Aan de orde is het beleidsdebat naar aanleiding van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2004 (29200 V).

De heer Van Thijn (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wens de regering geluk met de vrijlating van Arjan Erkel.

Minister Bot trad aan op een moment dat het buitenlands beleid van Nederland gekenmerkt leek door een grote bestuurlijke drukte. Het hele kabinet leek zich ermee te bemoeien. De heer Zalm trad op in zijn rol van boeteprediker en sfeerbederver jegens de Bondsrepubliek, nota bene onze belangrijkste bondgenoot. De heer Balkenende trad op als eenzame promotor van de joods-christelijke beschaving in de Europese Conventie. Het opgeheven vingertje was weer terug. Dan was er ook nog mevrouw Verdonk die eerst al een onderzoek van de Raad van Europa over zich afriep naar haar als inhumaan ervaren uitzettingsbeleid. Zij zette Nederland in zijn hemd door een stripnummer te maken van de Kaderwet nationale minderheden die nu alleen nog maar voor de Friezen geldt. Het is alsof de tijd een paar eeuwen heeft stilgestaan.

Die ommezwaai, het op de achtergrond stellen van diversiteit, heeft veel opzien gebaard binnen Europa. Waarom heeft de minister van Buitenlandse Zaken zich van dit dossier afzijdig gehouden? Het gaat hierbij toch om het primaat van Buitenlandse Zaken, zeker ten tijde van het voorzitterschap van de Raad van Europa?

Het hoofdthema in dit debat is echter de (nieuwe) identiteit van het Nederlands buitenlands beleid. In "De herontdekking van de wereld" van Clingendael wordt gesignaleerd dat alle hoekstenen van ons buitenlands beleid – thuishavens zou de minister zeggen – op drift zijn geraakt na de elfde september en de oorlog in Irak. De relatie tussen Amerika en Europa wordt zwaar beproefd. Ik citeer Kagan. Can Europe possibly follow where America leads? And if it cannot, does that matter? Einde citaat. Het is een prangende vraag nu de belangen en invalshoeken meer en meer uiteenlopen. America does the fighting, Europe the dishes, zei een andere auteur. Van Wijk signaleert dat Europa in de interessesfeer van de VS van de tweede plaats naar de zesde plaats is gedaald. Wij kunnen wel vinden dat het bondgenootschap tussen Amerika en Europa cruciaal is voor de internationale veiligheid, maar als de feiten dat weerspreken, zullen wij onze blik toch moeten verruimen. Binnen Europa bestaan grote spanningen over de mate van volgzaamheid. Met het geproclameerde uitgangspunt dat wij zowel transatlantici als Europeanen zijn, definiëren wij de echte problemen weg en dreigen wij tussen alle stoelen te vallen. Dat signaleert ook collega Van Gennip in een belangwekkende beschouwing over "Allemachtig Amerika: wedijver of partnership?", waarin hij een nieuw "grand design" voor het buitenlands beleid aanbeveelt als reactie op de veelzeggende vraag: vazal of verstotene, antagonist of partner?

Van zo'n nieuw design – dat hoeft voor mij niet per se "grand" te zijn – is nog heel weinig te merken. Dat het huidige beleid tot een spagaat heeft geleid, is duidelijk. Om dit te verhullen, hanteert de minister steeds vaker de term "bruggenbouwer" als voortzetting van een zogenaamde traditie. Dat veronderstelt ook bruggenhoofden, aldus de scherpzinnige Heldring, maar die zijn er nu juist niet. Bovendien suggereert dat een zekere mate van neutraliteit, een oud trauma, dan wel een weinig karaktervolle politiek als allemansvriend. Het is ook een overschatting van de eigen positie als klein land, want zelfs Blair is er niet in geslaagd om als bruggenbouwer te functioneren. Dat staat weer haaks op betogen van de minister aan de overzijde dat wij onszelf niet moeten overschreeuwen en dat effectiviteit minstens zo belangrijk is als principes. Mijn grootste bezwaar tegen het bruggenbouwerverhaal is echter dat het keuzes uit de weg gaat, terwijl het maken van keuzes nu harder nodig is dan ooit.

Hoe verhoudt zo'n "low profile"-beleid zich met de hoofddoelstellingen van de begroting die wij hier bespreken? De eerste doelstelling is het bevorderen van een internationale ordening c.q. de internationale rechtsorde, met Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld. Dat is, als ik dat mag zeggen, ook niet bepaald een bescheiden insteek. Vanuit deze doelstelling zou Nederland een herkenbaarder beleid moeten voeren, ook als het om de strijd tegen het terrorisme gaat. Die strijd is belangrijk en allesoverheersend, maar Nederland heeft daarin een bijzondere verantwoordelijkheid, namelijk dat deze strijd niet ten koste gaat van de fundamentele vrijheden en mensenrechten en zich ook richt op de zogenaamde "root causes". Belangrijk is ook dat de strijd tegen het terrorisme niet, ook niet onbedoeld, uitdijt tot een strijd tegen de islam, tot een strijd tussen beschavingen of tot een strijd tussen het occidentalisme – ik citeer Buruma en Margalit – en het oriëntalisme. Zo gehanteerd is het westen een onbruikbaar begrip geworden, laat staan dat er nog sprake is van een morele superioriteit. Natuurlijk zijn de verlichtingsidealen nog altijd onze drijfveer, maar het westen heeft daarvan niet het alleenrecht. De recente vernederende folterpraktijken in de Abu Ghraibgevangenis hebben op deze pretentie bovendien een schril licht geworden en hebben de haatgevoelens tegen "het westen" alleen maar verder aangewakkerd. Waarom heeft de Nederlandse regering amper een geluid van afschuw en protest laten horen, zeker nu steeds duidelijker wordt dat de conventie van Genève bewust en van hogerhand terzijde is geschoven? Vernedering als machtsinstrument, staat dit niet haaks op de internationale rechtsorde die wij geacht worden na te streven?

Onze steun, politiek en militair, aan de oorlog in Irak stond al op gespannen voet met voornoemde centrale doelstelling. We zijn te lichtvaardig in het Amerikaanse kielzog meegezogen. Dat is geen wijsheid achteraf, want de argumenten waren tevoren bekend. De preventieve inval in Irak was in strijd met de internationale rechtsorde. De Veiligheidsraad werd voorbij gelopen en de bondgenoten werden voor het blok gezet. De aanleiding was onhelder en veranderde voortdurend. Wat zich aftekende, was een recht geclaimd door de machtigste mogendheid om unilateraal tot actie over te gaan. Kofi Annan overdreef niet toen hij zei dat deze "logic" een fundamentele breuk is met de grondbeginselen van een wereldorde waarmee, al was het nog zo imperfect, 58 jaar lang een zekere mate van wereldvrede en stabiliteit was gewaarborgd. Een politiek van oorlogspreventie is vervangen door een politiek van preventieve oorlog. Maar Nederland ging hieraan luchthartig voorbij. Dat we, wat de dreiging van massavernietigingswapens betreft, ook nog op het verkeerde been zijn gezet door allerhande inlichtingendiensten, was toen nog niet bekend. Premier Balkenende beriep zich op een Brits inlichtingenrapport "for his eyes only" en weigert daarover alle openheid, terwijl in het Britse Lagerhuis en in de Amerikaanse Senaat geprobeerd wordt, de onderste steen boven te krijgen.

Dat dankzij deze preventieve oorlog het lugubere regime van Saddam Hoessein omver is geworpen, is een "blessing in disguise", maar het was rijkelijk naïef om te denken dat de coalitietroepen als bevrijders zouden worden ontvangen en niet binnen de kortste keren als bezetters zouden worden gezien. Het bleek immers al rap dat er totaal geen plan was voor de naoorlogse situatie. Her en der waren daarvoor echter bouwstenen aangedragen. Bovendien is het een wereldvreemde gedachte om te denken dat je van buitenaf een democratisch systeem kan opleggen, nota bene in een "wider Middle East".

Het Amerikaanse optreden was contraproductief en heeft de haat tegen "het westen" alleen maar verergert. Het einde is nog niet in zicht. Nu is dan, rijkelijk laat, alle hoop gevestigd op de UN. Binnen een maand van nu moet de overdracht van de soevereiniteit onder toezicht van de UN plaatsvinden aan een nog te installeren interim-regering waarvan de gedoodverfde premier inmiddels is vermoord. Het is een riskante operatie waarmee de UN, getraumatiseerd na de moordaanslag op De Mello, erg in de maag zit. Dat is zeker het geval daar er nog nauwelijks een beeld is van de wijze waarop de UN in de periode daarna, tot aan de te organiseren verkiezingen in januari, haar autoriteit in dit diep verscheurde en door geweld ontwrichte land zou moeten waarmaken.

Ook de zojuist ingediende resolutie van de Veiligheidsraad, waar natuurlijk grondig naar gekeken moet worden, biedt op het eerste gezicht daarover nog geen duidelijkheid. Wat betekent een leidende rol voor de UN? Ik heb begrepen dat daarover pas een beeld te vormen is als de heer Brahimi over drie weken zijn visie op het gebeuren uitbrengt. Nederland mag zich wel driemaal bedenken of het onder die omstandigheden zijn diensten moet blijven aanbieden. Zonder dat dit destijds de bedoeling was, dreigen onze troepen meegezogen te worden in een opflikkerende oorlogssituatie. De door minister Bot aan Colin Powell gestelde voorwaarden lijken allerminst vervuld. Of denkt hij daar zelf anders over?

Een van de gevolgen van de onmiskenbare verwijdering tussen de VS en Europa is de noodzaak om de samenwerking binnen de vernieuwde EU te intensiveren, met name op veiligheidsgebied. Niet zozeer vanuit een oogpunt van wedijver of antagonisme – ik vind de metafoor van Mars versus Venus voer voor astrologen – maar wel omdat het een bikkelharde realiteit is dat wij zeker voor wat betreft de conflicthaarden binnen Europa voortaan op onszelf zijn aangewezen. Het is niet te verwachten dat bij een nieuwe uitslaande brand de Amerikanen opnieuw te hulp zullen snellen, nog afgezien van de vraag of wij dat zouden moeten willen. Mijn fractie vraagt zich af of de EU-nieuwe-stijl zich dat wel bewust is.

De Balkan is nog altijd een mijnenveld. Het feit dat in Servië-Montenegro het nationalisme, aangestuurd vanuit de Scheveningse gevangenis, weer in alle hevig is opgelaaid in combinatie met en versterkt door de recente geweldsuitbarstingen in Kosovo, toont aan dat de lucht in die regio nog lang niet geklaard is. Dat zal ook niet gebeuren zolang de discussie over de finale status van Kosovo almaar vooruit wordt geschoven. Mijn fractie maakt zich ongerust over het feit dat Nederland zijn troepenmacht op de Balkan aan het afbouwen is. In de Nota regionale benadering westelijk Balkan wordt zelfs de vraag opgeworpen of daar überhaupt militaire presentatie nodig is. Eerlijk gezegd vinden wij zo'n uitspraak in de huidige omstandigheden onverantwoord. Hoe verhoudt die uitspraak zich met het feit dat het militair comité van de EU inmiddels aan Nederland heeft gevraagd om per 1 januari 2005 bij te dragen aan de nieuwe troepenmacht die het van SFOR moet overnemen? En dit alles onder het Nederlandse voorzitterschap! Zijn wij op alles voorbereid, zeker wetend dat de Amerikanen ons deze keer niet uit de nesten zullen helpen als er weer wat gebeurt?

Een bijkomend gevolg van het focussen op Irak is dat al die andere brandhaarden in de wereld aan de aandacht van de internationale gemeenschap dreigen te ontsnappen. Er gaat nogal wat mis. De tijd ontbreekt mij om alle brandhaarden langs te lopen – volgens de International Crisis Group zijn er 20 brandhaarden waar de situatie verslechtert – maar toch wil ik iets zeggen over Darfur, het grensgebied tussen Soedan en Tsjaad. De situatie in deze regio verslechtert dramatisch. Er zijn al tienduizenden slachtoffers gevallen en een half miljoen mensen zitten als ratten in de val, nog afgezien van de 1,2 miljoen ontheemden in Soedan zelf. Internationale organisaties reppen van de dreiging van een nieuwe genocide, vergelijkbaar met die indertijd in Rwanda. De optie van een militaire interventie is "on the table", schrijft ICG in een brandbrief aan de Veiligheidsraad. Khartoem mag niet de miscalculatie maken dat vanwege Irak een genocide in dat deel van de wereld onopgemerkt zal blijven. Ik dring er bij de regering met klem op aan dat dit wordt opgepakt en dat Nederland als EU-voorzitter al het mogelijke zal doen om de internationale gemeenschap rond deze dramatische situatie te mobiliseren.

Ten slotte het Midden-Oosten. De oorlog in Irak heeft de energie opgeslorpt die nodig was om een doorbraak te bewerkstelligen in het Palestijns-Israëlische conflict. Het perspectief van de Roadmap, tot voor kort geschraagd door de Groep van Vier, lijkt in rook opgegaan door het gemakzuchtige onderonsje tussen Bush en Sharon. Daarin werd eenzijdig besloten tot een eenzijdige terugtrekking uit Gaza – op zich goed – maar wel gecompenseerd door een consolidatie van een groot aantal nederzettingen op de Westbank, waarmee de vestiging van een Palestijnse staat in 2005 feitelijk de pas werd afgesneden. Inmiddels is ook dat voorstel van de baan als gevolg van een referendum onder Likoedleden. Een kleine minderheid van 60.000 mensen kan hierdoor een heel volk – in feite twee – in gijzeling houden. Dat is moeilijk te verteren, te meer daar inmiddels, uitgerekend in dat gebied en met name in Raffa, de Israëli's met disproportioneel geweld nieuwe wonden hebben geslagen en vele burgerslachtoffers hebben gemaakt. Mijn fractie is deze gang van zaken meer dan zat. Deze spierballenpolitiek leidt tot niets. Een verdere escalatie van het Midden-Oostenconflict bedreigt de stabiliteit, niet alleen in de regio, maar ook wereldwijd en ook lokaal in onze eigen regio, met opkomende moslimhaat en nieuw antisemitisme. Het is primair dan ook een Europees belang dat aan het vredesproces nieuw leven wordt ingeblazen. Terecht heeft minister Bot na zijn onverwachte bezoek aan Arafat – waarvoor we hem prijzen – gezegd dat de EU een veel prominentere rol zou moeten vervullen en zelf verantwoordelijkheid moet durven nemen. Een van de weinig hoopgevende ontwikkelingen van de laatste tijd was de totstandkoming van het zogenaamde Geneefse initiatief van Jossi Beilin en Yassir Rabbo. Dit plan was na twee jaar van onderhandelingen, dwars door de escalatie van geweld heen, overeenkomen en geeft invulling aan de derde fase van de Roadmap. Het bevat een eindplaatje dat, als er ooit vrede komt – niemand weet wanneer – een hoge mate van onvermijdelijkheid heeft: twee staten, een einde aan de bezetting, de opheffing van het merendeel der nederzettingen, Jeruzalem als hoofdstad van beide naties en een oplossing voor het Palestijnse vluchtelingenprobleem, waaraan beide partijen zich committeren zonder dat het karakter van de joodse staat in gevaar wordt gebracht. Een win-winsituatie voor alle betrokkenen. Het plan heeft al bij de lancering grote steun gekregen vanuit de internationale gemeenschap, maar ook binnen Israël en de Palestijnse gebieden tekenden zich hoopgevende minderheden af van zo'n 40%; een goede uitgangspositie. Al tijdens de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer heeft minister Bot zijn sympathie voor dit plan niet onder stoelen of banken gestoken en zich bereid verklaard beide initiatiefnemers in Nederland te willen ontvangen. Ik wil de minister dringend vragen, mede met het oog op het aanstaande voorzitterschap, die uitnodiging alsnog gestand te doen. Ik overweeg hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Het is tijd voor een herwaardering van het buitenlands beleid. De drastische wijzigingen in de geopolitieke verhoudingen nopen daartoe. Wij gaan niet zo ver om te bepleiten dat Nederland zich moet afwenden van de transatlantische relatie, maar wij stellen wel dat zwaarder moet worden ingezet op de totstandkoming van een herkenbaar, eigen beleid van de EU, niet als antagonist maar als partner die eigen accenten legt. Daarbij is de bevordering van de internationale rechtsorde een eerste prioriteit. Het eigen continent, het aanpalende Midden-Oosten en de vergeten brandhaarden in Afrika, ons nabuurcontinent, zijn prioriteitsgebieden. Ook is het van het allergrootste belang dat wij ons losmaken van het mede door de oorlog in Irak dreigende schisma in de wereld tussen hét westen en dé islam. Moge onder het Nederlands voorzitterschap de Euro-Arabische dialoog in het kader van het zogenaamde "Barcelonaproces" nieuw leven worden ingeblazen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De bestuurlijke drukte op het gebied van buitenlandse zaken waar mijn collega Van Thijn over sprak, lijkt zich te onttrekken aan het onderdeel ontwikkelingssamenwerking. De bestuurlijke activiteiten en de vormgeving en uitvoering van het beleid voltrekken zich in betrekkelijke rust. De uitgangspunten van het beleid worden breed onderschreven en de oppositie stemt grotendeels in met veel beleidsvoornemens en beleidsdoelen die geformuleerd zijn in begrotingsstukken en beleidsnota's. De door de Verenigde Naties geformuleerde millennium development goals worden door Nederland onderschreven. In de rapportage die wij zo-even ontvingen, wordt vooral een beeld geschetst van millennium development goal 8 over partnerships. Het is natuurlijk ook interessant om te lezen hoe het staat met de andere millennium development goals, die vooral over honger en biodiversiteit en dergelijke gaan.

Ook de accenten op de armoedebestrijding, een selectief landenbeleid en een versterking van het bilaterale beleid ten koste van het multilaterale beleid, dat vooral op begrotingstekorten is gericht, worden door de PvdA-fractie onderschreven. Het gaat niet om een volledig verdwijnen van steun ten behoeve van begrotingstekorten, maar om een accentverschuiving. Ook het feit dat Nederland op de development friendliness index op de eerste plaats staat, kan vanzelfsprekend rekenen op de hartelijke instemming van mijn fractie. Dat komt vooral door het percentage van 0,7 van het BNP dat voor aid bestemd is en de score voor trade. Nederland scoort zeer goed op deze componenten en het is van belang om dat zo te houden. In dit verband is het natuurlijk vooral van belang om niet het aidsbudget te vervuilen met allerlei andere taken. Ik hoor graag van de bewindsvrouw op welke wijze zij dat wil voorkomen. Het is voor haar van grote betekenis om die vervuiling en allerlei andere activiteiten die onder aid worden geschoven, te voorkomen. Het is alom bekend dat de ministeries die in budgettaire moeilijkheden zitten, graag naar de vetpotten van Ontwikkelingssamenwerking toekomen om daar wat steun te halen. Dat zou zeer onjuist zijn want daar zijn die middelen primair niet voor bedoeld.

Ten aanzien van de development friendliness index moet wel aangetekend worden dat Nederland bij de component migration een sterke daling vertoont die de totaalscore negatief beïnvloedt. In feite is het inhumane, bekrompen en soms zelfs xenofobe vreemdelingenbeleid volledig in strijd met de andere componenten van de development friendliness index. Het is volledig terecht dat dit punt aan de kaak is gesteld door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Kofi Annan, in een toespraak die hij onlangs in Europa hield. Die verandering van beleid is in strijd met een historische traditie en een jarenlang ingenomen standpunt. Hoe staat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in dit debat, waar het regeringsbeleid zo strijdig lijkt met de door haar beleden doeleinden waarin humaniteit, armoedebestrijding, veiligheid, vrede en menselijke naastenliefde zo'n belangrijke rol spelen? Zij demonstreert haar betrokkenheid bij en passie voor vrede en stabiliteit door haar inzet bij de oplossing van de conflicten in de twee grote brandhaarden in Afrika, het Grote-Merengebied en de Hoorn van Afrika. In hoeverre slaagt zij erin, een bemiddelende rol te spelen en bij te dragen aan de stabilisering van de situatie en het herstel van vrede? Collega Van Thijn sprak zonet al over de schrijnende toestand in West-Soedan. De situatie is explosief, wat grote gevolgen kan hebben voor de veiligheid en vrede in het gehele gebied.

De PvdA-fractie kan zich in grote lijnen vinden in de beleidsvoornemens op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, en stelt vast dat hiervoor ook in de Tweede Kamer grote steun bestaat. De oprispingen van de (voormalige) VVD-woordvoerster veroorzaakten daar terecht veel verontwaardiging en opwinding, omdat zij de mondiale werkelijkheid ontkent, het welbegrepen eigenbelang van ontwikkelingssamenwerking niet ziet, de grote effecten van programma's en projecten niet wil zien en alleen uit is op bevrediging van de eigen ijdelheid. De oprispingen hadden geen gevolgen voor de opstelling ten aanzien van het beleid van de verschillende fracties in Tweede Kamer, inclusief die van de VVD. Ook in deze Kamer zal er zeker draagvlak zijn voor het beleid van de bewindspersoon. De opvattingen van de desbetreffende VVD-woordvoerster ondermijnen echter wel het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in de Nederlandse samenleving. Dit zeg ik te meer omdat er een enorme actie wordt gevoerd door de huidige woordvoerder van de VVD-fractie in de Tweede Kamer. Het is zaak om te voorkomen dat het draagvlak wordt ondermijnd. Wat doet de minister in dat verband? In hoeverre is zij bereid om de verschillende initiatieven te steunen die door het NCDO worden genomen en gefaciliteerd? Welke andere middelen zet zij in om ontwikkelingssamenwerkingsbeleid gemeengoed te maken en duidelijk te maken dat het gaat om welbegrepen eigenbelang?

De minister voert een beleid dat wordt gekenmerkt door doelmatigheid en doeltreffendheid, passend bij de traditie van ontwikkelingssamenwerking. In de nota's geeft zij dat heel duidelijk aan. Zij wil geen trendbreuk met het verleden en zet het selectieve beleid en de focus op een aantal landen voort. De keuze voor landen is ondanks de zogenaamde objectieve criteria nog steeds erg arbitrair. Dat is in feite ook niet erg, omdat het criterium van goede relaties, grote resultaten en sterke, goed gedefinieerde vraag vaak doorslaggevend is. Het is alleen zaak, niet te rigide met de landenkeuze om te gaan, periodieke evaluaties uit te voeren en de keuze iedere vier tot vijf jaar te herijken. Hoe wil de bewindsvrouw dat gaan doen?

Ook andere sectoren kunnen bijdragen aan het bilaterale beleid. De minister opteert voor een versterking van PPS-constructies onder de slogan "trade no aid"; dit heeft de instemming van mijn fractie. Hoe is het echter mogelijk, succesvol te zijn op plaatsen waar een georganiseerde private sector nog vrijwel volledig ontbreekt? In dat geval blijft structurele samenwerking nodig en is er een keur van ontwikkelingsinstrumenten, zoals onderwijs, ontwikkeling van ondernemerschap, microkredieten, informele structuren, kennis, en onderzoek noodzakelijk. Hoe ziet de minister dat?

In dit beleidsdebat wil ik namens mijn fractie, zoals is afgesproken, vooral ingaan op het Afrikabeleid van de minister. Terecht wordt in de nota over Afrika betoogd dat de grote problemen van armoede, honger, verslechtering van het milieu en het aantasten van de biodiversiteit zich vooral voordoen in Afrika. Om die reden wordt het deel van ODA voor Afrika verhoogd van zo'n 40% naar 50%. Tevens wordt aangegeven dat wordt ingezet op de LDC's. Dat is op zich terecht, doch er wordt niet geanalyseerd waarom die situatie is ontstaan en nog steeds verder verslechtert. Er wordt volstaan met de enigszins oppervlakkige constatering dat het ontbreken van bestuurlijke kwaliteit en goed bestuur de belangrijkste oorzaken zijn. Daarbij wordt ook nog eens uitgegaan van een beperkte opvatting over bestuur, namelijk alleen het gouvernementele bestuur. De bewindsvrouw zal het met mij eens zijn dat er allerlei andere, intermediaire structuren zijn die een grote rol kunnen spelen. Vindt de minister dat deze kunnen worden benut? Met de inzet op het goede bestuur wordt in feite de onduurzaamheidsspiraal miskend, waarin vele boeren – in die landen is ongeveer 70% à 80% van de beroepsbevolking nog werkzaam in de landbouw – en regio's gevangen zitten, mede door toedoen van westerse landen, waaronder Nederland. Zolang die onduurzaamheidsspiraal niet wordt doorbroken, heeft ook goed bestuur geen enkele mogelijkheid om vooruitgang te boeken.

Het is daarom onbegrijpelijk dat zowel in de begrotingsstukken, in de nota "Aan elkaar verplicht", als in de Afrikanota wordt gesteld dat het landbouwbeleid geen prioriteit heeft. Water- en milieubeleid kunnen alleen tot stand komen als de goede landbouw op de goede plek, en met de juiste methoden en technieken plaatsvindt. Dan wordt vervuiling geminimaliseerd, wordt productieverhoging gerealiseerd en wordt er ruimte gecreëerd voor natuur, zoals tropisch regenbos, wat voor het behoud van biodiversiteit noodzakelijk is. Weliswaar heeft de minister gesteld dat er een misvatting bestaat over de keuze tegen landbouw, en is de instelling van de commissie-Doornbos een zeer goed teken, maar in de geschreven beleidsnota's blijft onmiskenbaar overeind staan dat de accenten komen liggen bij goed bestuur, milieu, water en een deel van de gezondheidszorg, namelijk hiv/aids en ten slotte primair onderwijs. Landbouw en platteland spelen geen rol.

De PvdA-fractie maakt een andere keuze op grond van een analyse van de behoeften in de minst ontwikkelde landen, op grond van de beschikbare expertise en op grond van de verwachte effecten en de impact van het beleid op die gebieden. Mijn fractie kiest dan voor voedselvoorziening, en dus voor landbouw, water in den brede, dus niet alleen drinkwater, maar ook irrigatiewater, en voor energie. Door die keuze worden ook milieu en ruimte het meest gediend.

80% van het zoete water wordt voor de landbouw gebruikt, en de sterke toename van de agrarische productie die nodig is om de vele monden te voeden zal ook leiden tot een sterke toename van de waterbehoefte, tenzij de efficiëntie en de effectiviteit in de landbouw drastisch worden verhoogd. In de Afrikanota worden behartigenswaardige woorden gesproken over de noodzaak om juist op dit continent actief te zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

Er worden ook prioriteiten gesteld:

  • 1. Bijdrage aan vrede en veiligheid door conflictpreventie. Daarop ben ik zojuist ingegaan aan de hand van de hoorn van Afrika en het Grote-Merengebied;

  • 2. Bevorderen van goed bestuur en goed beleid;

  • 3. Investeren in mensen, vooral met betrekking tot de reproductieve gezondheid, onderwijs en hiv/aids;

  • 4. Bevorderen "pro-poorgrowth" via ontwikkeling van het bedrijfsleven;

  • 5. Bevorderen duurzame ontwikkeling en beheer van natuurlijke hulpbronnen.

Die duurzame ontwikkeling kan alleen worden gerealiseerd als de problemen bij de wortel worden aangepakt. De onduurzaamheidsspiraal door armoede kan alleen worden doorbroken als een combinatie van middelen wordt ingezet. Een investeringsprogramma om de schrale, droge gronden weer productief te maken, aanvullende technologische irrigatievoorzieningen en waterbeheer, een stimuleringsprogramma voor de hele kennisketen, dus niet alleen primair onderwijs, maar ook onderzoek en hogere opleidingen, een versterking van de lokale en regionale markten, een verdere ontwikkeling van de coöperatie bedrijfsstructuren en organisaties van boeren en vooral vrouwen en vooral ook het bevorderen van "land entitlements", zodat vrouwen toegang krijgen tot microkredieten die hen ertoe in staat stellen om de hulpmiddelen te kopen om tot productiviteitsverhoging te komen. Kortom, een programma waarin vitalisering van de landbouw kan plaatsvinden. Structurele voedseltekorten in Afrika bestaan in feite pas sedert de jaren zeventig. De intensivering van de landbouw door productiviteitsverhoging en vermindering van milieueffecten is de weg die moet worden gegaan om die structurele tekorten te doorbreken. Ik wil daarover graag de opvatting van de minister horen, vooral ook omdat op het gebied van duurzame landbouw vorige week met de heer Veerman van gedachten is gewisseld, en gisteren de heer Van Geel daar expliciet over heeft gesproken. Daarom verneem ik graag van de bewindsvrouw op welke wijze zij probeert het beleid van de twee andere portefeuilles te coördineren, juist op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en het stimuleren van die voedselproductie.

Ik vraag ook graag aandacht voor een ogenschijnlijk detailpunt, te weten de TRIPS-overeenkomst. Die gaat over eigendomsrechten. Deze zijn vooral van belang voor ontwikkelingslanden. Het betreft niet alleen de levende materie, maar vooral de elementen die van belang zijn voor biodiversiteit. Wat is de houding neemt de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking daar tegenover?

Dan kom ik nu op de energievoorziening. In de rurale gebieden is deze nog steeds vrijwel volledig afhankelijk van het gebruik van hout, dat op vele plaatsen in feite niet meer beschikbaar is. Vrouwen moeten soms tien kilometer lopen om een klein beetje hout bij elkaar te sprokkelen dat nodig is om een potje te koken. Kleinschalige initiatieven, waarbij ook van andere vormen van biomassa gebruik wordt gemaakt, zoals bijvoorbeeld oliehoudende zaden, kunnen een verbetering bewerkstelligen. Waarom wordt energie niet meer als een kerntaak gezien? Waarom is dit geen prioritair aandachtsgebied meer voor ontwikkelingssamenwerking? Juist op dat gebied heeft Nederland veel expertise. Er is ook veel vraag naar alternatieve energievoorzieningsystemen. Wil de minister hieraan tegemoetkomen?

Het beleid ten aanzien van Afrika moet als graadmeter van een succesvol ontwikkelingssamenwerkingsbeleid worden beschouwd. Welke rol ziet Nederland voor zich weggelegd in de Europese Unie? Wordt gepoogd om het fnuikende markt- en prijsbeleid van de Europese Unie te doorbreken ten behoeve van de ontwikkelingslanden? Wordt het nieuwe Verdrag van Lomé of van Cotonou de maat der dingen of zetten wij helemaal in op een herijking van de Wereld Handelsorganisatie zodat het in Cancun vastgelopen overleg kan worden vlotgetrokken? Is de minister bereid om tijdens het Europees voorzitterschap samen met de collega's van de ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit een nieuwe koers te gaan varen en om een goed ontwikkelingssamenwerkingsbeleid te introduceren?

Binnen Europa bestaat nu veel meer bereidheid om van de nieuwe DOHA-ronde een succes te maken. De stappen die eurocommissaris Lany heeft gezet, moeten worden benut om tot een voor de ontwikkelingslanden stimulerend in plaats van frustrerend beleid te komen. Niet volledige liberalisering telt, maar ontwikkeling van eerlijke en competitieve markten. Gewerkt moet worden aan de versterking van de concurrentiekracht van de primaire sector. Darbij kunnen de instrumenten worden ingezet die in de afgelopen 130 jaar zo succesvol bleken te zijn in Nederland. Ik doel in de eerste plaats op landinrichting, inclusief land- en waterrechten en dergelijke, in de tweede plaats op kennis, innovatie, onderzoek, voorlichting en onderwijs en in de derde plaats op coöperatieve structuren en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. Ik merk dagelijks in Afrika dat de behoefte aan dit type expertise heel groot is. Daarop voortbouwen met overheidsbeleid is nodig, anders functioneren competitieve markten niet. Is de minister bereid om hiervan een kernpunt van beleid te maken, bouwend op de Nederlandse expertise en inspelend op de vraag van de minst ontwikkelde landen in Afrika?

Nederland bezet in de wereld van de ontwikkelingssamenwerking een prominente plaats. De intermediaire structuren die elders in de wereld ontbreken, zijn hier goed ontwikkeld ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking. In hoeverre worden die voor de toekomst veiliggesteld? Investeert de minister erin? Is zij bereid om de enigszins dogmatische afrekencultuur genuanceerd toe te passen?

Door de zogenoemde prestatie contracten, outputfinanciering en dergelijke ontstaan in een aantal gevallen schijnzekerheden. Het is van het grootste belang om voor de uitvoering van het beleid te kunnen rekenen op goed functionerende intermediaire structuren. Het spreekt vanzelf dat ook op dat vlak aan doelmatigheid en doeltreffendheid moet worden gewerkt. Ze helemaal elimineren is natuurlijk fnuikend. Het Koninklijk Instituut voor de Tropen en een aantal kennisinstellingen vernieuwen nu bottom-up de intermediaire structuren. Het is van het grootste belang om daarvan gebruik te maken. Is de minister bereid om hier positief aan bij te dragen? Zo ja, hoe denkt zij dat te doen?

Hetzelfde geldt voor de internationalisering van hulporganisaties en niet-gouvernementele organisaties. Zo is de NOVIB onderdeel geworden van OXFAM. Het is mijns inziens van belang om te weten wat de regering aan de internationaliseringstendens wil doen en of zij hier lering uit trekt ten behoeve van het functioneren binnen Europa.

Aan het begin van dit betoog heb ik al een politiek oordeel gegeven over dit beleidsterrein. Ik ben benieuwd wat de minister vindt van de verschillende analyses en beschouwingen die ik namens mijn fractie heb gegeven en hoe zij de vragen beantwoordt die ik daarbij heb gesteld.

De heer Pormes (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Rabbinge heeft terecht aan de minister gevraagd wat zij aan het maatschappelijk draagvlak gaat doen en of zij wil aansluiten bij de initiatieven van ngo's. De minister heeft op haar beurt gezegd dat de burger ontwikkelingssamenwerking terug moet krijgen. In mijn ogen is dit ook een verantwoordelijkheid van politieke partijen. Bent u van mening dat het ook noodzakelijk is dat er bij gemeenten en provincies maatschappelijk draagvlak bestaat?

De heer Rabbinge (PvdA):

Het lijkt mij dat het overal noodzakelijk is en ik denk dat daar ook een rol ligt, maar dat de gemeentebesturen en de gemeentelijke overheden daar zelf over beslissen. Het is niet zo dat een gemeente een minister van buitenlandse zaken moet aanstellen, maar ik denk wel dat zij goed gebruik kan maken van de ontwikkelingen zoals die landelijk plaatsvinden en vooral ook veel kan doen aan het bewerkstelligen van meer draagvlak ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking.

De heer Van Gennip (CDA):

Mevrouw de voorzitter. "Nederland is voornemens activiteiten te ondersteunen op het gebied van de DDR en wel training van de grenspolitie." Dit is geen citaat uit "Bye, bye Lenin", waarin de maker van deze recente film de Muur de andere kant op laat vallen en hem opent naar oostelijke richting, zodat de onderdrukte en uitgebuite West-Europeanen opvang en troost in de woonkazernes van Oost-Berlijn vinden. Het is ook geen nachtmerrie waarin Muuraanbidders als Ien van den Heuvel en Elsbeth Etty de macht hebben overgenomen en dankbaar de Vopo's gaan steunen. Nee, het was wel onze eerste ambassadeur in de DDR, die deze woorden sprak en wel op 17 december: ja zeker, de net aangetreden nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, de heer Bot. In dat nieuwe jargon ligt namelijk precies de spanning tussen 9-11 en 11-9: "9-11" de val van de Muur en "11-9" de aanval op het Wereldhandelscentrum in New York. In november 1989 dachten we dat de vrije markt het laatste woord had gekregen en op 11 september 2001 gingen wij ons realiseren dat die tien, twaalf jaren na de Koude Oorlog slechts een interregnum van de vrije markt waren geweest, zoals Schäuble dat zegt in zijn jongste boek "Scheitert der Westen?", of een "terme de grace" zoals het door onze fractie enige malen bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken en Defensie is genoemd, ruim vóór 2001 overigens.

DDR: disarmament, demobilization and reintegration. Ik wijs op de doorbraak in de vorm van het Stabiliteitsfonds – ik vond Vredesfonds toch een mooiere naam en minder verwarrend – dat strijdende partijen in burgeroorlogen, niet zelden kindsoldaten, een ander perspectief moet bieden dan de medewerking aan het verbloeden van de eigen natie èn van zichzelf. Het is ook een symbool van de nieuwe verantwoordelijkheid van westerse, Europese landen om op rare plaatsen in de wereld ons bezig te houden met veiligheid, ordeherstel, vredesopbouw. "Wat hebben wij in 's hemelsnaam te zoeken in Liberia?", zeiden sommigen, ook in het regeringskamp, naar aanleiding van de sonderingen van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het antwoord had kunnen zijn: gelukkig maar, dat de Amerikanen in 1915 en in 1941 niet hetzelfde hadden gezegd over onze landen en landjes. Maar er is ook dat andere antwoord: een globaliserende wereld heeft integrale veiligheid nodig of zal nergens veilig zijn.

Het beleidsdebat vandaag heeft iets, moet iets hebben, van een tweeslachtigheid, een paradox. Het definitief uitgummen van de door Stalin en Hitler getekende grenslijnen in Europa aan het begin van deze maand is een buitengewone verworvenheid, een zegen, een overwinning. Zonder om te zien in wrok is het bij tijd en wijle goed ons te herinneren aan wie we dat vooral te danken hebben en aan wie niet. De Süddeutsche Zeitung citeerde twee weken geleden nog eens een van de leidende veiligheidsmensen van de toenmalige DDR: "We waren op alles voorbereid, alleen niet op kaarsen en gebeden."

Vijftien jaren waren er nodig om vijfenveertig jaren communistische dictatuur economisch, politiek, cultureel, in de opbouw van instellingen en vooral psychologisch te herstellen, enigszins te herstellen. Het perspectief op de terugkeer naar Europa was richtinggevend; de inzet van vooral de Europese Commissie daarbij instrumenteel. Het is goed om nu en hier daarbij de namen van twee van de drie verantwoordelijke Commissarissen te vermelden: Andriessen en Van den Broek. Ook aan hen behoort respect voor de op 1 mei bereikte mijlpaal, en zij staan ook een beetje symbool voor de inzet vanuit Nederland – zij het wat laat – om onze politieke uitkijk een kwart slag te draaien, ons meer bezig te gaan houden met de kansen en problemen van dat grote Europese achterland. Daarmee werd ons buitenlandse beleid de afgelopen vijftien jaar ook sterk gevangen in de noodzaak het momentum van 1989 te verzilveren in een Europees groeiproces. "Ein Kontinent wächst zusammen."

Maar die mijlpaal geeft het Nederlandse buitenlandse beleid misschien ook weer wat meer ruimte om globaal te gaan. En dat is nodig. De beelden van de spuitende sektflessen op de Trabantjes zijn allang aan het verbleken; prangender werden al de foto's van Romameisjes van negen jaar die zich aan de Duits-Tsjechische grens aanbieden. Maar dat de Europaforie tijdelijk was, blijkt als op 11/9 de beelden van imploderende Twin Towers de vallende Muur definitief in de schaduw stellen. De andere wereldorde die zich dan aankondigt, vraagt ook van Nederland een andere buitenlandse politieke agenda. Een agenda, die gemarkeerd wordt door kindsoldaten die soms kleiner zijn dan hun kalasnikows; door op lichamen van dode Amerikanen dansende Irakezen en al die andere beelden van de laatste weken – helaas ook van Amerikanen – waarvan we dachten dat zulke shots na 1945 niet meer gemaakt konden worden.

Die twee over elkaar heen kruipende, tegenstrijdige bewegingen, die paradox, bepalen de noodzaak van dubbele creativiteit en engagement van ons buitenlandse beleid: een naar eenheid, veiligheid en welvaart werkende Europeanisering aan de ene kant en een gendarmearme, misdaad en terrorisme kans biedende globalisering aan de ene kant.

Het is aan beide concurrerende en bijna monopoliserende bewegingen dat het Nederlandse buitenlandse beleid aandacht, creativiteit en actie moet besteden. Deelt de regering deze analyse?

Mijn fractie juicht het toe dat daarmee ook de wereld van de ontwikkelingspolitiek in nauwe verbinding wordt gebracht met die van het buitenlandse beleid en dat beide ministers in de Eerste Kamer aanwezig zijn bij een geïntegreerd debat. Het een is niet ondergeschikt aan het ander, maar beide dienen instrumenten te zijn, waarmee ons land de realiteit van de globalisering dient de koppelen aan de norm van humaniteit.

Het al gehouden Europadebat geeft ons de vrijheid aan de eerste beweging voorbij te gaan en ons te concentreren op die probleemgebieden die het meest de veiligheid van de wereld en daarmee dus ook die van ons bedreigen.

In het Midden Oosten is Irak voor ons directe buitenlandse beleid de meest urgente kwestie. Wij willen niet voor onze beurt spreken in de afweging tussen bevoegdheid bestuur Irakezen, VN-mandaat en abandonneren van Irak en het dus een nieuw Rwanda laten worden. Dat is het echte dilemma waarvoor wij op dit moment staan: Irak in een verscheurende burgeroorlog storten. De minister heeft gezegd dat de resolutie die vannacht door de VS is ingediend, goed klinkt. Ik hoor graag een nadere toelichting.

De heer Kox (SP):

De heer Van Gennip zegt dat wij moeten oppassen en Irak geen nieuw Rwanda moeten laten worden met een burgeroorlog. Maar wie gaat daar met wie vechten? Voor een burgeroorlog zijn immers meer partijen nodig. Op dit moment zijn er verschillende partijen die vechten met de Amerikanen. Hoe zit dat dan met die burgeroorlog?

De heer Van Gennip (CDA):

Men hoeft geen vreemdeling in Bagdad te zijn om te weten dat het een wonder is dat het land nog niet in vier kampen uiteengevallen is die elkaar naar het leven staan met alle wapens waarover zij beschikken.

De heer Kox (SP):

Wij kunnen ons wel voorstellen dat men elkaar naar het leven staat, maar de historie van Irak laat dat niet zien. De strijd tussen de Soennieten en de Sjiieten waarvan de Amerikanen zo opgeven, is geen historisch gegeven in Irak. Dat geldt ook voor strijd tussen de Koerden, de Soennieten en de Sjiieten. Waar komt dat idee vandaan? Als wij in ons hoofd hebben dat dit kan gaan gebeuren, gaan wij maatregelen daartegen treffen. Als het gevaar anders is, moet ons beleid ook anders zijn.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik ben ervan overtuigd dat die vier groepen de laatste decennia niet tot een zelfvernietigende burgeroorlog zijn overgegaan vanwege de verschrikkelijke dictatuur die er was.

De heer Kox (SP):

Waarom denkt u dat die mensen elkaar allemaal naar het leven willen staan en elkaar willen vermoorden? Katholieken en protestanten vermoorden elkaar toch ook niet? Friezen en Limburgers ook niet? De geschiedenis bewijst: juist in Irak niet. Als wij ons dat niet realiseren zal onze remedie voor het probleem verkeerd zijn. Wij proberen dan een burgeroorlog te voorkomen, terwijl het gevaar voor Irak niet een burgeroorlog is, maar verval en vechten tegen de Amerikanen.

De heer Van Gennip (CDA):

Wat ik weet van Irak – ik kan natuurlijk moeilijk van mezelf zeggen dat ik er veel vanaf weet – is dat alle analyses erop wijzen dat er zeer veel onbetaalde rekeningen zijn. Alle analisten, ook de analisten die niets met de Amerikanen te maken hebben, komen tot de conclusie dat hier de kansen voor een alles verwoestende burgeroorlog zeer groot zijn.

De heer Kox (SP):

Ik zou toch graag daar de bewijzen van zien. Ik heb tijdens mijn verblijf in Irak gesproken met mensen van de regeringsraad. Ik heb ook gesproken met geestelijke leiders en met leden van de deelregeringen. Zij zien allen zeer grote problemen, maar niemand zegt dat het gevaar voor een burgeroorlog groot is. Daarom mijn vraag: waar haalt u dat vandaan?

De heer Van Gennip (CDA):

Wat denkt u dat er op het ogenblik in een aantal steden gebeurt? Denkt u eens aan wat Saddam Hoessein heeft gedaan en hoeveel onbetaalde rekeningen er nog zijn. Ik weet niet met wie u hebt gesproken, maar door mijn bronnen – ik zal u daar graag deelgenoot van maken – wordt op dat gevaar zeer sterk gewezen. Ik denk hierbij aan de internationale litteratuur op dit gebied.

De heer Kox (SP):

Ik meen dat u echt fout zit en dat is heel jammer, want als u een probleem verkeerd analyseert, is ook de oplossing verkeerd. Dat is naar mijn mening op dit moment het probleem van de Nederlandse politiek met betrekking tot Irak. Ik zal hierop in mijn termijn nader ingaan.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik vrees dat wij buitengewoon lichtvaardig zouden optreden als wij onze analyse zouden laten bepalen door het perspectief van een verzoening op dit moment tussen de verschillende bevolkingsgroepen.

De heer Pormes (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. De heer Van Gennip uit nu grote ongerustheid. Ik deel die ongerustheid. Mag ik zijn opmerkingen politiek zo interpreteren dat als wij van te voren, toen wij aan de rit begonnen, hadden geweten wat er nu gebeurt – politiek betekent: vooruitzien – wij anders hadden moeten handelen om te voorkomen dat de kans op een burgeroorlog aanwezig zou zijn?

De heer Van Gennip (CDA):

Mijn fractie heeft de beslissing van de Nederlandse regering om politieke steun te verlenen aan de oplossing van dit conflict, in tegenstelling tot wat de heer Van Thijn met zijn opmerkingen over de regering eerder vermeldde, bepaald niet lichtvaardig genomen. Later in mijn tekst kom ik terug op de vragen die wij bij de algemene beschouwingen hebben gesteld. Nu heb ik het erover dat in het moeilijke afwegingsproces – en mijn fractie wil niet voor haar beurt spreken – worden geconfronteerd met de situatie die mij ertoe brengt om te zeggen dat het abandonneren van Irak de grote kans van een zeer bloedig conflict met zich brengt.

Mevrouw de voorzitter. Ik was in mijn betoog begonnen met opmerkingen over het Israëlisch-Palestijns drama. Dat houdt niet alleen de twee volkeren, maar de veiligheid van de hele wereld in toenemende mate in gijzeling. De minister heeft een moedige uitspraak gedaan door te stellen dat "ons voorzitterschap een ideale kans biedt" om de rol van Europa aan te scherpen, maar dat was een uitspraak van december. Intussen zijn er niet alleen blokkades aangebracht en doodlopende wegen getekend op de road map, maar is wellicht de hele kaart verbrand. Wij hebben het signaal zeer gewaardeerd dat de minister heeft afgegeven met zijn bezoek aan Arafat. Passiviteit is het slechtste antwoord en het is onrechtvaardig, juist ten aanzien van die Israëliërs en die Palestijnen – ik sluit mij op dit punt aan bij het betoog van de heer Van Thijn – die wel de moed hebben gehad om te onderkennen dat de geschiedenis ze verplicht om tot een rechtvaardige oplossing te komen en die daar ook hun nek voor hebben uitgestoken. Onze fractie hoopt dat het initiatief-Beilin-Abd-Ralo maximale steun van ons land en Europa blijft krijgen. Ik verwijs ook naar het recente rapport van het CDA. Graag horen wij de opinie van de minister.

Een derde urgentie betreft Afghanistan. Natievorming in een situatie waarin nooit een natie echt heeft bestaan is een wel heel ambitieuze aanpak, maar ook hier zijn er geen alternatieven dan voort te gaan. De wereld kan zich hier geen mislukking veroorloven. Daarbij zal decentralisatie het enige perspectief zijn om aspiraties naar autonomie met een centraal gezag te combineren. Wat ons een beetje verbaast, is dat ter zake deze uitdaging Europa als geheel zo weinig zichtbaar is. Dat is gegeven de tegenstellingen in Irak daar begrijpelijk alhoewel betreurenswaardig, maar een sterkere Europese aanpak met misschien de goed lopende Duits-Nederlandse samenwerking als stimulans zou toch in Afghanistan mogelijk moeten zijn. Gaarne verneem ik de opinie van de regering.

Een nieuw en onderschat crisisgebied vormt zich in een hoog tempo in de Kaukasische en vooral Centraal-Aziatische onderkant van de voormalige Sovjet-Unie. Het veelgeprezen Nederlands voorzitterschap van de OVSE, terecht, heeft ons een doorkijk gegeven naar een gevarenpotentieel dat veel groter was dan de meesten tien of vijf jaar geleden nog dachten. In hoog tempo is dit gebied de belangrijkste route geworden voor de smokkel van drugs, mensen, wapens en... ziektes. De houding van de VS is soms wat ambigue, omdat zij in de strijd tegen het terrorisme, in het kader van het Afghanistanbeleid en in het kader van hun energiebeleid soms coalities sluiten en regimes accepteren zoals in Azerbeidzjan die wij uiterst twijfelachtig vinden. Onze fractie hoopt van harte dat de regering na het OVSE-voorzitterschap in Europees verband alle aandacht blijft vragen voor deze nieuwe gevarenhaard. Gaarne krijg ik ook hierop een reactie.

Met Centraal Azië komen wij middenin een dieperliggende uitdaging voor het buitenlands beleid dan alleen die welke aan een land of regio gebonden zijn. Het betreft dan de globale variant op het centrale thema dat professor Beck begin jaren negentig in het politieke discours inbracht: de risicomaatschappij. Al voor 11 september had de Society for International Development besloten dit thema onderwerp te maken van een hele serie met de VU samen, dit ook aan de hand van een indringend rapport van nota bene de CIA, over de nieuwe realiteit waarmee burger en politiek geconfronteerd worden, dat hele scala van welvaart, civilisatie en levensbedreigende risico's: van de waterschaarste tot terrorisme; van nieuwe virale epidemieën tot alles wat met klimaatverandering samenhangt; van mondiale verstoring van communicatienetwerken tot massavernietigingswapens, zelfs in handen van criminele organisaties; misdaadorganisaties die bescherming genieten onder het schuildak van falende of schurkenstaten; een president van Wit Rusland, die in een recent interview in Der Spiegel dreigt honderdduizenden vluchtelingen die naar zijn land worden gesmokkeld over de nieuwe grens met de Europese Unie te zullen duwen! De vruchten van vooruitgang en globalisering kunnen ook dodelijk giftig zijn.

Ook de OESO onderstreept in een speciaal rapport afgelopen jaar dat het niet om overdrijvingen of zwartkijkerij gaat. De oncontroleerbaarheid, de samenhang, het gebrek aan politieke sturing en de noodzaak van een indringende analyse en een daarop gebaseerd programma van voorzorg en contingency; het wordt ons inziens een majeure opgave, ook van politiek beleid. Centraal daarbij staat de koppeling van de noodzakelijke hoogwaardige deskundigheid op verschillende terreinen, die niet bij de gewone politieke organen aanwezig is, aan de politieke besluitvorming. Een ander niet te verwaarlozen aspect is ook de onderscheiden perceptie van risico's. Een samenleving in armoede is meer bereid de risico's van de biotechnologie te nemen, als met gemodificeerde gewassen honger bestreden kan worden, terwijl een westerse wereld geobsedeerd is door voedselveiligheid, maar wel kernenergie op de koop van de welvaart wil accepteren of uiterst riskante sporten.

Wij beseffen dat nationale antwoorden op het fenomeen van de globale risicomaatschappij van beperkte betekenis zijn, maar voor analyse en bewustwording van en stimulans voor onze opstelling in Europees en multilateraal kader moeten wij hier beginnen. Uiteindelijk zal dan blijken dat incidentele reacties op rampen niet meer volstaan, maar dat sterke internationale instituties en bindende regelgeving nodig zijn. Het past ons niet in dit stadium met concrete voorstellen te komen, maar als de regering onze analyse deelt, dan zijn een voorlopig antwoord nu en een uitvoerige reactie in de komende begroting van Buitenlandse Zaken of in een beleidsnota noodzakelijk en urgent. Ik zie in de uitdaging van de internationale risicomaatschappij een geweldige nieuwe taak voor ons buitenlands beleid.

Twee strijdige bewegingen, de grote paradox, zo zeiden wij: aan de ene kant de noodzaak om het momentum van Europese uitbreiding te laten leiden tot verdieping, vernieuwing en vooral tot een discussie over de vraag wat wij met die Europese eenwording willen en hoe wij de institutionele agenda omzetten in een maatschappelijke en aan de andere kant de urgentie om de negatieve kanten en bedreigingen van de globalisering en technologische vooruitgang aan te pakken. Scheitert der Westen? Die vraag herhalen wij met Schäuble. Het antwoord van onze fractie naar het Nederlands buitenlands beleid zouden wij willen vinden in een vier- of vijftal uitgangspunten.

Op de eerste plaats noem ik de revitalisering van het internationale rechtssysteem met de daarbij behorende instituties. Het vastlopen van de bezetting van Irak kan ook een kans zijn. Het is niet populair, energie te steken in een instelling die op zoveel cruciale momenten machteloos bleek. Dat gaat van zelfs maar een begin maken van het implementeren van de resoluties rond de Israëlische bezetting tot Kosovo, tot Irak, tot onlangs helaas nog Cyprus. Alles op de schouders van de Amerikanen leggen, versimpelt overigens de zaak.

Cyprus zelf is een Europees voorbeeld. Het harde woord van de Franse president dat wat er ook werd aangenomen, hij nooit zou meewerken aan een gewapende actie tegen Saddam Hoessein is dat eveneens. Dat geldt ook voor de snelle conclusie van Blair om zonder voldoende Europese afstemming aan de aanval op Irak mee te doen. Het is vooral de onwil van de twee Europese vetobezitters om het hele systeem van vetomacht ter discussie te stellen en daarmee de stolling van de machtsverhoudingen van een halve eeuw geleden weer fluïde te maken. Wat vindt de Nederlandse regering van het programma van secretaris-generaal Annan tot hervorming en revitalisering? De VN zijn en blijven de voornaamste hoop van de wereld en zijn onmisbaar, zelfs zoals Sashi Tharoor zegt in Foreign Affairs voor de VS. Globalisering vraagt instituties, sterke instituties. Dat is ook het andere geluid van de Republikeinen, van andere Republikeinen zoals Henri Kissinger.

Nauw met de plaats en de kracht van de VN verbonden, is het vraagstuk van de rechtvaardige oorlog. Wij kunnen de ogen niet sluiten voor de noodzaak van een preventieve oorlog in extreme gevallen. Globalisering vraagt juist het voorkomen van nieuwe Rwanda's, genocide en ethnic cleansing. Wij sluiten niet uit dat er situaties zijn waarbij de volkerengemeenschap iets moet doen tegen dodelijke bedreiging vanuit schurkenstaten waartegen geen of moeilijk defensie is op te bouwen. Soms worden regionale conflicten systematisch op het grondgebeid van een ander aangewakkerd om een oorlog te provoceren. Bij de "Kosovo's" mag men niet passief blijven. Ik noem als elementen van een rechtvaardige oorlog uitputting van alle andere middelen, oorlog mag geen excessief middel zijn tegenover het te bereiken doel en non-combattanten mogen geen doel zijn van oorlogshandelingen. Rest nog die cruciale vraag van de legitimatie.

Over de VN hebben wij afspraken gemaakt. Sommigen die het argument nu gebruiken, waren wel voorstanders van een aanval op Servië vanwege Kosovo. Onze fractievoorzitter, de heer Werner, vroeg bij de algemene beschouwingen of los van complete aanleidingen, criteria zijn te formuleren voor wat in de ogen van de Nederlandse regering een preventieve oorlog kan rechtvaardigen.

De heer Van Thijn (PvdA):

Haalt u nu niet allerlei oorlogsbegrippen door elkaar? Was er in Kosovo geen sprake van een pre-emptive war?

De heer Van Gennip (CDA):

In Kosovo was zeker sprake van een pre-emptive war, maar zonder legitimatie van de VN.

De heer Van Thijn (PvdA):

Dat is waar. Wij vonden dat gerechtvaardigd gelet op de humanitaire situatie die daar alsmaar verder uit de hand liep. Het begrip preventieve oorlog, zoals nu is gehanteerd, is echt een noviteit in de na-oorlogse periode.

De heer Van Gennip (CDA):

Wij sluiten de noodzaak van een preventieve oorlog niet onder alle omstandigheden uit, omdat wij ons situaties kunnen voorstellen waarin wij in de verleiding komen om een preventieve oorlog te voeren. Daarover hebben wij een vraag gesteld aan de regering. Wij wachten nog op het antwoord. Naar onze mening is zo'n preventieve oorlog in beginsel alleen mogelijk als de VN sterk genoeg zijn om die te legitimeren. Daarbuiten kunnen zich ook nog bijzondere omstandigheden voordoen. Die vraag heeft onze fractievoorzitter tijdens de algemene beschouwingen nadrukkelijk gesteld. De minister-president heeft daarop geantwoord een notitie over dat vraagstuk op te stellen. Wij wachten daarop. Aan de hand van die notitie kunnen wij een nieuwe discussie voeren.

De heer Van Thijn (PvdA):

Ik kan uw redenering wel volgen zonder dat ik mij daar bij voorbaat bij aansluit. Ik maakte alleen bezwaar tegen het feit dat u Kosovo in de categorie preventieve oorlogen onderbracht.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik refereerde aan Kosovo als een oorlog die gevoerd werd zonder legitimatie van de Veiligheidsraad. Dat was voor mij het centrale punt. Wil de minister van Buitenlandse Zaken op dit moment al op dit thema ingaan?

Dan dé frustratie van zovelen, die gehoopt hadden dat die combinatie van de consensus van grotere en kleinere internationale conferenties in de jaren negentig, de groeiende internationale civil society met haar beïnvloeding van de wereldopinie én de beloftes van wereldleiders tot die echt noodzakelijke doorbraken zouden leiden op de verschillende gebieden waar de globalisering actie eist, van ecologie tot mijnenruiming, de bescherming van het kind en vrouwenrechten. In dezelfde tien jaren waarin de vrijheid in Europa en de democratie in het zuiden zegevierden, zagen wij helaas juist een groeiende blokkade van inhoudelijke beleidsvoornemens op wereldniveau. Om die paralyse te helen, moet Europa allereerst één stem laten horen naar dat multilaterale systeem toe. Wij hebben de indruk dat de discussie over VN-hervorming en de afstemming over onze inhoudelijke standpunten op multilateraal niveau te weinig aandacht krijgt, daar waar het nog niet verplichte beleidsterreinen betreft. Daarnaast zal Europa nieuwe bondgenootschappen moeten ontwikkelen. Wij denken dat een intensivering van de samenwerking met Latijns Amerika met een al behoorlijke multilaterale traditie juist tot die beoogde versterking kan leiden.

