Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 28 juni 1962 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen met betrekking tot de sociale zekerheid (Verdrag Nr. 118 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar zesenveertigste zitting; Trb. 1962, 122, en Trb. 1964, 23) (29382).

(Zie vergadering van 30 november 2004.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

Mevrouw Westerveld (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De fractie van de PvdA heeft moeite met opzegging van het Verdrag betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen met betrekking tot de sociale zekerheid. Zij acht opzegging van zo'n IAO-verdrag een verkeerd signaal, ook als dit op onderdelen verouderd zou zijn. De overwegingen hiertoe heb ik vorige week uiteengezet. Mijn fractie vindt bovendien dat dit kabinet regelmatig al te achteloos omspringt met vraagstukken van internationale solidariteit, gegeven het feit dat ons land participeert in een internationale rechtsorde, en met fundamentele uitgangspunten die Europees of mondiaal betrokken zijn.

Voor drie leden van mijn fractie is dit punt dermate zwaarwegend dat zij hun instemming aan dit wetsvoorstel willen onthouden. Daarmee nemen zij derhalve het mogelijke risico voor lief dat ons land straks de Wet BEU een aantal jaren niet volgens de bedoeling zal kunnen uitvoeren. Deze leden zijn bovendien teleurgesteld over het feit dat de minister de ook door hem beleden opvatting dat IAO-verdragen niet lichtvaardig moeten worden opgezegd, niet heeft willen omzetten in een ondubbelzinnige toezegging dat het verdrag in zijn geheel geherratificeerd zal worden zodra duidelijk wordt dat dit uiteindelijk toch geen bedreiging vormt voor de rechtmatige tenuitvoerlegging van de Wet BEU.

Het resterende deel van mijn fractie stemt met pijn in het hart in met opzegging van het verdrag. Daarvoor zijn drie redenen:

  • - het belang van de Wet BEU, zowel waar het gaat om de signaalwerking van deze wet als het welslagen ervan door het daadwerkelijk in bilaterale verdragen participeren van vrijwel alle landen die daarvoor in aanmerking komen;

  • - het risico dat beide gedurende de komende tien jaar in gevaar komen als wij nu niet opzeggen;

  • - de toezegging van de minister om de aan de Tweede Kamer toegezegde vraagstelling aan de ILO te verbreden, zodanig dat "zo breed mogelijk wordt gekeken naar een herbekrachtiging van dit verdrag in overeenstemming met de Wet BEU".

Mijn fractie gaat ervan uit dat de Kamer op de hoogte wordt gehou den van de voortgang van dit proces en spreekt de hoop uit dat dit ertoe zal leiden dat de ongelukkige periode dat ons land geen deel uitmaakt van het bondgenootschap tot gelijke behandeling ten aanzien van verworven aanspraken op sociale zekerheid, zo kort mogelijk zal duren.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Mijn fractie kan zich vinden in het eerste deel van de stemverklaring van de fractie van de Partij van de Arbeid waarin wordt gezegd dat dit kabinet wat al te gemakkelijk met de internationale solidariteit omspringt. Mijn fractie begrijpt niets van het tweede deel van de stemverklaring van de PvdA-fractie, want daarin sluit deze zich aan bij het wat al te los omgaan met de internationale solidariteit. Er blijven bij die fractie slechts drie tegenstemmers over. Mijn fractie zal zich scharen aan de kant van de tegenstemmers, omdat wij vinden dat Nederland een modderfiguur slaat door om een zo onbelangrijke reden zo'n belangrijk verdrag op te zeggen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fractie van de SP en de leden Meindertsma, Van Thijn en Van Driel van de fractie van de PvdA tegen dit wetsvoorstel hebben gestemd en de overige leden van de PvdA-fractie en de leden van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven