggeweest. Ruim zeventig voedselbanken voeden deze maand meer dan zesduizend gezinnen. Ondanks de aantrekkende economie voorzien wij ook voor volgend jaar een toename van de armoede in Nederland, niet alleen van mensen die zonder werk zitten, mijnheer Biermans, maar ook van mensen die wél werk hebben. Het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting stelt dat bijstandsgezinnen met drie kinderen elke maand meer dan € 25 te kort komen. U zult zeggen: € 25, dat vind ik helemaal niet veel. Nee, maar voor deze mensen is dat hartstikke veel. Het is vooral veel voor degenen die geen krant meer hebben, de sportvereniging van hun kinderen hebben opgezegd en niet meer naar de film gaan.

Steeds meer mensen raken in de schulden, niet zozeer omdat zij zwichten voor dure aankopen op krediet, als wel omdat zij "overlevingsschulden" maken. Sinterklaas is dit jaar dan ook aan veel deuren voorbijgegaan. Deze mensen kunnen zonder die "overlevingsschulden" niet rondkomen. De Nederlandse Vereniging voor Kredietbanken zal dit jaar aan meer dan vierduizend huishoudens schuldsanering geven. Ook dit aantal zal volgend jaar ongetwijfeld groeien. De gevolgen van de afschaffing van een aantal sociale voorzieningen zoals de Bijstandswet, de WAO en het ziekenfonds zullen volgend jaar vooral mensen met een laag inkomen treffen.

Toch worden wij volgend jaar met zijn allen ook rijker. Het BBP groeit tot een recordhoogte. De belasting- en premieontvangsten groeien eveneens tot een recordhoogte. Dit zijn alleen niet de enige records die worden gebroken; ook de verschillen tussen rijk en arm zullen opnieuw groter worden. Nederland wordt elk jaar rijker, maar de rijkdom wordt steeds ongelijker verdeeld.

Een jaar geleden heb ik de minister en zijn partijgenoten nog gefeliciteerd met het feit dat Nederland de afgelopen jaren zo'n door en door liberaal land was geworden. Dat was tijdens een symposium naar aanleiding van het vijftigjarige bestaan van de Teldersstichting, het wetenschappelijke bureau van de VVD. Ik moet zeggen dat ik daar achteraf gezien toch een beetje spijt van heb, want het klopt niet. Klassieke liberalen hebben er geen enkele moeite mee als de verschillen in een samenleving toenemen. Voorwaarde is echter wél dat de minderbedeelden meeprofiteren. Vrijheid voor iedereen moet ook leiden tot verbetering voor allen, zo luidt een mooi klassiek liberaal devies. De minister weet dat dit in Nederland niet het geval is. De Armoedemonitor 2005 maakt dit opnieuw duidelijk.

Hoe verklaart de minister dat er sinds 2002 honderdduizend huishoudens met een laag inkomen zijn bijgekomen en dat het percentage van alle huishoudens die zeggen moeilijk te kunnen rondkomen, binnen enkele jaren is gestegen van 8 naar 13?

In een echte liberale samenleving zouden mensen die werken ook van hun inkomen moeten kunnen rondkomen. Helaas is dat een mythe, om met de heer Terpstra te spreken. Steeds meer armen zijn werkende armen. Het liberale fabeltje dat mensen die een uitkering hebben niet willen werken en daarom met financiële prikkels gestimuleerd moeten worden, wordt door het SCP en het CBS gelogenstraft. Mensen zijn over het algemeen graag bereid om werk te aanvaarden, zelfs als zij er nauwelijks op vooruitgaan. Zij begrijpen heel goed dat het hebben van werk onontbeerlijk is om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Van de 64.000 huishoudens met een laag inkomen die tussen 2001 en 2003 erbij zijn gekomen, behoren 47.000 tot de nieuwe werkende armen. Hoe verklaart de minister het ontstaan van dit voor Nederland relatief nieuwe verschijnsel; deze nieuwe klasse van werkende armen? Hoe gaan de minister en de staatssecretaris ervoor zorgen dat mensen die werken, ook daadwerkelijk van hun loon kunnen leven? De heer Biermans heeft gezegd dat hij een goede werkgever is, maar anderen willen vooral lagere lonen.

Volgend jaar wordt het beter, zal de minister morgen ongetwijfeld verkondigen. Dat doet hij immers elk jaar! Dit jaar vindt hij ook steun bij het SCP en het CBS. Die stellen dat het percentage huishoudens met een laag inkomen bij een aantrekkende economie volgend jaar mogelijk licht zal dalen. Helaas, geldt dit weer niet voor iedereen, mijnheer Terpstra. Bepaalde groepen, in ieder geval alleenstaande uitkeringsgerechtigden en ook anderen, zullen er onverminderd op achteruitgaan. Zowel ten tijde van minder als van meer economische groei vallen mensen buiten de boot. Is de minister het met ons eens dat iedereen moet kunnen meeprofiteren als de economie opnieuw aantrekt? Kan hij ons beloven dat volgend jaar alle mensen met een laag inkomen niet armer zullen worden?

Ondanks onze rijkdom nemen de verschillen snel toe. Dat is niet alleen erg vervelend voor de mensen die te kort komen, maar ook gevaarlijk voor de samenleving waar de sociale cohesie onder druk komt te staan. Ongeveer 430.000 kinderen onder de 18 jaar groeien op in gezinnen met een laag inkomen. Laag is ook echt laag, laat daarover geen misverstand bestaan. Dit betekent dat huishoudens niet meer kunnen beschikken over zaken die noodzakelijk zijn voor een in onze samenleving aanvaardbaar bestaan. Deze kinderen groeien dus op in onaanvaardbare omstandigheden. De hulpdiensten die de SP in veel steden en dorpen heeft, horen bijna dagelijks dat ouders met een te laag inkomen geen geld hebben om hun kinderen een computer te geven, op schoolreisje te laten gaan of kleding te kopen die geaccepteerd wordt op het schoolplein.

De armoede heeft ook steeds meer een kleur gekregen. Van de Turkse, Antilliaanse en Marokkaanse huishoudens heeft bijna eenderde een laag inkomen, of zij hier nu lang zijn of kort. De armoede heeft ook een plaats gekregen. Mensen met een laag inkomen komen in toenemende mate terecht in achterstandswijken; niet meer binnen de ring van Amsterdam maar daarbuiten.

Deelt de minister onze zorg dat de toenemende tweedeling die onder zijn ministerschap is ontstaan, ook leidt tot toenemende spanningen in de samenleving?

Nu ik spreek over zijn ministerschap, wil ik de minister vandaag wel feliciteren. Sinds oktober is hij de langstzittende minister van Financiën in onze parlementaire geschiedenis. Wordt het niet eens tijd om iets anders te gaan doen? Misschien kan hij het promotieonderzoek van de heer Essers aanvaarden, zodat hij niet in een dip komt?

Wat inkomsten en uitgaven betreft, is hij zonder twijfel de grootste Nederlander. Het moge duidelijkheid zijn, een proficiat is op zijn plaats, maar voor ons had het niet zo gehoeven. Het was nog even spannend of de minister hier vandaag zou zitten, want hij schijnt in de ministerraad gedreigd te hebben met aftreden als het kabinet de gestegen energieprijzen zou compenseren. Dat zou toch wat zijn voor een minister van recordbedragen om te vallen over nog geen tientje voor de minima? Laat dat eens tot je doordringen. Daarvan kunnen de minima niet eens het nieuwe boek van Wouter Bos kopen! Dat moet je de minima toch gunnen, lijkt mij.

Het vertrouwen van mensen in de economie is op een dieptepunt, evenals het vertrouwen van burgers in het kabinet. Ziet de minister hier een oorzakelijk verband?

Deze minister heeft al heel wat kabinetten meegemaakt onder premiers van uiteenlopende kleur. Het behalen van een record is vaak een aanleiding tot reflexie. Dit is een Kamer van reflexie en de minister zal ongetwijfeld zijn gedachten hebben laten gaan over de vele jaren dat hij onze schatkist mocht bewaken. Wat vervult hem, terugblikkend, het meest met trots? Wij zijn daar zeer benieuwd naar. En waarover is hij bij nader inzien het minst tevreden? Daar zijn wij niet minder benieuwd naar. Ik wil de minister wel een beetje op weg helpen bij de beantwoording van die laatste vraag. Over welke daden van deze langstzittende minister van Financiën zullen historici zich in de toekomst het meest verbazen? Het zou wel eens de grote lastenverlichting van miljarden euro's kunnen zijn, die hij onder het tweede paarse kabinet doorvoerde en die vooral ten goede kwam aan de hogere inkomens. De heer Leijnse wees daar al op. Tijdens het tweede kabinet-Balkenende is ongeveer hetzelfde bedrag dat de minister destijds aan vooral de rijken weggaf, bezuinigd op zaken die nu onmisbaar zijn voor mensen met een laag inkomen. Is de minister het met ons eens dat deze vorm van procyclisch beleid destijds de oververhitting van de economie heeft bevorderd en nu het herstel van de economie in de weg staat? Hadden die miljarden niet veel beter nu geïnvesteerd kunnen worden, nu onze groei zo achterblijft bij het Europese gemiddelde? Volgens mij wil de heer Biermans dat ook heel graag weten!

Een ander onderwerp dat een smet werpt op het blazoen van deze minister, is de invoering van de euro. Het gaat ons niet om de vraag of deze gemeenschappelijke Europese munt op termijn al dan niet gunstig is voor onze economie. Wij kunnen de huidige economische ontwikkeling immers niet vergelijken met een ontwikkeling zonder euro. Als wij landen als Denemarken en Zweden die geen euro hebben, als controlegroep nemen, zien wij overigens wel dat deze landen economisch beter presteren dan wij.

Het gaat ons ook niet om de hardnekkige ontkenning door de minister dat de invoering van de euro gepaard ging met prijsverhogingen. Dat zal hij nu ook wel toegeven. Het gaat vooral om het vertrouwen in de overheid. De minister beloofde dat invoering van de euro niet zou leiden tot prijsverhogingen, maar dit was tegen beter weten in. Evenals bij de Europese grondwet, is aan de invoering van de euro geen open politiek debat voorafgegaan en zijn burgers niet voldoende geïnformeerd. In tegenstelling tot de Europese grondwet, hebben burgers destijds niet de mogelijkheid gehad om zich direct uit te spreken over de invoering van de euro. Is de minister het met ons eens dat de wijze waarop de euro is ingevoerd bij veel mensen het vertrouwen in de politiek heeft geschaad? Durft hij met ons te veronderstellen dat Nederland zich in een referendum zou hebben uitgesproken tegen de euro?

Wij willen niet suggereren dat de minister, terugblikkend op zijn ministerschap, het minst trots kan zijn op de invoering van de euro. Wij hebben een betere kandidaat! Dat betreft een ongegeneerde overheidssubsidie aan de rijken die uniek is in de wereld; een subsidie die evenals sommige ziekten omgeven is met taboes en waarbij het net zoals bij een ernstige ziekte voldoende is om de eerste letter te noemen: de h.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil ingaan op de opmerking van de heer Van Raak dat de belastingverlichting van 2001 met name de rijken ten goede is gekomen. De heer Van Raak vroeg mij een achtste mythe. Dit is volgens mij precies de achtste mythe. In 2001 is het inkomen van de minima namelijk met 9% gestegen.

De heer Van Raak (SP):

Ik zie het verband niet tussen een verhoging van de inkomsten van de minima en het feit dat een algemene lastenverlichting meer ten gunste is gekomen van mensen met hogere inkomens dan van mensen met lagere inkomens. De heer Terpstra suggereert een verband dat er volgens mij helemaal niet is. Het zijn twee grootheden die niet oorzakelijk met elkaar verbonden zijn.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wilde alleen zeggen dat in het jaar 2001 het inkomens van de minima met 8,9% gestegen is. Het kan dan niet zo zijn dat de belastingverlichting met name ten goede gekomen is aan de rijken.

De heer Van Raak (SP):

Het zijn echt twee onvergelijkbare zaken. De heer Terpstra vergelijkt appels met peren.

Ik heb wel een andere mythe voor de heer Terpstra, namelijk de marktmythe dat als een land rijker wordt, de inwoners niet armer worden. Daarop is hij niet ingegaan. Misschien moeten wij dat als achtste mythe aannemen en wil de heer Terpstra daarop in zijn tweede termijn ingaan?

Hoeveel euro zijn wij volgend jaar kwijt aan hypotheekrenteaftrek? Sorry, mijnheer Thissen, wij zouden het er niet meer over hebben, maar ik doe het toch omdat ik het functioneren van deze minister in een historisch perspectief wil plaatsen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik zou u vooral willen oproepen om het erover te hebben. Ik heb alleen gezegd dat ík het er niet meer over zou willen hebben.

De heer Van Raak (SP):

Ik spreek ook namens GroenLinks zie ik als ik wil weten hoeveel euro wij volgend jaar kwijt zijn aan de hypotheekrenteaftrek. Klopt het dat de 7% rijkste huishoudens volgend jaar drie keer zoveel hypotheekrenteaftrek krijgen dan alle huurders ontvangen aan huursubsidie?

Het hardnekkig in stand houden van deze vorm van hypotheekrenteaftrek is niet alleen een stuitend voorbeeld van subsidiëring van de rijken door de armen, de regeling werpt ook een lange schaduw over de overheidsfinanciën. Dat mag je een minister van Financiën aanrekenen. Een toename van de hypotheekrente betekent eveneens een grote hap in de belastinginkomsten. Voorzien de minister en de staatssecretaris de komende jaren een toename van de hypotheekrente? Wat zal een toename van deze rente met 1% ons kosten aan inkomstenderving? Hoeveel procent verhoging verwachten zij?

Ooit was mijn partij een roepende in de woestijn als het gaat om aanpassing van de hypotheekrenteaftrek, maar wij zijn vol vertrouwen dat er in de komende kabinetsperiode iets zal veranderen. Ik spreek waarschijnlijk ook weer namens GroenLinks, die dat ook al heel erg lang met ons riep in diezelfde woestijn.

De heer Thissen (GroenLinks):

Als u dan toch mede namens GroenLinks spreekt, had u zich wel wat beter in de historie van onze standpunten kunnen verdiepen.

De heer Van Raak (SP):

Ooit was mijn partij, samen met GroenLinks, een roepende in de woestijn als het gaat om aanpassing van de hypotheekrenteaftrek. En samen zijn wij vol vertrouwen dat er in de komende kabinetsperiode iets zal gebeuren. Misschien zitten wij daar samen wel in. Steeds meer partijen delen ons standpunt dat het financieel onverantwoord is om op deze grote voet te blijven voortleven. Zelfs de minister voor volkshuisvesting, toch een partijgenoot van de minister, plaatste vraagtekens bij die huidige regeling. Zij ziet ongetwijfeld hoe de hypotheekrenteaftrek de prijzen van huizen omhoog drijft en de markt voor starters, voor wie de regeling ooit was bedoeld, juist bederft. Niet alleen voor de overheidsfinanciën, maar ook voor de plaats van deze minister in de geschiedenisboekjes zou het echter beter zijn om het niet aan ons over te laten en niet te wachten tot een volgend kabinet actie onderneemt, maar het nu al zelf te doen. Je moet er toch niet aan denken dat minister Thissen het straks gaat regelen en dat zijn naam erop komt!

De minister kent misschien ons voorstel: voor nieuwe hypotheken wordt de aftrek jaarlijks met 3% van de oorspronkelijke hypotheeksom beperkt, zodat na 30 jaar de aftrek met 90% is teruggebracht. Dat stimuleert het aflossen van de hypotheek. Door aanpassing van het huurwaardeforfait kan tevens voorkomen worden dat de rijkste huizenbezitters onevenredig veel profiteren. Ik noem maar wat, wij staan open voor elke suggestie van de bewindslieden. Waarom laat de minister een historische mogelijkheid aan zich voorbijgaan en verbindt hij zijn naam aan het behoud en niet aan de hervorming van de hypotheekrenteaftrek?

Dat brengt mij bij de staatssecretaris, wiens positie in het kabinet niet te benijden is. Hoogervorst wil een zorgtoeslag, maar de staatssecretaris moet het uitvoeren. Net als de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag. Het kabinet bedenkt het, maar Joop moet het doen! En dan krijgen wij ook nog de kindertoeslag, waar mijn fractie overigens van harte mee kan instemmen. Hoe voelt dat nu, als staatssecretaris van belastingen, om niet alleen geld van mensen te vragen, maar soms ook geld te kunnen geven? Ik bedoel dan natuurlijk niet de hypotheekrenteaftrek, maar al die toeslagen. Een lekker gevoel lijkt mij dat.

Twee jaar geleden, bij de eerste financiële beschouwingen van dit kabinet stond ik ook hier. Verleden jaar niet en dat zal ik uitleggen. De minister noemde mij destijds in 2003 de meest degelijke van de linkse financiële woordvoerders en deze doodskus luidde toen het einde in van mijn woordvoerderschap. Mijn fractie is erg voor degelijk beleid, maar een compliment van deze minister valt bij ons lang niet altijd goed. Maar ik ben er weer.

Wat ik mij ook nog kan herinneren, is dat de staatssecretaris in 2003 de vennootschapsbelasting wilde verlagen. Ik vond dat toen geen goed idee. Het is niet goed voor de schatkist, maar bovenal is de vennootschapsbelasting onderwerp geworden van een Europese concurrentiestrijd. De staatssecretaris vond dat destijds ongewenst. Daarover waren wij het eens. Hij vertelde ook dat hij het gevaar van deze race to the bottom met zijn Europese collega's zou bespreken. Toch stelt hij nu, twee jaar later, opnieuw voor om de vennootschapsbelasting te verlagen. Welke stappen heeft de staatssecretaris ondernomen om in Europees verband een minimumtarief voor de vennootschapsbelasting vast te stellen? Kan hij ons toezeggen dat hij deze regeerperiode niet nog eens met een verlaging zal komen? Wat gaan wij doen tegen die race to the bottom, waar wij allemaal minder van worden?

SNS Fundcoach heeft onlangs onderzocht of er een verband bestaat tussen succesvol beleggen en politieke voorkeur. De heer Biermans verwees daar al naar. Dat verband is er. De beste beleggers zijn niet te vinden bij D66, CDA of VVD. Nee, de beste beleggers stemmen SP! Als de antwoorden morgen naar mijn tevredenheid zijn, ben ik natuurlijk graag bereid om de minister en de staatssecretaris na afloop van het debat gratis beleggingsadvies te geven. Dat zal nooit kwaad kunnen. Wat ook uit het advies kwam, is dat SP'ers bij hun beleggingen het minst overleggen met hun partners. Dat wist ik natuurlijk al. Onze vrouwen overleggen nooit met ons, maar het levert ons in ieder geval wel geld op. De heer Biermans zei nog dat minister Zalm onder Paars II te weinig heeft gespaard. Daar zijn wij het mee eens. SP'ers, blijkt nu – hij verwees er zelf naar – zijn de beste beleggers. Dan kan er natuurlijk maar één conclusie zijn, namelijk dat wij hoognodig een SP-minister van Financiën moeten hebben. Dat blijkt ook als je kijkt naar onze alternatieve begroting, onze tegenbegroting: meer werkgelegenheid bij hetzelfde tekort. Wij leveren meer voor hetzelfde. De heer Biermans had het over de passie van het veranderen. Dat lijkt mij een heel goede zaak.

Socialisten hechten aan de idee dat alles uiteindelijk door arbeid tot stand komt. Voor alles moet gewerkt worden. Belasting hef je dan ook alleen als je het echt nodig hebt. Dat blijkt ook uit onze alternatieve begroting, die volgens het CPB volgend jaar meer mensen aan het werk helpt, de inkomensverschillen verkleint en iedereen erop vooruit laat gaan. En dat bij een even groot financieringstekort en een gelijke economische groei. Ook doen wij een aantal voorstellen dat budgettair neutraal is, bijvoorbeeld om het midden- en kleinbedrijf en startende ondernemers, die naar onze opvatting de sleutels zijn tot innovatie en groei, te ondersteunen. Helaas heeft de minister onze plannen niet tot de zijne gemaakt. Dat is natuurlijk een gemiste kans.

Laat ik echter op één van onze alternatieven kort terugkomen. Dat is het voorstel om gezinnen met een laag inkomen vooruit te helpen: de invoering van een inkomensafhankelijke kinderbijslag. Ik zie de bewindslieden al denken: die oude koe kennen wij. Dat is waar, maar dat is de hypotheekrenteaftrek ook. Maar deze oude koeien staan nog steeds in de sloot en misschien moeten zij er maar eens uitgehaald worden.

Ik spreek hier in de eerste plaats natuurlijk de staatssecretaris aan. Niet alleen omdat hij een christen-democraat is die wil investeren in gezinnen, maar ook omdat de minister, evengoed als de meeste woordvoerders in deze Kamer, al zo veel heeft geprofiteerd van die kinderbijslag, terwijl de staatssecretaris en ik de zaken veel meer van een afstand kunnen bekijken. Laten wij dat dus even doen. Let even niet op de minister, dan gaan wij even kijken hoever wij kunnen komen vandaag. Ons budgetneutrale plan is als volgt: verhoog de kinderbijslag per kind per jaar van € 1009 naar € 1625. Vanaf 140% van het wettelijk minimumloon neemt de kinderbijslag geleidelijk af tot € 0 bij een verzamelinkomen van € 110.000. Dat is inclusief de kinderkorting, die door deze fiscalisering kan worden afgeschaft. Opnieuw geldt, als de staatssecretaris een beter voorstel heeft, staan wij daar natuurlijk geheel voor open.

Is de staatssecretaris het met ons eens dat het zonde is om zo veel kinderbijslag weg te geven aan gezinnen die het geld echt niet nodig hebben, zoals aan ons hier allemaal, terwijl in steeds meer andere gezinnen kinderen opgroeien in achterstand, dat wij dit soort regelingen veel minder generiek en veel vaker inkomensafhankelijk moeten maken en dat wij maatwerk moeten leveren voor mensen? Zo nee, waarom hebben wij dan de nieuwe zorgtoeslag wel inkomensafhankelijk gemaakt?

Ten slotte ga ik nog even terug naar onze recordminister. In Nederland hebben wij veel kritiek gehad op de zogenaamde "Zalm-norm", die de overheidsuitgaven direct verbindt aan de inkomsten. Wij vonden het principe goed, maar de uitvoering star. Andere landen zouden wij niet deze minister, maar wel diens keuze voor een norm tot voorbeeld willen stellen. Zoals de Verenigde Staten, waar de staatsschuld is opgelopen tot ruim 8 biljoen dollar, als ik het goed heb begrepen. Voorziet de minister met ons dat dit Amerikaans tekort op termijn een tijdbom is onder de ontwikkeling van de wereldeconomie? Is hij bereid om, samen met zijn Europese collega's, de Verenigde Staten te wijzen op de noodzaak van een Amerikaanse Zalm-norm? Dan krijgt hij toch nog zijn verdiende plek in de geschiedenisboekjes.

De heer Biermans (VVD):

Ik wil graag iets rechtzetten. Waarschijnlijk geldt in deze Kamer ook "wie zwijgt, stemt toe". Dat zou ik in dit verband toch heel vervelend vinden. Ik heb inderdaad gesproken over besparingen op het inkomen van de overheid ter aflossing van de overheidsschuld, maar ik vind het erg ver gaan om daar meteen de consequentie aan te verbinden dat de VVD-fractie akkoord gaat met een minister van Financiën van de Socialistische Partij.

De heer Van Raak (SP):

De toekomst zal moeten uitwijzen hoe goed of hoe slecht dat is voor het vaderland.