Verder is na 1990/91 ons beleid ten aanzien van de Russische Federatie nogal reactief geweest. Daar was ook veel aanleiding toe, maar de voorspelbaarheid neemt toe en het financiële herstel van deze grote energieleverancier is spectaculair. Dat krijgt zeker ook zijn politieke vertaling. Deelt de minister onze mening dat de tijd rijp is voor een intensivering van ons beleid ten aanzien van Rusland, bilateraal en in Europees verband? Ooit hadden we het plan-Lubbers om de energievoorziening van de Sovjet-Unie te binden aan de behoeften en de economieën van West-Europa, tot ons beider voordeel. Een constructieve relatie met het nieuwe zelfbewuste Rusland is nu van groot belang, ook om eventueel negatieve terugvallen en opstellingen te voorkomen. Misschien is ook op dit punt een nieuw veelomvattend design nodig voor de benadering van deze zich weer oprichtende reus.

Een heel ander aspect van onze pogingen tot versterking van een globale structuur van veiligheid, recht, duurzaamheid en participatie kan ook gevonden worden in een actieve betrokkenheid om de voorwaarden te scheppen om de wereldgodsdiensten hun rol van verzoening en dialoog te laten vervullen, ook met het oog op de vorming van een door pluriformiteit geschraagd Weltethos. De scheiding van kerk en Staat vraagt niet dat we contacten met godsdiensten, kerken en levensbeschouwelijke instellingen mijden, evenmin als met de civil society.

Dan de relatie met de VS, waarop de heer Van Thijn uitvoerig is ingegaan. Wij gaan het nummer "Allemachtig Amerika" van de CDV niet overdoen, maar eerder dan gedacht lijkt de hoofdlijn van de in de zomer van vorig jaar gecomponeerde artikelen werkelijkheid te worden. De rode draad is dat de VS tegenover instabiliteit, bedreigingen en vijandigheid van grote delen van de rest van de wereld veel minder machtig zijn dan zij zelf een jaar geleden nog dachten. Europa moet ervoor zorgen dat het, wanneer het besef daar van de noodzaak van bondgenootschappen doordringt, misschien zelfs van de noodzaak van multilateralisme – laten wij dat hopen – voldoende communicaties en verbindingen overeind heeft gehouden: ervoor zorgen dat de VS de Atlantische alliantie als een halter kunnen zien om tot die andere, die global good governance te komen. Het CDA heeft met respect de inzet van de minister gevolgd om die lijn van communicatie te versterken; dat is iets anders dan slaafsheid. Wij horen graag van de minister een tussenbalans van zijn vele contacten met de VS, ook rond het voorzitterschap, in deze ook voor de VS verwarrende tijden. Daarbij denk ik met name aan de vraag welke perspectieven er zijn om zovele door de VS geblokkeerde internationale en volkenrechtelijke voorstellen weer los te trekken. Alleen door een realistische hervormingsagenda van zeker een decennium rond de VN te binden aan het vinden van nieuwe bondgenootschappen zal het mogelijk zijn om een nieuwe veiligheidsstructuur te scheppen, mondiaal, naar het voorbeeld van de overlappende bondgenootschappen die na afloop van de Napoleontische oorlogen in de negentiende eeuw zolang voor vrede hebben gezorgd.

Tot slot willen wij aan dit beleidsdebat een aantal kleinere noties toevoegen, allereerst over de opzet en tekst van de begroting. Mijn fractie wil de bewindslieden en hun voorganger complimenteren met deze vernieuwing, deze verheldering, deze versobering. Regelmatig heeft onze fractie in de afgelopen jaren haar zorg geuit over de effecten van allerhande hervormingen, zoals de afschaffing van de gezamenlijke opleiding en de vertaling van het terechte concept van integratie in een organisatorische zin, die ons inziens te weinig ruimte liet voor de opbouw van voldoende specialismen en engagementen. Er zijn, zoals de minister weet, in het verleden formules ontwikkeld die recht doen aan de ambitie van zijn medewerkers om een specialisatie op te bouwen, hun engagementen volledig tot hun recht te laten komen en die tezelfdertijd combineerbaar zijn met een bredere inzetbaarheid als de gehele carrière wordt bekeken. Buitenlandse Zaken is per slot van rekening een ministerie voor globalisering en europeanisering en is een van de grootste "spending departments". Dat te verenigen is een enorme uitdaging.

Wij hebben met instemming kennis genomen van de beslissing om op zeer hoog niveau de vestiging van het groeiend aantal internationale instellingen in ons land, met name het Strafhof, te coördineren. Wij hebben daarop in het verleden sterk aangedrongen. Daarentegen zien wij nog weinig verbetering rond onze zorg over de ondervertegenwoordiging van Nederlanders op middelbare en hogere functies bij de EU en bij sommige internationale instellingen. Wij feliciteren regering en departement met successen bij de recente benoemingen op het hoogste niveau.

Een ander punt van aandacht, primair van de Eerste en Tweede Kamer maar ook van de minister, dient de vraag te zijn hoe wij omgaan met de rol van parlementen en het proces van europeanisering en multilateralisering. De verschuiving van zoveel besluitvorming naar hogere nationale niveaus heeft ingrijpende consequenties voor de parlementaire betrokkenheid en controle. Dat moet tot een aantal voorzieningen en constructies leiden in het geheel van de nieuwe architectuur van internationale parlementaire samenwerking, in plaats van tot een zekere wildgroei van formele en informele contacten. Het EBEK-initiatief kan wellicht als model dienen voor andere aandachtsvelden. De Bondsdag heeft bijvoorbeeld een speciale commissie die zich met globaliseringsvragen bezighoudt om zo "the deparlementarisation of the decision making" tegen te gaan.

En dan nog een suggestie. Die eerste beweging, die van de bevrijding en heling van Europa die op 1 mei een zekere voltooiing heeft gekregen, mag niet de herinnering wegspoelen aan het leed, de vervolging, de miljoenen gedeporteerde, vermoorde, verjaagde slachtoffers van de communistische terreur gedurende vijftig tot zeventig jaren van de vorige eeuw. Dat mag niet gewoon weggestopt, vergeten worden en zand erover: die tragedies zijn ook markerende Europese geschiedenis. Onze fractie vraagt zich af of tijdens ons voorzitterschap niet een initiatief bevorderd kan worden om jaarlijks op eenzelfde moment in heel de nieuwe Unie, en misschien "wider", stil te staan bij die zo dramatische periode uit onze gezamenlijke geschiedenis. Ook de Raad van Europa heeft daar veel behartigenswaardigs over gezegd bij monde van onze collega Van der Linde. Het is jammer en opvallend overigens dat in ons land die toetreding zo weinig feestelijk is onderstreept.

Onze fractie heeft grote waardering voor de actieve inzet van deze regering voor Europese en internationale uitdagingen. Zij is blij dat met deskundigheid en daadkracht onze verschillende voorzitterschappen ingevuld worden. Zij is vooral verheugd dat na de ketelmuziek tegen de uitbreiding weer een vertrouwensbasis geschapen wordt, ook in de persoon van de nieuwe minister. Want samen met anderen zullen we in deze jaren het beslissende en ontkennende antwoord moeten geven op die alles beheer-sende vraag: "Scheitert der Westen?"

Ik ga over op een onderdeel dat meer specifiek op ontwikkelingssamenwerking is gericht. Ruim twee jaren is het geleden dat in dit huis beleidsmatig aandacht is besteed aan een van de grootste uitdagingen van onze tijd. Onze Kamer is niet zuinig als het gaat om het aan de orde te stellen van de positie van de zwakkeren, om inkomensplaatjes, om veiligstelling van basisvoorzieningen. Terecht. Maar het lot van anderhalf miljard medeburgers die van rond een dollar per dag moeten rondkomen en de nieuwe kloven die de wereld aan het verdelen zijn, met alle consequenties van dien, verdienen ook aandacht. Het gaat om aandacht vanwege het vraagstuk van armoede en honger, solidariteit dus met medemensen die niet onder onze sociale voorzieningen vallen. Bij velen groeit echter ook het besef dat in het tijdperk van globalisering de effecten van armoede, milieubelasting, uitsluiting of epidemieën meereizen naar onze rijke, ooit veilig geachte landen.

Aandacht van dit huis is ook nodig als bij deze kabinetsformatie wel besloten is dat het vraagstuk van de globale armoede en achterstelling op ministerieel niveau behartigd moet worden. Aandacht ook omdat sedert de laatste keer dat we over ontwikkelingshulp spraken, weer bijna 8 mld euro's ter beschikking zijn gesteld.

Het zijn twee jaren van de ruim veertig dat ons land een budget van enige omvang voor dit vraagstuk had. Het is ook veertig jaar na de oproepen van bijvoorbeeld de Wereldraad van Kerken, van de pauselijke encyclieken en van de VN-instellingen om armoede niet te zien als een nationaal maar als een mondiaal vraagstuk en bestrijding ervan niet als liefdadigheid te zien maar als een zaak van rechtvaardigheid.

Vier decennia later en na bijna 80 mld euro alleen al aan Nederlandse ontwikkelingshulp is er nog steeds grote armoede en zijn er meer armen dan ooit. Afrika met name staat symbool voor de persistentie van het verschijnsel van onderontwikkeling. Persistentie en ook mislukking? Het is curieus dat, als we het woord "Afrika" laten vallen, onmiddellijk associaties opkomen met mislukking, verspilling, perspectiefloosheid.

Veertig jaar geleden vielen andere woorden. "Azië" bijvoorbeeld. Daar werd door Nobelprijswinnaar Myrdal de hongerdood van honderden miljoenen mensen aangezegd. Daar zou Malthus zijn laat, maar onverbiddelijk gelijk krijgen. En ziet: Korea, Singapore, de Filippijnen, India, Sri Lanka, zelfs Bangla Desh zijn er bovenop gekomen of komen er bovenop. Door ontwikkelingshulp? Nee, niet alleen, vooral door eigen inspanning, maar tempo en kwaliteit van ontwikkeling zijn dikwijls sterk beïnvloed door buitenlandse hulp. Van de havens in India tot de gewassenverbetering in Vietnam, de economische planning van Singapore en de kwaliteitscontrole op de export van Sri Lanka: hulp was instrumenteel, Nederlandse hulp in dit geval. Dertig jaar geleden vielen de woorden "Latijns Amerika" en "onderdrukking" samen. Nu neemt Chili het voortouw in een wereldgemeenschap van nieuwe democratieën; kan Brazilië spectaculair economisch herstel combineren met een linkse president en is over heel het continent een netwerk van mensenrechtenorganisaties uitgespreid, waardoor verdwijningen en folteringen tot spectaculaire uitzonderingen zijn gaan behoren. Tenminste bij de terugkeer naar democratie in Chili of bij het robuuste netwerk van mensenrechtencommissies was wederom Nederlandse hulp instrumenteel.

Het noemen van Afrika heeft daarom ook zijn andere kant: namelijk het niet meer of veel minder (hoeven te) noemen van andere continenten. Anderhalf miljard mensen zijn in deze periode boven de armoedegrens uitgekomen, een nooit vertoond fenomeen van een combinatie van snelle bevolkingsgroei en ontworsteling aan honger en achterstand. Tezelfdertijd moet echter ook worden gesproken van verloren veldslagen tegen armoede in Afrika en nog wat andere plaatsen in de wereld.

Mijn fractie is verheugd over het nieuwe realisme dat de minister in haar beleidsnota's en in deze begroting ten toon spreidt. Dat zo dikwijls ook in het Nederlandse beleid miskende besef, dat zij het zijn die ontwikkeling maken, niet wij. Wij zijn wel hun partners en zij de onze. "Aan elkaar verplicht", over grenzen en generaties heen, zoals de belangrijkste beleidsnotitie heet en zegt. Continuïteit ook en wederzijdsheid, voorspelbaarheid. Wij van alles van hen vragen en dan niet onze beloning achterhouden. Zo dikwijls heeft mijn fractie die wederzijdsheid en die continuïteit bepleit, dat weerstand bieden tegen de verleiding van iedere nieuwe minister om de zaak radicaal om te gooien, ook op die onderdelen waar dat niet hoeft.

En het fenomeen samenwerking met staten en regeringen betekent niet dat alles daar in orde is – die ook wel eens door de Wereldbank gevoede illusie politiek – maar wel dat er duidelijk perspectief op verandering is; de besliste wil tot good governance, tot een cultuuromslag, tot verandering van wetten én praktijken, waardoor bijvoorbeeld investeren wel aantrekkelijk wordt. En de erkenning dat we er niet zijn om falende staten links te laten liggen, zeker hun bevolking niet; dat een bewust, internationaal beleid nodig is om afglijden te voorkomen, herstel te bevestigen. Die meermalen door onze fractie bepleite contra-strategie voor landen die volgens Nederlandse criteria een onvoldoende kregen. Wederkerigheid en een model van authentieke ontwikkeling dat aansluit bij de eigen sociale en economische potenties en keuzes van de betrokken landen. Sedert twintig jaren proberen we dat begrip "subsidiariteit" ook te vertalen naar het ontwikkelingsbeleid.

En dan die concentratie op landen en sectoren. Daar waren wij, eerlijk gezegd, nooit zo'n geweldige voorstander van. Wel hoofdaccenten, maar voldoende spreiding, zouden wij vanuit verstandig "beleggingsbeleid" zeggen, om aanwezig te zijn op plaatsen waar nieuwe kansen en uitdagingen liggen. Ons heeft het beheersargument nooit zo overtuigd, want met een goede kanaalkeuze is veel op te vangen. Toch geven we, ook op dit punt, de minister het voordeel van de twijfel, zeker ook nu gelukkig vele landen van onze lijst kunnen worden afgevoerd, omdat ze onze hulp niet meer nodig hebben.

Daarnaast constateren wij ook een vergrote belangstelling voor Europese samenwerking. Na minister Bukman is daar betrekkelijk weinig in geïnvesteerd. Het ticket naar New York en Washington, zeiden wij wel eens, was kennelijk goedkoper dan het treinkaartje naar Brussel. Maar niet onze preferenties zijn doorslaggevend, doch het harde feit dat de strijd tegen de armoede staat of valt met de vraag of Europa als belangrijkste economische macht ter wereld haar externe verantwoordelijkheid neemt bij de WTO en de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook een open en volwassen houding tegenover het bedrijfsleven heeft onze volle steun. Wij verwachten van het bedrijfsleven dan wel dat het begrip "partnerschap" ook van die kant wordt ingevuld en de nieuwe kansen ook leiden tot echte werkverschaffende investeringen, uitbreiding van de handel en versterking van een "pro-poor growth"-economie.

En dan het meest ambitieuze: de integratie van het ontwikkelingsbeleid in een totaal van buitenlands beleid: diplomatie, politieke druk waar nodig, veiligheidspolitiek, soms handel, markttoegang. Zeker, dat heeft onze enthousiaste steun, mits de doelstellingen van de verschillende beleidsonderdelen in hun integriteit intact blijven. Bedrijven zullen bijvoorbeeld hun winststreven niet opgeven; Ontwikkelingssamenwerking mag dat met haar armoededoelstelling evenmin doen. En ook mits de professionaliteit van degenen, die met de uitvoering van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid belast zijn, niet in het geding komt. Dat bij dit streven de instelling van het Stabiliteitsfonds het gat wordt gedicht tussen conflictbeheersing en wederopbouw is een adequaat antwoord op de ontwikkelingen wereldwijd na 1989.

En last but not least: het zich onvoorwaardelijk aan elkaar verplicht weten om de millenniumdoelstellingen te halen: de halvering van de armoede in tien jaar tijd. Daarom ook geen ruimte meer voor armoedebevorderend handelsbeleid van de rijke landen, of diefstal van grondstoffen, of – jazeker! – het verminderen van de hulpdoelstelling van 0,8%. "De tijd dringt", zegt de beleidsnotitie. Mijn fractie herhaalt dat, niet alleen omdat tien jaar zo kort is, maar ook omdat wij verwachten dat de druk op de budgetten van zeker de Europese landen in de komende jaren van vergrijzing en ontgroening alleen maar zal toenemen.

Afrika nu: Afrika als contramal van de successtory op zoveel andere plaatsen van het ontwikkelingsproces; Afrika als verzuchting - zal het ooit wat worden? In haar notitie "Sterke mensen, zwakke staten" geeft de minister precies de kern aan: Afrika is niet hopeloos, ondanks aids, oorlogen, corruptie, verduistering van hulpbronnen, patronagesystemen. Een nieuwe generatie leiders en ondernemers, nieuwe instituten ook, een nieuwe mentaliteit moeten verandering brengen. De sfeer die je proeft bijvoorbeeld in een land als Kenia, díe moet het gaan doen. En daar moeten wij bij aansluiten. De westerse wereld, die zo lang de Mobutu's gesteund heeft omdat ze het communisme buiten de deur zouden houden, heeft geen excuus meer – zo ze die al ooit gehad heeft; onze hulp heeft er in ieder geval niet aan meegedaan – om niet in te zetten op de nieuwe tekenen van hoop in Afrika zelf. Het Afrikabeleid in het bijzonder en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in het algemeen kan met deze benaderingen een nieuw realisme en een nieuw elan krijgen; kán.

Veertig jaar ontwikkelingssamenwerking betekent ook dat de stichtersgeneratie de fakkel moet overdragen. Postkoloniaal schuldgevoel, vertrouwdheid vanuit de missie- en zendingstraditie, het geloof in de mogelijkheden van extrapolatie van het sociaal-democratische planmodel, het willen tegenhouden van een communistische opmars: het is voorbij of het gaat snel voorbij. Er moeten nieuwe pylonen komen waaraan het draagvlak van de ontwikkelingssamenwerking wordt opgehangen. Broodnodige internationale solidariteit krijgt een nieuwe duiding in het tijdperk van de globalisering, nu het begrip "verre naaste" nauwelijks meer bestaat en een slachtoffer van honger of mensenrechtenschending, waar ook ter wereld, een gezicht en een naam heeft.

Maar diezelfde globalisering maakt ook nieuwe allianties mogelijk; wij willen de minister oproepen aan die allianties veel aandacht te besteden. Er is de alliantie met de milieubeweging: alleen al de internationale erkenning van het begrip "milieugebruiksruimte" houdt de noodzaak tot delen in. Er is de alliantie met de mensenrechtenbeweging: de les van de eerste helft van de vorige eeuw houdt in dat wie onverschillig blijft tegenover vervolging die hem niet direct raakt, morgen zelf het volgende slachtoffer zal worden; ook bij het ontzeggen van recht op ontwikkeling. Er is de alliantie met de vrouwenbeweging: emancipatie is voor en na het beste antwoord op de demografische problematiek en ter zake seksueel overdraagbare ziektes, maar, veel meer nog, emancipatie mobiliseert onmisbaar ontwikkelingspotentieel zoals de spaar- en kredietprogramma's.

Er zijn een drietal andere allianties, die in de komende periode naar onze mening speciale aandacht van de regering verdienen. Op de eerste plaats de verbinding met de veiligheidsuitdaging en de terrorismebestrijding. Een wereldorde waarbij driekwart geen echt belang heeft, zal nooit een veilige zijn. De fractieleider van de VVD aan de overkant heeft de minister-president bijzonder kwalijk genomen dat hij een verband legde tussen onveiligheid en armoede: de terroristenleiders zijn immers Saoedische en Egyptische miljonairskinderen. Maar donkere armoede en perspectiefloosheid vormen wel de ideale dekmantel en rekruteringsbodem voor daders van aanslagen en zelfmoordcommando's. Zolang miljoenen jonge mensen opstaan om te applaudisseren bij een kamikaze, zijn tientallen onder hen daartoe bereid. Die relatie wordt in toenemende mate gezien door de regering van de Verenigde Staten, hetgeen ook positief kan zijn. Het communisme werd ook bestreden door het Marshallplan, want het opende een ander perspectief voor Europa. Monterrey toonde ook ander gezicht van de Verenigde Staten, zoals het artikel van Steven Radelet in Foreign Affairs aantoont, en de hoogste vertegenwoordiger van de regering Bush ter zake ontwikkelingssamenwerking, Andrew Natsios, onderstreepte op 16 april in de Herald Tribune die herwaardering voor wat met een afschuwelijke term "soft power" wordt genoemd. Een van de twee belangrijkste architecten van het buitenlandbeleid van de regering Bush, S. Nye, onderstreepte recent eveneens het belang van soft power van Europa. Het is lang geleden dat wij uit Washington een dergelijk pleidooi hebben gehoord voor verhoging van de ontwikkelingsbijdrage.

In het Nederlandse beleid kan deze benadering misschien nog wat worden aangescherpt. De minister legt vooral de nadruk op vrede en veiligheid als een préconditie voor ontwikkeling. Dat is juist, maar het omgekeerde geldt ook: ontwikkeling, welvaart en vooral perspectief op verbetering zijn voorwaarden voor veiligheid. Wat dat betreft hebben wij in het Europese eenwordingsproces een prachtig referentiepunt. De Europese Economische Gemeenschap is niet begonnen vanwege de economie, maar vanuit het oogpunt van het aan elkaar klinken van naties in inkomen en hulpbronnen zodat voorkomen werd dat zij ooit nog oorlog konden voeren. Nu gaat het op wereldschaal om de integratie van de meerheid van de landen die zich nog buiten onze economische, financiële en ecologische structuren en handelsstructuren bevinden.

In dit verband is het hoogst ongerijmd om middelen die bestemd zijn om de armoede te halveren in de volgende tien jaar af te knijpen voor het financieren van militaire operaties. Daarmee zouden wij in de eigen voet schieten. Als het mogelijk is om een gat te dichten tussen vredeshandhaving en wederopbouw, dan moeten wij natuurlijk niet flauw doen. Ontwikkelingssamenwerking in het begin van deze eeuw moet ruimte bieden voor reïntegratie van gedemobiliseerde soldaten, voor een effectief douanesysteem, voor democratische controle op de strijdkrachten en voor begeleiding van kindsoldaten. De grens ligt voor mijn fractie echter bij institutionele steun aan strijdkrachten ginds én hier. Integratie van beleid werkt naar twee kanten: als ontwikkeling bijdraagt aan veiligheid is het voor de verantwoordelijken voor veiligheid belangrijk dat ontwikkeling een kans krijgt.

Perspectief op verandering en vooruitgang is ook de basis voor de verbinding met dat andere fenomeen: migratie. Ook hier geldt niet altijd die directe oorzakelijkheid. Het zijn vooral de rijkere ontwikkelingslanden, meer dan de allerarmste, waar de economische vluchtelingen en de migranten vandaan komen: de Aruba's en de Nigeria's. Niet de graad van armoede, maar het gebrek aan perspectief zet mensen in beweging, zoals perspectief in hun eigen land vele Spanjaarden, Portugezen en Grieken deed terugkeren uit Noord-Europa. Goed bestuur en integratie in het wereldhandelssysteem zijn de beste voorwaarden voor inzet voor de opbouw van het eigen land. De globalisering dwingt ons ook hier tot ander beleid dan alleen maar dwang. Het is een illusie om te denken dat goederen, diensten en kapitaal de wereld kunnen rondflitsen en dat mensen kunnen worden tegengehouden. In elk geval ligt in de relatie tussen asiel, migratie en ontwikkeling een agenda en een probleemstelling besloten waarover nog veel onbekend is en veel misverstanden bestaan. Ik noem wat onderwerpen. Is stimulering van terugkeer met een persoonlijke terugkeerpremie überhaupt wel zinvol? Welke nadelige gevolgen, zoals een aanzuigende werking, zijn daaraan verbonden? Hoe kunnen wij omgaan met remittances? Is een beleid van bewuste circular migration mogelijk en gewenst? Maken sommige demografische ontwikkelingen in Europa immigratie niet gewenst of zelfs noodzakelijk? Hoe kan migratie gereguleerd en beperkt worden? Hoe kan mensensmokkel effectief worden tegengegaan? Hoe kan opvang in de regio beter geregeld worden? Hoe kunnen opvangende landen beter gecompenseerd worden? Mijn fractie meent dat de regering over dit thema met een afgewogen en uitgebreid standpunt moet komen.

De derde alliantie betreft de relatie met de wereldgodsdiensten. De minister heeft het initiatief genomen voor een platform inzake kennis van de rol van religies met betrekking tot het ontwikkelingsproces. Tot onze teleurstelling werd dit initiatief door sommigen aan de overzijde met scepsis en zelfs vijandigheid ontvangen. Verrassend was daarbij de opstelling van de woordvoerster van GroenLinks, die een en ander maal onderstreepte dat zij een dergelijk initiatief volstrekt verwierp. De hele sfeer ademde dat religies alleen maar bronnen van kwaad zijn. Dat is curieus van de zijde van de partij van De Gaay Fortman, Harrewijn en zelfs Rosenmöller. Een partij die bij herdenkingen van bisschop Romero prominent aanwezig was, waarvan de leden de anti-apartheidsinzet van Desmond Tutu hoog schatten of de bevrijdingstheologie aanhingen. Een partij waarvan in de achterban zich velen zullen herinneren dat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking niet die vlucht zou hebben genomen zonder de aanvuring van kerken. Kennelijk is er bij GroenLinks iets veranderd sinds mevrouw Halsema liet weten, er absoluut niet op gesteld te zijn dat het Vaticaan haar standpunt over Irak deelde. Wij distantiëren ons van die visie en wij hopen dat ook GroenLinks dit doet. Distantie van een visie die zelfs het verwerven van kennis over goede én slechte invloeden van religies op het ontwikkelingsproces verwerpelijk vindt. Intussen is de UNESCO juist bezig met een programma om te stimuleren dat de waarden die in de grote wereldgodsdiensten belichaamd zijn, in dialoog met elkaar tot een substraat leiden waaraan een humane globalisering kan refereren.

Eén aspect van de vernieuwing van het beleid is nog niet aan de orde geweest: de vermaatschappelijking in de vorm van partnerschap met particuliere organisaties hier en de opbouw van de burgermaatschappij ginds. Ik moet mij daarbij helaas beperken tot het nieuwe instrument dat hier nog nooit aan de orde is geweest, dat van de thematische medefinanciering. Er is door de vorige minister al voor gekozen om naast de vier of vijf grote medefinancieringsorganisaties te kiezen voor de inschakeling van op thema's gespecialiseerde particuliere organisaties. Wij horen graag van de minister waarom zij dit beleid heeft voortgezet. Bij de VN-organisaties kiest zij er bijvoorbeeld voor om steun aan allerlei thematische instituten en subinstituten af te bouwen. Daarvoor kunnen goede redenen zijn, maar de minister zal zich toch ook het voordeel bewust zijn van brede medefinancieringsorganisaties die specifiek vraaggericht kunnen werken en flexibel kunnen inspelen op een grote variëteit aan initiatieven ginds. Daarnaast is het gevaar van groei van institutionele belangen ook hier niet denkbeeldig. Wij begrijpen de kritiek van de Tweede Kamer nadat allerlei buitenlandse organisaties de Nederlandse ruif plotseling ontdekt hadden. Er moet duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen tendering en subsidieverlening.

Helaas ontbreekt de tijd om meer over Europa te spreken en de zeer toe te juichen inzet om de toetredingslanden medeverantwoordelijk te maken voor de gezamenlijke OS-inspanning. Ook de plaats van ontwikkelingssamenwerking in de toekomstige grondwet en organisatie baart ons enige zorg. De nieuwe Europese minister voor Buitenlandse Zaken heeft macht en geen geld, en de Commissaris voor OS heeft geld en geen macht, zo vreest het EU-ngo-netwerk. Ook de coherentie, Cancun en het IOB-rapport over schuldverlichting kunnen eigenlijk niet onvermeld blijven. Wij kiezen echter nu voor twee andere aandachtspunten.

Het eerste punt is de positie van Latijns Amerika. Wij hebben begrip voor de beleidsinzet, al door minister-president Lubbers in 1990 uitgesproken, om ten minste 50% van de bilaterale hulp aan Afrika te besteden, maar de reductie op arme landen in Latijns Amerika is wel heel fors. In het licht van de succesvolle conferentie van de Eduardo Frei Stichting over de samenwerking met Latijns Amerika, dringt de vraag zich op waarom de door de minister voorgestane regionale samenwerkingsprogramma's niet openstaan voor Midden-Amerika. Dat zou een ander dieptepunt van persistente armoede en marginalisering kunnen worden of blijven.

Het tweede punt, dat ik deel met de heer Rabbinge, betreft de sectorconcentratie. Wij zijn eigenlijk een beetje verrast door het weglaten van landbouw, tuinbouw en voedselproductie. Nederland heeft op dat terrein veel te bieden, maar veel belangrijker is de visie op de toekomst. Voor Afrika zie ik werkgelegenheid op het platteland als een noodzakelijke remedie tegen te snelle urbanisatie; Afrika zal niet met industriële producten kunnen concurreren tegen China en India, maar zal wel producten als groente, bloemen, fruit en katoen kunnen afzetten op de Europese markt. Wat überhaupt nodig is, is voedsel voor de eigen bevolking. Zou de minister die weglating in heroverweging willen nemen?

Ontwikkelingssamenwerking is nodig. Meer dan ooit, zei Andrew Natsios. Meer dan ooit voor een wereld waarin vrijheid van nood en achterstelling centraal moet staan. Alleen een participatoire wereldorde met faire kansen is menswaardig, veilig en duurzaam; in die volgorde. Dan moet echter ook hier het draagvlak vernieuwd worden, ook door kwaliteit en elan. Deze bewindsvrouw heeft in tien maanden als staatssecretaris en in bijna een jaar als minister, bewezen in openheid, in evenwicht tussen continuïteit en vernieuwing en in dialoog met samenleving, uitvoerders en vooral partners, bewezen recht te doen aan de cruciale functie die ontwikkelingssamenwerking in deze jaren moet vervullen. Ontwikkelingssamenwerking, die in de woorden van de Utrechtse eredoctor Enrique Iglesias inderdaad ervoor staat om de harde realiteit van de splijtende globalisering om te vormen tot een humane "conviventia". Onze fractie wenst de minister bij die inzet alle succes en zegen toe, en wij wachten met meer dan gewone belangstelling ook haar antwoorden af.

