Aan de orde is de (voortzetting van) de (gezamenlijke) behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Uitbreiding van de niet-aftrekbaarheid van kosten en lasten die verband houden met omkoping) (28873);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 ingeval wetsvoorstel 28873 houdende uitbreiding van de niet-aftrekbaarheid van kosten en lasten die verband houden met omkoping kracht van wet verkrijgt (30405).

(Zie voor wetsvoorstel 28873 de vergadering van 6 september 2005.)

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Rabbinge (PvdA):

Voorzitter. Wij kunnen kort zijn over dit wetsvoorstel. Bij de behandeling van het wetsvoorstel 28875, de wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, hebben wij van harte onze instemming betuigd. Wij zijn het eens met de argumentatie van de staatssecretaris ten aanzien van de problemen rond de introductie van deze wet met betrekking tot de verhouding tussen de belastinginspecteur en de strafrechter. Wij waren het eens met het oordeel van de Raad van State en de staatssecretaris dat dit beginsel eigenlijk al veel eerder had moeten worden geïntroduceerd. Niet ten onrechte is ons land door de OECD op de vingers getikt om de aftrekbaarheid van steekpenningen versneld ongedaan te maken. Toch is het niet geëffectueerd omdat een meerderheid in deze Kamer de term "aannemelijk maken dat" wilde vervangen door "blijkt". Ogenschijnlijk is dat een zeer geringe wijziging. Het stelt eigenlijk niets voor. Van het veranderen van een woordje moet je toch niet wakker liggen. Maar het is fundamenteel, omdat je hiermee in feite nog steeds de oude constructie hanteert dat eerst een strafrechtelijke uitspraak moet zijn vooraleer de belastinginspecteur kan ingrijpen om de betaalde steekpenningen of andere middelen die zijn ingezet om partners te overtuigen of zaken te doen, niet aftrekbaar te laten zijn voor de belastingen.

Uit een inventarisatie van de staatssecretaris blijkt dat het merendeel van de Europese landen gewoon de term "aannemelijk maken" hanteert. Dit willen wij ook; wij willen dan ook het oorspronkelijke wetsvoorstel handhaven en wetsvoorstel 30405 afwijzen, omdat wij het als een verzwakking zien. Met dit voorstel haal je eigenlijk "de tanden" uit de wet.

Ik wil nog even ingaan op de argumenten om deze wijziging toch door te voeren. Als de belastinginspecteur alleen kan ingrijpen als er strafrechtelijk is gebleken dat er steekpenningen zijn betaald, is het onmogelijk om de vele overtredingen tegen de geest van de wet in het grijze gebied aan te pakken. Het argument dat er dan sprake kan zijn van willekeur, gaat echter niet op, omdat strafrechtelijk onjuist handelen ongedaan gemaakt kan worden. In zo'n geval moet de belastinginspecteur de aanslag onmiddellijk corrigeren. Dit staat in de memorie van toelichting en de staatssecretaris heeft het bij de behandeling van dit wetsvoorstel in eerste termijn bevestigd. Het tweede argument is dat het beginsel van aannemelijk maken nu ook in een aantal andere Europese landen wordt gehanteerd. Hiermee ben ik het eens. En het derde argument is het argument van de fracties van CDA en VVD in deze Kamer dat de inspecteur in de praktijk op de stoel van de strafrechter gaat zitten. Ook dit argument heeft de staatssecretaris overtuigend weerlegd. Het gaat om een maatregel in de sfeer van het belastingrecht, niet om een maatregel met een strafrechtelijk karakter. En omdat het om het belastingrecht gaat, heeft de belastinginspecteur ook het volste recht om op te treden. Wel wordt er aangesloten bij de omschrijving van de gevallen waarin er geen recht op aftrek bestaat, conform de strafrechtelijke delictsomschrijvingen terzake. De belastinginspecteur voert dus slechts de wet uit, hij gaat niet in op het al dan niet gepleegd zijn van een strafbaar feit; dat is voorbehouden aan de strafrechter en dat moet ook in handen van de strafrechter blijven. Het vorige debat heeft ook geleerd dat dit niet alleen het uitgangspunt is, maar dat het ook de feitelijke situatie is zodra wetsvoorstel 28873 van kracht wordt. Daarom zijn wij daar een enorm voorstander van. Wij zouden het bijzonder beroerd vinden als er een situatie ontstond waarin steekpenningen niet echt kunnen worden aangepakt omdat er eerst sprake moet zijn van een uitspraak van de strafrechter. Dit zouden wij een ernstige afzwakking van het wetsvoorstel vinden en daarom zullen wij absoluut niet instemmen met de novelle, wetsvoorstel 30405.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij zitten met een staatsrechtelijk probleem, zo stelde de staatssecretaris in het debat aan de overkant van het Binnenhof over de novelle die wij hier vandaag behandelen. Terecht zei de staatssecretaris dat dit een kwestie is waarin hij slechts zo pragmatisch mogelijk kan handelen en dat beide Kamers der Staten-Generaal deze kwestie onderling moeten regelen. Ik zal mij vandaag weinig tot de staatssecretaris richten, want bij de behandeling in deze Kamer van de uitbreiding van de niet-aftrekbaarheid van kosten die verband houden met omkoping, zei hij geheel te kunnen instemmen met de inbreng van onze woordvoerder. Ik zal mij dan ook vooral richten tot mijn medesenatoren.