De heer Schuyer (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb een aantal opmerkingen vooraf. Ik spreek ook namens de onafhankelijke senaatsfractie. De heer Rosenthal tipte mij met de mededeling dat anders dan bij de CDA- en de VVD-fractie ik geen bijzondere opmerkingen van lof hoef te maken voor de algemene beschouwingen van de fractievoorzitter en het financiële deel daarbij. Dat betekent natuurlijk niet dat ik van die opmerkingen afstand neem. Een tweede opmerking die ik wil maken, is naar aanleiding van uitspraken van twee leden over de beste beleggingen die de leden van de SP hebben. Ik heb geaarzeld om het daar ook over te hebben, maar toen herinnerde ik mij een onderzoek van vier of vijf jaar geleden van de Universiteit van Limburg, waarin werd geconstateerd dat dronken skiërs de minste ongelukken maken op de piste. Toen dacht ik: nou, laat maar zitten.

Voorzitter. Het is aan de overzijde al gememoreerd en ook in deze Kamer: wij spreken vandaag over het financiële beleid met de langst zittende minister van Financiën ooit. Dat is op zichzelf opzienbarend en in zekere zin ook een felicitatie waard. In zekere zin, omdat lang zitten op een bepaalde positie op zichzelf geen verdienste is. Maar het is ook weer niet zo, dat de minister te vergelijken is met een bekend diplomaat, die de vraag van zijn tafeldame wat hij allemaal had moeten doen om deze functie te bereiken beantwoordde met de zin: "Niets mevrouw, maar zeer lang achtereen." Integendeel, deze minister heeft heel veel gedaan en doet dat ook nu nog. Natuurlijk, wil dat niet zeggen, dat alles wat gebeurt ieders instemming zal hebben. De minister is trouwens zelf wel zo eerlijk om terugziend op de periode ook toe te geven dat met de wijsheid van nu hier en daar een andere beslissing wellicht beter zou zijn geweest. Ik twijfel er niet aan of hij komt daar morgen naar aanleiding van de inbreng van mijn collega's wel op terug.

Er is voor D66 ook nog iets anders opmerkelijks. Als deze minister regeert, doet hij dat samen met D66. Gedurende een korte periode van 87 dagen regeerde wel de VVD maar niet deze minister en ook wij niet. Vanuit dat perspectief wens ik de minister natuurlijk nog heel veel jaren in functie toe. Ik zeg het mijn partijgenoot Bakker na: op naar het record van de langst zittende minister ooit, en dat was 19 jaar Luns.

Er is in de loop der tijd ons niettemin op een punt duidelijk geworden dat wij een andere manier van presenteren zouden willen en dat is de kwestie van de afdracht naar Europa. Wij steunen de minister wel om de netto betalingspositie meer in overeenstemming te brengen met die van vergelijkbare landen. Maar wij zouden dat op een andere manier willen brengen. Dat geldt voor het uitgangspunt vanuit welke cijfers men vertrekt, maar vooral ook zouden wij meer met stille diplomatie willen werken. Het "nee" van het referendum over het grondwettelijk verdrag is mede veroorzaakt doordat er een constante presentatie was van een duur en soms zelfs van een verspillend Europa. Dat heeft internationaal schade gedaan aan het imago van Nederland. Wat daarbij echter het meest opvalt en ook het meest stoort, is dat de minister nauwelijks blijk ervan geeft dat hij bereid is om op lange termijn te denken waar het Europa betreft. Immers, de netto-begrenzer zal er komen, ook met minder klaroengeschal vanuit Nederland. De klaroenstoten van dit ogenblik hebben internationaal gezien weinig aanzien en het brengt mogelijk ook bedrijven ertoe om vestigingsbeslissingen nog eens tegen het licht te houden.

Daar staat tegenover dat de minister weer wel verdedigd heeft, dat het niet de euro is geweest die het leven duurder heeft gemaakt. Als dat al meer dan normaal het geval is geweest, dan is dat toe te schrijven aan andere factoren. Maar ook op dit punt geldt, dat een en ander met andere gegevens mogelijk toch met wat meer overtuiging had kunnen worden gebracht. Een cijfer van het Nibud over het feit dat de dagelijkse bestedingen goedkoper zijn geworden dan voor de invoering van de euro, had veel eerder door de regering kunnen worden gepresenteerd.

Maar waar het mijn fractie in de allereerste plaats om gaat, is van de minister te vernemen hoe hij nu eigenlijk tegenover Europa staat. Als de Euroscepticus Bolkestein, die duidelijk grenzen wil aan hetgeen Europa doet; of als de Europa-pleitbezorger Van Eekelen, die overdracht van bevoegdheden bepleit en daar ook geld voor over heeft? Wellicht is als wij kennis hebben van de grondhouding tegenover Europa van deze minister, iets meer te begrijpen van zijn optreden.

Er zijn na de beschouwingen aan de overzijde en na behandeling van het Belastingplan aldaar, een tweetal nieuwe publicaties die van belang zijn voor de beschouwingen hier. Ik doel op de Armoedemonitor van het Sociaal Cultureel Planbureau en de geactualiseerde koopkrachtraming 2006 van het Centraal Planbureau, curieus genoeg nog niet genoemd. Ik begin met de geactualiseerde koopkrachtraming. Om maar aan te sluiten bij de opmerkingen over Europa; het EMU-tekort loopt op tot 1,5% maar is in vergelijking met 2003 en 2004 natuurlijk toch laag. Wij hebben de minister altijd gesteund in zijn streven om het tekort nog verder terug te dringen en dat doen wij ook nu nog. Vandaar dat wij belang stellen in zijn beleid op dat punt. Het CPB geeft als belangrijke oorzaak ondermeer aan, dat de hoge rente van 5% die de Belastingdienst vergoedt op het teveel betaalde een belangrijke oorzaak is. De calculerende bedrijven spelen daarop in en mogelijk wordt het effect volgend jaar nog versterkt doordat de Vpb-afdracht aanmerkelijk minder zal zijn. Vraag aan de minister is op welke termijn wij wetgeving tegemoet kunnen zien die dit onbedoelde effect tegengaat. Zou het een goede gedachte zijn om het percentage dat vergoed wordt te staffelen? Dus, meer rente bij weinig te veel betaalde belasting en minder bij meer betaalde belasting? De kans dat er dan niet gecalculeerd wordt, is immers aanmerkelijk groter. Een tweede vraag op dit punt is, waarom het percentage niet wordt gekoppeld aan de vergoeding op de tienjarige staatslening. Ook hierop graag een reactie.

Behalve op het punt van het begrotingstekort zijn de cijfers positiever dan in de zomer nog kon worden verwacht. De werkloosheid is over zijn hoogtepunt heen, maar blijft met 5,75% natuurlijk toch nog te hoog. Het regeringsbeleid als geheel kent haar inspanningen op dit gebied, maar ook de minister van Financiën zou in de ogen van mijn fractie nog wel wat kunnen doen. De aftrek van onderhoud aan het eigen huis werd door ons al eens eerder bepleit en dat pleidooi herhaal ik hier. Het zou niet alleen werkgelegenheid bij een belangrijke sector stimuleren, het zou daarenboven ook het toenemende zwart werken door mensen uit de nieuwe toetreders kunnen tegengaan. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Het CPB rekent met een lagere waarde van de euro in 2006, te weten $1,20. Het wordt niet duidelijk waar dit precies op gebaseerd is. Mijn fractie komt dat nogal optimistisch voor. Weliswaar heeft de bankpresident van de Europese Bank gesteld dat de recente renteverhoging van 0,25% zeker niet moet worden gezien als een begin van een reeks, maar ook zonder die verhoging lijkt de euro toch een aantrekkelijke waarde. Als wij de kranten moeten geloven, hebben de ministers van Financiën intensief druk uitgeoefend om de renteverhoging niet te laten plaats vinden. Is het resultaat van die druk dat de verhoging minimaal en waarschijnlijk eenmalig over een langere periode zal zijn? Hoe heeft onze minister zich hierbij opgesteld? Bij de start van de euro waren wij met de Duitsers de grote pleitbezorgers voor een volstrekt onafhankelijke positie van de Europese bank. Wordt dat adagium nog steeds nadrukkelijk bepleit?

Als wij de cijfers van het Centraal Planbureau volgen, zal Nederland in 2006 zijn achterstand in economische groei op de rest van het eurogebied hebben ingelopen en er zelfs iets boven komen. Alle andere prognoses doen dat nog niet, maar ook zij laten niet alleen een duidelijke groei zien ten opzichte van 2004 en 2005, maar zij geven ook prognoses die heel dicht komen bij de groei in de eurozone. Daarmee wordt het beleid van deze regering ten slotte toch beloond.

Daarmee is nog niet gesteld dat allen in min of meer gelijke mate van het herstel profiteren. De CPB-cijfers brengen de verschillen duidelijk in beeld, met een marge tussen het hoogste en het laagste profijt van meer dan 5%. Dat is nogal wat. Dat verschil zou de regering te denken moeten geven. Dat wordt nog eens extra verduidelijkt wanneer wij de gegevens uit de Armoedemonitor van het Sociaal en Cultureel Planbureau erbij betrekken. Het aantal huishoudens met een laag inkomen stijgt van 8,8 naar 10,5% in 2005. Weliswaar daalt dit percentage volgens de verwachting in 2006 naar 9,7, maar dat is nog altijd meer dan de 8,8 van het vorige onderzoek.

Er zijn moeilijk redenen te vinden waarom we dit op dit moment moeten accepteren. Immers, de belastinginkomsten vallen mee, evenals de inkomsten uit andere dan belastingbronnen. Dan is er reden om deze groep, die ook niet profiteert van het verdwijnen van het gebruikersdeel van de ozb, toch iets van de verbeterde situatie te laten merken door bijvoorbeeld een eenmalige uitkering, al dan niet beargumenteerd vanwege de gestegen energieprijzen. Kan de minister nog eens uitleggen waarom hij een bescheiden koopkrachtverbetering voor deze groepen zo heftig bestrijdt? Het zou voor het imago van het kabinet toch veel beter zijn, wanneer het zelf komt met een voorstel, en niet wacht tot CDA en D66 aan de overzijde met een reparatie komen? Er is inmiddels wel iets gedaan voor de laagste inkomens, maar ik moet zeggen dat dit mij toch buitengewoon mager voorkomt.

Voordat ik overga naar de behandeling van het belastingplan, maak ik nog drie opmerkingen. Mijn fractie maakt al jaren opmerkingen over de mogelijkheid om een vlaktaks in te voeren. Langzamerhand komen er meer pleitbezorgers, zowel internationaal als nationaal. Wij veronachtzamen de grote problemen die invoering teweeg kan brengen in genen dele, maar wij blijven het een aantrekkelijk perspectief vinden, vooral omdat de mogelijkheid om belasting te ontlopen zeer wordt verminderd.

Natuurlijk kan een dergelijke vlaktaks niet samengaan met het volledig behoud van hypotheekrenteaftrek en van de fiscale faciliteiten voor de pensioenopbouw, die zich ook in een levendige belangstelling kunnen verheugen. Mijn fractie heeft geen van deze onderwerpen taboe verklaard maar stelt wel dat zij deze in samenhang wenst te zien. Wat de hypotheekrente betreft komt er nog een andere samenhang bij, zoals met de overdrachtbelasting, het stimuleren van eigen woningbezit en het huurwaardeforfait. Met dat perspectief is er geen enkele noodzaak tot het preken van grote catastrofes.

Ik vraag de minister niet om de hypotheekrente en dergelijke nu ter discussie te stellen, want daarover zijn afspraken gemaakt. Ik vraag hem wel of ook hij met het oog op een verderliggende toekomst van mening is dat eventuele invoering van een vlaktaks voordelen heeft, omdat deze belastingontduiking ten minste bemoeilijkt. Is hij eveneens van mening dat deze discussie niet gevoerd kan worden zonder de grote faciliterende systemen van hypotheekrenteaftrek en pensioenvoorziening ter discussie te durven stellen?