De heer Pormes (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Van Gennip is een beetje boos op twee zeer gewaardeerde collega's van mij aan de overzijde. Misschien kunnen wij een soort uitruil overeenkomen. Ik zal bezien wat ik eraan kan doen om hen te overtuigen, als de heer Van Gennip bereid is meer te luisteren naar het standpunt over Irak van twee prominente CDA'ers, te weten de heren Andriessen en Van den Broek.

Ik wil eerst de minister feliciteren. De heer Van Thijn begon zijn bijdrage met felicitaties aan het adres van de heer Bot, maar ik feliciteer mevrouw Van Ardenne met de eerste plaats op de ranglijst van het Center for Global Development voor de ontwikkelingsvriendelijkheid van het beleid van rijke landen ten opzichte van arme landen. Deze ranglijst is vorige week verschenen in het Amerikaanse blad Foreign Policy.

Ik begin mijn bijdrage met buitenlandse zaken. Ter wille van de tijd zal ik mij beperken tot het conflict in het Midden-Oosten, Afghanistan en Irak.

Voorzitter. Zelfmoordaanslagen, vergeldingsacties, terreur, executies, het geweld in de Palestijnse gebieden escaleert. Het wordt steeds erger. Zonder enige schaamte worden woningen vernietigd. Burgers, vrouwen en kinderen worden bestookt met raketten. Gevechtshelikopters beschieten een vreedzame rouwmars. In Rafah zijn meer dan 40 Palestijnen gedood, en honderden gewond door Apachehelikopters en tanks, die in het wilde weg het vuur openden op woonwijken. Het slopen van honderden huizen maakte meer dan 1100 mensen dakloos. Vreedzame demonstranten zijn vermoord met tankgeschut.

Ondanks een veroordeling door de VN-veiligheidsraad en de algemene internationale woede om Israëlische acties, gaat Israël door met zijn verwoestende acties. Waarom accepteren wij dit? Kan de minister ons uitleggen waarom Nederland accepteert dat een bevriende natie, want zo noemen wij Israël, tot zulke misdaden in staat is? Wat heeft een bevriende natie als Nederland gedaan om Israël tot de orde te roepen?

Elf jaar na de ondertekening van de Osloakkoorden lijkt vrede verder weg dan ooit. Toch blijven miljoenen mensen in Israël en Palestina geloven in vrede en veiligheid. Neem de verklaring van 153 prominente Israëlische academici: Urgent Appeal for International Involvement, met als motto: Save Palestine and Israel. Deze verklaring is nog geen jaar geleden uitgebracht. Zij beschouwen de "road map" als een de facto uitgangspunt, gedicteerd door de heersende politieke omstandigheden. Zij vrezen dat uitstel van het vredesproces zal leiden tot een voorzetting van de vernietiging van de Palestijnse infrastructuur en dat dit uiteindelijk kan resulteren in een moedwillige verdrijving van Palestijnen door Israël. Al geruime tijd wordt in Israël publiekelijk gesproken over een vorm van transfer van Palestijnen naar de buurlanden. Deze 153 Israëlische academici van naam hebben zich gewend tot de wereldleiders en tot de internationale gemeenschap met het dringende verzoek tussenbeide te komen. Is de minister hiertoe bereid? Deelt hij de angst van deze 153 academici? De fractie van GroenLinks steunt het Israëlisch-Palestijnse vredesplan van een half jaar geleden, overeengekomen in Genève. De auteurs van "Genève" hebben overeenstemming bereikt over zaken als de status van Jeruzalem, de ontruiming van nederzettingen en de terugkeer van Palestijnse vluchtelingen. Daarop zijn vele vredesinitiatieven tot nu toe gestrand. na maanden van geweld en cynisme over de routekaart voor vrede is dit een bemoedigend teken. Uit onderzoek blijkt dat ook burgers van Israël ervoor open staan. Ook is er veel internationale steun, zoals van de minister van Staat, de heer Kok, en met hem van meer dan vijftig voormalige staatshoofden. Ik heb ook begrepen dat er steun is van minister Bot. Een belangrijke meerwaarde van dit plan is dat het zich heeft opgewerkt van de "grass roots" tot de hotshots van de internationale politiek. Nederland moet de Europese Unie aanspreken als speler in het kwartet dat toeziet op de naleving van de routekaart voor de vrede en moet maximaal gebruikmaken van de impuls die de initiatiefnemers hebben gecreëerd. Minister Bot vindt dit ook, maar hoe vertaalt hij dit nu feitelijk in zijn beleid?

De rol van de Verenigde Staten als aanjager van de routekaart is mistig. Zij zijn wederom bezig met het bedenken van eigen oplossingen zonder de actoren van de routekaart te consulteren. Waarom? Heeft dit te maken met de herverkiezing van Bush of heeft het te maken met het joodse electoraat? Willen ze dat sussen? Het is een veel geopperde misvatting, een mythe die groepen graag in stand houden. De feiten zijn anders: 81% van de Amerikaanse joden stemde bij de recente verkiezingen op Al Gore. Bush heeft eerder te duchten van zijn eigen rechterflank als hij niet aardig is voor Israël en – "erger" nog – té aardig lijkt te zijn voor Arafat. Voor de Amerikaanse neoconservatieven is de vijand sinds 11 september het internationale terrorisme, inclusief Arafat. Het christenfundamentalisme lijkt de agenda te bepalen. Nederland en Europa kunnen niet langer toekijken en zich gedragen als schoothondje van de Verenigde Staten. Veel tijd is er niet meer over, want de situatie in de bezette Palestijnse gebieden wordt nijpender. Liquidaties, invallen in vluchtelingenkampen en steden zijn aan de orde van de dag. De bezetter verwoest en bombardeert huizen. Dorpen en steden worden hoe langer, hoe meer van de buitenwereld en van elkaar afgesneden. De beschamende "gettoïsering" van de Palestijnse gebieden gaat gepaard met een extreem hoge werkloosheid, met het ontbreken van elementaire medische en hygiënische voorzieningen en algehele ondervoeding.

Ook de Israëlische bevolking begint de pijn te voelen. De onevenredig grote investeringen in het nederzettingengebied en in het militaire apparaat hebben een ernstige economische recessie en een hoge werkloosheid veroorzaakt. Een derde van de Israëlische bevolking leeft zelfs beneden het bestaansminimum.

Israël is hard op weg om een nieuwe vorm van Apartheid te creëren. De veel besproken muur, de scheidingsbarrière die ervoor zorgt dat duizenden hectaren Palestijns land de facto worden geannexeerd door Israël, moet ongeveer zeshonderd kilometer lang en 8 meter hoog worden. Zij is voorzien van bewapende wachttorens, elektronische hekken, greppels, camera's, sensoren en patrouilles. Honderdduizenden Palestijnen worden gescheiden van hun werkplek en van basisvoorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs. Land wordt hen ontstolen. Niemand zal het recht van Israël ontzeggen om zich te verdedigen tegen terreur. Waarom wordt er alleen niet gekozen voor effectievere middelen, voor alternatieven die deskundigen hebben aangereikt en die op veel draagvlak kunnen rekenen? Zo kan het functioneren van de checkpoints langs de groene lijn tussen de Westelijke Jordaanoever en Israël worden verbeterd. Ook kan een VN-macht langs de groene lijn worden geplaatst. Gelet op de gekozen route, de achterliggende motieven, de geconstateerde nalatigheid, de veroorzaakte schade en de schendingen van de mensenrechten is de bouw van de barrière geen legitieme veiligheidsmaatregel, maar een illegale maatregel, gericht op de annexatie van Palestijns land.

Wij staan niet alleen in onze kritiek. Ook de VN-rapporteur John Dugard concludeert terecht dat het illegale handelingen zijn. Met de bouw van de barrière consolideert Israël de bezetting van meer dan 50% van de bezette gebieden. 90% van de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden blijft op het verbrokkelde, resterende deel achter. De nederzettingen en Israëls controle over de Westelijke Jordaanoever krijgen een permanent karakter. Een tweestatenoplossing met een onafhankelijke en levensvatbare Palestijnse staat wordt praktisch onmogelijk. De internationale gemeenschap staat erbij en kijkt ernaar.

De fractie van GroenLinks dringt aan op actie en beleid. Ook minister Bot wenst een veel prominentere rol van de Europese Unie. Humanitaire hulp aan bezette gebieden moet worden vermeerderd. De "civil society" en de vredesbeweging moeten worden versterkt. Dit kan geschieden door samen met ontwikkelingsorganisaties te werken aan een gemeenschappelijk actieplan. De fractie van GroenLinks wil de mogelijkheid tot het opleggen van economische sancties en tot het opschorten van culturele verdragen met Israël onderzoeken. Daarbij dient de hulp aan de Palestijnse Autoriteit te worden betrokken. Er moet dus pressie worden uitgeoefend op beide partijen, proportioneel. Op deze wijze moeten wij trachten om druk uit te oefenen op de partijen om ze weer om de onderhandelingstafel te krijgen.

Europa is voor Israël een belangrijke exportpartner, want Europa importeert jaarlijks voor zo'n 10 mld euro aan Israëlische producten. Door het associatieakkoord, een handelsovereenkomst tussen Europa en Israël, heft de douane van de EU-landen geen importbelasting op Israëlische producten, variërend van wijn en waterkoelers tot chips en verse kruiden. Een voorbeeld van een geslaagde maatregel is dat producten uit de illegale nederzettingen in bezette gebieden niet meer als "Israëlische producten" op de Europese markt mogen worden gebracht.

De fractie van GroenLinks wil via economische druk duidelijk maken dat zij de illegale nederzettingen in bezet gebied afkeurt. Die principiële houding is noodzakelijk om Israël ook echt werk te laten maken van terugtrekking uit de bezette gebieden. Dat economische druk kan werken blijkt uit een voorbeeld van de Duitse douane. Deze oordeelde dat het associatieakkoord niet van toepassing was op handzame waterkoelers, waardoor de exporteur de aantrekkelijke importkorting voortaan misloopt. Misschien moeten wij ook denken aan andere slimme maatregelen: vervolging van oud-bewindslieden in Israël die zich schuldig hebben gemaakt aan die schendingen, en ook van militairen. Misschien moeten wij ons visumbeleid daarop aanpassen. Graag een uitgebreide reactie op dit onderdeel, betreffende het conflict Israël-Palestina. Misschien kunnen de bewindslieden ook zelf komen met heel concrete maatregelen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Tien minuten geleden kondigde de woordvoerder van de fractie van GroenLinks aan dat hij het Midden-Oosten aan de orde zou stellen. Daarna volgde er een volstrekt kritiekloze solidarisering met de Palestijnse Autoriteit. Hoe kan de heer Pormes dat rechtvaardigen?

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik begrijp het. Ik heb het woord "Palestijnse Autoriteit" één keer genoemd...

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Of "Palestijnse zaak", als dat iets gemakkelijker is.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik ben opgekomen niet alleen voor de Palestijnen, maar ook voor de Israëliërs...

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat is mij volstrekt ontgaan.

De heer Pormes (GroenLinks):

Volgens mij komt dat hierdoor. Als wij ons keren tegen het beleid van Sharon, betekent dit niet dat wij ons keren tegen het Israëlische volk. Dat onderscheid maken wij; wellicht maakt u dit onderscheid niet, maar dat geeft niet. Ik hoor graag uw bijdrage, als u aan de beurt bent.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Zijn er nu werkelijk geen daden waar Yasser Arafat een politieke aansprakelijkheid voor draagt en die hier genoemd zouden kunnen worden in termen van verwijtbaarheid? Ik heb er niet één gehoord.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik heb een hele rij genoemd. Ik heb gesproken over terreur; ik heb het gehad over zelfmoordaanslagen. Alle geweld verdient niet alleen veroordeling maar ook een volstrekte afwijzing: alle vormen geweld. Kijk, je kunt ook selectief luisteren, maar het is wel iets waar ik mijn inbreng mee ben begonnen.

Mevrouw de voorzitter. Een volgend punt betreft Afghanistan. De fractie van GroenLinks maakt zich eveneens ernstig zorgen over de situatie aldaar. De heer Van Gennip heeft ook over Afghanistan gesproken maar wat hij daarbij vergat, is dat wij als internationale gemeenschap de Afghanen vrede, veiligheid en stabiliteit hebben beloofd. Mijn vraag is: waarom komen wij deze afspraken niet na? Waarom resulteren al die internationale inspanningen niet in het gewenste resultaat? Wat is er nog nodig aan maatregelen en inspanningen om onze beloftes na te kunnen komen?

De hoofdstad Kabul is een eiland van relatieve rust, maar verder is het land in de greep van lokale krijgsheren en roofbendes. De bevolking kan niet veilig over straat; zij wordt bedreigd, beroofd of afgeperst. Er wordt van alles beloofd en ondertussen verslechtert de veiligheidssituatie in Afghanistan en trekken sommige hulporganisaties zich terug.

Er zijn twee operaties gaande in Afghanistan: een vredesoperatie onder VN-vlag en de operatie Enduring Freedom onder Amerikaanse vlag. De eerste is bedoeld om de veiligheid van Afghanistan te bevorderen, waardoor hulpverlenende instanties hun werk kunnen doen. De laatste is gericht op terrorismebestrijding en dat gaat gepaard met schendingen van mensenrechten. Ik wil van de minister weten hoe hij zich opstelt, als wij telkenmale weer worden geconfronteerd met het inhumane optreden van de Amerikaanse strijdkrachten en als er weer per ongeluk onschuldigen worden bestookt met raketten en granaten.

De behandeling van gevangenen door de VS en door met de VS bevriende krijgsheren is in strijd met het internationale recht. Human Right Watch is hier helder over. Het zijn geen incidenten meer; het gaat om structurele patronen die wij ook in Irak zijn tegengekomen. Welke diplomatieke en politieke actie gaat de minister hiertegen ondernemen? Kan hij ons verrassen met nieuwe maatregelen en acties, opdat wij onze beloftes kunnen waarmaken?

De heer Van Gennip (CDA):

De heer Pormes verwijt de heer Van Middelkoop selectief te luisteren. Ik moet toch vrezen dat deze kwaal ook anderen treft. Als hij mij goed beluisterd had, had hij kunnen horen dat ik heb gezegd dat het een buitengewoon grote ambitie is om een land dat nooit een natie is geweest als zodanig om te vormen. Ik heb ook het dilemma geschetst en gezegd dat er naar mijn gevoel op dit moment geen ander alternatief is dan door middel van een versterkte Europese samenwerking de decentralisatie in combinatie met het centrale gezag te bevorderen.

De heer Pormes (GroenLinks):

Dat is heel goedkoop, mijnheer Van Gennip. U kunt dat niet alleen afdoen met de opmerking dat er sprake is van een dilemma. Natuurlijk moeten er allerlei dingen worden gedaan. Ik vind dat u concrete maatregelen en inspanningsacties moet noemen om die beloftes waar te maken. Wij hebben die beloftes gedaan. Dat is heel ambitieus geweest, maar dan moeten wij er ook voor gaan!

De heer Van Gennip (CDA):

Wij spreken hier met de Nederlandse regering. Ik dacht dat Nederland een van grote donoren van Afghanistan is die dat andere aspect heel sterk invult. Legt u uw oor maar eens te luisteren in de rest van Europa, dan hoort u hoeveel waardering de Nederlandse inzet krijgt.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik hoor dat graag van de minister.

Mevrouw de voorzitter. Op 9 april 2003, de dag dat Saddams standbeeld in Bagdad omver werd getrokken, werd Chalabi door de VS Irak ingevlogen om zijn politieke machtsbasis in het land op te snorren. Maar al snel bleek dat Chalabi en zijn dissidentengroep Iraaks Nationaal Congres (INC) weinig steun genoot onder de Irakese bevolking, ondanks de miljoenen die hen ten deel vielen. Integendeel, de Irakezen wantrouwden de dissident die het grootste deel van zijn leven in het buitenland woonde. Met de inval in zijn woning lijkt Ahmed Chalabi's rol van kroonprins van de VS definitief te zijn uitgespeeld. Daarmee wordt ook het faillissement van de Amerikaanse buitenlandse politiek in Irak gemarkeerd. Oud-minister van defensie Bram Stemerdink zei het onlangs vrij concreet en treffend: Besluiten over verlenging van onze troepen in Irak, gaat eigenlijk over de vraag of wij het eens zijn met het buitenlandbeleid van de VS of niet. Instemming met dat beleid betekent verlenging.

De VS koersen op unilateralisme en militair machtsvertoon. Als enige militaire supermacht menen zij te beschikken over militaire middelen om zonder veel risico's de rest van de wereld ondergeschikt te maken aan de eigen belangen. De kwestie rond de "immuniteitsresolutie" inzake het Internationaal Strafhof (ICC) is hiervan een voorbeeld. De Verenigde Staten dreigen hun militairen terug te trekken uit alle VN-vredesmissies als Amerikaanse deelnemers niet worden gevrijwaard van strafvervolging door het ICC. Ik heb graag een reactie van de minister op dit dreigement.

Deze nieuwe politiek, de Pax Americana, heeft geresulteerd in oorlogen in Afghanistan en Irak, militair optreden op de Filippijnen en een diplomatieke confrontatie met Frankrijk, Duitsland, Rusland en Turkije. Niet het bevorderen van de internationale veiligheid en rechtsorde staat daarbij centraal, maar een wereldomvattend beleid van bestrijding van terrorisme. Binnen deze visie past de doctrine van de pre-emptive intervention. Nederland wordt hierin meegezogen. Wij zitten tot over de enkels in de modder. Het belangrijkste experiment van de Pax Americana is uitgelopen op een groot debacle. De redenen om de oorlog te beginnen zijn ondeugdelijk gebleken. De pacificatie van Irak is volstrekt vastgelopen. De stemming onder een grote meerderheid van de bevolking is anti-Amerikaans, antiwesters. Terrorisme is eerder toegenomen dan afgenomen. De praktijken bij het afdwingen van de vrede en veiligheid blijken haaks te staan op de intenties. De VS kunnen niet langer volhouden dat het om incidenten gaat. Van stabiliteit is geen sprake, van veiligheid evenmin. De humanitaire situatie is slechter geworden. De helft van de Irakese bevolking is onder de 18 jaar. Steeds vaker worden kinderen slachtoffer van het oplaaiende geweld. Unicef maak melding van meer dan 100 dodelijke slachtoffers in Fallujah. Scholen zijn gesloten en als ze al open zijn, houden de ouders terecht hun kinderen thuis. Zelfs humanitaire hulp voor kinderen komt niet op plaats van bestemming aan. En daar was het toch allemaal om begonnen. Het maakt ook deel uit van resolutie 1441. Bush wordt wanhopig, niet vanwege het debacle, maar vanwege de groeiende impopulariteit bij de kiezer. Steun in de VS voor Bush is gedaald tot een historisch dieptepunt. De ontwerpresolutie is hiervan het voorbeeld. Die oogt aardig voor de publieke opinie: een grotere rol voor de VN, zegt Bush, maar niet de leidende rol; soevereiniteitsoverdracht maar geen volledige zeggenschap.

En wat is de positie van het kabinet-Balkenende? Alhoewel het formeel nog geen besluit heeft genomen, zal het de Kamer voorstellen in Irak te blijven. Op grond van zijn rol als schoothond zal dit geen verrassend besluit zijn.

Kwalijk is dat het een voortgezet verblijf als een doodgewone politieke kwestie ziet. Het wordt koppen tellen. Het standpunt van de oppositie doet er niet toe. Het streven naar een breed gedragen parlementair draagvlak is niet relevant. Deelname aan een bezettingsmacht is echter geen besluit dat je bij meerderheid, maar eerder op basis van consensus neemt. Dit is geen regel noch wettelijk vereist, maar een kwestie van behoorlijk democratisch bestuur, van ethiek, van fatsoen. Of, zoals vorige week in de Groene Amsterdammer werd geformuleerd: "De aanwezigheid van ruim duizend Nederlanders in de oorlog die geen oorlog mag heten, dreigt een kwestie te worden van de platste partijpolitiek en ordinaire algebra: 150:2+1=76."

Wat moet Nederland dan wel doen? Nederland moet voorwaarden stellen: soevereiniteitsoverdracht, met de nadruk op soeverein, een interim-regering mede op basis van aantoonbaar draagvlak. Er moet een ondubbelzinnige resolutie komen en helder omschreven politieke en militaire doelen. Verder noem ik: verblijf troepen op verzoek van Irak en vasthouden aan de verkiezingen begin 2005, proportionele deelname van Arabische en islamitische staten aan de vredesmacht, schendingen van mensenrechten voor het Internationale Strafhof brengen en gevangenen onder VN-controle laten komen. Er moet de keiharde garantie zijn dat humanitaire hulp aankomt. Waar zijn wij zo bang voor? Dat wij niet willen weten waarom en op grond van welke informatie wij hebben besloten om deel te nemen aan deze illegale oorlog.

Tot slot: ik sluit mij aan bij de oproep van de heer Van Thijn om een adequaat antwoord te vinden en te geven op de nieuwe geopolitieke realiteit van vandaag. Daarbij moet het kabinet verder kijken dan het doet op basis van de huidige transatlantische relatie.

Mevrouw de voorzitter. Ik vervolg mijn betoog met opmerkingen over ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking staat weer in de publieke belangstelling. Dat is een verdienste van deze minister. Na vier jaar een bevlogen technocrate aan het stuur te hebben gehad, wordt weer een inhoudelijk debat gevoerd over de effectiviteit van de hulp, het draagvlak, de invloed van de globalisering op de hulp, de conflicten in de wereld, de exportkredieten als financierder van de wapenhulp, de coherentie van beleid etc.

"Ontwikkelingssamenwerking is mislukt," is aan de overzijde geroepen. Dat is kortzichtig en behoorlijk ongenuanceerd. Er is veel succes geboekt in de strijd tegen het analfabetisme. Dat is zo'n beetje gehalveerd. Mensen in het zuiden worden gemiddeld ouder en er is dus een toename van de levensverwachting. Materieel kunnen wij spreken van vermindering van de armoede en dat tegen de achtergrond van decennialang gevoerde oorlogen tussen landen en binnen landen en de strijd tegen aids. Deze ziekte heeft desastreuze gevolgen voor de productieve bevolking en dreigt alle vooruitgang die er is in één klap teniet te doen.

Ook Paul Hoebink levert kritiek op deze kortzichtigheid. "Al zo'n tien jaar klinken in Nederland pleidooien om de ontwikkelingshulp sterk te verminderen of zelfs stop te zetten. Al deze pleidooien hebben een aantal zaken gemeen: ze geven een eenzijdig beeld van de ontwikkelingshulp; ze simplificeren enerzijds de wegen waarlangs landen economische groei bewerkstelligen en anderzijds de achtergronden van de situatie in Afrika; en tenslotte blijkt kennis van de uitgebreide literatuur over de effectiviteit van ontwikkelingshulp gering. De complexiteit van de ontwikkelingssamenwerking blijkt al uit het feit dat donorlanden allemaal hun eigen historie en belangen in hun Ontwikkelingshulp meenemen. Ontwikkelingshulp werd en wordt niet in de eerste plaats gegeven, omdat we Áfrika willen ontwikkelen." Ontwikkelingssamenwerking is en was een instrument van het buitenlandbeleid. Feit is dat Afrika slachtoffer is van de Koude Oorlog. Hulp aan vele landen in Afrika is dan ook niet bedoeld voor ontwikkeling, maar ter versterking van strategische posities op het continent. Afrika is een dumping-place van wapens, militair materieel en legerbases geworden. Hierdoor zijn sociale en fysieke infrastructuren verwaarloosd en investeringen in onderwijs, goed en democratisch bestuur genegeerd. Dictaturen, uitbuiting en onderdrukking zijn uit dit beleid mede voortgekomen en nu andere tijden zijn aangebroken en meer ruimte ontstaat om te investeren in het maatschappelijk middenveld, moeten de landen alle zeilen bijzetten in de strijd tegen aids.

Ontwikkelingssamenwerking kan beter. Het kan effectiever. Het moet kritisch tegemoet worden getreden. Zo moet voorkomen worden dat wij alles maar over een kam scheren. Landen in het zuiden zijn divers. De armoede verschilt, de perspectieven verschillen ook. Er is onder de landen een kopgroep, een peloton en een bus. Het proces gaat hortend en stotend met tegenstellingen op economisch, sociaal, politiek, cultureel en etnisch gebied, wat nogal eens uitmondt in geweld. Daarin verschilt de ontwikkeling van de Derde Wereld nauwelijks van die van Europa en de Verenigde Staten in de afgelopen eeuwen. Ontwikkeling is een proces dat met conflicten gepaard gaat. Hulp kan dat proces op zijn minst en op zijn best een bepaalde kant op sturen, hopelijk ten goede, maar als het slecht uitpakt evenzeer ten kwade. Daar moeten wij ons van bewust zijn. Centraal staat de vraag of wij erin slagen op maat gesneden hulp te bieden. Op grond van alle nota's kan ik dit nog niet stellen. Misschien kan de minister hierop ingaan.

Ik ben zo vrij een paar onderdelen uit het beleid van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking toe te lichten. De verwevenheid van Ontwikkelingssamenwerking met Defensie is zo'n onderdeel. De huidige minister Van Ardenne richt haar aandacht op veiligheid als voorwaarde voor ontwikkeling. Het nieuw opgerichte Stabiliteitsfonds moet middelen beschikbaar houden voor activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling in conflictgebieden. De Nederlandse regering is immers gebonden aan de criteria voor Official Development Assistance, ODA, die de westerse donoren hebben afgesproken. Het kabinet is echter van mening dat deze criteria moeten worden verruimd om rekening te houden met de samenhang tussen conflictbeheersing en ontwikkeling. Graag verneem ik van de minister de stand van zaken in deze discussie.

De samenwerking tussen Ontwikkelingssamenwerking en Defensie is de afgelopen jaren toegenomen. De inzet van Nederlandse militairen gaat niet alleen over oorlog voeren, maar ook over het bewaren van rust en orde na afloop van een conflict, over het voorkomen van nieuwe gevechten en binnen het concept van civiel-militaire coöperatie ook over wederopbouw. Hier raken de oorspronkelijke werkterreinen van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking elkaar en is het alleen maar logisch dat de kosten ook door beide worden gedragen. Dat gebeurt ook.

Maar om de details van de financiering van vredesoperaties gaat het in de huidige discussie niet. De lidstaten van de NAVO willen streven naar 2% van het BNP. Nederland haalt na de recente bezuinigingen slechts 1,5%. Daarmee zou Nederland zijn internationale positie schade kunnen toebrengen. Dus ontstaat de wenselijkheid om de militaire bijdrage op het internationale toneel af te wentelen op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking. Het moet in de discussie over de financiële verhouding tussen Defensie en Ontwikkelingssamenwerking gaan om het zo effectief mogelijk realiseren van beoogde beleidsdoelstellingen. Het financieren van corrupte overheden in ontwikkelingslanden bijvoorbeeld komt de effectiviteit en de reputatie van ontwikkelingssamenwerking niet ten goede. Ook op het terrein van de goede bedoelingen gaan dingen mis en moeten bestedingen worden heroverwogen. Ons land heeft een goede naam opgebouwd als donor. Een klein land met navenant minder middelen te besteden aan buitenlands beleid kan meer bereiken met ontwikkelingssamenwerking dan met vijftig kruisraketten in de opslag. Militaire middelen zijn nodig wanneer de zaken uit de hand lopen. Een land zoals Nederland moet inzetten op zijn sterke civiele kracht om te voorkomen dat het zover komt.

Globalisering is al eerder genoemd. Het is een onomkeerbaar proces. Voor de een is het een zegen, voor de ander een kwaal. Globalisering werkt ten dele. Het is goed voor landen die aansluiting weten te vinden met de marktontwikkeling. Terecht stelt de minister dat voor wie niet meekan, waar de structuur ontbreekt om zich aan te passen, de uitsluiting dreigt. Globalisering geeft landen niet meer de gelegenheid zich geleidelijk te ontwikkelen. Het tempo ligt hoog, concurrentie van de landen die al verder zijn is hard, voorsprong wordt beloond, achterstand is een extra handicap. Ontwikkelingssamenwerking heeft nog onvoldoende antwoord kunnen geven op deze stroomversnelling. GroenLinks is geïnteresseerd in de antwoorden van de minister. Daarbij gaat het mij niet om een opsomming van mogelijke oorzaken. In plaats daarvan vragen wij de minister om concrete handelingsperspectieven aan te reiken en oplossingen te bieden op welke wijze deze zullen worden ingezet.

Goed lokaal bestuur en mensenrechten hebben een centrale plaats in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zowel in bilateraal als multilateraal beleid en in de Europese Unie. Zonder goed bestuur bestaat er geen uitzicht op duurzame ontwikkeling. Om voortgang te bereiken op de armoedeagenda en bij het sectorbeleid zal daarom in alle partnerlanden meer werk worden gemaakt van de verbetering van goed bestuur. Het vormt als het ware de rode draad van het bilaterale beleid. Een groot deel van de mensen op het platteland is niet afhankelijk van een professioneel lokaal bestuur. Zij worden geleid door traditionele bestuurslagen. Zij spelen eveneens een voorname rol bij het versterken van het maatschappelijk middenveld, bij basisvoorzieningen en bij het opstellen en uitvoeren van nationale armoedestrategieën. Soms komt het voor dat zij cruciaal zijn bij het managen van conflicten. Een voorbeeld is Indonesië. Bij het managen van conflicten op de Molukken en Kalimantan hebben de inheemse gemeenschappen een belangrijke rol vervuld. In andere gebieden zijn zij juist weer een toonbeeld van conservatisme en houden zij veranderingen tegen. Van belang is dat de minister oog blijft houden voor deze informele andere bestuurslaag. Omvorming van deze inheemse bestuursstructuren zou een geweldige impact kunnen hebben op de democratie en goed bestuur. Is de minister bereid, dit aspect nader te onderzoeken? Is zij nu al bereid, bijvoorbeeld steun aan lokaal bestuur te verbreden naar deze inheemse bestuurslagen?