Over de precieze rol van de senaat in ons bestuur verschillen alle fracties in deze Kamer van mening, maar wij zijn het er allemaal wél over eens dat deze rol bescheiden moet zijn. Wij zijn machtig, want anders dan veel senaten in de ons omringende landen hebben wij het laatste woord. Maar wij willen ook bescheiden zijn, want in tegenstelling tot de situatie in de meeste andere parlementen in Europa worden wij niet rechtstreeks gekozen. Het zijn vooral de fracties van CDA en VVD die in ieder geval ons soms manen tot terughoudendheid als het gaat om interpellaties en moties.

Wij konden ons de verbazing van de staatssecretaris voorstellen toen een wetsvoorstel dat in de Tweede Kamer weinig inhoudelijk debat opleverde en dat met algemene stemmen werd aangenomen, in deze Kamer stuitte op een onverbiddelijk "nee" van de fracties van het CDA en de VVD, die om aanpassing van de wet vroegen. Verbazing was er ook in de Tweede Kamer. De CDA-woordvoerder, mevrouw Van Vroonhoven-Kok, maakte zich zorg of dit wetsvoorstel door de aanpassing die de fractie van haar partij in de Eerste Kamer eist, nog wel voldoet aan de aanbevelingen die de OESO al in 1996 heeft gedaan en waaraan met deze wet uitwerking wordt gegeven. VVD-woordvoerder Dezentjé Hamming stelde: "De VVD vindt dat er terughoudend moet worden opgetreden met het fenomeen novelles uit de Eerste Kamer. De Eerste Kamer moet hiermee geen verkapt recht van amendement krijgen en ook nog politiek bedrijven." Nu verkeren wij vandaag in de gelukkige omstandigheid dat de woordvoerders van CDA en VVD pas ná mij spreken, dus graag een reactie op de kritiek van hun partijgenoten aan de overkant.

Het was 6 september van het vorige jaar toch een eigenaardig debat in deze Kamer op 6 september. Het ging over een onderwerp waarover wij het allemaal eens zijn: het is niet uit te leggen dat ondernemers steekpenningen kunnen aftrekken van de belasting, waardoor wij als belastingbetalers een kwart tot de helft meebetalen aan omkoping. Het is, zo verklaarde ook de staatssecretaris, heel gebruikelijk dat bij de beoordeling of een aftrekpost gerechtvaardigd is, gebruik wordt gemaakt van fiscaal-rechtelijke middelen. En hij zei dat het heel ongebruikelijk is om daarbij een toevlucht te zoeken tot strafrechtelijke bewijsvoering.