Een andere opmerking, die ook niet nieuw is, heeft betrekking op de successiewetgeving. Bij de grote belastinghervorming van enkele jaren geleden heb ik betoogd dat er mogelijk meer kapitaal het land uit gaat vanwege de successie dan vanwege de toen nog geldende vermogensbelasting. Nu de landen rondom ons de successiebelasting herzien, geldt dat nog sterker. De staatssecretaris heeft vorig jaar of het jaar daarvoor, dat weet ik niet meer precies, op een vraag mijnerzijds gezegd dat hij de problematiek terdege onder ogen zag. Naar de opvatting van mijn fractie is het dan ook tijd om dit probleem aan te pakken. Dat gaat langer duren dan deze regeerperiode, maar zijn de bewindspersonen bereid om er een begin mee te maken door een startnotitie aan ons voor te leggen? In ieder geval vraagt mijn fractie een overzicht van de huidige successiewetgeving in de landen in de eurozone en de voorgenomen wetgeving op dit gebied in die landen. Kunnen wij dat krijgen?

Er is te weinig tijd geweest om diepgaand de evaluatie van de belastingherziening 2001 te bestuderen, maar ik wil niet nalaten om de regering te complimenteren met het gegeven dat die evaluatie er binnen de afgesproken tijd ligt. Dat is ook een compliment aan de Belastingdienst. Wel stellen wij de vraag of de indruk bestaat dat deze evaluatie ook betrouwbaar is. Die vraag komt op, omdat het achteraf gezien wellicht toch beter was om deze evaluatie pas in 2007 te vragen, wanneer over de effecten mogelijk toch betrouwbaarder te rapporteren valt. Deze Kamer heeft overigens naar aanleiding van de rapportage van de Rekenkamer vervolgens veel aandacht besteed aan de uitvoering van beleid en heeft daar zelfs een motie over ingediend. Nu bewindslieden zelf komen met een rapportage over die uitvoering bij een grote operatie en daarbij nadrukkelijk de weging betrekken of de bedoelingen van de wetgeving ook zijn gehaald, zou het niet meer dan elegant zijn om daar op een gegeven moment in een apart debat met de bewindslieden over te spreken.

Dan nu het overzichtelijke en niet al te ingewikkelde Belastingplan. Ik wil beginnen met het complimenteren van de staatssecretaris. In de enkele jaren dat hij deze post bekleedt, heeft hij in de ogen van mijn fractie de goede dingen op de agenda gezet, waarbij hij de discussie niet heeft geschuwd. Daar komt dit jaar nog iets bij. In de wetgeving inzake het zorgstelsel is het aspect "zorgtoeslag" uitgegroeid tot een majeur vraagstuk. De vraag is gerechtvaardigd of het rondpompen van geld in deze omvang verstandig is. De vroegere woordvoerder van het CDA inzake belastingplannen, de heer Stevens, zou daar zeker satirische opmerkingen over maken. Toen het besluit eenmaal zo genomen was, werd de staatssecretaris en met hem de Belastingdienst echter voor een geweldige operatie geplaatst. 6 miljoen aanvragen dienden te worden verwerkt. Toen enkele weken geleden bleek dat er slechts 500.000 nog onduidelijk waren, dus ongeveer 8%, schuwde de oppositie niet om daar theater over te maken. De staatssecretaris gaf toen ook nog aan dat in de resterende weken bepaalde groepen gericht zouden worden benaderd, waardoor het getal van 500.000 nog zou dalen tot wellicht minder dan de helft. Vanuit dat gezichtspunt is een geweldige prestatie geleverd die het verdient om voor het voetlicht te worden geplaatst. De lof daartoe komt de staatssecretaris toe, maar in een adem met hem uiteraard ook de Belastingdienst. Zij hebben de pessimisten in het ongelijk gesteld. Goed nieuws is geen nieuws. Als straks een paar duizend mensen in het begin problemen ondervinden, opent het journaal daarmee, maar dan is het goed om zich dit hart onder de riem te herinneren.

Dit jaar is de vennootschapsbelasting het belangrijkste thema. Daar is een zorgvuldige voorbereiding aan voorafgegaan. Het zal de staatssecretaris dan ook niet verbazen dat wij dat beleid ten volle steunen. De voorgestelde verlichting moet door de bedrijven zelf worden opgebracht door een verschuiving van lasten. Het duurde dan ook niet lang of de kritiek daarop kwam los. Voorspelbaar, maar daarom nog niet terecht. Lastenverlichting dient allereerst te worden nagestreefd door vermindering van de administratieve druk en niet door voortdurende belastingverlichting. Wij zijn immers wel zo ongeveer gekomen aan het eind van wat de overheid kan afstoten aan taken. Wat nu resteert, vraagt een inkomen van deze omvang.

De opmerkingen die wij bij dit onderwerp vooral willen maken, hebben echter meer een algemeen karakter. Ten eerste stelt de staatssecretaris dat hij de Vpb in de toekomst verder wil verlagen om het vestigingsklimaat te optimaliseren. Dat zou immers werkgelegenheid aantrekken en op die manier betaalt het zich ook voor een deel terug. Vroeger kregen wij van het departement van Economische Zaken op gezette tijden een overzicht van de relevante factoren die voor bedrijven van belang zijn om hun beslissingen inzake vestiging te nemen. Dat is al een aantal jaren niet meer verschenen. Dat is jammer, omdat in het verleden wel duidelijk was dat de belastingdruk een factor was, maar niet de belangrijkste. Ik vermoed dat de andere factoren er in de afgelopen jaren niet beter op geworden zijn. Als dat zo is, dan heeft verlaging van de Vpb niet zo heel veel zin. Wij zouden zo'n overzicht per jaar wel weer willen hebben. Kan de staatssecretaris daarvoor zorgen?

Een tweede opmerking betreft de positie van het MKB. De sector heeft gesteld niet zo heel veel op te schieten met verlaging van de Vpb en dat vooral een maatregel voor de groten te vinden. Dat is weliswaar niet helemaal een terecht verwijt, maar een feit is wel dat het MKB voor de komende jaren de banenmotor zal zijn en dat Vpb-verlaging daar niet dezelfde zoden aan de dijk zet. Met andere woorden, is voor de volgende jaren het accent niet meer op de mogelijkheden van het MKB te leggen?

De derde opmerking is wat ons betreft het meest klemmend. De staatssecretaris heeft evenals zijn voorgangers al eens gesteld dat er in Europees verband afspraken dienen te komen over de bandbreedte bij de Vpb omdat er anders een "race to the bottom" aankomt. Welke inspanningen heeft de staatssecretaris verricht om dit vraagstuk op de Europese agenda te krijgen? Er was toch een goede gelegenheid voor toen wij het voorzitterschap hadden?

Ik laat dit jaar het grijs kenteken en de bijtellingen voor de auto maar eens rusten. De hoop dat dit een aantal jaren van de agenda kon worden afgevoerd, zoals ik die vorig jaar nog had, blijkt niet bewaarheid te worden. De gedachte is geopperd, in het Financieele Dagblad, om bij deze onderwerpen nu eens en vooral te komen met een generieke maatregel die voor de één wat beter en voor de ander wat slechter uitpakt, maar niet eindeloos te blijven trachten om het eenieder volledig naar de zin te maken. Mij spreekt dat aan. Als de staatssecretaris dat volgend jaar zou voorstellen, heeft dat onze steun. In alle andere voorstellen blijft het risico van veelvuldig onbedoeld gebruik, zoals wij dat eufemistisch blijven noemen, levensgroot aanwezig.

Ik sluit mij graag aan bij de vraag van de heer Biermans over de notitie De waanzin van de bpm-differentiatie. Dat geldt ook voor de vraag naar de houdbaarheid van de bpm. Er zijn voor de bpm voldoende alternatieven. Het mag wat mij betreft niet leiden tot een verlaging van het aspect van de autoverkeerskosten.

Er is een tweetal wijzigingsvoorstellen in wetsvoorstellen die het milieu aangaan en daar zal ik nu bij stilstaan. Dat kan kort voor het voorstel ten aanzien van de bijmenging van biobrandstof bij diesel en bij benzine. Het gaat hier om tijdelijke maatregelen en wij vertrouwen erop dat deze goed worden geëvalueerd. Want eerlijk gezegd lijken de maatregelen ons nogal fraudegevoelig en lastig te controleren. Wij hebben begrepen dat verplicht bijmengen een Europese regel wordt. Het is terecht dat Europa zich ook hiermee bemoeit, zeg ik maar in herinnering aan het debat van verleden week tegen de SP. Maar als dat zo is, komt de vraag op waarom wij dat dan nu tijdelijk fiscaal gaan stimuleren en waarom wij kennelijk de fraudegevoeligheid niet als een te groot obstakel beschouwen. Graag een antwoord daarop. Vindt de controle plaats op grond van overlegde inkoopnota's van de oliemaatschappijen? Dat lijkt ons nog het meest betrouwbaar.

De heer Rabbinge was afwezig toen de heer Terpstra sprak over het CDA-standpunt. Hij zei dat hij dat durfde omdat de heer Rabbinge niet aanwezig was. Ik heb de bijdrage van de heer Rabbinge vluchtig doorgelezen. Ik weet hoe deskundig hij op dit gebied is en ik ben dan ook benieuwd naar de antwoorden op zijn vragen.

Bij het tweede wetsvoorstel moet ik wat langer stilstaan, omdat wij daar nadrukkelijk iets van de staatssecretaris gaan vragen. Het gaat over het wijzigingsvoorstel in de Natuurschoonwet van 1928. De gedachte achter die wijziging wordt door onze fractie van harte ondersteund. Maar wij zijn van oordeel – daarbij ondersteund door de Stichting Beheer Natuur en Landelijk Gebied – dat de voorgestelde wijzigingen door de staatssecretaris eigenlijk nooit bedoelde beperkingen opleggen aan de instandhouding van de natuur in de gebieden die het betreft. Het gaat hier om een uiterst technische kwestie die door de stichting en ambtenaren van het departement uitvoerig is besproken. Ik zal om der tijd wille hier alleen aangeven hoe het knelpunt volgens deze stichting kan worden opgelost. De staatssecretaris kan zich daarover dan ambtelijk laten informeren. Mocht er op ambtelijk niveau behoefte bestaan aan die notitie, dan kan ik deze aanreiken. Desnoods kom ik er in tweede termijn uitvoeriger op terug, wellicht met een motie, maar ik neem eerlijk gezegd aan dat dit niet nodig zal zijn. De problemen zijn uit de wereld als de staatssecretaris toezegt dat hij op korte termijn met een wijzigingsvoorstel komt dat de Natuurschoonwet 1928 in Artikel II, onderdeel A, en daarvan onderdeel 3 als volgt wijzigt: "Indien een onroerende zaak bezwaard is met het recht van erfpacht wordt, bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarde, in plaats van de erfpachter de hoofdgerechtigde van die onroerende zaak aangemerkt als eigenaar." Het economische belang van de bezitting komt dan bij de erfpachter te liggen. Dit lijkt mij een alleszins redelijke kwestie. Ik vermoed dan ook dat een motie niet nodig is.

Voorzitter. De vrijstelling van schenkings- en successierecht voor goede doelen is sympathiek, maar terecht werd door de heer Van Rij in Het Financieele Dagblad van 8 december gevraagd om een nauwkeurige aanduiding van de categorie van instellingen waarop de regelgeving betrekking heeft. De heer Essers vroeg of kerkelijke instellingen eronder vallen. Ik vraag aanvullend of dit ook geldt voor wetenschappelijke en culturele instellingen. Eveneens is voor belanghebbenden onduidelijk of beoordeling van het algemeen nut per inspectie plaatsvindt dan wel wordt geconcentreerd in Den Bosch. Ook daarnaar heeft de heer Essers gevraagd. Die concentratie lijkt mij eerlijk gezegd redelijk. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris.