Ik kom te spreken over de rol van het bedrijfsleven. De minister heeft onlangs zes acties aangekondigd om de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij ondernemen in ontwikkelingslanden te vergroten. Ik zal ze niet allemaal noemen. Op een bijeenkomst van de rotary Rijswijk verdedigt de minister deze beleidskeuze. Citaat. Ontwikkelingssamenwerking vanuit de overheid en het bedrijfsleven zijn lange tijd een gescheiden wereld geweest. Eerlijkheidshalve moet ik wel daarbij zeggen dat de Nederlandse overheid zich lange tijd bepaald niet heeft opgedrongen aan het bedrijfsleven, maar de rol van het bedrijfsleven voornamelijk heeft genegeerd. Einde citaat.

Ik geloof niet dat dit een juist beeld is. Nederland gaf in de jaren zestig bilaterale hulp op aandringen van VNO/NCW, omdat de werkgeversorganisaties concurrentievervalsing zagen optreden op markten in ontwikkelingslanden. In 1978 concludeerde de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking De Koning, partijgenoot van de huidige minister dat het bedrijfsleven te lang buiten schot was gebleven. Evenals deze minister daagde hij vervolgens het bedrijfsleven uit, plannen in te dienen die moesten aansluiten bij de hulpbehoefte. Al na twee jaar moest De Koning de handdoek in de ring gooien.

In 1984 introduceerde toenmalig minister Schoo een nieuwe doelstelling. Onder de noemer vermaatschappelijking van ontwikkelingssamenwerking wilde Schoo vooral activiteiten stimuleren die ten goede kwamen van de Nederlandse economie en het bedrijfsleven: exportbevordering op kosten en ten koste van arme landen! Ondanks haar openlijke omhelzing van het bedrijfsleven is zij er niet in geslaagd, de kloof tussen ontwikkelingshulp en bedrijfsleven te verkleinen. Het tegendeel is eerder het geval. Waarom is deze minister ervan overtuigd dat het nu wel zal lukken? Waarop is deze keuze gestoeld? De omstandigheden zijn wezenlijk veranderd, vergeleken bij die in de jaren zeventig en tachtig, maar het wezen van het bedrijfsleven niet. Dat blijft primair gericht op het maken van winst. Daarvoor is het er.

Het draagvlak is van groot belang. De minister heeft bij een eerdere gelegenheid gewezen op de troonrede. De koningin begon haar rede niet voor niets met de wereld om ons heen. Zij zei dat wij zeer afhankelijk van de wereld zijn en ons niet alleen om Nederland kunnen bekommeren. Verder stelt het kabinet: een verkrampte reactie op globalisering is vaak lokalisme, afsluiting – in Nederland provincialisme genoemd – van de politiek, Europa en het wereldnieuws. Wij moeten voorkomen dat de door Zeeman en anderen bepleite herijking van burgerschap tot kleinburgerlijkheid gaat leiden, terwijl wereldburgerschap nodig is. Wij moeten verder kijken dan alleen maar ons land en deze tijd. Daarom moet ook binnen Ontwikkelingssamenwerking het roer om en is er een cultuuromslag nodig. Net als bij die andere terreinen van overheidsbeleid gaat het om meer dan bezuinigen. Het gaat er ook om Ontwikkelingssamenwerking weer terug te geven aan de burger. Einde citaat.

De minister zegt dit niet expliciet, maar mag ik uit deze woorden opmaken dat zij gemeenten en provincies oproept hun mondiale verantwoordelijkheid te nemen en lokale bestuurders, raads- en statenleden te vragen om te handelen als wereldburgers? Op welke wijze zouden zij kunnen bijdragen aan een belangrijk doelstelling, namelijk het versterken en verbreden van het maatschappelijk draagvlak voor duurzame armoedebestrijding?

De vergadering wordt van 16.47 uur tot 17.05 uur geschorst.

De voorzitter:

A word of welcome to the European Scrutiny Commission, that is visiting our parliament today.

De heer Dees (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De val van de muur in 1989, het einde van de Koude Oorlog en de ineenstorting van het communisme hebben vooralsnog niet die vrede en veiligheid gebracht die wij allen hadden gehoopt of verwacht. Natuurlijk kunnen wij de zegeningen van de verschillende ijzeren en fluwelen revoluties tellen. Het gevaar van directe, klassieke invasies waarop ons traditionele concept van zelfverdediging was gebaseerd, is geweken. De uitbreiding van de EU en de NAVO met voormalige vijanden en bezette gebieden uit het Pakt van Warschau vormt een historische doorbraak naar meer vrede, veiligheid en stabiliteit in ons deel van de wereld. Velen in Oost- en Midden-Europa, eerst moedige en karaktervolle mensen en daarna landen, hebben zich aangesloten bij onze idealen inzake mensenrechten, democratie en de rechtsstaat. Veilig is de wereld echter nog steeds niet geworden. Wij kennen de vele ernstige regionale conflicten en problemen in het Midden-Oosten, de Balkan, het Grote-Merengebied en andere delen van Afrika die dringend om oplossingen vragen. De oude bedreigingen van invasies zijn vervangen door de nieuwe bedreigingen, proliferaties. Dat zal ook het centrale thema van mijn speech zijn: de invasies zijn vervangen door de proliferaties. Daarbij gaat het om proliferaties van massavernietigingswapens, nucleair, chemisch en biologisch, van terrorisme, extreem en grootschalig, ideologisch gefundeerd en daardoor extra gevaarlijk, extra moeilijk te voorkomen en extra moeilijk te bestrijden, van terrorisme en massavernietigingswapens samen, van bioterrorisme en in dit verband ook van wereldwijde infectieziekten, door de secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, terecht en treffend aangeduid als de "diseases of mass destruction", zoals hiv/aids.

De heer Kox (SP):

Volgens mij moeten wij, als wij over buitenlandse politiek praten, vooral proberen om realistisch te blijven. Ik heb al vraagtekens gezet bij de door de heer Van Gennip vermoede aanstaande burgeroorlog in Irak. U zegt nu dat proliferaties van massavernietigingswapens ons op dit moment bezig moeten houden. Misschien is er het gevaar dat dat zal gaan gebeuren. Dat kun je je natuurlijk voorstellen, maar de werkelijkheid is tot op heden natuurlijk anders. Het is niet zo dat elk land zich op dit moment vol zet met massavernietigingswapens. De meeste massavernietigingswapens zijn geproduceerd in de Koude Oorlog en liggen in Rusland en in Amerika.

De heer Dees (VVD):

Ik sprak over het gehele spectrum van proliferaties, aan de ene kant de harde proliferaties – terrorisme, massavernietigingswapens, bioterrorisme – en aan de andere kant de proliferatie van infectieziekten. Ik zal straks de internationale documenten noemen waarin juist deze aspecten als de grote risico's voor de verdere toekomst worden aangegeven.

De heer Kox (SP):

Wij zijn het er dus over eens dat het risico's zijn en dat het niet gaat om iets wat op dit moment gebeurt. Vandaag staat in de krant dat het aantal terroristische aanslagen de afgelopen jaren sterk is afgenomen in plaats van toegenomen.

De heer Dees (VVD):

Ik was juist met mijn verhaal begonnen. De rest van mijn verhaal zal over dit onderwerp gaan.

De heer Kox (SP):

Het gaat, wat u betreft, dus om een risico en niet om een feitelijkheid.

De heer Dees (VVD):

Het gaat ook om feitelijkheden.

De heer Kox (SP):

Daarvan hoor ik dan graag een onderbouwing.

De heer Dees (VVD):

De feitelijkheden van New York en van Madrid; wij kennen er meerdere.

De heer Kox (SP):

Nee, u had het over massavernietigingswapens.

De heer Dees (VVD):

Nee, ik heb het over proliferatievraagstukken: terrorisme, massavernietigingswapens, infectieziekten; dat gehele complex. Al die onderwerpen komen wij ook buitengewoon prominent tegen op verschillende plekken in de memorie van toelichting van de begroting van Buitenlandse Zaken en in de verschillende hoofdstukken. Daar maak ik een soort parapluverhaal van.

De heer Kox (SP):

Ik ben benieuwd naar de feiten die u mij op dit punt gaat noemen, want daar zou onze buitenlandse politiek dan op gebaseerd moeten zijn.

De heer Dees (VVD):

Deze op zich zeer verschillende proliferaties hebben gemeenschappelijke kenmerken. Zij trekken zich niks aan van soevereiniteit en landsgrenzen. De risico's zijn vaak onvoorspelbaar, maar kunnen heel grootschalig in effect zijn. Oplossingen kunnen alleen maar gevonden worden door middel van een internationale politieke wil en robuust multilateralisme. Samenhangende benaderingen zijn nodig. Ik vind die ook terug in de memorie van toelichting, ook bij deze onderdelen, als gesproken wordt over het zogenoemde integrale veiligheidsbeleid en het integraal ontwikkelingsbeleid. Dat zijn belangrijke hoekstenen in dit kader.

Op een recente bijeenkomst van de Interparlementaire Unie, onze vereniging van parlementen uit 141 landen, werden als grootste bedreigingen voor vrede, veiligheid en welvaart in de wereld gezien: massavernietigingswapens, terrorisme, grote regionale conflicten en risico's alsmede infectieziekten. Die werden het meest genoemd in de algemene beschouwingen van de parlementariërs uit deze landen. In het Solanadocument over de Europese veiligheidsstrategie komen wij een vergelijkbare analyse van de veiligheidsrisico's tegen. Terrorisme, massavernietigingswapens en regionale conflicten worden ook in dit stuk genoemd. De mislukte staat en de georganiseerde misdaad worden eraan toegevoegd. De infectieziekten, zoals aids, worden ook genoemd als bron van maatschappelijke ontwrichting, vooral in de sub-Saharalanden. Onze centrale vraag in dit debat is of de Nederlandse regering deze analyses deelt en dezelfde prioriteiten kiest als bijvoorbeeld in het Solanadocument dat in december in de Europese Unie is besproken.

Die vraag naar prioriteiten stelt de VVD-fractie omdat in de memorie van toelichting op de begroting van Buitenlandse Zaken eigenlijk alles prioriteit lijkt te hebben. Er zijn op 5 hoofdterreinen maar liefst 83 operationele doelstellingen geformuleerd. Ik heb de subdoelstellingen en de ondertitels voor het gemak niet meegerekend. Op zich begrijpt mijn fractie zo'n compleet beeld. Zowel politiek als economisch heeft ons land een sterke internationale oriëntatie en traditie. Wij hebben ook heel veel buitenland. Sinds minister Luns weten wij dat ook. Nederland heeft in de periode 2003-2004 veel en belangrijk werk te doen met voorzitterschappen van OVSE, inmiddels afgesloten, Raad van Europa, bijna afgesloten, en de EU. Dan is het hebben van een goed en compleet beeld belangrijk. Toch rijst bij de VVD-fractie de kritische vraag of wij niet zowel inhoudelijk als instrumenteel scherper onze topprioriteiten moeten formuleren. Inhoudelijk ga ik nader op terrorisme, massavernietigingswapens en infectieziekten. Instrumenteel zijn mijn aandachtsgebieden in dit debat de transatlantische samenwerking met de Verenigde Staten en de VN-samenwerking. In die zin gaat het om versterking van het multilateralisme en een voortvarende en krachtige implementatie van internationale besluiten.

De terreuraanslagen van 11 september 2001 en 11 maar 2004 hebben op pijnlijke wijze duidelijk gemaakt hoe kwetsbaar de vrije westerse samenlevingen zijn en hoe meedogenloos moslimextremistische groeperingen met relatief eenvoudige middelen dood en verderf kunnen zaaien. De strijd tegen massavernietigingswapens, terrorisme en vooral de combinatie van beide kan alleen worden gewonnen als er een eendrachtige samenwerking bestaat en de politieke wil aanwezig is in de transatlantische verbanden van NAVO en Verenigde Staten. Bovendien moeten wij een robuuste multinationale, multilaterale samenwerking ontwikkelen in EU, NAVO en VN. Wij moeten ook veel sterker en scherper inzetten op implementatie van declaraties, verdragen, wetten en resoluties. Terecht wordt in het Solanadocument van 12 december 2003 geschreven: De transatlantische relatie is onvervangbaar. Tezamen optredend, kunnen de EU en de VS een ontzagwekkende kracht ten goede in de wereld vormen. Wij moeten streven naar een doeltreffend en evenwichtig partnerschap met de VS. Ik citeer dit met grote instemming. Van essentiële betekenis is volgens mijn fractie het antwoord op de vraag hoe het thans staat met dit partnerschap. Is er toenadering gekomen tussen de VS en Europa of tussen de Frans-Duitse en de Atlantische kampen in Europa? Wat is het perspectief in verband met internationale besluitvorming over Irak? Gelukkig hebben bondskanselier Schröder en de Duitse minister van buitenlandse zaken Fischer het belang van transatlantische samenwerking krachtig onderschreven na het formele einde van de oorlog in Irak.

Mijn fractie heeft het optreden van de VS tijdens het misdadige regime van Saddam Hoessein altijd gesteund. Zij vindt dat Nederland beschikbaar moet blijven voor de wederopbouw van Irak. Dat laat onverlet dat mijn fractie diep geschokt is door de beelden van martelingen in Irakese gevangenissen. Deze martelingen dienen evenals terroristische aanslagen van anderen veroordeeld te worden. Naleving van de Conventie van Genève is van wezenlijke betekenis als men staat voor de rechten van de mens en de beginselen van de rechtsstaat. Overigens hebben wij vertrouwen in het zelfreinigend vermogen van de Amerikaanse democratie. Dat kon van het Irak van Saddam Hoessein niet worden gezegd.

De heer Kox (SP):

Wat vindt u van de oproep van de VS dat er immuniteit moet zijn voor Britse en Amerikaanse soldaten die onder andere dit soort dingen doen?

De heer Dees (VVD):

Als internationale en nationale regels en conventies worden overtreden, zijn er geëigende procedures om daar tegenop te treden. Mijn fractie vindt het een buitengewoon goede zaak dat in het Amerikaanse Huis en Senaat indringende hoorzittingen over deze kwestie worden gehouden. Ook hier moet het recht zijn loop hebben.

De heer Kox (SP):

Mijn vraag was of er immuniteit moet zijn voor Amerikaanse en Britse soldaten, zodat zij niet voor het Internationaal Strafhof hoeven te verschijnen.

De heer Dees (VVD):

Mijn fractie vindt het van groot belang dat ook de VS meedoen aan het Internationaal Strafhof. Aan de andere kant zijn het heel vaak Amerikaanse soldaten die de rommel moeten opruimen en zich moeten blootstellen aan de meest vreselijke daden van anderen. Daarom heb ik toch wel enig begrip voor een zekere weerstand bij de VS.

De heer Kox (SP):

Vindt u tegen de achtergrond van wat er is gebeurd in Irak aanleiding om te zeggen dat er voor Amerikaanse en Britse soldaten geen uitzonderingspositie mag worden gecreëerd? Vindt u ook niet dat deze soldaten zich hebben te onderwerpen aan het Internationaal Strafhof en dat er geen immuniteit mag zijn?

De heer Dees (VVD):

Ik denk dat het verstandiger is de procedures die Amerika zelf heeft ten opzichte van de eigen burgers centraal te stellen. Daar is nu iets op gang gebracht.

De heer Kox (SP):

Wij zijn toch het land dat huisvesting biedt aan het Internationaal Strafhof, we zouden daar toch voor moeten staan?

De heer Dees (VVD):

Ik heb gezegd dat ik vanwege de principes van het Internationaal Strafhof graag pleit voor medewerking daaraan van de VS.

Naast de versterking van de transatlantische samenwerking, die een aantal flinke deuken heeft opgelopen, is een robuuste multilaterale samenwerking in de EU, de NAVO en ook in de VN een conditio sine qua non voor daadwerkelijke resultaten in de beteugeling en voorkoming van de nieuwe generatie veiligheidsrisico's. Een robuust multilateralisme vereist een versterking van de Veiligheidsraad en de VN, zowel institutioneel als instrumenteel. Ik vraag de aandacht van de minister voor deze twee aspecten. Ook moet er veel meer nadruk komen op de implementatie van verdragen, resoluties en verklaringen. We kennen deze bij honderden of duizenden, maar ze blijven slechts woorden en geschriften als ze niet daadwerkelijke en krachtdadig worden geïmplementeerd. Dat vraagt bijvoorbeeld om meer bindende resoluties van de Veiligheidsraad, zoals Resolutie 1373 inzake het terrorisme; het vraagt om een goed stelsel van inspecties, maar ook van sancties; het vraagt om investeringen in conflictpreventie en, als er onvermijdelijke militaire interventies zijn geweest, in stabilisatie en wederopbouw, bij voorkeur langs multinationale lijnen; het vraagt tevens – maar ik ben zeker niet volledig – om een versterking van de rol van het Internationaal Atoomenergie agentschap.

De heer Pormes (GroenLinks):

U geeft politieke steun aan de "oplossingen" van Amerika in Irak, maar pleit tegelijk voor oplossingen in multilateraal verband. Dat lijkt strijdig. Kunt u dat uitleggen?

De heer Dees (VVD):

Ik heb beide lijnen genoemd. De eerste was versterking van de transatlantische band; dat vind ik een voorwaarde voor het goed kunnen hanteren van de nieuwe generatie veiligheidsrisico's. De tweede is de versterking van het multilateralisme. Dat kan heel goed samengaan.

De heer Pormes (GroenLinks):

Volgens mij niet.

De heer Dees (VVD):

Volgens mij kan dit zeer wel samengaan en ik vraag daar ook de opinie van de minister over. Juist daarom heb ik met zoveel instemming het Solanadocument van december geciteerd: tijdens de oorlogsfase in Irak – nu zitten we in de wederopbouwfase – is de transatlantische samenwerking onder heel grote druk komen te staan, onder andere door de opstelling van Duitsland en Frankrijk. Uit uitlatingen van minister Fischer en bondskanselier Schröder en uit het Solanadocument blijkt dat de transatlantische band van groot belang is voor vrede, veiligheid en stabiliteit in de wereld. Met die uitspraken ben ik zeer blij. Ik onderschrijf ze dan ook van harte, maar pleit tegelijk voor de versterking van het multilateralisme: zo zou je ook in het geval van Irak bij voorkeur met Veiligheidsraadresoluties werken. Instrumenten als meer bindende resoluties en sancties, als resoluties niet worden nageleefd, zijn dus gewenst. Zo heeft Amerika op de resoluties tegen Irak over de onvoorwaardelijke medewerking aan inspecties zijn beslissing gebaseerd. Ik dring met klem aan op krachtige stimulering van zowel de transatlantische band als het multilateralisme, omdat dit nodig is voor terrorismebestrijding, maar ook voor de aanpak van infectieziekten. Natuurlijk is het ons bekend dat er initiatieven zijn van, onder anderen, secretaris-generaal Kofi Annan voor de hervorming van de VN-organisatie en de aanpassing daarvan aan de gewijzigde eisen des tijds. In dit verband denk ik ook aan het werk van het high level panel on global threats, challenges and change dat in november 2003 van start is gegaan. Is Nederland als aanstaand voorzitter van de Europese Unie van plan om extra initiatieven te nemen of impulsen te geven aan dit type hervormingen, institutioneel en instrumenteel, in de VN? Ongeveer anderhalf jaar geleden heeft het Italiaans voorzitterschap een aantal initiatieven genomen. Ik bepleit dat Nederland probeert om een aantal lijnen voort te zetten.

Overigens zijn er ook suggesties gedaan om binnen de Verenigde Naties een parlementaire component te vormen, het zogenoemde "parliament of men". Een versterking van de betrokkenheid en invloed van parlementen en parlementariërs bij het werk van de VN spreekt mijn fractie zeker aan. In ons land worden parlementariërs traditioneel opgenomen in de Nederlandse regeringsdelegatie. Het idee achter het zogenaamde "Cardoso panel" is om de parlementaire component geheel zelfstandig als een entiteit binnen de Verenigde Naties te organiseren, los van de bestaande interparlementaire unie. Dat laatste lijkt mijn fractie echter niet verstandig. Er bestaat immers reeds een structuur, een vereniging van parlementen uit 141 landen, de IPU. Waarom moet een nieuwe structuur gecreëerd worden, een parlement van de VN, terwijl de IPU en de VN de laatste jaren de samenwerking hebben geïntensiveerd en gemeenschappelijke conferenties hebben georganiseerd? Mijn fractie dringt er bij de regering op aan, de lijn van de IPU zelf, geformuleerd tijdens de conferentie in Mexico City in april 2004, om als parlementaire component van de VN te worden beschouwd verder te volgen en te stimuleren. Hopelijk deelt de minister de opvatting dat op het punt van parlementaire componenten, parlementen zelf het voortouw moeten krijgen in de besluitvorming. Laat besluitvorming op dit punt niet aan regeringen over want het gaat om ons deel van de trias politica.

Mijn speech gaat over proliferaties en wat dat betreft kan worden opgemerkt dat ook op het gebied van nieuwe parlementaire instanties sprake is van veel proliferatie. Moet daar in de toekomst niet eens naar gekeken worden? Ik ben uiteraard voorstander van parlementaire componenten; ik ben in vele ervan vertegenwoordigd. Daar blijkt zich proliferatie voor te doen. Momenteel wordt de oprichting van een euromediterraan parlement voorgesteld. Binnen de Unesco en de WTO zijn ook discussies over eigen parlementaire vergaderingen gaande. Er kan dus gesproken worden over proliferatie. Ik vind de Raad van Europa in dezen een goed voorbeeld; deze heeft met de OECD, die geen parlementaire component kent, de afspraak dat de raad de parlementaire component van de OECD is. Één keer per jaar vindt een debat plaats over het algemene beleid van de OECD. Parlementariërs uit andere OECD-landen die niet in de raad van Europa zitten, worden uitgenodigd om aan dat debat deel te nemen. Zij hebben zelfs stemrecht. Het gaat daarbij om Canada, Nieuw-Zeeland etc. Meer van dergelijke bundelingsinitiatieven zijn het overwegen zeker waard. Ik herinner mij de discussie bij de oprichting van de OVSE over integratie in de Raad van Europa. Er ontstonden daarover problemen met de Verenigde Staten, maar ik vond dat wel een goed idee, zeker gelet op de dubbele werkzaamheden die de OVSE en de Raad van Europa af en toe verrichten. Ook staan zij soms wat te veel tegenover elkaar en zij doen allebei aan verkiezingsmissies. Van die voorbeelden word je niet altijd even opgewekt. Ook dit is een proliferatievraagstuk, zij het van een geheel andere orde dan ik reeds heb genoemd.

Ook op het gebied van de infectieziekten zijn oude en nieuwe proliferaties, oude en nieuwe risico's. 25 jaar geleden – dit wordt nog wel eens vergeten – dachten wij in ons land infectieziekten, zoals malaria en tbc, definitief onder de knie te hebben. Toen was er echter opeens hiv/aids. Malaria, tbc en aids vormen nog steeds een probleem. Nieuwe risico's, nieuw infectieziektes, vooral in de mens-dierketen, dienen zich aan. In het Pharmaceutisch Weekblad van 19 maart 2004 merkt de viroloog Ab Osterhaus onder de kop "Nederland is tot nu toe de dans ontsprongen" terecht op dat SARS, vogelpest en ander virussen, bacteriën en prionen ons kunnen treffen. Meer dan 42.000.000 mensen leven op dit moment met een hiv-infectie, en er wordt verwacht dat dit aantal in 2007 boven de 100.000.000 mensen zal liggen. Dit cijfer heb ik van het Aids Fonds; in de begrotingsstukken wordt het aantal van 70.000.000 genoemd. Dit zijn desastreuze getallen. Vooral in sub-Sahara-Afrika is de situatie heel ernstig. Ook in Azië, een aantal Oost-Europese landen, de Russische Federatie en Oekraïne slaat de epidemie krachtig om zich heen. Ook hier is een robuust multilateraal beleid essentieel. Belangrijke mijlpalen waren de aanvaarding van de Declaration of Commitment on hiv/aids van de VN in juni 2001 en de vorming van een Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria. Toch hoort men onder tal van deskundigen de stelling dat de snelheid waarmee de epidemie zich ontwikkelt, hoger is dan het tempo waarmee het beleid effect sorteert. De kloof tussen de ontwikkeling van infectieziekten en de resultaten van het beleid lijkt dus groter te worden.

Ik heb drie vragen aan de bewindslieden, waarbij ik aanneem dat deze vooral betrekking hebben op ontwikkelingssamenwerking. De minister van Buitenlandse Zaken mag er echter ook op reageren. Is er internationaal voldoende commitment voor en dragen de VN-lidstaten voldoende bij aan het fonds? Kan nog eens in samenhang worden aangegeven wat precies de Nederlandse bijdragen zijn? Mijn derde vraag is wellicht iets meer gericht op de minister van Buitenlandse Zaken: zijn er voldoende activiteiten in de Midden- en Oost-Europese landen om met nationale actieplannen de epidemie te beteugelen? Mij hebben berichten bereikt – die hoor ik al twee jaar – dat de situatie in de Russische Federatie en Oekraïne veel ernstiger is dan wordt verondersteld. Er lijkt, voorzichtig gezegd, een gebrek te zijn aan beleid. Kunnen de bewindslieden hierbij initiatieven nemen voor "agenda setting"? Aan dit onderwerp kan ook in de Raad van Europa aandacht worden besteed.

Voorzitter: Jurgens

De heer Kox (SP):

De heer Dees zou mij nog meer vertellen over de feitelijke situatie bij de proliferatie van massavernietigingswapens. In de Koude Oorlog heeft de grootste proliferatie plaatsgevonden. Toen zijn India, Pakistan, Israël en Zuid-Afrika al of niet legaal kernmogendheid geworden. In die tijd, toen Saddam Hoessein nog onze bondgenoot was, mocht hij chemische en biologische wapens maken. Waar is dat de laatste jaren nog gebeurd? Waar worden de massavernietigingswapens zo massaal geproduceerd dat ze een grote bedreiging voor ons vormen?

De heer Dees (VVD):

Tijdens de collaps van de Sovjet-Unie heeft de controle op chemische en andere vernietigingswapens niet meer gefunctioneerd. In die fase zijn kennis en materiaal in handen van andere landen gekomen. Verder hopen wij dat de zaken in Libië nu ten goede zijn gekeerd; de berichten daarover kan ik niet goed beoordelen. Dit land beschikte echter over plutonium. Wellicht waren er relaties met wetenschappers in Pakistan, die ook contacten hadden in Noord-Korea.

De heer Kox (SP):

Dat ben ik wel met u eens, maar daarbij was er toch niets nieuws onder zon? Wij wisten het toch al heel lang van Libië en van India en Pakistan?

De heer Dees (VVD):

In mijn betoog heb ik het onderwerp proliferatie gekozen op basis van zeer recente rapporten van de West-Europese Unie en van de Raad van Europa over massavernietigingswapens, in samenhang met terrorisme en bioterrorisme. Ik heb dit ook als prioriteit teruggevonden in het Solanadocument.

De heer Kox (SP):

Het is een veronderstelde dreiging, maar geen realiteit.

De heer Dees (VVD):

Die dreiging is wel realiteit. De realiteit is gelegen bij 11 september, bij maart en bij de handel tussen handelaren in deze materialen. De realiteit ligt ook in het volgende. Voor nucleaire technologie heb je hoogwaardige kennis nodig, maar op het gebied van chemische en biologische wapens en bioterrorisme is er heel gemakkelijk toegankelijke technologie beschikbaar. Als je dat combineert met terrorisme, moet de dreiging heel ernstig worden ingeschat. Wij kennen de voorbeelden. Ik zal u de rapporten van de WEU en van de Raad van Europa toesturen, waarin al deze voorbeelden staan.

De heer Kox (SP):

Die rapporten krijg ik ook en die lees ik. Het gaat steeds over de toekomst en over een horrorscenario.

De heer Dees (VVD):

Als u die rapporten kent, stelt u dus al tien minuten lang overbodige vragen.

De heer Kox (SP):

Wij moeten ons in de buitenlandse politiek laten leiden door wat mogelijk is, maar ook door de realiteit. Op dit moment zeggen wij steeds: de grote bedreigingen van de wereld zijn terrorisme en massavernietigingswapens. Dat kunnen mogelijke bedreigingen zijn, maar de grootste bedreigingen zijn honger en aids en kapmessen, waarmee mensen elkaar de kop afslaan. Ik noem ook de oorlog in Soedan. Dat zijn de grootste massavernietigingen die op dit moment plaatsvinden. Als het beleid wordt bepaald door wat mogelijk is, maar niet door wat op dit moment werkelijkheid is, kan het zijn dat de remedie een kwaal bestrijdt die er niet is en voorbij gaat aan de kwaal die er wel is. Ik had van de VVD-fractie in dit betoog juist oog voor de realiteit verwacht. Ik hoor echter alleen maar angst voor wat er kan gaan gebeuren.