Maar goed, dat is de inhoudelijke kant van de zaak en daar hoeven wij het vandaag niet meer over te hebben; het gaat ons vandaag om de staatsrechtelijke kant van de zaak. Het staat natuurlijk iedereen vrij om voor of tegen een wetsvoorstel te stemmen. En iedere fractie mag natuurlijk gebruik maken van de rechten die deze Kamer haar biedt, maar toch wil ik wel enige duidelijkheid over hoe de fracties van CDA en VVD denken over de novelle, mede in het licht van de discussie die in het College van Senioren over dit onderwerp is gevoerd. De novelle is een fenomeen dat niet in de Grondwet is voorzien en dat ook niet door de grondwetgever is bedoeld. Dit informele middel is echter om praktische redenen ontstaan, als een manier om verwerping van wetsvoorstellen te voorkomen. Een bewindspersoon kan de Eerste Kamer een novelle aanbieden. Het is echter de vraag of de Eerste Kamer om een novelle kan vragen en of zij inhoudelijke eisen kan stellen; elke fractie kan hierover een eigen mening hebben. Als dit het geval is, lijkt de novelle op een verkapte vorm van amendement.

Zijn de heren Essers en Biermans het met mij eens dat zij namens de CDA- resp. de VVD-fractie op 6 september 2005 expliciet hebben gevraagd om een novelle en dat zij zelfs hebben aangegeven hoe de tekst van die novelle zou moeten luiden? Zijn zij het met mij eens dat er hierbij sprake was van een verkapte vorm van amendement? En hebben de heren Essers en Biermans hiermee blijk gegeven van een nieuwe visie van hun fracties op het informele middel van de novelle?

Ten slotte nog twee vragen aan de staatssecretaris. Denkt hij dat door het aannemen van deze novelle de uitbreiding van de niet-aftrekbaarheid van kosten en lasten die verband houden met omkoping, een bot middel zal worden? Verwacht hij, met andere woorden, dat er nog veel ondernemers tegen de lamp zullen lopen? Of vreest hij net als wij dat door de ingreep van de fracties van CDA en VVD in deze Kamer ondernemers die op onze kosten elders de wet overtreden, hun gang kunnen blijven gaan? En wat zal naar zijn opvatting de reactie van de OESO zijn op de ingreep van zijn vrienden in deze Kamer?

Voorzitter, het zal duidelijk zijn dat wij een voorstander blijven van het oorspronkelijke wetsvoorstel en dat wij tegen de novelle zullen stemmen.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Om maar direct met de deur in huis te vallen: de fractieleden van de VVD waren en zijn tegen betaling en tegen de fiscale aftrekbaarheid van steekpenningen, in welke vorm dan ook. Daarover wil ik absoluut geen twijfel laten bestaan, zeker niet nu de Socialistische Partij en de PvdA indertijd na de behandeling van wetsvoorstel 28873 in deze Kamer in Trouw meenden te moeten suggereren dat de VVD- en de CDA-fracties vóór betaling van steekpenningen zouden zijn.

De heer Rabbinge (PvdA):

Dat hebben wij helemaal niet gezegd! Wij hebben alleen gezegd dat op het moment dat je niet bereid bent om een scherp instrument te hanteren, maar dat botter maakt, je wel intentioneel kunt zeggen dat je daartegen bent, maar vervolgens niet in staat bent er wat aan te doen. Je laat het dan gewoon gebeuren. Daarover hebben wij gerept. Het past u om nog eens serieus na te denken of u de heilloze weg van het doorzetten van die novelle wilt inslaan.

De heer Biermans (VVD):

Wij hebben indertijd naar aanleiding van het artikel van de fracties van de SP en de PvdA in Trouw gemeend ook een reactie te moeten geven, namelijk dat de daarin gedane suggestie absoluut ten onrechte was. Het gaat ons er niet om steekpenningen door ondernemers te laten betalen, het gaat ons zeker niet om de aftrekbaarheid van steekpenningen, het gaat erom dat wij een evenwichtige verdeling van de bewijslast tussen de ondernemer en de inspecteur krijgen.

De VVD-fractie heeft bij die behandeling in deze Kamer gepleit voor een evenwichtiger verdeling van de bewijslast tussen de ondernemer en de inspecteur. De ondernemer maakt aannemelijk dat de kosten aftrekbaar zijn, de inspecteur bewijst dat de aftrek ten onrechte wordt geclaimd. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de staatssecretaris op heel korte termijn de novelle met steun van de SP door de Tweede Kamer heeft geloodst. Wij zullen uiteraard de novelle evenals het oorspronkelijke wetsvoorstel nu van harte ondersteunen. Temeer daar wij daarmee op een geweldige manier medewerking geven aan deregulering: wij vervangen drie woorden door één woord!