De staatssecretaris heeft een onderzoek aangekondigd om op termijn wellicht te komen tot verlaging dan wel afschaffing van de dividendbelasting. Wij kunnen toch aannemen dat een en ander in Europees perspectief wordt bezien? Als wij het goed zien, is de directe aanleiding om dat onderzoek te starten, dat de dividendbelasting een obstakel is bij de levensloopregeling. Dat probleem is terecht. De oplossing daarvan behoeft echter niet te wachten op de uitkomsten van de studie over de dividendbelasting. Er zijn andere oplossingen dan afschaffing goed denkbaar. Is de staatssecretaris van plan om voor deze problematiek bij het volgende belastingplan met oplossingen te komen en dus niet te wachten tot de studie over de dividendbelasting het licht ziet? Voor het overige sluit ik mij graag aan bij de opmerkingen die de heer Essers op dit punt heeft gemaakt. Ik sluit mij ook aan bij de opmerkingen over de film-cv waarvoor ook wij de regeling zwaar overtrokken vinden in relatie tot andere regelingen.

Tot slot, de waardering voor de inzet van de Belastingdienst onder meer op het dossier van de zorgtoeslag memoreerde ik al. Het is hier de plek om die waardering uit te breiden naar de ambtenaren van het departement. Die waardering strekt zich verder uit dan tot alleen de regelmatige briefings bij belastingplannen. Wij wachten de beantwoording met belangstelling af.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik voer ook dit jaar het woord namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP. De politieke conjunctuur schrijft voor dat bij het naderen van verkiezingen de rijksbegroting redelijk op orde is en dat er warempel nog wat valt uit te delen aan gezinnen en bedrijven. Aan die ijzeren wet heeft minister Zalm zich ook nu weer gehouden, waaruit toch maar blijkt dat zelfs een minister met zo'n buitengewoon grote staat van dienst in de grond der zaak zo gewoon is als elke andere politicus. En dat is een geruststellende observatie.

Politiek gezien was het dan ook niet zo bijzonder dat de minister in Het Financieele Dagblad van 26 oktober meldde dat hij voor 2007 nog 1 mld. over had om te verdelen over bedrijven en gezinnen. Hij wekte de indruk dat nu vooral de bedrijven zouden profiteren; in 2006 waren immers de gezinnen aan de beurt geweest. Is dit nu een verstandig voornemen? Politiek wellicht wel, maar ook qua begrotingsbeleid? In een brief die hij aan de Tweede Kamer schreef na een vraag van de heer Crone, wijst de minister zelf op berekeningen van het CPB waaruit blijkt dat er een overschot van 1% bbp moet worden gerealiseerd om de kosten van de vergrijzing op te vangen. Welnu, zover zijn wij bij lange na nog niet. Is het dan verstandig om zonder dwingende noodzaak, afgezien dus van die verkiezingen, voor de korte termijn met 1 mld. aan lastenverlichting de mooie meneer uit te hangen, terwijl dit voor de langere termijn bepaald geen aangewezen handelwijze is? Dit is slechts een vraag naar de consistentie van deze minister van Financiën. Op zich is er een gezonde redenering denkbaar die leidt tot de conclusie van lastenverlichting ter prikkeling van het economische herstel. Vorig jaar is door menig spreker in die richting een aanbeveling gedaan, vergezeld van het advies niet zo krampachtig alles op alles te zetten bij het terugdringen van het financieringstekort. In feite ging het toen vooral om de psychologie van het financieel-economisch handelen. Ik was niet de enige die de vrees uitsprak dat het kabinet zelf met een rigide begrotingsbeleid onze economie liet stagneren.

Een vergelijkbaar signaal kwam er in het begin van dit jaar van de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, de heer Oosterwijk, die in het traditionele ESB-nieuwjaarsartikel het kabinet maande minder nadruk te leggen op de terugdringing van het financieringstekort en meer te doen aan lastenverlichting en herstel van de economie. Hij werd toen onmiddellijk teruggefloten.

Meer consensus bestaat er kennelijk als het gaat om het aanprijzen van het zogenaamde Deense model of ook wel het "Nordics-model", zoals het in de Miljoenennota wordt genoemd. In dit model gaat een omvangrijke collectieve sector gepaard met hoge groeicijfers, structurele overschotten, een flexibele arbeidsmarkt en nog zo wat.

Opvallend zijn allereerst die structurele overschotten op de begroting; die moeten natuurlijk wel tegenover de belastingbetaler gerechtvaardigd kunnen worden. In de Scandinavische landen wordt het argument van de vergrijzing gebruikt. Gaat dit ook op voor Nederland met zijn riante pensioenreserves?

Vervolgens is er de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. In Denemarken heet dat "flexicurity", een begrip dat staat voor een combinatie van lage ontslagbescherming en ruimhartige sociale voorzieningen. Dit is een interessante combinatie, want als die een zekere algemene geldigheid kent, betekent dit dat, waar Nederland na de hervormingsagenda van dit kabinet bepaald niet meer beschikt over ruimhartige sociale voorzieningen, er onvoldoende rechtvaardiging is voor het naar beneden halen van ons niveau van ontslagbescherming. Deelt de minister deze conclusie?

Interessant is nog – ik ontleen dit aan de tekst op bladzijde 35 van de Miljoenennota – dat men in de Scandinavische landen een omvangrijke collectieve sector gepaard laat gaan met een forse inkrimping van de rol van de overheid in de economie. Een soort klassiek liberaal luilekkerland dus. Mag ik de minister eens vragen of hij dit ook voor Nederland een aantrekkelijke en begaanbare weg zou vinden? Waar zou bijvoorbeeld onze overheid voor een dergelijke forse inkrimping in aanmerking kunnen komen?

Het is ook interessant om te kijken naar het regeerakkoord van de nieuwe coalitie in Duitsland. Ook dit staat, zoals de hervormingsagenda van ons kabinet, in hoge mate in het teken van het opvangen van de lasten van de vergrijzing. Zo heeft men in Berlijn aangekondigd dat met ingang van 2011 de pensioenleeftijd in stappen van een maand per jaar omhoog zal gaan tot 67 jaar in 2035. Dit is natuurlijk niet alleen een te rechtvaardigen beleidsreactie op de hogere levensverwachtingen, immers wie langer leeft, kan ook langer werken, maar ook een methode om de AOW op een fatsoenlijk peil te houden. Wat vindt de minister van deze plannen? Is dit in zijn ogen de Duitse pendant van wat wij hebben gedaan met de prepensioenen en VUT-regelingen of hebben de Duitse voorstellen ook nog een zelfstandige betekenis voor Nederland?

Wat vindt hij überhaupt van een koppeling van het pensioenstelsel aan de levensverwachting? Lans Bovenberg, de Tilburgse econoom met een bijzondere deskundigheid op dit terrein, bepleit dit en voegt daar nog het voorstel aan toe om dit te combineren met een flexibele AOW-leeftijd, waarbij de AOW-uitkering wordt berekend op basis van de nog resterende levensverwachting bij pensionering. Intrinsiek aantrekkelijk in deze benadering is mijns inziens dat er een relatie ontstaat tussen de zegen van het langere leven en de investering daarin door middel van het presteren op de arbeidsmarkt. Ik krijg hier graag een reactie op.

Ik zal maar niet verder vragen naar een ander opvallend element in de Duitse voorstellen, namelijk het schrappen van hun equivalent van onze hypotheekrenteaftrek. Ik neem tenminste aan dat de minister op dit punt conservatiever, zo niet halsstarriger, zal blijken te zijn dan Duitse sociaal-democraten. Mocht ik mij echter vergissen dan ben ik graag getuige van de primeur van een zeer bijzondere ministeriele bekering.

Ik kan de minister misschien nog prikkelen met enkele behartigenswaardige opmerkingen die de voorzitter van de bouwwerkgevers, Elco Brinkman, onlangs heeft gemaakt. In een interview pleitte hij voor het aanpakken van het taboe van de hypotheekrenteaftrek. Nu was dat natuurlijk niet origineel, al heeft de heer Brinkman naar ik aanneem natuurlijk nog altijd wel een uitgesproken CDA-profiel. Interessanter was zijn reactie op de veel gehoorde tegenwerping dat het aftoppen van deze aftrek een negatieve invloed zou hebben op de huizenmarkt. De heer Brinkman bestreed deze opvatting echter. Ik citeer: "Het geld dat wordt opgebracht door het aftoppen van de aftrek moet worden gebruikt voor verbeterprogramma's voor particuliere woningen in oude wijken. De kwaliteitsverbetering leidt tot een waardevermeerdering van huizen in die wijken. Het maakt de bouwers niets uit. Die willen alleen maar bouwen. Het meeste toekomstige bouwwerk zit in het onderhoud van de huidige woningvoorraad." In deze benadering gaat het natuurlijk om meer dan slechts het aanpakken van een taboe. Hier wordt het aanpakken van de hypotheekrenteaftrek geplaatst in een context die mij zeer maatschappelijk relevant en verantwoord lijkt en die bovendien goed aan de burgers is uit te leggen. Kan de minister mij dit nazeggen?

Het lijkt me weinig zin te hebben om in debat te gaan over de financiële meerjarenperspectieven van de Europese Unie. Dat debat wordt nu elders gevoerd. Wij wachten het resultaat met belangstelling af. Er zijn nog twee andere Europese onderwerpen van minder gewicht die ik wil aankaarten. Na de teloorgang van de zogenaamde Europese Grondwet moeten wij het voorlopig doen met het bestaande monetaire stelsel en vooral met het Groei- en Stabiliteitspact. Dit stelsel en pact zijn door de verwerping van het grondwettelijk verdrag overigens wel kwetsbaarder geworden. Dat bleek al toen een kennelijk levensmoede Italiaanse minister een half jaar geleden hardop filosofeerde over het afschaffen van de euro. Laat ik het daar maar niet over hebben. Recenter hoorden wij echter dat de Ecofinraad het signaal meende te moeten afgeven dat het voor de opkrabbelende economieën in Europa niet goed zou zijn wanneer de Europese Centrale Bank de rente zou verhogen. Is nu juist dit soort politieke bemoeiing met het eigen domein van de ECB niet iets waartegen altijd is gewaarschuwd? Ongetwijfeld ook door deze minister. Waarom vindt deze bevoegdheidsoverschrijding dan toch plaats? Werken de ministers van Financiën op deze manier niet zelf mee aan het gezagsverlies van voorname Europese instituties? Graag een reactie.

Het lijkt mij passend om aan het einde van dit jaar enige aandacht te schenken aan het instrument van het microkrediet, of wat breder en meer terzake geformuleerd: de microfinanciering. De Verenigde Naties hebben 2005 immers uitgeroepen tot het internationale jaar van het microkrediet. Als ik mij niet vergis, staat het instrument van de microfinanciering inmiddels breed in de belangstelling van Prinses Maxima tot de deelnemers aan het NCDO-debat in de zogenaamde Derde Kamer. Dat verbaast mij niet, want microfinanciering is een goed te begrijpen instrument. Het is een aansprekende stimulans voor de allerarmsten in het Zuiden. En wij Nederlanders zullen zich ook aangesproken voelen door het coöperatieve kader waarin het vaak wordt ingezet.

In het Kwartaalbericht van maart 2005 van De Nederlandsche Bank wordt gemeld dat DNB de merites van microfinanciering onder de aandacht van het publiek wil brengen. Ik neem aan dat dit is gebeurd. Vervolgens wordt de vraag opgeworpen of het geen aanbeveling verdient microfinancieringsinstellingen onder prudentieel toezicht te brengen. Daarover wil ik graag de mening van de minister horen. Dit zou het geval moeten zijn als een instelling deposito's of spaartegoeden aantrekt van het publiek. Toezicht vergroot de legitimiteit van het microkrediet en zorgt voor een betere bedrijfsvoering bij de instellingen. Er is dus veel voor te zeggen. Graag verneem ik de reactie van de minister.

Nog een enkel woord over De Nederlandsche Bank, of beter gezegd over haar directeur. Deze trok enkele weken geleden de aandacht met kritische opmerkingen over de taboes van politici en het gebrek aan vertrouwen van burgers in de overheid. Origineel waren zijn opmerkingen bepaald niet. Het was wel opvallend dat juist hij meende deze te moeten uiten. Zeker in het huidige nerveuze politieke en maatschappelijke klimaat heb ik de uitlatingen van de heer Wellink als onverstandig ervaren. Zij hebben het vertrouwensprobleem ongetwijfeld eerder bevestigd en versterkt. De heer Wellink is natuurlijk een vrij man die mag praten waarover hij wil, maar als directeur van de DNB is zijn eerste maatschappelijke taak het uitstralen van vertrouwen, vooral van financieel-economisch vertrouwen, en niet het leveren van een bijdrage aan breed levende onlustgevoelens. Misschien dat de minister deze kritiek eens aan hem wil overbrengen. Hij spreekt hem vaker dan ik.