De heer Dees (VVD):

Ik raad u aan om met name het Solanadocument van december 2003 te lezen, waarin zeer samenhangend wordt ingegaan op de onderwerpen die ik heb genoemd. Wij kunnen ons volledig achter dat document scharen. U bent kennelijk niet op recente conferenties van de WEU geweest, waar door vele deskundigen uit vele landen de risico's van massavernietigingswapens werden genoemd, vooral in combinatie met terrorisme. Het zou een grote fout zijn om de risico's te onderschatten, die helaas realiteit zijn geworden, zoals uit een aantal voorbeelden blijkt.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. Mijn bijdrage gaat over ontwikkelingssamenwerking. Anno 2003 leven meer dan een miljard mensen onder de armoedegrens van één dollar per dag. Wereldwijd lijden een op de zeven wereldburgers chronisch honger. Naar schatting 42 miljoen mensen zijn inmiddels geïnfecteerd met hiv, de veroorzaker van aids. 20 miljoen mensen zijn al aan aids overleden. Zonder grote extra inspanningen zullen er in 2010 70 miljoen mensen met hiv zijn geïnfecteerd. Dat staat in de beleidsnotitie "Aan elkaar verplicht, Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015".

De toenemende armoede is nog altijd het kernprobleem in de wereld van vandaag. Voor de vele annexe en afgeleide problemen, waaronder aids, zal geen begin van een oplossing kunnen worden gevonden, zonder dat die armoede drastisch wordt teruggedrongen. De opdracht die de wereldgemeenschap zichzelf heeft gesteld tijdens de Millenniumtop in New York in 2000, neergelegd in de acht Millennium Development Goals, is volstrekt helder: halvering van de armoede in de wereld in 2015.

Met deze onthutsende feiten als uitgangspunt voor een onwikkelingssamenwerkingsbeleid kan de conclusie op voorhand geen andere zijn dan dat elke Nederlandse bijdrage aan de leniging van de wereldnood slechts bescheiden kan zijn. Tegelijkertijd versterken zij wel het gevoel van urgentie en het besef dat de Nederlandse bijdrage in alle bescheidenheid zodanig vorm en inhoud dient te krijgen, dat zij maximaal effectief is.

De regering heeft gekozen voor een heroriëntatie van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Daarbij heeft zij concentratie en partnerschap als leidraad genomen. Haar hoofddoelstelling blijft dat de armoede duurzaam wordt bestreden met de "millennium development goals" en bijzondere aandacht voor onderwijs, milieu, aids en reproductieve gezondheid als richtsnoer. In de beleidsnotitie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft het vernieuwde beleid een nadere uitwerking gekregen. Tussen de regels door valt een vooronderstelling te bespeuren van een naar Nederlandse maatstaven ordentelijk doen en laten aan de kant van de ontvangende partnerlanden. De VVD-fractie vraagt zich af hoe realistisch een dergelijke vooronderstelling is. Hoe bepalend is zij voor het welslagen van ons beleid? Wij raken hiermee aan het principe van "good governance" oftewel goed bestuur dat de regering als voorwaarde stelt voor duurzame armoedebestrijding en het bereiken van de "millennium development goals" in 2015. Goed bestuur zal een centralere plaats innemen binnen de ontwikkelingssamenwerking. Het is alleen geen absoluut criterium om een land de status van partnerland toe te kennen of te onthouden. Bij de beoordeling van de kwaliteit van bestuur gaat het vooral om de vraag of veranderingen voldoende vertrouwenwekkend zijn, aldus de regering. Deze benadering is te volgen. De regering gaat alleen niet in op de vraag welke gevolgen zij zal verbinden aan het niet tot stand komen van goed bestuur zodra een land de status van partnerland heeft verkregen. Ik vraag namens de VVD-fractie om een nadere beschouwing van de bewindslieden op dit punt.

In samenhang met het beginsel van goed bestuur dient naar de mening van de VVD-fractie ook het voornemen van de regering te worden beschouwd om de hulp bij voorkeur via de begroting van het ontvangende land te verstrekken. Dient er geen stringentere koppeling te worden aangebracht tussen goed bestuur en, zoals dat heet, on-budgetfinanciering dan de regering in concreto doet? Met andere woorden, dient de uitkomst van de toets op goed bestuur niet bepalend te zijn voor het al dan niet via de begroting on-budget financieren van de hulp? Zo ergens, dan is wel op dit punt de doelmatige en doeltreffende besteding van middelen voor ontwikkelingssamenwerking aan de orde.

Het is de VVD-fractie opgevallen dat noch in de begroting, noch in de beleidsnotitie wordt gesproken over de razendsnelle toename van de wereldbevolking in relatie tot het armoedevraagstuk. Slechts bij het thema reproductieve gezondheid wordt gerefereerd aan de ommekeer die in 1994 de International Conference on Populations and Development in Caïro in het denken over bevolkingsbeleid teweeg heeft gebracht. Was men eerst sterk gericht op demografische streefcijfers en "family planning" oftewel geboortebeperking, nu is men dat op een definitie van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De vraag en behoeften van mensen zijn het uitgangspunt. De individuele keuzevrijheid staat centraal. Wij vragen ons in dit verband af hoe een beleid, gericht op duurzame armoedebestrijding, ooit effect kan sorteren wanneer de toenemende armoede en de explosieve bevolkingsgroei met elkaar lijken te wedijveren om de hoogste score. Gaarne verneemt mijn fractie de opvatting van de bewindslieden hierover. Voorts is zij benieuwd naar de reden waarom het Caïroacquis na tien jaar onder druk is komen te staan.

Het is verheugend om te constateren dat steeds vaker sprake is van een geïntegreerde benadering van internationale vraagstukken door de ministers van Buitenlandse Zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking en van Defensie. Is het juist dat de relatieve inflexibiliteit van het budget voor ontwikkelingssamenwerking als gevolg van de 0,8%-koppeling aan het BNI een obstakel voor deze samenwerking kan vormen? Kan in dat geval het stabiliteitsfonds uitkomst bieden? Wat zou dat voor de voeding van dat fonds betekenen?

Ik kom nog even terug op de noodzaak van maximale effectiviteit van onze ontwikkelingssamenwerking. Met instemming hebben wij kennis genomen van het artikel "Grensverlegging in ontwikkelingssamenwerking" van de hand van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in de "Internationale Spectator" van deze maand. Met een verfrissende eerlijkheid en openheid erkent zij dat samenwerking van overheid tot overheid onvoldoende zoden aan de dijk zet om tot drastische armoedevermindering te komen. Nieuwe partners zijn nodig. Zij zijn onder meer te vinden bij het bedrijfsleven. Ontwikkelingssamenwerking mist belangrijke kansen indien de rol van het bedrijfsleven wordt genegeerd. Het bedrijfsleven investeert 115 mld dollar in ontwikkelingslanden.

De minister erkent dat bedrijven aan de ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's meedoen vanuit commerciële overwegingen: bedrijven moeten nu eenmaal winst maken om te kunnen voortbestaan. Maar, aldus de minister, het mes snijdt aan twee kanten: het faciliteren van bedrijven bevordert tegelijkertijd de economische bedrijvigheid in ontwikkelingslanden en draagt bij aan kennisoverdracht, zaken die voor duurzame economische groei daar onontbeerlijk zijn. Besteding van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen voor dit doel is het geld dus dubbel en dwars waard, aldus de minister in de Internationale Spectator. Waarvan akte!

De bewindslieden hebben hoge verwachtingen van het Nederlandse EU-voorzitterschap, ook voor het domein van ontwikkelingssamenwerking. Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in grote lijnen aangeven waarop zij zal inzetten gedurende het voorzitterschap en welke resultaten zij tijdens dit voorzitterschap hoopt te boeken?

Ontwikkelingssamenwerking is niet langer alleen een morele plicht, maar wordt steeds meer een wederzijds belang. Dat schrijft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in haar beleidsnotitie. Op een vraag van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft zij beaamd dat bedoeld wordt dat de ontwikkeling van minder ontwikkelde landen een wederzijds belang is. In dit verband wil mijn fractie graag verwijzen naar Geschrift 95 "Belangen in balans" van de Teldersstichting, waarin onder meer wordt gesteld dat ontwikkelingshulp eerst en vooral mensen in staat moet stellen zichzelf te helpen. Zo opgevat onderschrijft de VVD-fractie de stelling van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, wier inzet en persoonlijke betrokkenheid ons niet zijn ontgaan.

De heer Rabbinge (PvdA):

Het betoog dat u hield, was helder en heel duidelijk, en u houdt ook een warm pleidooi voor ontwikkelingssamenwerking. Dat is helemaal in lijn met de analyses zoals de Teldersstichting die naar voren heeft gebracht. Mag ik u vragen hoe dit zich verhoudt tot de hausse in de nieuwsmedia naar aanleiding van wat aan de overzijde vanuit dezelfde partij naar voren wordt gebracht?

De heer De Graaf (VVD):

Dat mag u vragen en die vraag hadden wij ook wel verwacht na uw verwijzing naar de VVD-woordvoerders in de Tweede Kamer. Hoe verhoudt dit zich nu tot elkaar? Welnu, het staat haaks op elkaar en dat was ook de bedoeling. De VVD-fractie in dit huis houdt er wat dat betreft een andere opvatting op na dan de woordvoerders aan de overzijde. Wij ondersteunen het beleid van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking zoals dit is geformuleerd en zoals het overigens ook door de complete VVD-fractie in de Tweede Kamer uiteindelijk wel is gesteund.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Omdat alle woordvoerders, althans op het punt van Buitenlandse Zaken, beginnen met felicitaties, wil ook ik felicitaties uitspreken in de richting van de minister van Buitenlandse Zaken en wel omdat hij straks als voorzitter van de Europese Unie de felicitaties in ontvangst zal mogen nemen van al zijn collega's vanwege het feit dat Nederland Europees kampioen voetbal is geworden. Dit, nadat wij in de eerste wedstrijd de Duitsers verslagen hebben en in de laatste wedstrijd de Fransen verpletterd, want zo zal het gaan. Dat kunt u op dit moment in allerlei huiskamers en aan allerlei deskundigentafels horen: Nederland wordt Europees kampioen! Daar wordt de minister dan mee gefeliciteerd: proficiat! Misschien is dit echter een beetje voorbarig en misschien is het wel zo dat voetbal in zijn essentie, maar anders dan Rinus Michels het ooit bedoelde, op oorlog lijkt, in die zin ook dat zij allebei nogal onvoorspelbaar zijn. Je begint ergens aan en je weet zeker hoe het gaat, maar dan zie je hoe het gaat en denk je: hoe kan het dat het zo gaat, helemaal anders dan ik gedacht had?

Daarmee ben ik bij de twee kwesties die ik wil behandelen in mijn bijdrage: twee oorlogen waar Nederland mee te maken heeft. Die overige 81 beleidsdoelen die de minister in zijn begroting formuleert, laat ik op dit moment maar onbesproken. Dat is niet omdat zij niet belangrijk genoeg zijn, maar de wereld is groot en mijn tijd is beperkt. Ik wil mij bezighouden met twee buitenlandse brandhaarden waar Nederland zeer direct bij betrokken is en dat zijn de oorlogen in Irak en Afghanistan. Na mij zal Anja Meulenbelt ingaan op enkele aspecten van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking.

Een jaar geleden werd de wereld in spanning gehouden door het pokerspel tussen George Bush en Saddam Hoessein. Wij weten hoe dat afliep: Saddam weigerde zich in zijn kaarten te laten kijken, waarop Bush de zijne neerlegde en een militaire coalitie organiseerde die Irak binnenviel en Saddam verjaagde. De dictator die maling had aan de internationale rechtsorde en aan de Verenigde Naties werd weggejaagd door de president die maling had aan de internationale rechtsorde en aan de Verenigde Naties! Een illegale oorlog om een dictatoriaal bewind te verdrijven. Kwaad met kwaad bestrijden, heet dat. Veel landen zeiden dat dit niet deugde en dat daarvan weinig terecht zou kunnen komen, maar de Nederlandse regering steunde de Amerikaanse aanpak wél, overigens tegen de wil van een groot deel van de Nederlandse bevolking en zo zeg ik tegen de geachte afgevaardigde Van Gennip, tegen de wil van het Vaticaan. Ik was blij met het Vaticaan.

Irak werd bezet door een internationale coalitie en Nederland stuurde troepen om een bijdrage te leveren aan het herstel van de stabiliteit van het land. Wij zijn ruim een jaar verder en volgens 90% van de Irakezen zijn de bevrijders van toen nu bezetters geworden. De Amerikanen leveren slag na slag met verschillende groeperingen die zich om totaal verschillende redenen tegen de bezetting verzetten en lijken onderweg het ondenkbare te realiseren: een rudimentaire coalitie van aanhangers van Saddam, fundamentalistische terroristen die uit alle kanten van de wereld toestromen, geïnspireerd door mensen als Bin Laden, door Saddam losgelaten criminelen en de grootste slachtoffers van Saddam: de sjiitische bevolkingsgroep. De Amerikanen spreken openlijk over oorlog in Irak, ook al had de president de oorlog voor beëindigd verklaard. Ik vraag aan de minister of hij hetgeen daar gebeurt als een oorlog ervaart, of dat hij daarover een nuance anders denkt.

Wij spreken over een oorlog die honderden levens aan beide kanten kost. Laat ik duidelijk zijn: een dode Amerikaan is net zo erg als een dode Irakees en net zo erg als een dode Nederlander. Als iemand dood is, is er weinig reden om onderscheid te maken in de ernst van de zaak. Verder veroorzaakt die oorlog een stagnatie van de beloofde wederopbouw en een toename van de instabiliteit. De nieuwe oorlog gaat ook ten koste van de Amerikaanse integriteit nu er spijkerharde bewijzen zijn hoe de Conventie van Genève inzake behandeling van gevangenen geschonden wordt in Amerikaanse martelgevangenissen. Daar worden de in Guantanamo opgedane pressie- en martelervaringen blijkbaar gepraktiseerd, tot ontzetting van de Irakese bevolking, met name dat deel van de bevolking dat erg blij was met het feit dat de Amerikanen Saddam Hoessein wisten weg te jagen. Ik neem aan dat het ook is tot ontzetting van de minister die mede op mijn verzoek, maar ook op verzoek van deze Kamer en van de Raad van Europa de Amerikaanse regering verschillende malen heeft aangesproken op de wantoestanden in Guantanamo. Ik vraag aan de minister of hij zich belazerd voelt door het feit dat toen hij de kwestie Guantanamo aan de orde stelde, de Amerikanen al op de hoogte waren van wat er in Irak gebeurde en zij hem daarover, naar ik aanneem, niets verteld hebben. Dat is toch geen relatie tussen bondgenoten, zou je zeggen!

Het is nu zover dat de helft van de Irakezen de bezetters liever vandaag dan morgen ziet vertrekken. Wat vindt de minister van die opmerkelijke ontwikkeling?

De Nederlandse militairen in Zuid-Irak leken ongeschonden hun werk te kunnen doen totdat de eerste Nederlandse soldaat werd gedood en Nederlandse soldaten sindsdien te maken kregen met gewelddadige confrontaties. Zij lopen daardoor het gevaar slaags te raken met groepen Irakezen en uiteindelijk gezien te worden als bezetter. Als de Nederlanders in Irak voor hun eigen hachje moeten gaan vechten, is de zin van hun aanwezigheid totaal verdwenen. Dan beginnen ook zij aan een nieuwe oorlog. Wat vindt de minister in dit verband van de opvatting van de Irakees Kamil Mahdi, ooit gevlucht uit Irak voor Saddam en nu veel gevraagd internationaal expert, dat de Nederlandse militairen weg moeten uit Irak om te voorkomen dat zij slachtoffers worden én om te voorkomen dat zij daders worden?

De oude oorlog was volgens internationaal recht illegaal en de bezetting deugde niet, de aan de Irakezen gedane beloften inzake soevereiniteitsoverdracht dreigen flagrant geschonden te worden, ook met de resolutie van de VN die nu overwogen wordt, de internationale militaire aanwezigheid in Irak is van deel van de oplossing tot deel van het probleem geworden en Irak dreigt in een militair moeras weg te zinken, terwijl aan de Irakezen juist stabiliteit, veiligheid en wederopbouw was beloofd. De miljarden voor de wederopbouw worden vooral besteed aan militaire acties en de eigen veiligheid van de bezettende coalitie. Is de minister daar gelukkig mee?

Op deze manier wordt de bevolking van Irak na decennia van dictatuur, oorlog en internationale sancties weer aan haar lot overgelaten. Ik zou denken: dat mogen wij niet laten gebeuren. Wat zou er dan wel moeten gebeuren? Tijdens mijn recente werkbezoek aan Irak heb ik met erg veel mensen kunnen spreken. Het grootste deel van het land is geen Fallujah of Najaf. In het grootste deel van het land staan mensen 's morgen op, gaan werken en komen 's avonds terug. Die zijn ergens mee bezig. Met die mensen kon ik spreken. Onder hen waren leden van de regeringsraad, vertegenwoordigers van deelregeringen, politieke partijen, vakbonden, vrouwenorganisaties en religieuze organisaties. Ik heb veel geluisterd, veel gehoord en ook wel begrepen wat zij zeiden. Hun boodschap was kort samengevat: vrijheid ja, bezetting nee, hulp ja, paternalisme nee, ons inspannen ja, zoveel als je maar wilt, ons neerleggen bij anderen nee. Wat ik ook erg goed van veel Irakezen heb gehoord, zeg ik in de richting van de heer Van Gennip, is: let op, het feit dat wij zoveel jaren onder een barbaars regime hebben moeten leven betekent niet dat wij barbaren zijn. Het idee dat Irakezen zo gauw als zij geen Saddam Hoessein of een Amerikaans leger boven zich hebben elkaar de kop inslaan en aan een bloedige burgeroorlog beginnen, is nogal een veronderstelling. Ik heb gesproken met Irakezen van links en rechts, van religieus tot atheïstisch en van Koerd tot Sjiiet en deze veronderstelling wordt niet door hen gedeeld. In Irak is de situatie niet rooskleurig, maar dat zonder dictator de bevolkingsgroepen tot een burgeroorlog vervallen, is een vreemde voorspelling die zeker niet wordt gedeeld door de mensen die ik heb gesproken. Zij zouden zeer bijzondere mensen kunnen zijn, maar zij zouden ook heel gewonen mensen kunnen zijn.

Voorzitter. De heer Van Gennip wil mij iets vragen.

De voorzitter:

Ik ben blij dat u mij vertelt wat ik moet doen.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter. Hoewel de afweging van mijn partij anders was dan de zijne, heb ik met instemming kennisgenomen van het feit dat de heer Kox blij is met de oproep van de Heilige Stoel. Ik moet hem nu echter ernstig teleurstellen. Het Vaticaan is op grond van berichten uit Irak van mening dat het misdadig zou zijn om het Iraakse volk nu in de steek te laten en om de troepen terug te trekken.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Eerste mededeling: mijn tijd is gewoon doorgelopen en de heer Van Gennip heeft ruim vijf minuten gesproken. Tweede mededeling: ik ben het helemaal eens met de Heilige Stoel en degene die erop zit: het zou nu misdadig zijn om het Iraakse volk in de steek te laten. Het was een misdaad om ze al zolang in de steek te laten. Saddam Hoessein was jarenlang een bevriend staatshoofd en geen vijandig staatshoofd. Na alles wat is gebeurd en na alle oorlogen die zijn gevoerd, zou het misdadig zijn om Irak nu niet te helpen. Alleen, de grote vraag is: help je het land door het te bezetten of door het vrij te maken en weer op te bouwen? Ik zeg u dat ik van de Irakezen niet heb gehoord dat hun grootste doel is elkaar de kop inslaan. Nee, hun grootste doel is: een beetje rust, een beetje vrede en een beetje de kans krijgen om het land op te bouwen. Daaraan heeft het land behoefte. Weet u waarom de Nederlandse militairen in Irak zo populair zijn? Vanwege het feit dat zij zoveel civiele taken doen, dat zij politieagent spelen, dat zij her en der iets repareren en de hele tijd niet met een geweer rondlopen, maar vragen: mijnheer, kunnen wij u iets voor u doen, mevrouw, kunnen wij u hulpen? Daarom zijn ze zo populair. Dat is voor mij reden om te zeggen: leer daar nu van en ga beginnen met de wederopbouw van het land. In een groot deel van het land zitten geen Amerikanen. Daar hebben de mensen zelf hun lot in handen genomen. In Noord-Irak regelen ze de zaken zelf. Dat is het meest stabiele deel van het land. Laten wij daaraan een voorbeeld nemen. Irak heeft op dit moment, mijnheer Van Gennip, wederopbouw nodig. De Amerikanen, zijn misschien beter in de oorlog dan in de vrede. Laten wij dat dan constateren zonder daarover te veel te discussiëren en onze kaarten zetten op de wederopbouw van het land. Dat zou nu moeten. Dan zou de stabiliteit van het land met reuzenstappen vooruit kunnen gaan.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter. Als de heer Kox met zoveel waardering over de Nederlandse militairen spreekt, is het dan toch zijn bedoeling om ze terug te trekken? Zojuist hield ik een pleidooi voor een oproep aan de Italiaanse en Spaanse regering om hun troepen in Irak te laten.

De heer Kox (SP):

Ja, dat is het dilemma. Degenen die het beste werk leveren, moeten toch terug. Dat vind ik. De Nederlanders zitten klem in een situatie waarin zij zelf niks te zeggen hebben over hun eigen positie en straks tot slachtoffer, dader of allebei worden. Dat hebben zij niet verdiend. Die mensen hebben een lintje verdiend voor het goede werk dat zij hebben gedaan. Maar nu moeten wij resoluut zijn en voor wederopbouw kiezen. Als Nederland bereid zou zijn om de civiele taak op zich te nemen om het land mee te helpen opbouwen, dan zouden alle Irakezen zeggen: geweldig, dit is nog veel beter dan de Nederlandse militairen. Je kan goed werk doen en je kan toch een betere oplossing kiezen. Dat zou er moeten gebeuren. De bezetting moet eindigen. De Iraakse interim-regering moet erkend worden. De Nederlandse troepen moeten terug. Nederland moet werken aan een ommekeer van militaire naar civiele steun en moet als voorzitter van de Europese Unie het voortouw nemen om die ommekeer te bewerkstelligen, want dat garandeert de kans op stabiliteit, welvaart, wederopbouw, vrede en veiligheid in dat land.

De voorzitter:

Mag ik zowel de heer Kox als de heer Van Gennip vragen om zelfbeheersing? Het begon met een correctie van citaten over de Heilige Stoel en ontaardt in een geheel nieuw debat over de toestand in Irak.

De heer Kox (SP):

"Ontaardt" is misschien een wat vreemd woord.

De voorzitter:

Uit een oogpunt van procedure is het ontaarding.

De heer Van Gennip (CDA):

Is het ook mogelijk dat juist de aanwezigheid van Nederlandse en andere troepen op dit moment de basisvoorwaarde is voor dat ideaal van een weer zichzelf regerend en over zichzelf beschikkend Irak? Ook in deze discussie getuigt die bijdrage van realisme, gegeven alle analyses die uit dit land komen.

De heer Kox (SP):

In een situatie waarin het Nederlandse leger over zichzelf zou kunnen beslissen en zaken deed met een Iraakse regering die om zijn aanwezigheid heeft gevraagd, zou dat inderdaad mogelijk zijn. Maar nu hebben wij de Nederlandse militairen in een levensgevaarlijke situatie gebracht dat zij straks dader of slachtoffer worden in plaats van wat zij op dit moment nog zijn en waarvoor ik complimenten uitdeel: mensen die bijdragen aan de wederopbouw van het land. Dat dilemma moeten wij oplossen. Dat heeft Nederland niet veroorzaakt door zijn militairen, maar door meteen achter de Amerikanen aan te lopen.

Voorzitter. Omdat deze interruptie wat lang duurde...

De voorzitter:

Vooral door uw korte antwoorden op de interruptie. U blijft het woord hebben.

De heer Kox (SP):

Ik heb gekeken naar uw parlementaire ervaringen. Daar heb ik het een en ander van geleerd in de loop der jaren.

Ik geloof werkelijk in civiele steun voor Irak. Dat land heeft geen militairen nodig. Als Saddam Hoessein twee dagen voor de oorlog was vertrokken – dat was de eis van de Amerikanen: je kan gaan – dan waren daar geen militairen binnengekomen. Daarvoor was dan helemaal geen titel geweest. Dan hadden wij ook aan de wederopbouw van dat land moeten beginnen. Laten wij dat doen. Ik heb zeer veel suggesties gehoord van allerlei organisaties in Irak. Ik zal de lijst met suggesties wat er vanuit Nederland kan worden gedaan voor de wederopbouw van Irak aan de minister geven. Ik verneem er graag te zijner tijd zijn reactie op. Nogmaals, Irak in de steek laten zou misdadig zijn. Dat ben ik helemaal met de heer Van Gennip eens.

Ik kom bij de tweede oorlog, Afghanistan. Nederland was daar al geruime tijd militair aanwezig. Wij zijn er nu weer met Apachehelikopters en hun bemanningen en binnenkort, als het aan de regering ligt, ook met militairen als bemanning van een van de provisional reconstruction teams in het land. Door Irak is Afghanistan vrijwel uit beeld verdwenen en weer Verweggistan geworden. Toch krijg ik graag opheldering van de minister op de volgende punten.

Waarom moeten er nu weer militairen naar dit land, nu volgens de NAVO – ik verwijs naar het rapport van Pierre Lelouche dat komend weekend in Bratislava in de Parlementaire Assemblee wordt besproken – het aantal Taliban- en Al Qa'idastrijders tot minder dan 1000 is teruggelopen en al 11.000 militairen, voornamelijk Amerikanen, zich bezighouden met die minder dan 1000 strijders, die ook nog eens vooral in het Pakistaanse grensgebied zitten en onder de jurisdictie van president Musharraf vallen?

Met wie moeten de Nederlandse soldaten zich dan gaan bezighouden, nu er al 6500 militairen in de hoofdstad Kaboel zitten en er 12 provisionele reconstructieteams gestationeerd zijn?

Heeft de behoefte aan extra buitenlands militair personeel te maken met het feit dat van het nieuwe Afghaanse leger inmiddels alweer de helft gedeserteerd is, zoals ik in NAVO-kringen hoorde?

Of moet er extra personeel komen, omdat net als in Irak de vijand veranderd is? In plaats van de Taliban en de Al Qa'ida die tot minder dan duizend zijn teruggebracht, wordt het land nu vooral beheerst en bedreigd door de circa honderdduizend leden van milities van verschillende warlords en drugsbaronnen die geen enkel belang bij stabiliteit hebben, omdat zij zelf baas willen blijven over de productie en verkoop van 3400 ton opium per jaar, ofwel driekwart van de wereldopiumproductie. Deze productie is sinds de start van de operatie Enduring freedom dramatisch gegroeid, ook al omdat sommige drugsbaronnen in of althans heel dicht bij de Afghaanse regering zitten. Heeft het daarmee te maken?

Is het eigenlijk niet zo en zou ons dat eigenlijk niet verteld moeten worden dat de NAVO-top zwaar in de maag zit met de ontwikkelingen in Afghanistan en dat om elk beetje hulp gebedeld moet worden? Zit men met Afghanistan in de maag nu gebleken is dat er bar weinig bereidheid is om steun te geven aan de civiele wederopbouw van het land, wat de hoofdvoorwaarde is om warlords en drugsbaronnen, Taliban en Al Qa'ida effectief te kunnen aanpakken? Ik krijg daar graag antwoord op.

Veel van de hiervoor genoemde gegevens krijg ik, omdat ik namens deze senaat en namens mijn partij afgevaardigde ben in de parlementaire assemblee van de NAVO. Ik sta ervan te krijgen wat ik daar te horen krijg en hier niet hoor. Die tegenstelling moet opgeheven worden. Wat in Brussel, Bratislava en Orlando verteld wordt, hoort ook in deze senaat verteld te worden. Dat is te meer nodig, omdat de oorlog in Afghanistan miljarden en miljarden kost, terwijl er veel te weinig geld beschikbaar komt voor de wederopbouw van het land. Er is 27 mld nodig en er is 7 mld toegezegd voor de komende zeven jaar, terwijl de oorlog per jaar 10 mld dollar kost. Voor € 100.000 per jaar zouden de boeren die zich nu gedwongen voelen om papavers te verbouwen voor de opium kunnen overschakelen op een andere oogst zoals saffraan. Voor € 100.000! Daarmee kun je heel veel boeren afhouden van opiumproductie. Waarom doen wij dat niet? Waarom moeten er weer militairen heen en waarom sturen wij er zo weinig verstand heen?

Het inzetten van militaire macht om ontwikkelingen af te dwingen, is een ultiem middel. Zo was het tenminste altijd. Over de inzet kan men van mening verschillen en dat doen wij hier dan ook driftig. Er zijn echter regimeveranderingen afgedwongen in Irak en Afghanistan. Waarom duurt de militaire presentie dan nog voort en waarom staan wij toe dat er voortdurend nieuwe oorlogjes ontstaan met nieuwe vijanden waarin buitenlandse militairen partij worden in plaats van de gewapende macht van die bevrijde landen zelf? Wat gaat daar toch fout? Wordt het geen tijd dat wij de uitwerking van het militaire interventieconcept nog eens heel goed tegen het licht houden en doelen en middelen herijken? Is militaire interventie door derden wel een geëigend en beschaafd middel om regimes te veranderen, stabiliteit te brengen en democratieën op te bouwen? Verdraagt dat zich met onze waarden en normen? Is het sowieso wel effectief of doorgaans vaak contra-productief?

Ik ben van mening dat het heel hard nodig is, te onderzoeken hoe het zit. Een parlementair onderzoek zou daarvoor een heel goede vorm zijn. Tijdens zo'n parlementair onderzoek zouden wij kunnen kijken naar de werkelijke verhouding tussen doelen en resultaten van recente militaire inzet in Afghanistan en Irak. Wat wilden wij, wat deden wij, wat bereikten wij, wat vergaten wij, wat misten wij en wat kostte het? Volgens mij zou zo'n onderzoek heel goed gedaan kunnen worden door deze Kamer van reflectie. Als wij nog niet in staat en bereid zijn om te reflecteren op zaken als oorlog, leven en dood, waarop moeten wij dan wel terugblikken? In tweede termijn hoor ik graag wat mijn collega's daarvan denken.