Ik wil nog antwoord geven op de vragen, gesteld door de SP-fractie aan onze fractie. Wij zijn van mening dat de VVD-woordvoerder Dezentjé Hamming in de Tweede Kamer, geciteerd door de heer Van Raak, de juiste woorden heeft gebezigd. Ik herhaal die woorden, want wij staan daar helemaal achter: "De VVD vindt dat terughoudend moet worden opgetreden met het fenomeen novelles uit de Eerste Kamer. De Eerste Kamer moet hiermee geen verkapt recht van amendement krijgen en ook nog politiek bedrijven."

De heer Van Raak (SP):

Mooi dat u kunt instemmen met die woorden! Maar de woordvoerder van de VVD aan de overkant, mevrouw Dezentjé Hamming, suggereerde hiermee dat met deze novelle een verkapt recht van amendement is toegepast, waarmee ook politiek is bedreven. Als u het daarmee eens bent, hebt u dus politiek bedreven en een verkapt recht van amendement gehanteerd. Betekent dit dat de VVD-fractie in deze Kamer nu een andere opvatting heeft op dit punt dan vóór deze novelle?

De heer Biermans (VVD):

De mening van de VVD is ongewijzigd. De suggestie van de heer Van Raak in de tekst van mevrouw Dezentjé Hamming lees ik er niet in.

Ik geef antwoord op de overige drie vragen van de SP-fractie aan de woordvoerder van de VVD. De eerste vraag luidt of wij op 6 september 2005 expliciet hebben gevraagd om een novelle en zelfs hebben aangegeven, hoe de tekst daarvan zou moeten luiden. Ik heb het niet nagelezen, maar ik kan mij goed voorstellen dat wij hebben aangedrongen op een wijziging van het wetsvoorstel dat voorligt. Verder kan ik mij goed voorstellen dat ik het woord "blijken" heb gebruikt. Het is namelijk het vervangen van drie woorden door één woord. Dan kan ik veel moeite gaan doen om het woord "blijken" te omschrijven, maar mij lijkt het praktischer, handiger en zeker efficiënter maar gewoon het woord te noemen waarop wij uit zijn.

De tweede vraag is of wij het met de SP eens zijn dat hier sprake was van een verkapte vorm van amendement. Het antwoord daarop luidt neen. De derde vraag is of hiermee is blijk gegeven van een nieuwe visie van de fractie van de VVD op het informele middel van de novelle. Het zal niemand verbazen dat ook op die vraag het antwoord neen luidt.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw Dezentjé Hamming opent haar bijdrage in de Tweede Kamer door te zeggen dat zij het politieke signaal wil afgeven dat met het instrument novelle zeer terughoudend moet worden omgegaan. Dat lijkt mij een heel duidelijk politiek signaal van de VVD-fractie in de Tweede Kamer: zij zet een heel groot vraagteken bij deze novelle. Verder denk ik dat hier sprake is van een verkapt recht van amendement, want in de Handelingen van 6 september 2005 in deze Kamer staat dat de heer Biermans heeft gezegd dat de leden van de VVD-fractie van mening zijn dat de combinatie tussen strafrecht en fiscaal recht noodzaakt tot het invoeren van de term "blijken", in plaats van "aannemelijk maken". Hij vraagt dus aan de staatssecretaris om een andere tekst, wat volgens mij amendering heet. Dat is wel zo duidelijk voor de gang van zaken hier, en voor wat wij in de toekomst van de VVD-fractie mogen verwachten.

De heer Biermans (VVD):

Politiek signaal? Als u de uitlatingen van mevrouw Dezentjé Hamming als een politiek signaal wilt duiden, vind ik dat prima. De staatssecretaris heeft daar overigens heel adequaat op gereageerd, zoals wij dat van hem gewend zijn. Hij heeft uitgerekend hoeveel novelles er zijn geweest, en dat waren er twintig, op een aantal wetsvoorstellen van 4400. Niemand zal toch kunnen beweren dat wij daarvan royaal gebruik maken; wij zijn daarin als Kamer zeer terughoudend.