Ik kom toe aan het thema van de belastingen. Ik wil eerst een algemene observatie maken, die is gevoed door enkele jaren kennismaking met dit voor mij vroeger redelijk onbekende beleidsterrein. Het heffen van belastingen is de legitieme wijze waarop een overheid inkomsten verwerft met het oog op de uitvoering van overheidstaken. Dat heffen moet voldoen aan elementaire eisen van rechtvaardigheid, billijkheid, doelmatigheid en efficiency. Het is mij opgevallen hoe weinig in debatten nog iets doorklinkt van deze elementaire kern. Of het is puur technocratisch geworden, of de belastingheffing wordt geheel in dienst gesteld van secundaire of naastgelegen doelstellingen. In het debat over het Belastingplan in de Tweede Kamer hoorde ik een van de woordvoerders het volgende zeggen: "Mijn fractie beschouwt dit Belastingplan als een hoeksteen van het algemene koopkrachtbeleid van het kabinet." Het mag op zichzelf waar zijn, maar het is een uiting van het bezien van de belastingheffing op een heel secundaire, zijdelingse manier. De staatssecretaris zei even later gelukkig zelf waar dat toe leidt, toen hij voorstellen tot structuurwijzigingen in de zorgtoeslag pareerde met de terechte bezwering dat "wij de zorgtoeslag echt voor de zorg moeten houden". Hij deed het nog eens, toen hij erkende dat wij met het systeem van heffingskortingen vastlopen wanneer die kortingen niet meer als belastingsmitigeringsinstrument worden gezien maar als quasi-subsidie. Ik weet dat het mosterd na de maaltijd is, maar de vervlechting van de financiering van de gezondheidszorg met het fiscale instrumentarium vervult mij met weinig vreugde. Daardoor zal ook in het nieuwe zorgstelsel niet kunnen worden waargemaakt dat de zorgconsument beter zichtbaar krijgt wat hij aan kosten maakt. Weinig fraai is ook dat de buitengewone-uitgavenregeling als het ware de figuur van de calculerende chronische patiënt uitlokt. Daar moet de staatssecretaris snel iets aan doen, want wij weten dat wat eenmaal is scheefgegroeid, al snel als belangrijke sociale verworvenheid wordt gezien. Dan is terugdraaien een politiek ondankbare taak. Mocht de staatssecretaris met zijn inmiddels drie jaar ervaring willen reflecteren op mijn misnoegen, dan is hij bij dezen geïnviteerd.

Terzake! Het Belastingplan 2006 is van aanzienlijk meer bescheiden allure dan dat van vorig jaar. De staatssecretaris mag dit als een compliment beschouwen. Met veel zaken in het Belastingplan kunnen wij instemmen. Dat geldt niet voor het structureel voortzetten van het filmstimuleringsbeleid. Het deed mij genoegen dat verschillende collega's dit ook hebben gezegd. Sinds jaar en dag is dit het gekoesterde speeltje van een parlementaire lobby. Velen hebben altijd Thorbecke's citaat paraat als het gaat over het op afstand houden van de overheid van cultuuruitingen, maar tegen het aanleggen van een culturele zilveren koorde is kennelijk geen bezwaar. De Raad van State heeft na forse kritiek het advies gegeven deze regeling te heroverwegen. Tevergeefs. Ik zie niet goed in waarom de overheid een specifieke bedrijfstak structureel zou steunen. En al helemaal deze niet! Mijn vraag is, waarom niet principieel wordt gekozen voor het subsidie-instrument met de staatssecretaris van cultuur als eerstverantwoordelijke. Zo wordt in elk geval afgestapt van een voorkeursbehandeling van de ene culturele sector boven de andere. De subsidieverlening wordt beoordeeld binnen het geheel van het cultuurbeleid. Graag verneem ik hierop een reactie ten principale. Ik begrijp overigens dat het met het structurele karakter van de regeling wel eens zou kunnen tegenvallen. Of meevallen. Het is maar net hoe je het bekijkt. Het is wel zeker dat het Europese steunkader dat deze regeling draagt en legitimeert, medio 2007 afloopt, terwijl weinig wijst op een nieuw steunkader. Dat lijkt mij een reden te meer om de door mij voorgestelde zwenking naar een subsidiebeleid tijdig in te zetten.

Veel positiever kan ik zijn over het in een later stadium genomen besluit nalatenschappen en schenkingen aan algemeen nut beogende instellingen volledig vrij te stellen van successie- en schenkingsrecht. Aan deze volledige vrijstelling zijn onder meer de namen verbonden van prof. Moltmaker, André Rouvoet en Johan Cruijff. Voorwaar een divers en respectabel gezelschap. Als ik even vermetel mag zijn: vorig jaar heb ik er zelf ook een en ander over gezegd. Ik heb toen mijn zorg geuit over mogelijke plannen om strengere criteria toe te passen bij de bepaling om welke instellingen het mag gaan. Mag ik de stukken nu zo begrijpen dat daarvan geen sprake is en dat dus ook de kerken, want daarover ging mijn beduchtheid allereerst, voluit van deze vrijstelling zullen kunnen genieten? Collega Essers stelde eerder een vergelijkbare vraag. Ik acht het bemoedigend dat ik dit in elk geval meen te kunnen lezen in de opmerking hierover in de tweede nota van wijziging. Daarin staat dat de inspecteur groepen instellingen collectief kan aanwijzen als in aanmerking komend voor deze regeling. Als voorbeeld worden dan de kerken genoemd. Graag krijg ik hiervan in dit debat van de staatssecretaris een expliciete bevestiging.

Ik weersta de verleiding om evenals vorige jaren de staatssecretaris te vragen hoe het staat met zijn visie van het begin, die hij destijds zo opvallend heeft verwoord in zijn zogenaamde Erasmusrede. Als hij er graag nog eens een tweede betoog aan wil besteden, is hij bij deze geïnviteerd. Ik moest daar wel weer aan denken toen ik las dat de hoogte van de kinderkorting afhankelijk is gemaakt van het verzamelinkomen van het huishouden. Is dat begrip "verzamelinkomen" een willekeurige en pragmatische keuze of mag ik hierin een meer principiële insteek zien? Hier spreekt echt een leek. De staatssecretaris zal de relevantie van de vraag begrijpen. Wat is overigens de rechtvaardiging van de gemaakte keuze om de gestroomlijnde kinderkorting niet afhankelijk te laten zijn van het aantal kinderen?

Zeer positief vinden wij de verruiming en codificatie van de vrijwilligersregeling. Om die verruiming is in het verleden veel gevraagd. Nu is zij er dan eindelijk. Prima. In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de staatssecretaris op bladzijde 60 dat de vrijwilligersregeling bij voorkeur van toepassing moet zijn op alle activiteiten van maatschappelijke, sociale, culturele, kerkelijke, levensbeschouwelijke of algemeen nut beogende aard, zolang maar geen winst wordt beoogd of ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen plaatsvindt. Misschien vraag ik naar de bekende weg, maar komen ook bestuurlijke activiteiten, bijvoorbeeld in het onderwijs of vergelijkbare activiteiten in het maatschappelijke middenveld, in aanmerking? Met andere woorden: waar ligt de grens?

Eindelijk is ook het thema milieu weer terug in het land der fiscaliteit. Ik blijf het echter betreuren dat roetfilters, in plaats van fiscaal gestimuleerd te worden, nu onder een subsidieregeling van VROM gaan vallen. Al eerder heb ik staatssecretaris Van Geel erop gewezen dat dit zich toch wel vreemd verhoudt met het beginsel dat de vervuiler moet betalen. Europa ligt daarbij echter dwars. Neemt de regering initiatieven richting Brussel om meer fiscale armslag te krijgen?

Wij hebben geen bezwaren tegen het stimuleren van het gebruik van biobrandstoffen. Maar wij hebben er wel bedenkingen bij. Laat ik er daarvan één noemen. Ongetwijfeld mag ook ik in dit verband naar de heer Rabbinge verwijzen, zoals dat vandaag al eerder is gebeurd. Als het er echt om gaat om de CO2-emissie terug te brengen, dienen criteria van milieu- en kosteneffectiviteit vanzelfsprekend te prevaleren. Is het dan niet vreemd dat terwijl het rijstroken van biomassa op deze criteria veel beter scoort, er toch gekozen wordt voor bijmengen in autobrandstoffen? Wordt deze keuze enkel gerechtvaardigd om iets te doen aan het beeld van het vervuilende verkeer? Is het met andere woorden dus een vorm van window dressing van de verkeerssector?

Ten slotte. Het is jammer dat aan de overkant het amendement-Rouvoet om de bpm-differentiatie zodanig vorm te geven dat naast de relatieve zuinigheid ook absolute zuinigheid als criterium wordt meegenomen, is verworpen. Omdat ik denk dat het hier om een intelligente en constructieve gedachte gaat – maar daarop betrap ik de heer Rouvoet wel vaker – en omdat ik de indruk kreeg dat dit de staatssecretaris deels was ontgaan omdat hij op dat moment meer aan zijn hoofd had, vraag ik hem nu of hij bereid is tot een nadere bezinning. Ik probeer het zo voorzichtig mogelijk te zeggen. Laat duidelijk zijn dat dit slechts een milieuvriendelijk en tevens een gouvernementeel verzoek is. En dat lijkt mij een fraaie afsluiting.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Aan het einde van de eerste termijn van de Kamer over de financiële stukken en de belastingplannen van de regering, heb ik het voorrecht om namens mijn fractie het woord te voeren. Ik zal in het bijzonder spreken over de aspecten die betrekking hebben op de veranderingen die de regering voornemens is in te voeren op het gebied van de belastingen.

Mijn fractiegenoot Leijnse begon dit debat met een beschouwing over het financieel economisch beleid van de regering. Hij gaf complimenten aan de langstzittende, of misschien toch wel te lang zittende, minister van Financiën. Hij maakte daarbij gewag van een bewindspersoon aan het einde van zijn departementale politieke levenscyclus. Hij illustreerde hoe een intelligent en knap begonnen schatkistbeheerder in zijn nadagen al het goede ineens lijkt te verjubelen. Ernstiger dan de materiële schade is de immateriële schade die aan de samenleving wordt toegebracht. Het vertrouwen dat de kabinetten-Kok, mede door een goed financieel-economisch beleid hebben verworven, is in korte tijd verdwenen. Vorig jaar spraken wij daar al uitgebreid over. Ik wil nog eens benadrukken dat de minister van Financiën die in de tweede helft van de negentiger jaren zulke goede prestaties leverde en die beleid voerde dat klopte met zijn eigen theoretische inzichten als jong hoogleraar en later als CPB-directeur, nu verblind is geraakt door zijn eigen gelijk, waardoor het vertrouwen in de actoren en de samenleving voortdurend wordt ondermijnd. Het blinde vertrouwen in de eigen boekhoudkundige benadering wordt voortdurend herhaald en uitgestraald. Anderen, inclusief andere bestuurslagen en andere partijen in de samenleving, worden door hem gewantrouwd en een zeer beperkte technisch-economische opvatting is in vrijwel alle betogen en beschouwingen dominant aanwezig. Dit is in feite geheel en al strijdig met het financieel-economisch beleid dat de minister zo'n vijftien jaar geleden in zijn inaugurale rede bepleitte ten aanzien van taboes, mythen, paradoxen en dilemma's in het financieel-economisch beleid. Ik verwijs nogmaals naar de fantastische rede die hij toentertijd heeft gehouden. Toen sprak een strenge maar duidelijke wetenschapper die veel politieke vooroordelen aan de kaak stelde. Hij bepleitte een goed en ondernemend overheidsbeleid, met de juiste instrumenten. Er was sprake van een zakelijke en sobere toon. Dat was dezelfde toon die hij acht jaar lang heeft gehanteerd. De zonnige toon die nu wordt aangeslagen, zou enige jaren geleden wellicht niet hebben misstaan. Nu is zij echter volledig misplaatst. Mijn fractiegenoot Leijnse is hier vanavond al uitvoerig op ingegaan. Ik zal mij de komende minuten niet richten op het financieel-economisch beleid, maar op de wijze waarop de regering met belastingen omgaat.