Mijn conclusie is dat er een grote kloof is tussen het beleid van deze minister en de visie van mijn fractie. Dat laat onverlet onze bewondering voor het feit dat hij zich zo snel heeft ingewerkt in zijn portefeuille en ook nog eens een conditie toont om overal weer te verschijnen en elke vraag weer te beantwoorden alsof hij een jongeman van twintig is. Hij is een voorbeeld voor een groot deel van het land. Wij hebben respect daarvoor. Hij verdient een beter beleid, zou je bijna zeggen.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Voorzitter. Doordat ik nogal eens vertoef in landen die te maken hebben met onze ontwikkelingshulp, weet ik uit eerste hand dat Nederland bekend staat als een betrokken en betrouwbare partner. Nog steeds is er een groot draagvlak onder de Nederlandse bevolking om een deel van ons inkomen te besteden aan landen die er minder fortuinlijk voor staan dan wij. Wij doen dat niet alleen uit solidariteit of naastenliefde, maar ook in het besef dat wij geen eiland zijn in deze wereld. Onze toekomst hangt mede af van een wereld met een rechtvaardiger verdeling van welvaart en in samenhang daarmee met een veiliger wereld, ook voor ons. Als ik in mijn bijdrage kom met kritische punten en vragen, is dat niet om onze ontwikkelingssamenwerking in diskrediet te brengen, maar om te kijken of verbetering mogelijk is in het streven waarvan ik aanneem dat de minister en mijn fractie die in essentie delen.

Ik heb een keuze moeten maken voor een paar concrete thema's om te voorkomen dat mijn bijdrage alle kanten opvliegt. Wij hebben nu eenmaal erg veel buitenland en het staat er in grote delen van de wereld niet best voor. Ik hoop dat daarbij duidelijk is dat die thema's min of meer model staan voor het beleid als geheel.

De minister en mijn fractie delen een streven om het instrument van de ontwikkelingssamenwerking effectiever te maken in de doelen die wij hebben geformuleerd, zoals de bestrijding van armoede, het stimuleren van goed bestuur en de uiteindelijke onafhankelijkheid van landen die het nu nog niet redden zonder ondersteuning van buitenaf. Wij weten dat dat niet eenvoudig is. Aan de ene kant willen wij niet als neokolonialisten over partnerlanden en organisaties heen hangen en hun onze normen opdringen, maar aan de andere kant weten wij dat veel ontwikkelingshulp niet op de juiste plek terechtkomt als er geen eisen worden gesteld aan transparantie en goed bestuur of wel op de juiste plek terechtkomt, maar verkeerd wordt ingezet. Wij moeten hoe dan ook vermijden dat zelfs de schijn wordt gewekt dat via ontwikkelingshulp geld van arme mensen in rijke landen terechtkomt bij rijke mensen in arme landen. Ik denk dat ook niet-socialisten het daarmee eens kunnen zijn.

Uit eigen ervaring ken ik veel voorbeelden van hoe het mis kan gaan. Ik heb bijvoorbeeld in de Gazastrook, waar ik al een jaar of tien werk, waargenomen dat er met de beste bedoelingen veel verkeerd gaat wanneer de door het buitenland gesponsorde projecten te hoge salarissen uitbetalen aan lokale werknemers. Het lijkt aardig om iemand een maandsalaris aan te bieden van bijvoorbeeld € 600 – wij zouden het er niet voor doen – maar als het daar gebruikelijk is om voor datzelfde werk € 350 te betalen, kopen wij de beste koppen weg die vervolgens, wanneer het project is afgelopen, weer op straat staan. Een ander fenomeen dat ik veel tegenkom, is dat organisaties in nood ons naar de mond gaan praten en gaan voldoen aan door ons gestelde eisen, ook als die weinig van doen hebben met de concrete behoeften daar. Willen de rijke landen "gendermainstreaming"? Oké, dan doen wij een vrouwenproject. Ik heb meermaals meegemaakt dat organisaties dan zitten met een modieus project dat zij uit zichzelf nooit zouden hebben gekozen, terwijl er te weinig geld is om de lopende salarissen te betalen. Een ander zorgelijk verschijnsel wordt gevormd door buitenlandse projecten die een onevenredig deel van het budget gebruiken voor de onkosten van de eigen werknemers, dus de buitenlanders; ik heb er een paar meegemaakt onder de vlag van Echo en in één geval liep dat op tot 70%. De ontvangende partners durven niet te protesteren uit angst ook de overige 30% kwijt te raken. Kortom: er kan ter plekke veel mis gaan. Ik weet dat de minister niet persoonlijk alle landen langs kan gaan om zelf te kijken wat er met ons geld wordt gedaan, maar kan zij haar licht laten schijnen op de vraag hoe wij meer controle kunnen uitoefenen, zonder daarbij – dat is natuurlijk bijna een dilemma – over de schreef te gaan en contraproductieve eisen te stellen?

Mijn fractie heeft verder een grote zorg over het feit dat met het stimuleren van de handelsbetrekkingen en de investeringen in ondernemingen een deel van de ontwikkelingsbijdragen uiteindelijk terugvloeit naar ons eigen bedrijfsleven. Ik heb gehoord – dat kan ik niet zelf controleren – dat ongeveer 50% van de ontwikkelingshulp teruggaat naar het Nederlandse bedrijfsleven. Van mij hoeft het Nederlandse bedrijfsleven er ook niet armer van te worden, maar is dit nou wel de bedoeling? Ook daarop krijg ik graag een reactie van de minister.

Een derde zorg van mijn fractie is de druk die wordt uitgeoefend op het budget van Ontwikkelingssamenwerking om de gaten te dichten in de begroting van Defensie. Wij ontkennen niet dat er een directe relatie bestaat tussen veiligheid en welvaart – mijn collega Kox heeft het al gehad over de noodzaak van wederopbouw in landen waar op dit moment het leger nog aanwezig is – en dat veiligheid een voorwaarde kan zijn om ontwikkelingssamenwerking effectief te maken, maar wij kunnen ook het omgekeerde constateren: waar welvaart en welzijn groeien, slinkt het gevaar van gewelddadige conflicten. Ik hoop dus erg dat de minister zich niet door Defensie de kaas van het brood laat eten – wij hebben tenminste nog kaas – en ik hoor daarom graag hoe zij zich daartegen te weer zal stellen.

Op twee punten die mij zijn opgevallen uit het begrotingsdebat aan de overzijde, punten die mij erg aan het hart gebakken zitten, wil ik uitgebreider ingaan. Dat betreft allereerst het punt van de reproductive health, een verzamelterm voor alles wat met voortplanting en seks te maken heeft: veilige bevallingen, kinderen die gewenst zijn, verkrijgbaarheid van voorbehoedsmiddelen en voorlichting, bescherming tussen seksueel overdraagbare aandoeningen, waaronder hiv/aids, en, als het niet anders kan, veilige abortus. Het gaat daarbij dus om gelijkwaardige relaties tussen vrouwen en mannen, want waar vrouwen geen zeggenschap hebben over hun leven, hebben zij dat ook niet over hun vruchtbaarheid. Ook gaat het om aandacht voor het seksuele gedrag van de jeugd. Reproductive health heeft dus alles te maken met de armoede in deze wereld. Ouders met meer kinderen dan zij aankunnen, kunnen hun nageslacht niet voldoende voeden en van een opleiding voorzien. Vrouwen die hun hele leven in de kinderen zitten, kunnen daarnaast zelden betaald werk verrichten. Reproductive health is dus wereldwijd een centraal thema in de ontwikkelingssamenwerking. Daarover waren de deelnemers op de internationale conferentie op 21 november het gloeiend met elkaar eens. Daar waren 146 organisaties uit 17 landen bijeen. Het was een plezier om daar ook onze minister tegen te komen.

In Caïro werd in 1994 op de VN-Wereldbevolkingsconferentie een mijlpaal bereikt. Na moeizame beraadslagingen werden 179 regeringen en honderden ngo's uit de gehele wereld het eens over een actieprogramma met concrete doelen. Dat was een godswonder. De beraadslagingen waren moeizaam omdat alles wat met familieplanning en de verhouding tussen de seksen en het seksuele gedrag van jongeren te maken heeft op veel taboes en culturele en religieuze weerstanden stuit. In veel landen is de gedachte nog steeds onacceptabel dat vrouwen zeggenschap horen te hebben over hun eigen vruchtbaarheid en dat je jongeren niet kan tegenhouden om zich seksueel te gedragen. Tegelijkertijd valt de realiteit niet te ontkennen. Ontwikkelende landen kampen met een veel te snelle bevolkingsgroei. De verschrikkelijke aidscrisis heeft veel regeringen wakker geschud. Waar de actieprogramma's zijn geïmplementeerd, zijn grote successen geboekt. Dat weten wij inmiddels.

Er zijn ook ernstige tegenslagen. De aidscrisis is veel erger dan wie dan ook destijds had kunnen vermoeden. Ook is de tegenstand groot. Bij de implementaties van de programma's hebben wij een paar geduchte tegenstanders. Dat zijn fundamentalistische stromingen in islamitische landen, maar ook de fundamentalistische stromingen in ons eigen deel van de wereld, met name het Vaticaan en niet in de laatste plaats de regering-Bush. Ik heb mij laten vertellen dat de minister kardinaal Simonis stevig onder handen heeft genomen. Als zij aandringt op meer samenwerking met de Verenigde Staten, maak ik mij zorgen of zij zedenmeester Bush net zo stevig te woord zal staan.

Direct bij het aantreden van Bush bleek dat de nieuwe regering een opvatting heeft die haaks staat op de al bereikte consensus. Bush herstelde onmiddellijk de zogenaamde Mexico Cityregeling, eens door Reagan ingesteld en door Clinton weer afgeschaft. Daarin wordt bepaald dat organisaties die zich in woord, geschrift of daad met abortus bezighouden, geen Amerikaans geld krijgen. Dat gaat ver. Zelfs in landen waar abortus legaal is, mogen organisaties geen voorlichting geven, niet doorverwijzen en niet pleiten voor een betere abortuswet, laat staan zichzelf bezighouden met abortushulpverlening. Dat had grote gevolgen voor organisaties in ontwikkelingslanden die zich de wet niet langer laten voorschrijven. Die raakten behalve financiële bijdragen ook de voorbehoedmiddelen, de pillen en condooms, kwijt die door de Verenigde Staten werden verstrekt. Met voorspelbare gevolgen: meer abortussen. De regering-Bush zette vervolgens de subsidie aan het bevolkingsfonds van de VN stop. Dat kost het Caïroprogramma 34 mln dollar per jaar. Bush draait er ondertussen ook zijn hand niet voor om om landen die van de Amerikaanse ontwikkelingshulp afhankelijk zijn onder druk te zetten om hun bijdrage in te trekken.

De gevolgen daarvan waren behoorlijk dramatisch. Doordat maar 45% van de toegezegde bijdragen op tafel kwam, is een deel van het programma niet uitgevoerd. Moedersterfte is nog steeds een groot probleem. Er vallen een half miljoen doden per jaar door zwangerschap en bevalling. De jeugd blijft kwetsbaar. Tweederde van de nieuwe aidsbesmettingen betreft jongeren tussen de 15 en de 24 jaar. Stirling Scruggs, directeur van het fonds, heeft berekend dat het schrappen van het Amerikaanse budget van 34 mln dollar neerkomt op 2 miljoen ongewenste zwangerschappen, 800.000 abortussen, 4700 gevallen van moedersterfte en vele duizenden gevallen van kinder- en zuigelingensterfte. Er vallen dus niet alleen doden in Irak en Gaza.

Nederland slaat tussen de andere donorlanden geen slecht figuur. Wij horen bij de vier landen aan de top die zich aan de verplichtingen gehouden hebben. Daarom bevreemdt het mij dat de minister heeft besloten de subsidie aan UNIFEM, de organisatie van de VN die zich inzet voor de gelijkwaardigheid van vrouwen, af te bouwen. Ik heb haar argumentatie daarover met aandacht bestudeerd. Haar argument is dat de emancipatie van vrouwen een integraal onderdeel moet zijn van de grotere, algemene organisaties. Op zich zijn wij het daarover volstrekt eens, maar mijn jarenlange ervaringen in de organisaties van de vrouwenbeweging hier hebben mij ervan doordrongen dat de zogenaamde gendermainstreaming altijd tekort zal schieten als er geen organisaties zijn die visie en expertise ontwikkelen en als waakhond functioneren. Dat is dus wat anders dan functioneren als een "excuus-Truus", om de woorden van de minister te gebruiken. Zeker, van UNIFEM kan gevraagd worden om heter haar best te doen en om een voet tussen de deur te krijgen van de grotere organisaties als UNDP of UNHCR. En wij kunnen deze organisaties zachtjes onder druk zetten om die inbreng te accepteren. Echter, het afbouwen van een dergelijke organisatie voordat die mainstreaming duidelijk zichtbaar is en er garanties zijn voor borging, komt volgens mij neer op kapitaalvernietiging. Een kwestie dus van pennywise and poundfoolish. Ik weet dat de minister blij is met elke post waarin gesneden kan worden, maar ik zou graag met haar in discussie willen of dit de juiste is.

Mijn volgende punt van grote zorg is het feit dat de UNWRA, de vluchtelingenorganisatie van de VN in de Palestijnse gebieden, vanaf januari 2003 geen enkele noodhulp van Nederland meer heeft ontvangen terwijl Nederland in de voorafgaande jaren genereus bij de top-vijf hoorde. Ik denk dat de minister ten tijde van de begrotingsbehandeling aan de overzijde hierover niet goed is geïnformeerd. Zij zei namelijk dat de UNWRA evenveel hulp heeft ontvangen als de jaren daarvoor. Dat betreft dus de reguliere hulp en niet de noodhulp. De feiten heb ik vanochtend de minister toe laten komen. Ook anderen kunnen de gegevens inzien.

Ik hoef de Kamer niet te wijzen op de humanitaire ramp die zich op dit moment in de Palestijnse gebieden voltrekt. De afgelopen weken worden wij er haast dagelijks mee geconfronteerd. Al geruime tijd is de werkloosheid stijgende. In de Gazastrook leeft meer dan 60% van de mensen onder de armoedegrens van 2 dollar per dag. Misschien moet ik de Kamer er nog even op wijzen dat niet kan worden gesproken van een zogenaamd derdewereldland. De prijzen van de consumptieartikelen, die grotendeels via Israël moeten worden geïmporteerd, zijn even hoog als hier. De armoede daar is geen natuurlijke armoede, maar een kunstmatig geschapen armoede. De econoom Sara Roy gebruikt in dit verband de onvertaalbare term "de-development". Het aantal ondervoede kinderen neemt toe. Het is nog geen hongersnood die te zien is aan bolle buikjes en mensen die dood omvallen – althans niet van de honger – maar ik zie op elk bezoek de ouders in langere rijen bij de consultatiebureaus staan met kinderen die in ontwikkeling achterblijven omdat zij lijden aan de gevolgen van eenzijdige voeding, vitaminedeficiency en een tekort aan proteïne.

De UNWRA is veruit de belangrijkste organisatie bij het verlenen van directe voedselhulp naast onderdak, medische hulp en water voor dakloos geworden burgers. De organisatie voldoet op een uitstekende manier aan de normen die wij aanleggen: transparantie van besteed geld en grote zuinigheid bij het kopen van voedsel. Uitgerekend de UNWRA legt er de nadruk op dat alleen bij hoge uitzondering gebruik wordt gemaakt van buitenlandse arbeid. Mocht het ooit, insh'Allah, tot een onafhankelijke Palestijnse staat komen, dan kan de UNWRA een complete infrastructuur aan onderwijs, primaire medische hulp en duizenden getrainde Palestijnse arbeidskrachten overdragen aan het nieuwe gezag.

De bevolking van de Gazastrook bestaat voor driekwart uit mensen met een vluchtelingenstatus. Vorig jaar kon de UNWRA iedere familie die het echt nodig had maandelijks voorzien van een sober voedselpakket van rijst, linzen en bakolie en melkpoeder voor de kinderen. Dit jaar, nadat Nederland de noodhulp heeft gestaakt, is dat noodgedwongen teruggelopen naar één voedselpakket per 45 dagen. Ik wijs erop dat de grootste charitatieve instelling waar de bevolking nog heen kan als de UNWRA tekortschiet Hamas is. Dat de UNWRA de hulp heeft moeten verminderen, ligt natuurlijk niet alleen aan Nederland. Andere landen zijn ook op het gebied van de reguliere bijdragen minder betrouwbaar dan wij. Er komt geen kwaad woord over Nederland over de lippen van de UNWRA-vertegenwoordigers die ik ken. Maar toch. Juist nu is dit niet de plek om te bezuinigen. Het gaat daarbij niet alleen om heel letterlijk mensen helpen te overleven, het gaat ook om het signaal dat wij afgeven. De Eerste Kamer wordt ook wel de chambre de réflexion genoemd en daarom wil ik even een grote gedachtevlucht maken. Ik heb Gerard Durlacher nog gekend, de schrijver van Strepen aan de hemel, die als jongeman Auschwitz heeft overleefd. Hij is inmiddels overleden. Hij vertelde me dat het ergste in dat kamp niet eens was wat mensen elkaar aan konden doen. Op een dag zag hij de verkenningsstraaljagers over het kamp vliegen – "strepen aan de hemel" – en hij dacht: nu hebben ze het gezien, nu weten ze het, nu komt er hulp, waarna het nog vele maanden en doden duurde voordat hij werd bevrijd. Ik wil hier geen onzindelijke vergelijkingen maken tussen vernietigingskampen en bezetting. Edward Said heeft eens gezegd: de vraag wie meer heeft geleden of meer heeft verloren, is wezenlijk onfatsoenlijk. Het gaat mij erom dat er niets zo traumatiserend is en zulke diepe wonden slaat als het gevoel dat de hele wereld toekijkt en het maar laat gebeuren. Ik denk dat geen enkele andere factor zoveel bijdraagt aan de wanhoop en de groei van extremisme en geweld als het gevoel dat de rijke westerse wereld niet langer geïnteresseerd is in hun overleven. Dus ja: ik ben ervan overtuigd dat er een directe relatie is tussen welzijn en veiligheid. Het ligt in ons vermogen om er in ieder geval voor te zorgen dat er te eten is.

Er is nog veel meer te doen. Op dit moment weersta ik – en dat kost mij enige moeite – de verleiding om in te gaan op de opmerkingen van voorgaande sprekers over het politieke conflict tussen Israël en de Palestijnen. Ik vermoed dat we het in deze Kamer niet eens zullen worden over een politieke analyse van wat daar aan de hand is, maar ik hoop dat we elkaar op dit moment op iets anders zullen kunnen vinden: de humanitaire kant van deze zaak. Met de voedselhulp kunnen wij laten zien dat we een burgerbevolking in nood niet laten creperen, letterlijk en figuurlijk. Ik druk de minister op het hart om opnieuw binnen het budget van Ontwikkelingssamenwerking de noodhulp te hervatten en te beseffen dat die in sommige gevallen meer is dan dweilen met de kraan open.

Met het voorbeeld van Gaza heb ik natuurlijk in de eerste plaats willen pleiten voor een zaak die mij persoonlijk erg aangaat. Maar ik hoop dat het duidelijk is dat dit model kan staan voor wat we met het instrument dat we in handen hebben, zouden kunnen en moeten doen, ook voor andere volkeren. Immers, ook elders zien volkeren strepen aan de hemel en rekenen op een signaal dat hun nood wordt gezien. Ik weet dat ook bij ons de bomen niet in de hemel groeien, maar wij weten wat er wereldwijd gebeurt en dus moéten we handelen. Daarom dien ik een motie in, waarin wordt aangedrongen op een heroverweging van de hervatting van de noodhulp aan de UNWRA in Gaza. Ik beveel u de motie warm aan. Ik ken de mensen die ervan zullen profiteren, ik weet hoeveel deze motie voor hen zal betekenen. Ze hebben er recht op.

De voorzitter:

Door de leden Meulenbelt, Pormes, Kox, Slagter-Roukema en Van Raak wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterend dat er sinds januari 2003 in tegenstelling tot voorafgaande jaren wel reguliere hulp maar geen noodhulp vanuit Nederland gegeven wordt aan de UNRWA, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties voor de Palestijnse gebieden;

constaterend dat de nood in deze gebieden onveranderd hoog is;

verzoekt de regering, het besluit inzake deze noodhulp te heroverwegen en de Kamer daarvan op de hoogte te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt C (29200 V).

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik spreek namens de fracties van ChristenUnie en SGP.

Vanaf de val van de Muur in 1989 proberen we greep te krijgen op contouren van een internationale orde die aangrijpingspunten bieden voor verstandig handelen. Veel vertrouwde begrippen vragen om herijking. Tot de parameters van het Nederlandse buitenlandse beleid behoren vanouds vragen naar de Atlantische dan wel Europese oriëntatie. We namen elkaar de maat op zaken als multiversus unilateraal, pacifiek of activistisch, realistisch of idealistisch, supranationaal of intergouvernementeel. Het waren discussies binnen de gegeven orde van de Atlantische en de Europese instituties, waarin het Nederlandse beleid een inbedding kende. Deze bondgenootschappelijke structuren verschaften ons een positie en identiteit in de wereld. Van dat alles is niet zo veel meer over, naar het schijnt. Veel ontwikkelingen wijzen op een situatie waarin Nederland zich voor de vraag geplaatst ziet of in een concreet geval een ad-hoccoalitie aanvaardbaar is en of daaraan moet worden deelgenomen. Dat geldt binnen de EU alsook binnen het Atlantische kader. Er schuilt dan ook enige logica in het voorstel van Bart Tromp, geformuleerd in zijn bijdrage aan de recente Clingendaelnotitie "De herontdekking van de wereld", om weer na te denken over een zelfstandigheidpolitiek voor ons land. De stimulans daarvoor wordt geleverd door het ingrijpend veranderde karakter van de instituties waarin wij vanouds ons beleid een oriëntatie gaven en door het feit dat Nederland – het zijn mijn woorden, niet die van Tromp – een beetje op Zwitserland is gaan lijken, zoals dat tot uitdrukking komt in de positie van Den Haag als de juridische hoofdstad van de wereld. Het is een aantrekkelijke gedachte, althans voor iemand die wat nostalgisch is aangelegd. Voor zover de conclusie zelfstandigheidpolitiek alleen te rechtvaardigen is als modus operandi binnen de Europese en Atlantische structuren. Laat daar geen misverstand over bestaan: die wil ik niet opheffen. Zij zijn echter wel aan groot onderhoud toe.

Ik vraag de minister te reageren op het opnieuw opduiken van de term "zelfstandigheidspolitiek". Daarvoor hoef ik niet een sprong in het verleden te maken en een fraai citaat uit het klassieke boek "De vaste koers" van Van Hamel te geven. De minister sprak zelf al enkele malen over de rol van Nederland als bruggenbouwer en dat brengt ons toch in hetzelfde politieke denkklimaat. Een bruggenbouwer heeft zelfstandigheid en een zekere distantie nodig. Zo geformuleerd is het een rolopvatting die in de naoorlogse tijd betrekkelijk nieuw is voor een land dat bekend stond om zijn Europese en Atlantische loyaliteit. Een vraag die daarbij niet verwaarloosd mag worden, is hoe een bruggenbouwer nog kan opkomen voor zijn eigen belangen. Als ik die vraag niet stel, dan doet de heer Zalm dat wel. Daar kan spanning tussen zitten. Een andere vraag is of ons idealisme en moralisme niet in de weg kunnen zitten. De minister zal hierover stellig hebben nagedacht en er een antwoord op weten.

Wij spreken vandaag niet over de EU. Het is een thema geworden met een eigen dynamiek, zoals de minister het komende jaar nog eens extra aan den lijve zal ondervinden. Wij wensen hem daarbij veel sterkte, wijsheid, incasseringsvermogen en volharding toe. Er zijn voldoende redenen, stil te staan bij de spanning binnen de Transatlantische verhoudingen en daarmee verdwijnt Europa dus niet helemaal buiten beeld. Daarnaast wil ik aandacht besteden aan de situatie in het Midden-Oosten, Irak en de zogenaamde "doctrine van de humanitaire interventie". Dit zijn natuurlijk de herkenbare punten van de actuele internationaal-politieke agenda. Ik vind deze vooral belangrijk omdat onder deze thema's een wijziging van het soevereiniteitsbeginsel schuilgaat. Dat beginsel is onder druk komen te staan omdat het minder dan in het verleden een garantie van veiligheid in zich bergt en omdat het om modernisering vraagt.

Van 1998 tot 2000 was Nederland een van de tijdelijke leden van de Veiligheidsraad. Dat was een boeiende periode. Met anderen is toen door Nederland onder meer de verwaarlozing van Afrika aan de orde gesteld. Ik zal daar zo dadelijk in het OS-gedeelte van mijn bijdrage uitvoeriger bij stilstaan. Het was ook de tijd van de interventie in Kosovo. Toen de Veiligheidsraad na afloop de oorlog evalueerde, constateerde de Nederlandse ambassadeur Van Walsum dat het VN-handvest niet de enige bron is van internationaal recht. Hij riep de Veiligheidsraad op, een debat te voeren over de balans tussen het respect voor nationale soevereiniteit en territoriale integriteit enerzijds en het respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden anderzijds. Minister Van Aartsen heeft later dit thema opgepakt en een aanzet gegeven tot een internationale discussie. Helaas hebben wij er daarna niet veel meer van vernomen. Is op Buitenlandse Zaken de belangstelling weggezakt? Ik ontdekte op de valreep dat de secretaris-generaal van de Verenigde Naties zelf het onderwerp aan de orde stelde tijdens het bezoek dat de minister president en de minister van Buitenlandse Zaken op 16 maart brachten aan het VN-hoofdkwartier. Kan daar wellicht wat meer over worden gezegd?

Het verbaast overigens niet dat secretaris-generaal Kofi Annan daarover begon, want twee jaar geleden verscheen in VN-verband het interessante rapport "The responsibility to protect", waaraan onder meer de bekende publicist Michael Ignatieff meewerkte. In dat rapport wordt op goede gronden afscheid genomen van de term "humanitaire interventie". Het adjectief "humanitair" heeft een te positieve connotatie en rijdt de echte humanitaire organisaties terminologisch in de wielen. Veel inhoudelijker is het voorstel om niet meer te spreken over "the right to intervene" maar over "the responsibility to protect". In feite wordt voorgesteld, het soevereiniteitsbeginsel niet meer uitsluitend te laten functioneren als een beschermingsbeginsel voor de nationale staten, maar die staten ook aansprakelijk te stellen voor de wijze waarop zij met de hen verleende politieke volmacht omgaan. Het beginsel wordt normatiever, want de uitoefening van soevereiniteit wordt als het ware de maat genomen in termen van respect voor mensenrechten en het bijdragen aan de internationale veiligheid. Deze kanteling van het soevereiniteitsbegrip is zeker geen vrijbrief voor militaire interventies, maar het articuleert wel beter de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap voor bijvoorbeeld het tegengaan van grove schendingen van het recht, het omgaan met "failed states", vormen van etnische schoonmaak en het dreigen met ABC-wapens. De boodschap van het rapport is dat de wereld niet met een beroep op, het op dit punt enigszins gedateerde, Handvest van de VN het hoofd mag afwenden in situaties als Rwanda, Noord-Korea en – zo voeg ik eraan toe – het Irak van Saddam Hoessein. Een van de aanbevelingen van het rapport is dat de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad moeten worden opgeroepen, hun veto niet in te zetten in situaties waarin hun eigen vitale belangen niet aan de orde zijn. Laat ik dit afronden met de vraag of Nederland nog op enigerlei wijze betrokken is bij deze interessante en relevante gedachteontwikkeling?

Impliciet is dit thema ook aanwezig in een van de meest interessante beschouwingen over de aard van de actuele internationaal-politieke orde die de laatste jaren is verschenen. Ik doel op het geschrift van de Engelse diplomaat Robert Cooper "The breaking of nations". Zijn analyse is dat na het verdwijnen van de oost-westtegenstelling de wereld op een heel andere wijze is verdeeld, namelijk in premoderne, moderne en postmoderne staten. In de eerste categorie vinden we landen als Somalië, Afghanistan en Liberia. Het zijn landen waar er nauwelijks nog een staat is met het monopolie van de zwaardmacht en waarin de godsdienst vaak een cruciale factor is.

De moderne staat, de tweede categorie, is de ons vanaf 1648 vertrouwde nationale staat, seculier en soeverein, en balans zoekend met andere staten. Het Handvest van de VN weerspiegelt in hoge mate een wereld waarin de moderne staat maatgevend is. De postmoderne staat is de uitvinding van onze tijd; het is het systeem voorbij Westfalen zo te zeggen. In die nieuwe orde is de nationale staat grotendeels opgegaan in grotere verbanden. De EU is natuurlijk het beste voorbeeld. De soevereiniteit functioneert niet meer primair als bescherming, integendeel. Het historisch gezien merkwaardige vindt plaats, namelijk het delen van soevereiniteit in alle openheid en transparantie met gelijkgezinde landen. Binnen- en buitenlandse politiek gaan samenvallen en er ontstaat een bovennationale rechtsorde.

De meest intrigerende zin in het boek van Cooper vond ik – je zou er bijna overheen lezen – de volgende: "Perhaps the most important change in foreign policy has been the invention of peace as a policy goal." Dat heeft enerzijds te maken met de aard van de moderne massavernietigingswapens, maar ook met een mentaliteit die als het ware vanzelf is ontstaan binnen de postmoderne staat, die zelf een vredesproject kan worden genoemd. In dit verband kan ook worden verwezen naar de theorieën van Kagan over Venus en Mars, maar de redenering van Cooper vind ik een stuk intelligenter. Europa is dan een civiele macht en de klassieke buitenlandse politiek verdwijnt. Kortom, wij naderen een beetje het vredesideaal van Kant.