Ik heb begrepen, toen ik het vorige wetsvoorstel voorbereidde, dat fiscalisten heel concreet kunnen praten, bijvoorbeeld door "blijken" te gebruiken, of "aannemelijk maken". Om ook duidelijk en efficiënt te praten, heb ik het woord "blijken" gebruikt, wat ik vandaag wederom wil doen. Dat is taal die belastingadviseurs- en inspecteurs begrijpen, en in die wereld heel gebruikelijk is.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben het met u eens dat wij het recht van novelle niet vaak gebruiken. Het gaat er niet om hoe vaak het wordt gebruikt, maar om de context waarin het wordt gebruikt. Een wetsvoorstel dat in de Tweede Kamer nauwelijks inhoudelijk debat opleverde, wordt hier geamendeerd door de fracties van CDA en VVD. Dat is een heel andere manier van gebruik maken van dat recht dan in het verleden het geval was.

De heer Biermans (VVD):

Misschien mag ik er tot slot op wijzen dat in de literatuur wordt gesteld dat het wetsvoorstel door deze novelle evenwichtiger wordt. Zorgen voor evenwichtige en goede wetgeving is ook een van de taken van deze Kamer.

De heer Essers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Het zal niemand verbazen dat de CDA-fractie van harte instemt met de novelle, die erop neerkomt dat de uitsluiting van de fiscale aftrek van vermeende steekpenningen zonder strafrechtelijke veroordeling, beperkt blijft tot evidente gevallen, namelijk alleen indien "blijkt" dat de kosten steekpenningen betreffen.

Het in het wetsvoorstel 28873 opgenomen criterium van "aannemelijk maken" is naar onze mening door de staatssecretaris terecht vervangen door het zwaardere "blijkt". Door deze wijziging wordt de aftrekuitsluiting beperkt tot evidente gevallen waarin bijvoorbeeld ondanks de aanwezigheid van veel bewijsmateriaal de strafprocedure dermate lang duurt dat de fiscale navorderingstermijnen dreigen te worden overschreden, of waarin de verdachte louter vanwege bijvoorbeeld vormfouten strafrechtelijk vrijuit gaat. Daarmee wordt naar onze mening een bijdrage geleverd aan de fiscale rechtsbescherming, terwijl bovendien de strijd tegen steekpenningen verder wordt geïntensiveerd. Daar kunnen wij alleen maar mee instemmen.

Steekpenningen die als zodanig door de strafrechter zijn vastgesteld, zijn en blijven overigens volgens de normale regels van fiscale aftrek uitgesloten. Met deze aanpassing sluit Nederland zich aan bij het stelsel van landen zoals de Verenigde Staten, een land dat bekendstaat om zijn strenge aanpak van corruptie, Duitsland en België. Wij verwachten derhalve geen problemen van de zijde van de OECD. Ik wijs er ten slotte nog op dat de Raad van State zonder meer instemmend heeft geadviseerd over de novelle, terwijl hij zeer kritisch was over het oorspronkelijke wetsvoorstel.

De heer Rabbinge (PvdA):

De Raad van State had weliswaar kritiek, maar niet op dit punt.

De heer Essers (CDA):

De Raad van State heeft heel nadrukkelijk gewezen op de samenloop tussen fiscaal recht en strafrecht en op het probleem dat de belastinginspecteur zou hebben door op de stoel van de strafrechter te gaan zitten.

De heer Rabbinge (PvdA):

Dat is ook de reden waarom wij daarover hebben gediscussieerd. De staatssecretaris heeft dat in de memorie van toelichting uitgebreid toegelicht. Dat was adequaat en afdoende. Dat was ook voor ons afdoende. Nu moet je het wetsvoorstel niet ontdoen van zijn kern en hardheid. Om die reden zijn wij zo tegen deze wijziging.