Eén ding is zeer opvallend: de sterk oprukkende tendens die de ambtsdragers op Financiën hebben ingezet om alle zaken via de schatkist te laten lopen en daarmee in feite te fiscaliseren. Daarmee wordt de centrale positie van Financiën in de regering versterkt. De eigenstandige positie van andere ministeries, die uiteindelijk toch ook departementen van algemeen bestuur zijn, wordt op deze manier verzwakt. Veel bestuur en veel beleid kan zich op alle bestuurlijke niveaus voltrekken en vaak moet dat ook het geval zijn. Het fiscale beleid moet worden toegepast met inachtname van de beide fiscale principes van proportionaliteit en neutraliteit. Dat is echter steeds minder het geval. Sterker nog, het fiscale instrumentarium wordt al ingevoerd voordat het beleid vorm en inhoud heeft gekregen. Er hadden echter ook ander instrumenten gehanteerd kunnen worden. Enkele voorbeelden daarvan zullen zo dadelijk aan de orde komen, en zijn vandaag ook in andere beschouwingen al aan de orde geweest. Dit betreft de belastingplicht van de woningbouwcorporaties en de wetten op het gebied van filantropie en goede doelen. De financiën zijn daarbij niet meer instrumenteel, maar leidend. Dat past bij de intelligente en krachtige, maar ook wantrouwende en beperkte schatkistbewaarder en zijn dienstknecht, de staatssecretaris van belastingen.

De heer Schuyer (D66):

Ik kan de analyse van de heer Rabbinge dat veel meer wordt gefiscaliseerd, delen. Ik breng hem echter in herinnering dat dit beleid is ingezet door het Kamerlid Vermeend die heel veel initiatieven nam. Vervolgens is het door staatssecretaris Vermeend met kracht voortgezet. Moet ik uit zijn opmerkingen verstaan dat hij ook afscheid neemt van dit beleid van een geestverwant van hem?

De heer Rabbinge (PvdA):

Neen, dat moet de heer Schuyer niet. Ik heb zojuist geïllustreerd wat hier aan de orde is. Een aantal zaken wordt als fiscaal geregeld en ingeboekt, terwijl het beleidsinhoudelijke debat nog niet heeft plaatsgevonden. Dat is een verkeerde ontwikkeling. Ik meen dat de heer Schuyer dat zelf ook, al was het slechts in een bijzin, naar voren heeft gebracht. Ik meen dat dit gevoelen in deze Kamer breed wordt gedeeld. Het is immer strijdig met het beleid dat wij willen voeren, waarin vooral wordt uitgegaan van een beleidsmatige afweging vooraleer het fiscale instrument ter sprake komt.

De heer Terpstra (CDA):

Mijn vraag aan de heer Rabbinge luidt, of hij ook bezwaar heeft tegen de fiscalisering van de AOW. Sommige sprekers vandaag hebben zich daarvan voorstander verklaard.

De heer Rabbinge (PvdA):

Jazeker. Ik ben het met hen eens. De heer Terpstra doelt ongetwijfeld op mijn fractiegenoot, de heer Leijnse.

De heer Terpstra (CDA):

De heer Rabbinge zegt zojuist dat hij fiscaliseren onjuist vindt omdat daarmee de fiscus teveel invloed krijgt. De heer Leijnse heeft eerder een uitgebreid betoog gehouden dat meer zou moeten worden gefiscaliseerd.

De heer Rabbinge (PvdA):

Neen. Ik wil slechts duidelijk maken dat fiscaliseren op zich niet verkeerd hoeft te zijn. Ik zal daar later nog wat dieper op in gaan. Het moet echter wel geschieden ten aanzien van punten waarop het dienstig is aan het beleid. Fiscalisering moet niet primair zijn, maar secundair. Het moet volgend zijn, niet leidend. Ik kom dadelijk terug op de woningbouwcorporaties en de wetgeving over de filantropie en de goede doelen. Ik heb zojuist het een en ander gezegd over de staatssecretaris van Financiën. Over hem wil ik nu graag verdergaan.

De staatssecretaris heeft zojuist het genoegen gesmaakt om zilveren punten en veel andere voorwerpen te mogen incasseren uit een oud VOC-schip voor de Engelse kust. Ik heb er gisteren geboeid naar geluisterd. Vol trots verhaalde de staatssecretaris op de radio over wapens, een mosterdpotje en kaarsensnuivers. De charmante en jongensachtige benadering was weer maximaal aanwezig. Dat past hem beter dan een innovatief en vernieuwend belastingbeleid. De Tweede Kamer heeft het de staatssecretaris niet moeilijk gemaakt in het belastingdebat. Vrijwel alle journalisten spraken over een saai en niet erg spannend debat. Het bedrag van 115 mld. die de belastingen moeten opleveren, kwam vrijwel ongehavend door de Tweede Kamer. Dat is natuurlijk op zich een felicitatie waard. De principiële keuzen kwamen in dat debat echter niet aan de orde. Er werden vrijwel alleen technische vragen gesteld. Alleen de motie-Verhagen kreeg aandacht. Maar dat debat over vier spaarlampen had een hoog symboolgehalte. Het steekt schril af bij de ingrijpende veranderingen die onaangepast en niet-bediscussieerd werden doorgevoerd. Andere bestuurslagen en zbo's kunnen straks alleen nog afgeleide financiële keuzen maken en beschikken alleen nog over afgeleide verantwoordelijkheden. De eigen financiële maatregelen en belastingen worden vrijwel geheel geëlimineerd. Zoals vandaag al eerder gememoreerd zal daarover volgende week althans over één onderdeel, de ozb, worden gediscussieerd. De PvdA-fractie vraagt zich af waarom deze koers, die door alle advieslichamen en Europese bestuurslichamen wordt afgewezen, met zoveel kracht en zonder enig pardon toch moet worden doorgevoerd. Hoe weet de staatssecretaris dit te rijmen met zijn eigen opvatting over subsidiariteit of, anders gezegd, zijn verantwoordelijkheid in eigen kring? Kan hij ons hiervoor een goede verklaring geven?

Het dominante beleid van Financiën lijkt sterk te leunen op een beperkte opvatting van de transactiestaat. Zijn er geen andere dan materiële zaken aan de orde? Moeten niet vooral ook instrumenten zoals dwang en overreding aan de orde zijn? Telkenmale wordt aangetoond dat een evenwichtig beleid zowel qua doelen, middelen, beïnvloedingsmechanismen als dynamiek nodig is. Waarom past de staatssecretaris dat evenwicht niet méér toe? Wat maakt hem zo'n gelovige in het belastinginstrument als leidend beginsel? Tijdens de discussie over de belastingvoorstellen voor 2004 hebben wij van gedachten gewisseld over de rol van regulerende heffingen en bestemmingsheffingen. Wij waren het er toen over eens dat het doel van regulerende heffingen gedragsverandering zou moeten zijn. Dat zou moeten betekenen dat de eventuele inkomsten moeten worden teruggesluisd en dat er in principe geen sprake zou moeten zijn van inkomsten. In het belastingplan voor 2006 wordt echter 3,8 mld. ingeboekt als regulerende energiebelasting. Dat is niet niks. Het is aanzienlijk meer dan toen deze regulerende heffing werd geïntroduceerd. Wat gebeurt met dat geld? Of is hier geen sprake van een regulerende heffing, maar van een verbreding van de belastinggrondslag? Als dat laatste aan de orde is, dient dit veel beter in de toelichting te worden weergegeven. Het blijft dan echter wel de vraag wat het oogmerk van de heffing is: gedragsverandering of belastinggrondslag. Dat punt wringt eens te meer nu het ernaar uit ziet dat bestemmingsheffingen vrijwel zullen verdwijnen en er alleen nog maar sprake zal zijn van belastingen op arbeid, met een meer dan evenredige verhoging van de loon- en inkomstenbelasting en een vermindering van de vennootschapsbelasting (het zogenaamde Vpb-pakket). Ook daarop zal ik direct nog wat nader ingaan. Is het gevaar niet aanwezig dat vooral de verhoging van de loonbelasting de stimulans van de factor arbeid ondermijnt? Deze vraag is vandaag ook al eerder gesteld. Ik hoop dat de minister en de staatssecretaris er uitvoerig op zullen willen antwoorden. Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe hij omgaat met de regulerende heffing als bekend voorbeeld van een transactiebeïnvloedend instrument? Hoe zal hij de bestemmingsheffingen zoals de rioolrechten en waterzuivering, waterschapslasten en dergelijke blijvend hanteren? Hoe kan hij de versmalling van de grondslag van belastingen uitleggen? Deze vragen verlangen meer dan een obligaat antwoord. Zij vragen om een visie op de rol van de overheid in het algemeen en op die van de bewindslieden van Financiën in het bijzonder.

Hierbij wil ik het laten voor zover het mijn algemene opmerkingen over het fiscale beleid betreft. Namens mijn fractie wil ik nog een vijftal punten aansnijden waarover wij verheldering willen krijgen. Het betreft achtereenvolgend: de biobrandstoffenaccijns, het Vpb-pakket, de bpm op voertuigen, de recente voorstellen ten aanzien van de filantropiebelasting en de belasting bij goede doelen en als laatste de vennootschapsbelastingplicht voor corporaties. Vooraleer op deze specifieke punten in te gaan, wil ik nog iets zeggen over het zogenaamde stimulerende kennis- en innovatiebeleid waaraan in de toelichting op de begrotingsstukken zeer uitgebreid aandacht wordt geschonken. Vorig jaar hebben wij in deze Kamer uitgebreid van gedachten gewisseld over het achterblijven van kennis en innovatie in Nederland ten opzichte van de omringende landen en de andere OECD-landen. Mijn collega Leijnse heeft hierover in zijn eerste termijn opnieuw gerept. Ik breng nog even in herinnering dat de kennis en innovatie vooral achterblijft als gevolg van het niet willen geven van vertrouwen en het niet kunnen verleiden van investeerders. Het betreft dus niet zozeer de overheid zelf, maar de investeerders in kennis en innovatie. Wij zijn slechts in een aantal bedrijfstakken succesvol. Dit betreft bijvoorbeeld de agri-business, maar dat wordt dan vooral veroorzaakt door een zekerheid biedende bewindsman, en niet door het activerende beleid van de sociaal-economische driehoek van het kabinet. De opvatting over kennis en innovatie die ik namens de fractie van de PvdA naar voren heb gebracht, is het afgelopen jaar bevestigd. Jammer genoeg heeft de minister van Financiën de vele kansen die zich hebben voorgedaan, nauwelijks benut.

Voorzitter. Ik ga terug naar het onderwerp van de belastingen. De introductie van de biobrandstoffen wordt door de gedeeltelijke vrijstelling van accijns op biodiesel en op met benzine gemengde ethanol bevorderd. Een aantal sprekers heeft dat voor mij al gezegd. De bijmenging zal op den duur zelfs verplicht worden. Hierbij zijn de milieudoelen leidend. Het verminderen van de netto CO2-uitstoot wordt daarmee gestimuleerd. De nettobijdrage is als gevolg van de benodigde omzettingsprocessen en dergelijke zeer gering. Het cosmetisch effect is echter gigantisch. Men rijdt, en draagt tegelijkertijd bij aan een goed milieu. De voorgestelde regeling is een typische openeinderegeling. Direct dringt zich dan ook de vraag op, of wel voldoende is berekend welke de gevolgen voor de schatkist zullen zijn. Bij een substantiële bijdrage van de biobrandstoffen zullen de gevolgen zeer groot zijn. Heeft de staatssecretaris zich dit voldoende gerealiseerd? Kan hij aangeven wat het betekent in termen van accijnsderving als 15% van de traditionele petrochemische brandstoffen wordt vervangen door zogenaamde biobrandstoffen? Ook de gevolgen voor het milieu kunnen groot zijn. Ik doel dan dus niet op een significante vermindering van de CO2-uitstoot, maar vooral op het grondgebruik. Als primair wordt ingezet op de verwerking van afvalstoffen en reststromen, is daarmee niets mis. Het wordt echter een andere zaak wanneer wordt ingezet op de teelt van energiegewassen of hoogwaardige plantaardige producten zoals palmolie. Dan kan er sprake zijn van het dilemma "fuel for the rich or food for the poor". Weliswaar wordt ervan uitgegaan dat de palmolie zal kunnen worden vermeden, maar welke mechanismen denkt de regering daarvoor te hanteren?