De heer Essers (CDA):

Mijnheer Rabbinge, leest u er niet meer in dan nodig is. Als ik het goed heb begrepen, hebt u in uw inbreng gezegd dat de uitsluiting van de aftrek nog steeds alleen maar mogelijk is als er een strafrechtelijke veroordeling is. Het is nou net de kern van dit wetsvoorstel dat de uitsluiting van de aftrek wordt uitgebreid, namelijk met de gevallen waarin het evident is dat ondanks een strafrechtelijke veroordeling, er toch sprake is van steekpenningen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Daar gaat het nu net om. Dat is des Pudels Kern. Als je aannemelijk maakt dat er sprake is van steekpenningen, heeft de belastinginspecteur het recht om de desbetreffende belastingaftrek niet toe te kennen. Als daarvan moet "blijken", dan moet dat blijken uit de strafrechtelijke procedure of de inspecteur moet het op een andere wijze aantonen. Dat heeft dus tot gevolg dat de bewijslast wordt verlegd naar de belastinginspecteur en wel op een zodanige wijze dat het vrijwel onmogelijk is om het toekennen van steekpenningen nog op een adequate wijze ongedaan te maken.

De heer Essers (CDA):

Dat is uw stelling. Ik breng daartegen in dat de rechtsbescherming door deze novelle aanzienlijk wordt verbeterd. De belastinginspecteur krijgt inderdaad een zwaardere vorm van bewijs omdat hij hier moet afwijken van datgene wat de strafrechter doet. Dat vind ik terecht.

De heer Rabbinge (PvdA):

U vindt het terecht, maar ik denk dat het niet terecht is. Ik heb begrepen dat het in de memorie van toelichting als volgt is aangegeven. Op het moment dat de belastinginspecteur het aannemelijk maakt dat het om steekpenningen gaat en daarom de aftrek van de bedragen niet toekent, kan de betrokkene aan de strafrechter de vraag voorleggen of dat wel juist is. Is dat niet juist, dan volgt daarover een uitspraak en dan moet dit eventueel onmiddellijk worden gerepareerd. Dat is de situatie.

De heer Essers (CDA):

Dat is nog steeds de situatie als de strafrechter uitspreekt dat er toch geen sprake is van steekpenningen. Ook na aanneming van deze novelle is het nog steeds mogelijk dat de inspecteur de aftrek alsnog toestaat.

Het gaat erom – ik verwijs naar mijn inbreng van 6 september – dat het begrip "steekpenningen" een strafrechtelijk begrip is. Ook in de specifieke bepaling in de Wet op de inkomstenbelasting wordt verwezen naar artikelen in het Wetboek van Strafrecht. De inspecteur moet die abstracte strafbaarheid dus vaststellen conform de categorieën van het Wetboek van Strafrecht. Dat is naar onze mening slechts toegestaan in evidente gevallen. Dat houdt ons verdeeld.

De heer Schuyer (D66):

In het antwoord van de staatssecretaris dat in 2004 is gegeven, wordt nou juist over Duitsland gezegd: door de nieuwe wetgeving is dit aftrekverbod niet langer afhankelijk van een veroordeling in het kader van een strafrechtelijke boete of een strafrechtelijk proces. Ook voor België is aangegeven dat men aan die wetswijziging werkt. De opmerking van de heer Essers over Duitsland en België lijkt mij daarom niet helemaal correct.

De heer Essers (CDA):

Die is wel correct. Het gaat erom dat daar een zwaardere bewijslast geldt. Ter vermijding van elk misverstand merk ik op dat, ook als deze novelle wordt aangenomen, het mogelijk is dat de aftrek van streekpenningen wordt uitgesloten zonder een strafrechtelijke veroordeling. Wat Nederland gemeen heeft met die landen is dat daarvoor een zwaardere vorm van bewijslast geldt. Daarom heb ik Nederland, na aanneming van de novelle, in dezelfde rij geplaatst als Duitsland, België en de Verenigde Staten.

De heer Van Raak (SP):

De heer Essers moet het toch met mij eens zijn dat het voor de belastingdienst al best ingewikkeld is om aannemelijk te maken dat er sprake is van steekpenningen. Als strafrechtelijk moet blijken dat er sprake is van steekpenningen, is dat een heel moeilijk traject. De rechtsbescherming die de heer Essers wil, leidt ertoe dat deze wet symboolwetgeving wordt. In feite leidt het tot onrechtbescherming.

De heer Essers (CDA):

De heer Van Raak spreekt over "strafrechtelijk blijken", maar dat is niet juist. De inspecteur moet met zijn eigen middelen aantonen dat er sprake is van steekpenningen. Dat komt pas aan de orde als er geen strafrechtelijke uitspraak is. Dat is nou net het verschil dat dit wetsvoorstel uitmaakt. Voorheen waren steekpenningen alleen niet aftrekbaar als er een uitspraak was van de strafrechter. Nu krijgen wij een uitbreiding, maar die uitbreiding moet prudent worden toegepast, namelijk alleen in evidente gevallen, zoals bij vormfouten, of als de vijfjarige navorderingstermijn overschreden dreigt te worden als de strafrechtprocedure heel lang duurt. Dan vind ik inderdaad dat tijd geen argument mag zijn om die aftrek alsnog toe te passen.

In aanvulling op hetgeen de heer Biermans heeft gezegd op de vragen van de heer Van Raak, wil ik graag het volgende opmerken. Als ik het mij goed herinner, heeft mevrouw Van Vroonhoven-Kok in de Tweede Kamer niet haar zorgen uitgesproken over de vraag of deze novelle zich nu wel juist verhoudt tot de OECD. Zij heeft de staatssecretaris alleen open gevraagd hoe hij dat ziet. Na het antwoord van de staatssecretaris heeft zij van harte ingestemd met deze novelle.

Er is geen sprake van dat het hier om een verkapt recht van amendement gaat. Ik heb in mijn inbreng de bezwaren van mijn fractie tegen het oorspronkelijke wetsvoorstel naar voren gebracht en ik heb suggesties gedaan voor verbetering. Een van die suggesties was het eisen van een zwaardere bewijslast. Een andere suggestie was verlenging van de navorderingstermijn.

De staatssecretaris heeft de koninklijke weg bewandeld en heeft de consequentie getrokken om dit wetsvoorstel aan te houden en met een novelle te komen. Hij had ook kunnen toezeggen om in de uitvoeringssfeer de bewijslast op deze manier uit te voeren. Dan zouden de Tweede Kamer en de Raad van State geen kans meer hebben gehad om daar iets over te zeggen. Door nu deze weg te volgen, is de koninklijke weg bewandeld en heeft zowel de Raad van State als de Tweede Kamer de kans gehad om hierover een mening te geven. De Tweede Kamer heeft met een ruime meerderheid dit voorstel geaccepteerd. Het is dus geen onbescheidenheid van onze kant. Wij hebben gewoon ons werk gedaan. Wij hebben gewoon aangegeven dat de uitsluiting van de aftrek terecht wordt uitgebreid, maar dat dit wel proportioneel moet zijn, met inachtneming van de rechtsbescherming.

Samengevat: aan de onderhavige novelle zijn alleen maar voordelen verbonden. Wij danken de staatssecretaris dan ook voor zijn snelle reactie naar aanleiding van de vorig jaar in deze Kamer geuite bezwaren en gedane aanbevelingen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik kan betrekkelijk kort zijn, maar ik heb allereerst een verklaring af te leggen waarom ik in eerste termijn, op 6 september, niet het woord heb gevoerd. Wat ons betreft, had het wetsvoorstel van de staatssecretaris een hamerstuk kunnen zijn. Nu het debat gaat zoals het gaat, met een novelle die een substantiële wijziging betreft, heeft mijn fractie wel behoefte om daar een opmerking over te maken. Op grond van het feit dat het wetsvoorstel wat ons betreft een hamerstuk had kunnen zijn, kan men al raden dat wij ongelukkig zijn met de novelle, het wetsvoorstel zullen steunen en de novelle niet zullen steunen. Ik kan niet ontkennen dat de woordvoerders van de fracties van het CDA en de VVD in theorie absoluut een punt hebben, maar dat vind ik van een hoog academisch gehalte. In de ogen van mijn fractie is het helemaal correct om af te gaan op vrij evidente vermoedens op basis van het aannemelijk maken van oneigenlijke aftrekposten. In dat opzicht verwijs ik voor de argumentatie naar de memories van toelichting bij de diverse wetsvoorstellen en naar de argumentatie van de heer Rabbinge.