In dit verband is het volgende wellicht van belang ter illustratie. De heer Schuyer sprak zojuist al over de fraudegevoeligheid van openeinderegels en over de mogelijkheden om te vermijden dat palmolie zal worden ingezet. De benodigde hoeveelheid hectares is veelzeggend. Met de 6 miljoen personenauto's die wij in Nederland hebben – en aangenomen dat wij gemiddeld 1 op 15 rijden en 15.000 km per jaar rijden – is dus per auto per jaar circa 1000 liter nodig en voor alle auto's samen 6 miljoen ton olie op jaarbasis. Bij een bijmenging van 15% is 1 miljoen ton olie nodig. Voor Europa blijkt voor transport 452 miljoen ton per jaar zijn. In Nederland voor personenverkeer en vrachtauto's gezamenlijk 14 miljoen ton per jaar. Dat is niet weinig. Vervolgens moet je kijken hoeveel palmolie wordt geproduceerd. De jaarproductie in Maleisië bedraagt 14 miljoen ton op 3,5 miljoen hectare grond en in Indonesië 12 miljoen ton op 3,3 miljoen hectare. In totaal wordt per jaar 32 miljoen ton palmolie geproduceerd op 12 miljoen hectare grond. Afgezet tegen de jaarbehoefte van de transportsector in Europa, die 452 miljoen ton bedraagt, is het duidelijk dat je zelfs met een bijmenging van minder dan 10% de totale wereldpalmolieproductie nodig zou hebben om alleen al te voorzien in de behoefte van het transport in Europa. Wereldwijd is zelfs 1755 miljoen ton als transportvloeistof nodig. Ik wil hiermee maar zeggen dat wij ons moeten realiseren dat dit gigantische hoeveelheden zijn. De productie ervan kan heel strijdig zijn met het gebruik van deze grond voor andere doeleinden. De nettobijdrage aan de koolstofhuishouding is, zoals ik zojuist al heb betoogd, uiterst gering. Waarschijnlijk is het effect zelfs geringer dan de totale hoeveelheid brandstof die voor de verwerking van de palmolie moet worden ingezet. De kosten voor de schatkist zijn niet gering. Op dit moment bedragen deze ongeveer een kleine 5 mln. per jaar, maar dat bedrag zal oplopen. Wij moeten ons daarom afvragen waarom wij eraan zouden beginnen. De heer Terpstra sneed dit ook al aan. Er wordt gezegd dat dit enorme voordelen voor het milieu zou hebben en bovendien winstgevend zou zijn. Op het moment dat wij deze richting zouden opgaan om het ingewikkelde proces van de plant te gebruiken, moeten wij ons realiseren dat wij een zeer laagwaardig proces gaan toepassen, namelijk energie produceren op de akker.

Het is misschien goed om even het ezelsbruggetje van de tien f-en in gedachten te nemen. Laten wij eens kijken welke producten dit betreft en hoe het in elkaar steekt. Ik noem eerst de tien f-en, maar zeg erbij dat je het ruim moet nemen. Het begint zo op de late avond op een college te lijken, maar misschien dat het een klein beetje zal helpen. Ik noem de tien gewassen. Flowers, pharmacy, flavours and fragance (geur- en smaakstoffen), vegetables, fruits, food, fodder of feed, fibre and fuel. Dat zijn tien f-en. In die volgorde neemt het areaal om een bepaalde behoefte te dekken exponentieel toe. Het voordeel per eenheid van product neemt exponentieel af. Met ongeveer 6000 hectare bloemen dekken wij 60% van de wereldmarkt ter waarde van 4 mld. Op het gebied van pharmacy kun je denken aan de zoldertjes waarop nederwiet wordt verbouwd. Alles bij elkaar leveren die ongeveer 0,5 mld. op. Met een heel klein areaal kun je dus veel bereiken. Bij fuel heb je een verschrikkelijk groot areaal nodig. Om de gemiddelde geurbehoefte van een mens te dekken, kun je volstaan met een paar vierkante meter. Voor zijn voedselbehoefte een paar honderd vierkante meter, om zijn vleesbehoefte te dekken ongeveer een hectare en om zijn energiebehoefte te dekken een aantal hectares. Dat moeten wij in gedachten houden. Wij moeten ervoor oppassen om onszelf te foppen door hierop heel erg hard in te zetten. Ik roep de regering daarom op om deze ontwikkeling met een zekere argwaan te bekijken en er niet te voortvarend op in te zetten. Zowel de totale koolstofbalans, en ook de financiële doorberekening moeten worden bekeken en een ruimtelijke verkenning moet worden verricht. Ik hoop dat de regering bereid zal zijn dit te doen. Ik nodig haar er graag toe uit. Ik zou graag weten wat de plannen van de minister en de staatssecretaris zijn.

Het tweede punt dat ik nog wil aansnijden is het zogenaamde Vpb-pakket. Daarmee wordt beoogd om lastenverlichting voor het bedrijfsleven te realiseren door een vermindering van de kapitaalslasten en de vennootschapsbelasting. Dat is een sympathiek gebaar voor het bedrijfsleven om het vestigingsklimaat te verbeteren. De regering gaat hierbij verder dan de omringende landen Duitsland en België. De verwachtingen zijn hoog gespannen. Maar hoe juist is deze veronderstelling? Ik verwijs in dit verband graag naar de opmerkingen die zijn gemaakt door de heer Schuyer. Vorig jaar waren wij het er immers nog over eens dat ook andere factoren minstens zo bepalend zijn voor het vestigingsklimaat. De staatssecretaris zowel als de minister hebben dit standpunt toen van harte ondersteund. Hierbij valt te denken aan scholing, veiligheid, multiculturalisme en een hoge mate van vrijheid en tolerantie. Zijn dit niet de vestigingsfactoren die eerst zullen moeten worden hersteld? Heeft de staatssecretaris een verkenning verricht om de gevolgen van de maatregelen in het licht van de gemaakte kosten na te gaan? De kosten bedragen toch zo'n 2,5 mld.! De adviezen van het Centraal Planbureau en de Nederlandse Investeringsbank lijken in de wind te worden geslagen. Wat kan de staatssecretaris hierover zeggen? Waarom zet hij niet juist op deze andere factoren in?

De regering gaat door de aanpassing van de bpm op voertuigen de aankoop van energiezuinige voertuigen en minder milieubelastende voertuigen bevorderen. Het gebruik van elektrische of hybride voertuigen wordt bevorderd ten koste van de meer belastende voertuigen. De ondoordachtheid van deze regeling, die door een grote auto-importeur aan de kaak werd gesteld, is opvallend. Het ziet er naar uit door hun omvang en gewicht dat zeer vervuilende voertuigen, zoals de Hummer, minder zullen worden belast dan middenklassers en compacte auto's. Kan de staatssecretaris nog eens uiteenzetten hoe het precies zit met de subsidies en heffingen per kilometer wanneer wij de verschillende types auto vergelijken? Waarom heeft hij nu juist voor deze weg gekozen? Intertijd, ik spreek over de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw, wij weten het allemaal nog, stond Italië bekend om zijn kleine autootjes vanwege de hoge indirecte belastingen, terwijl de Verenigde Staten waar accijns op brandstof vrijwel afwezig was, werd getypeerd door grote zware auto's. Waarom is het regime van de accijns niet beter benut?

In het kader van het belastingplan worden wij ook geconfronteerd met een aantal wetten die bedoeld zijn om de ontheffing op filantropische gronden ten dele ongedaan te maken. Zoals de afgelopen weken door diverse deskundigen zoals prof. Schuyt is aangetoond, kan dit tot ongewenste effecten leiden. In plaats van een stimulans om veel dood kapitaal in beweging te krijgen ten behoeve van bijvoorbeeld kunst, wetenschap, milieu, natuur of duurzame ontwikkeling in de derde wereld of – zoals door andere leden naar voren is gebracht – ten behoeve van de kerken, zetten de nu voorgenomen ontwikkelingen daar een rem op. Dat kan toch niet de bedoeling zijn! Om die reden verzoekt de PvdA-fractie de staatssecretaris om nog eens goed na te denken over deze drie wetten. De goede doelen zijn gediend met verschillende mechanismen om het in dode handen vastliggende kapitaal beter in beweging te krijgen. In een aantal gevallen lukt dat. Dat moet worden bevorderd. Hoe denkt de staatssecretaris daaraan bij te dragen via stimulerend beleid? Ik heb net vastgesteld dat de staatssecretaris samen met de staatssecretaris van Economische Zaken. Mevrouw Van Gennip, de tante-Agaathregeling weer in het leven wil roepen. Mijn fractie vindt dat heel plezierig. Hij heeft misschien ook wel overwogen om een oom-Dagobertregeling in het leven te roepen of een opa-Gerritregeling of een oma-Yvonneregeling.

Een bekend voorbeeld van succes is de postcodeloterij. De hybride hebzucht en liefdadigheid zet menigeen aan tot bijdragen. Het succes is daarom zeer aanzienlijk. Vele beneficiënten kunnen activiteiten ontplooien die maatschappelijk gewenst zijn, maar die zonder deze loterij niet mogelijk zouden zijn geweest. Dit betreft onder andere Natuurmonumenten, NOVIB, Unicef, WNF en de Stichting Doen. Is de staatssecretaris van zins om dit te gaan af remmen? Of wil hij dit toch ook stimuleren? Hoe gaat hij dat dan doen? In een tussenzin wil ik het betoog van de heer Schuyer ten aanzien van de Natuurschoonwet 1928 ondersteunen. Hij heeft een goed voorstel gedaan om te kijken op welke wijze de erfpachters beter in staat kunnen worden gesteld om de belastingvoordelen te verkrijgen.

Als laatste punt wil ik graag nog ingaan op de vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties. Aan het begin van mijn betoog heb ik duidelijk gemaakt dat het naar onze mening niet juist is om fiscale maatregelen te treffen voordat sprake is geweest van een inhoudelijke, beleidsmatige discussie. Dat is in dit geval zeker aan de orde. Ook in de ogen van de PvdA-fractie is het gewenst om commerciële activiteiten van de woningbouwcorporaties niet vrij te stellen van vennootschapsbelasting. Ik veronderstel dat dit voor vrijwel alle fracties in deze Kamer geldt. Doch een en ander vraagt maatwerk. Daarvoor moet een wettelijk kader worden geschapen dat voldoende aandacht schenkt aan de beoogde doelen en de daarvoor gehanteerde middelen. Op dit moment heeft een dergelijk debat nog niet plaatsgevonden. Het is daarom prematuur om de fiscale maatregelen reeds te introduceren. Dat alleen al zou voldoende reden moeten zijn om nu nog geen maatregelen te treffen. Ook anderen in deze Kamer hebben blijk gegeven van hun bedenkingen over dit onderdeel. Hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn betoog. Zoals elk jaar, wil ook ik ditmaal de Belastingdienst en alle ambtenaren complimenteren met de uitgebreide en deskundige voorlichting die wij van hen hebben gekregen. Ik verzoek de bewindslieden aan het eind nogmaals om in te gaan op de verschillende vragen die ik hen heb gesteld. Ik zie hun antwoorden met belangstelling tegemoet. Ik dank u voor uw aandacht.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De beantwoording door de regering en de tweede termijn zullen morgen plaatsvinden.

Sluiting 23.10 uur

Naar boven