De staatssecretaris heeft op 6 september gezegd dat hij het wetsvoorstel terugnam omdat hij kan tellen en daarom inzag dat het wetsvoorstel het niet zou halen. Dat begrijp ik en daar heb ik begrip voor. Daarom stel ik mijn slotvraag. Als de staatssecretaris na de verkiezingen voor provinciale staten op een andere manier kan tellen, is hij dan bereid om alsnog een wijziging aan te brengen om het oorspronkelijke wetsvoorstel toch door de Kamer te loodsen?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Toen wij hier in eerste termijn over dit wetsvoorstel spraken, heb ik inderdaad, zoals de heer Schuyer terecht zei, koppen geteld en de pragmatische weg gekozen. Zo is het gewoon. Ik herhaal dat ik mij het meest aangesproken voel door de lijn van de oppositie. Van de heer Schuyer had het zelfs een hamerstuk mogen zijn. Dat beschouw ik met terugwerkende kracht als een plezierige inbreng, maar het is zoals het is. Dan is het toch een kwestie van koppen tellen. Vandaar dat ik dit via de weg van de novelle heb gedaan. Ik heb in de Tweede Kamer gezegd dat ik het een kwestie van staatsrechtelijke zuiverheid vind dat ik mij niet te zeer uitlaat over de verhouding tussen de Eerste en de Tweede Kamer; dat zal ik ook hier dus niet doen.

Voor de wetgeschiedenis herhaal ik kort dat er wel een verschil is tussen "aannemelijk maken", "blijken" en, in die glijdende schaal, de strafrechtelijke veroordeling. Als wij niet langer aanhaken bij een strafrechtelijke veroordeling, raken wij in ieder geval een aantal beginselen uit het strafrecht kwijt die vaak een procedureel karakter hebben. Ik denk dat in dit verband vormfouten terecht als voorbeeld zijn genoemd. De belastingwetgeving heeft toch een wat meer vormvrije bewijsleer. In de Tweede Kamer heb ik daarvan als voorbeeld genoemd zelfincriminatie en het een-of-meergetuigenbeginsel. Daar zitten dus wel verschillen tussen. Hoewel ik eerlijk moet blijven zeggen dat ik liever het aannemelijk maken had gehad, vind ik het thans voorliggende voorstel toch wel degelijk een verbetering in de zin van die strafrechtelijke veroordeling. In die zin zetten wij dus wel een stap.

De fracties van de SP en de PvdA vroegen of wij nu toch dat OECD-landenexamen halen. Ja, dat examen kunnen wij halen, misschien dan niet met de 9,5 die wij gewild hadden, maar toch met nog steeds meer dan een 6. Bovendien is het van belang dat wij in de richting van onze belastinginspecteurs goed aangeven hoe dit praktisch kan werken. De komende tijd zullen wij daar vast voorbeelden van krijgen als wij casusposities tegenkomen waarbij de vraag wordt gesteld hoe de wet moet worden toegepast. In de loop van de tijd zal er dus wel een soort guideline voor de praktijk ontstaan. Bovendien zullen wij bezien of wij via training onze mensen nog eens kunnen aangeven welke prioriteit wij hieraan hechten. Gegeven het feit dat uw voltallige Kamer zegt dat zij niet wil dat steekpenningen aftrekbaar zijn en dat zij vindt dat de bewijslast daarbij niet zo zwaar moet zijn als tot nu toe, namelijk een strafrechtelijke veroordeling, denk ik dat dit ook vanuit de politiek een heel duidelijk signaal is. Nogmaals, ik denk dat wij hiermee wel dat OESO-examen gaan halen, dat er in de praktijk uiteindelijk wel mee te werken zal zijn en dat, als de novelle straks door uw Kamer wordt geaccepteerd, wij in ieder geval doen wat binnen de internationale context van fatsoenlijk opererende landen van ons geëist mag worden.

Voorzitter. Omdat wij al zo uitgebreid over dit onderwerp hebben gediscussieerd, wil ik het met uw welnemen hierbij laten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aangezien over dit wetsvoorstel stemming wordt verlangd, stel ik voor, die in de volgende vergadering te laten plaatsvinden.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 15.20 uur

Naar boven