Er blijven dan nog wel enkele fundamentele vragen liggen. Is de postmoderne staat nog wel in staat en bereid om zichzelf te verdedigen in een wereld waarin elke veiligheidspolitieke analyse ons vertelt van terrorisme en de dreiging van massavernietigingswapens? Of ontwapent de postmoderne staat zichzelf omdat zij meent de oorlog achter zich te kunnen laten? Ontstaat er geen symptomatisch onvermogen om het kwaad nog te doorgronden, om te begrijpen dat het kwaad alleen met geweld kan worden weerstaan en teruggedrongen? Wordt een krijgsmacht niet een ongemakkelijk bezit, zowel fysiek en financieel als psychologisch? Was de terugkeer van vakantie van onze minister-president bij het vernemen van het bericht over de eerste gesneuvelde Nederlandse militair in Irak daarvan niet een bewijs? Op diezelfde dag – zo hoorde ik op het radionieuws – waren er vier mensen bij een verkeersongeluk omgekomen. Ik geloof niet dat de Tweede Kamer er een spoeddebat aan heeft gewijd, als ik voor een keer wat ironisch mag zijn.

Een ander cruciale vraag is hoe dit postmoderne Europa zich verhoudt tot de moderne Verenigde Staten; in de analyse van Cooper zijn de Verenigde Staten nog een "moderne staat". Als Europa, om nog een keer Cooper te citeren, niet gecharmeerd is van de US National Security Strategy, laat men dan niet alleen maar klagen maar zelf iets ontwikkelen, want "there is no such thing as a free defence". Beter nog is samenwerken met de Amerikanen, want in onze tijd geldt: "homeland begins abroad". Daarom zijn er Nederlandse militairen in Afghanistan en in Irak en het zou goed zijn wanneer zij daar zouden blijven.

Daarmee zeg ik ook iets over de transatlantische verhoudingen, die nu al weer geruime tijd in het ongerede zijn geraakt. Toch is het interessant, ook aandacht te geven aan ontwikkelingen die proberen de schade te beperken; dit lijkt mij een eerste verantwoordelijkheid van een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken. In elk geval verbaal of op papier probeert Europa af en toe bij de Amerikanen in de buurt te blijven, maar dat wordt wat onderbelicht. Vorig jaar verscheen de gemeenschappelijke strategie van de EU tegen de proliferatie van massavernietigingswapens. Daarin wordt met zoveel woorden ruimte geboden voor preventieve dwangmaatregelen, inclusief door de VN gesanctioneerd geweld. Naar ik mag aannemen, weet de minister zich verantwoordelijk voor deze tekst. Is daarmee de discussie beslecht over de rechtmatigheid van preëmptief geweld, waarover zoveel ophef werd gemaakt toen president Bush dat tot hoeksteen van zijn veiligheidsstrategie maakte? Klopt mijn waarneming dat ook Kofi Annan op deze lijn zit? Wat is de politieke en operationele betekenis van de Nederlandse deelname aan het Proliferation Security Initiative?

Vergelijkbare vragen zijn te stellen over de Veiligheidsstrategie, die de EU-top van Thessaloniki op voorstel van Solana aanvaardde. Daarin staat dat de EU snel, voortijdig en hard militair moet kunnen optreden met haar snelle interventiemacht. Wat kan en mag dit concreet betekenen: preëmptief militair geweld en ook de mogelijkheid van "regime change"? Wij mogen toch vragen wat de reikwijdte kan zijn van mede door Nederland geaccordeerd beleid? Daarom stel ik het hier nu ook aan de orde.

In Thessaloniki werd ook de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan de wederopbouw van Irak. Toen overigens later in Madrid de wereld om een financiële bijdrage werd gevraagd, kwam er weliswaar meer geld dan verwacht, maar was de bijdrage van de EU zeer bescheiden. De belangrijkste conditie die Europabreed aan de Amerikanen werd en wordt gesteld, is een vroege gezagsoverdracht aan de VN. Kan de minister mij goed beargumenteerd uitleggen of de VN militair, bestuurlijk, logistiek en financieel daartoe ook echt in staat is? Misschien kan de minister zijn licht laten schijnen over zijn resolutie die gisteravond in de VN-veiligheidsraad is ingediend. Eerlijk gezegd geloof ik niet dat de VN dit allemaal kan. De werkelijke betekenis van de wens om de VN in te schakelen, is dan ook het verleggen van de legitimatie van de buitenlandse aanwezigheid in Irak. Met de wederopbouw heeft het niet zoveel te maken. Een interessante test voor de Europese landen is vervolgens, of zij bereid zijn het militaire deel van de gezagshandhaving in Irak in handen te leggen van de NAVO. Volgende maand kan daarover worden gesproken op de NAVO-top in Istanboel. De Duitse bondskanselier Schröder, kennelijk niet onder de indruk van de uitnodiging om op 6 juni voor het eerst aanwezig te zijn bij de herdenking van D-day in Normandië, heeft er reeds zijn twijfels over uitgesproken. Het zal eens niet zo zijn. Wat is de opstelling van de Nederlandse regering?

Ik kom nu toe aan het Midden-Oosten. Een week of wat geleden werden wij verrast met beelden van een geheim bezoek van onze minister van Buitenlandse Zaken aan PLO-voorzitter Arafat. De kennelijk beoogde geheimhouding verhinderde niet dat de wereld de bekende televisiebeelden kreeg voorgeschoteld van en triomfantelijk handenschuddende Arafat met een braaf meeschuddende Europese minister. Hoorde dat bij de afspraken vooraf over het karakter van het gesprek? Belangrijker is de politieke strekking van het bezoek. Ik las in het eerder door mij genoemde verslag van het bezoek van de minister en de minister-president aan de Amerikaanse president dat met betrekking tot het Midden-Oosten Nederland en de VS in principe eenzelfde analyse hebben van de problematiek. Als dat echt het geval zou zijn, dan had minister Bot niet zo pontificaal de handen geschud van Arafat, die naar Amerikaans oordeel, en mijns inziens volstrekt terecht, als een hinderpaal op de weg naar vrede wordt beschouwd.

De heer Kox (SP):

De redeneerkwaliteit van de heer Van Middelkoop is duidelijk en hij houdt een mooi betoog. Hoe had onze minister dan niet triomfantelijk de hand moeten schudden van Yasser Arafat? Hoe doe je dat? Moet hij een hand geven en die vervolgens met een vies gezicht afvegen? Zou dat beter zijn geweest? Hoe moet hij dan premier Sharon een hand geven? Of geef je gewoon iemand en hand en laat je het aan die ander over hoe deze kijkt?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik denk dat de mores voorschijven dat ik dit als een serieuze vraag beschouw, maar het is ook een beetje een ridiculisering van een politieke analyse.

De heer Kox (SP):

U insinueerde er iets mee, namelijk dat de minister zich als een braaf jongetje laten misbruiken door een triomfantelijke Yasser Arafat. De minister van Buitenlandse Zaken is de man in Nederland die over de hele wereld de meeste handen geeft. Volgens mij doet hij dat altijd op dezelfde manier.

De voorzitter:

Ik denk dat de minister straks bij zijn beantwoording duidelijk kan maken hoe hij handen geeft.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik moet één ding rechtzetten: het triomfantelijke had helemaal niets met de minister van Buitenlandse Zaken te maken, zoals de heer Kox aan het begin van zijn vraagstelling opperde. Dat had te maken met de aanduiding van de manier waarop de heer Arafat keek en zo kennen wij hem natuurlijk al vele tientallen jaren. Het gaat mij erom dat het nogal curieus is dat je zogezegd een geheim bezoek brengt aan, in dit geval, de heer Arafat terwijl wij allen weten dat dit politiek niet ongevoelig ligt, mede gelet op de mogelijke reactie van Israël. Daar moet je op zijn minst rekening mee houden, zeker als je voorzitter wordt van de Europese Unie. Het is curieus dat wordt verteld dat het een geheim bezoek is, terwijl bij iedereen beelden op het televisiescherm verschijnen. Ik neem aan dat de minister hier mede verantwoordelijk voor is. Die vraag mag toch worden gesteld? U had die vraag ook kunnen stellen, want die heeft niet zoveel te maken met de politieke analyse.

De heer Kox (SP):

Hij deed het als braaf jongetje, zei u.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Is het zo erg als ik van de minister zeg dat hij er braaf bij stond?

De voorzitter:

Het zal mijns inziens een tijd duren voordat u de heer Kox zo aanduidt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Nou moet u mij niet prikkelen. Het is zeer wel mogelijk om in de persoonlijke sfeer een uitstekende verhouding te hebben, maar politiek diametraal tegenover elkaar te staan. Misschien is de heer Kox in mijn optiek een buitengewoon brave collega met zeer verkeerde opvattingen.

Ik was gebleven bij de opvatting van de Amerikanen dat Arafat een hinderpaal op weg naar de vrede is. Die opvatting deel ik. Sinds het mislukken van het vredesvoorstel van Clinton en Barak weet de hele wereld dat Arafat nooit een vredesvoorstel zal tekenen dat niet samenvalt met de ontbinding van de staat Israël, hoe potsierlijk dat ook klinkt. Zeker zo cynisch is dat Arafat na die mislukking welbewust de rol heeft gezocht van het politieke martelaarschap. Dat heeft inmiddels aan bijna tweeduizend van zijn volksgenoten het leven gekost en dan heb ik het nog niet eens over de Israëliërs. Zijn scenario was en is simpel: begin met het vermoorden van onschuldige Israëlische burgers, want dan heb je de garantie dat Israël een harde tegenreactie geeft en kan de wereld zich weer beklagen over het disproportionele geweld van Israël. Ik onderschrijf wat Thomas Friedman hierover poneerde in The New York Times: "De wereld moet begrijpen dat de Palestijnen niet uit wanhoop door de Israëlische bezetting hebben gekozen voor het middel van het zelfmoordterrorisme. Dat is een enorme leugen."

De heer Van Thijn (PvdA):

Voorzitter. Het ligt niet op mijn weg om de heer Arafat te verdedigen, maar ik wil er wel aan herinneren wie de gesprekspartners waren op het moment dat volgens een bekende mythe in de Midden-Oostenretoriek de Palestijnen een historische kans onbenut hebben gelaten. De gesprekspartners waren de heer Barak, die zijn meerderheid in de Knesset al had verloren – de heer Sharon was al als zijn opvolger gekozen – en de heer Clinton, die nog zes dagen te gaan had. Hij was "on his way out". Je moet dus wel van lotje getikt zijn om een akkoord te sluiten met twee "lame ducks".

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik vind dat een merkwaardige analyse.

De heer Van Thijn (PvdA):

Wij hadden het vandaag over feitelijke onderbouwing. Dit zijn gewoon feiten.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Nee, het gaat ook om het politiek wegen van feiten, bijvoorbeeld van het feit dat zowel Clinton als Barak politiek op hun laatste benen liepen. Nu geven wij ons echter over aan "als, dan"-redeneringen. Bekend zijn de plaatjes, geschoten in Camp David of bij het Witte Huis op het moment dat er een ongelooflijk genereus voorstel op tafel lag. Als de Palestijnen dit voorstel voor het oog van de hele wereld hadden geaccepteerd en de Amerikanen dat enkele maanden later hadden teruggenomen, waren de Amerikanen enorm op achterstand komen te staan. Nog nooit is een voorstel zo genereus geweest, zeker in termen van land en dergelijke. Ik begrijp wel dat u niet als woordvoerder van de heer Arafat wilt optreden, maar u wekt wel de suggestie dat de heer Arafat van lotje getikt was geweest als hij dat voorstel had aanvaard. Ik zie niet in waarom.

De heer Van Thijn (PvdA):

De heer Arafat heeft vele kansen laten lopen en is in de wereldgeschiedenis als onderhandelingspartner niet de meest betrouwbare persoon gebleken te zijn. Ik erger mij echter constant aan het verwijt dat hij op dat moment zo'n geweldige kans heeft laten lopen. Bij voorbaat stond namelijk vast dat dit akkoord nooit zou worden uitgevoerd, noch door mijnheer Bush, noch door mijnheer Sharon.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat is een taxatie van uw kant over wat er zou gebeurd zijn in het geval dat... Nu, het is wat lastig om daarover te discussiëren. U sprak over de mythe, mijnheer Van Thijn, maar u weet natuurlijk ook dat het dat niet is. U weet ook dat wat ik hier zeg, helemaal geen originele analyse is. Er zijn tal van heel intelligente mensen – dan heb ik het niet meer over mijzelf – die exact dezelfde oordelen vellen, onder wie zelfs diplomaten van Saoedische zijde die van de hoed en de rand wisten. Praat u dus niet over een mythe; hooguit is er een verschil in politieke taxatie.

De heer Van Thijn (PvdA):

Het is een running gag en daarom erger ik mij telkens opnieuw als die op tafel wordt gelegd als onderdeel van een bloedserieuze analyse, in een buitengewoon serieus vraagstuk.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik gun u uw ergernis, maar het is geen running gag en zo wil ik het ook niet betiteld krijgen, als ik dit als deel van een serieuze analyse naar voren breng.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik zal mij er niet aan ergeren; ik ben ook niet van mening dat de heer Arafat de braafste jongen uit zijn klas is. Uitgaande echter van de analyse die u zonet heeft gegeven, rechtvaardigt dit dan die scheidingsbarrière, die muur, die wordt opgetrokken? Rechtvaardigt dit dat er zoveel hectare grond aan mensen wordt ontnomen? Waarom zijn, met andere woorden, al die miljoenen mensen die geen deel uit hebben gemaakt van dat geweld, slachtoffer?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De vraag is pathetisch geformuleerd. Uit uw verhaal, mijnheer Pormes, is wel duidelijk geworden dat wij totaal verschillende werelden waarnemen, laat staan als het erom gaat een oordeel erover te geven. Probeert u zich in de positie te verplaatsen van een willekeurige overheid, in dit geval de regering-Sharon. Overigens is Sharon iemand bij wie ik geen warme gevoelens heb – dat heb ik meer dan eens in het openbaar gezegd – maar het is wel de wettige premier van de democratische staat Israël, de enige democratische staat in de regio. Probeert u zich in zijn situatie te verplaatsen, bedenkend dat één van de primaire taken van de overheid is dat je een vorm van veiligheidsgarantie moet geven aan je burgers. En dit in een situatie dat tientallen van die burgers, zeer onschuldige burgers, door zelfmoordterroristen worden opgeblazen. Is het dan volstrekt ongeloofwaardig om tijdelijk – ik moet de Israëliërs serieus nemen – een hek te bouwen, ook op plaatsen die ik zelf zeer ongelukkig vind, ter bescherming van je eigen burgers? Nu, er zijn wel ergere dingen.

De heer Pormes (GroenLinks):

Wij komen toch niet dichter bij elkaar, als wij het hebben over oriëntatie. Immers, u doet het voorkomen alsof wij heel eenzijdig zijn georiënteerd. De visie die ik in eerste termijn heb gegeven, verschilt helemaal niet van de visie die bijvoorbeeld medefinancieringsorganisaties als ICCO en Cordaid in hun informatie over de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden geven.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat noteren wij; ik heb geen behoefte om dit tegen te spreken. Ik vervolg mijn betoog, voorzitter, na het citaat van Friedman.

Een religieuze en politieke cultuur die mannen en vrouwen en zelfs kinderen de zelfgekozen dood in stuurt, is doodziek. De politiek verantwoordelijken zouden daarvoor berecht moeten worden. Het Midden-Oosten is evenwel de regio van de dubbele moraal. Misschien is dat ethisch gezien ook wel onvermijdelijk, omdat wij een democratisch land als Israël toch moeilijk kunnen of willen beoordelen in termen die gelden in de Arabische wereld. En dus zijn we kritisch, ook naar Israël toe. Het is allemaal niet erg, zolang we de Palestijnen maar niet de exclusieve slachtofferrol gunnen en niet vergeten de grenzen van onze eenzijdigheid te bewaken. Evenmin moeten wij daarbij uit het oog verliezen dat de Palestijnse terroristen welbewust burgerslachtoffers uitzoeken, daar waar Israël nog een poging doet – en daar niet altijd in slaagt een onderscheid te maken tussen combattanten en non-combattanten, zoals het oorlogsrecht dit voorschrijft, en waar in 1999 het Hooggerechtshof van Israël martelen en vormen van fysieke pressie heeft verboden, zelfs als daarmee informatie over verwachte aanslagen zou kunnen worden verkregen. Daar kunnen de Amerikanen nog wat van leren, maar kom daar in de Maghreblanden en andere Moslimlanden maar eens om. Het Palestijnse zelfmoordterrorisme is een welbewust door een elite gekozen tactiek, omdat deze nu eenmaal werkt – om voor het laatst Friedman te citeren. Ik hoop dan ook dat het bezoek van de minister vooral ten doel had Arafat te bewegen nu eindelijk eens het veld te ruimen als een eerste bijdrage aan de een of andere vorm van vrede, want via gewone verkiezingen, zoals dat in Israël geldt, lukt dit niet. Misschien kan de minister er wat over zeggen. Ten slotte wil ik nog een moment stilstaan bij de ontwikkelingen op de Balkan alvorens naar Afrika af te reizen. De overgang is niet groot, want de westelijke Balkan valt onder de regionale benadering van minister Van Ardenne. Bosnië en Kosovo zijn de vooralsnog onopgeloste vraagstukken van de ontbinding van de voormalige Federale Joegoslavische Republiek. Zij zijn ook een deel van onze recente politieke geschiedenis. Er zit iets tweeslachtigs in de gejaagdheid waarmee Europa van de Amerikanen vraagt het naoorlogse Irak op orde te brengen, terwijl datzelfde Europa op de Balkan nauwelijks vorderingen maakt. Wat Kosovo betreft, is het wachten op het regelen van de statuskwestie. Enerzijds zijn de spanningen onderhuids nog zo voelbaar dat op de korte termijn weinig is te verwachten, anderzijds verlamt de aanwezigheid van UNMIK de self reliance – om eens een in onbruik geraakt OS-begrip van stal te halen – van deze provincie. Onlangs hoorde ik een mijns inziens moeilijk te negeren argument om Kosovo niet te snel zelfstandigheid te geven, namelijk dat de Serven zich daarbij om historische redenen nooit zullen neerleggen. Wij weten allemaal dat geschiedenis daar een wat gevaarlijker categorie is dan bij ons. Hoe oordeelt de minister hierover?

Wat ik over UNMIK zei, geldt evenzeer voor de internationale protectors van Bosnië-Herzegovina. Daar naderen we het moment dat die presentie niet meer een bijdrage maar een belemmering is voor de eigen ontwikkeling van dat land. Het voornemen is nu om na het mandaat van Lord Ashdown een door de EU geleide missie in het leven te roepen zonder de zogenaamde "Bonn powers". Ik neem aan dat daarover gesproken zal worden tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland. Kan ook de optie op tafel komen om daarvan af te zien, of op zijn minst die EU-missie te binden aan een zeer korte termijn?

Ik stap over naar het beleidsterrein waarvoor minister Van Ardenne de eerstverantwoordelijke is. Het beleidsthema ontwikkelingssamenwerking lijkt de laatste jaren enigszins in het ongerede te zijn geraakt. Ik kom helaas te veel artikelen tegen waarin het alleen maar gaat over de zin en vooral de onzin van dat terrein. Dat ligt zeker niet aan onze energieke minister, maar meer aan het thema zelf en aan verkillende maatschappelijke en politieke posities. De vragen naar zin en effectiviteit zijn harder en onwelwillender gaan klinken, de categorieën recht en moraliteit hebben minder wervingskracht en het draagvlak erodeert of bureaucra tiseert. Het zegt allemaal iets over onze samenleving, maar ook over de teleurstellingen die structureel verbonden lijken te zijn met het ontwikkelingsvraagstuk. Daarom vond ik het zo fantastisch dat de heer Van Gennip stelde dat de successen die zijn te melden méér voor het voetlicht moeten worden gebracht. Ik neem aan dat de minister dat wel zal oppikken.

Afrika-sub-Sahara roept bij velen geen compassie meer op, maar kribbigheid. Dit zal beide ministers, maar in het bijzonder de minister met een bijzondere taak – om eens een andere aanduiding te geven dan het deprimerende "zonder portefeuille" – wel degelijk een zorg zijn. Zij zal opnieuw moeten overtuigen. Zij zal de strijd moeten aanbinden tegen de postmoderne scepsis, het kortetermijnmaterialisme en de onverschilligheid. En daarnaast moet zij natuurlijk ontvankelijk zijn voor gerechtvaardigde kritiek. Zij zal over een overtuigend statement moeten beschikken om eenieder de noodzaak van haar missie duidelijk te kunnen maken. Je moet haar bij wijze van spreken daarvoor 's nachts kunnen wakker maken en dan moet het er zo uitkomen. Dat kan voorkomen dat zij structureel in het defensief moet zijn wat immers een beetje het geval was in het debat in de Tweede Kamer. Ik twijfel er niet aan dat zij daartoe in staat is, in termen van rechten, moraliteit, economische noodzaak en belangen. Mag ik haar daartoe in dit debat uitnodigen?

Het komend jaar 2005 lijkt mij een uitgelezen moment om de missie en werkwijze van het relevante departementsonderdeel nieuw in de verf te zetten. Dan is het immers 40 jaar geleden dat in het kabinet-Cals de OS-portefeuille ministeriabel werd verklaard. En het is een aangename pikanterie dat die eerste minister luisterde naar de vertrouwde naam Bot. Hij kreeg destijds een budget van 281 mln gulden! Dat was in de tijd dat we nog gul deden met een fooi. Een jaar later in 1966 verscheen zijn Nota inzake hulp aan minder ontwikkelde landen. Interessant om ook nu nog te vermelden is dat in die nota als centrale doelstelling werd geformuleerd: "het bevorderen van goede betrekkingen met het buitenland en het voorkomen en beperken van internationale conflicten." Als een wezenlijk onderdeel van dat beleid werd gewezen op de noodzaak van het verminderen van de welvaartsverschillen in de wereld. Ook werd de uitbreiding van de bilaterale hulp aanbevolen. Het klinkt allemaal zeer vertrouwd!

Er is in die veertig jaar veel gedaan; ik zal dat niet releveren. Wel mag de vraag gesteld worden, wat er met de daarbij opgedane ervaringskennis is gedaan. Het ministerie is, zo schreef het dagblad Trouw een jaar geleden, een "organisatie zonder geheugen". Dat was een bijna dodelijke kwalificatie voor een departement dat belast is met een veelomvattende, duurzame en complexe taak. Ik vrees dat deze kritische observatie niet geheel zonder grond is. De minister is er zelf deels een bewijs van, aangezien zij in korte tijd een grote hoeveelheid nota's produceerde alsof het wiel opnieuw moest worden uitgevonden, terwijl het in werkelijkheid ging om bescheiden variaties op een structureel thema. De vraag is natuurlijk van organisatorische aard. Op tal van terreinen verschijnen tegenwoordig zogenaamde kennis- en expertisecentra. Bij die ontwikkeling past heel goed de oude idee van een Rijksdienst voor ontwikkelingssamenwerking. Ik weet het is een oud idee, maar daarom nog niet verouderd. Geen enkel kabinet heeft zich er serieus aan gewaagd, maar voor zover ik weet is er ook nooit een serieuze studie naar gedaan. Mag ik van deze minister eens horen – zij is niet de eerste aan wie ik dat vraag – hoe zij er tegenover staat en of zij het aandurft om er op zijn minst eens een studie naar te laten doen, zodat we wat beter weten waarom wel en waarom niet?

Laat ik deze suggestie kracht bijzetten met één illustratie. Met enige regelmaat wordt in alle stukken van de minister, en terecht, gewezen op de noodzaak van capaciteitsontwikkeling en -opbouw in ontwikkelingslanden. Ik onderschrijf de betekenis daarvan geheel, maar het betekent natuurlijk ook dat de kennis die wij, zowel in de sfeer van de politiek als bij de ngo's, daarvoor beschikbaar willen stellen, beproefd en vastgehouden moet worden. Het ontwikkelingsvraagstuk vraagt ook van ons professionalisering en permanente modernisering. Dat is bij wijze van spreken onze bijdrage aan good governance. Waar dat het geval is, verdient het de steun van de minister.

Kijken we naar het eigenlijke vraagstuk dan valt moeilijk te ontkennen dat een halve eeuw ontwikkelingssamenwerking, mondiaal gezien, op de structuren van ongelijkheid, uitsluiting en armoede nog altijd onvoldoende corrigerende invloed heeft. Dat is geen argument om maar met ontwikkelingssamenwerking te stoppen, eerder om er met versterkte inspanning mee door te gaan. Dat deze stand van zaken teleurstellend is wordt algemeen erkend. Als reactie daarop zijn de laatste jaren drie nieuwe strategische concepten ontwikkeld: de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, de pro-poor growth en de rechtenbenadering. Deze strategieën zijn medebepalend voor het beleid van de minister, maar stuk voor stuk problematisch. Bij de millenniumontwikkelingsdoelstellingen is er het probleem dat er geen passend instrumentarium beschikbaar is. Misschien is er op dit punt iets te leren van de manier waarop in de Europese Unie de zogenaamde Kopenhagencriteria zijn gebruikt in de periode voorafgaande aan de toetreding van de nieuwe lidstaten. Daarbij is wel een instrumentarium, financieel en organisatorisch, ontwikkeld. Kan die kennis niet ook in de noord-zuidrelatie worden benut?

Als het gaat om de strategie van de pro-poor-growth is er wel een instrumentarium, namelijk het Poverty Reduction Strategy Paper, PRSP. Minister Herfkens was daar destijds nogal van gecharmeerd. Minister Van Ardenne zal zich dat herinneren. Bij de huidige minister doet zich ter zake iets vreemds voor. In haar notities krijgt dit instrument passende en positieve aandacht. Echter, wanneer zij erover spreekt, bijvoorbeeld in de Tweede Kamer, is dat vaak in kritische, bijna laatdunkende zin. Wil zij haar positie ter zake eens verduidelijken?

Het eigen beleidsaccent van deze minister is sterk verbonden met de derde strategie, de ontwikkeling van de rechtsstaat als voorwaarde voor armoedebestrijding. Het gaat daarbij om een voortborduren op het al wat oudere thema van goed bestuur, rekening houdend met de beroerde situatie in tal van Afrikaanse landen. Begrippen als stabiliteit en conflictpreventie worden dan met hoofdletters geschreven. Het kost me geen enkele moeite met deze extra accentuering in te stemmen, integendeel. Ik heb er waardering voor. Waardering heb ik bijvoorbeeld voor de politieke initiatieven van de minister om te bemiddelen in landen van het Grote-Merengebied. Het zal haar niet verbazen. Intussen is er natuurlijk wel sprake van een welbewuste politieke opwaardering van de rol van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Daarover wil ik een paar vragen stellen.

Mijn eerste vraag is van functionele aard. Het gaat daarbij dus niet om de persoon. Met welk gezag verricht de minister voor Ontwikkelingssamenwerking deze conflictpreventieve taken? Is dat gezag: Nederland, dat geen koloniaal verleden heeft in Afrika? Is dat gezag: het geld waarover zij beschikt? Is sprake van een bijzondere vaardigheid? Kan worden uitgelegd wat Nederland toevoegt aan andere initiatieven? Een ander stel vragen betreft het bilaterale karakter van deze initiatieven. Ligt het niet meer voor de hand om een multilaterale bedding te zoeken, bijvoorbeeld door de Afrikaanse Unie erbij te betrekken, door aansluiting te zoeken bij een contactgroep of door samen te werken met gezaghebbende figuren uit de Afrikaanse regio?

Weer andere vragen betreffen de gevolgen van dit commitment voor het Nederlandse beleid. Kan er geen spanning ontstaan tussen de rol van donor en die van conflictbemiddelaar? Wie bijvoorbeeld op enig moment op goede gronden als sanctie geen financiële middelen meer beschikbaar stelt, loopt het gevaar als bemiddelaar niet meer welkom te zijn. Ten slotte zijn er de vragen over de controleerbaarheid van dit ontwikkelingspolitieke werk. Die controle is en blijft voor het parlement lastig, omdat alles zo ver van hier verwijderd gebeurt. Zijn er wellicht mogelijkheden om bepaalde ngo's, die vaak over zeer veel regionale en lokale kennis beschikken, een soort klankbordfunctie te geven?

Voorzitter. Deze vragen zijn constructief bedoeld en de minister zal ze ook wel zo opvatten. Wij pogen vooral greep te krijgen op beleid dat niet uitsluitend in termen van gezindheidspolitiek beoordeeld mag worden.

Dit beleid wordt door de minister gepresenteerd in nauwe samenhang met haar regiobenadering en terecht. Wel mag de vraag worden gesteld of ons land niet overambitieus dreigt te worden. Wie in de nota Aan elkaar verplicht en in de Afrikanotitie optelt hoe vaak er staat dat Nederland dit of dat zal doen, moet vrezen dat bij serieuze uitvoering het apparaat overbelast raakt. De minister concentreert haar regiobeleid op het Grote Merengebied en de Hoorn van Afrika. In beide gevallen is het conflictueuze karakter het meest bepalende kenmerk van de identificatie als regio. Maar het is natuurlijk nauwelijks denkbaar dat wij daar een soort pax Neerlandica kunnen bewerkstelligen. Ligt hier niet ook een rol voor de Europese Unie? Het is toch moeilijk voorstelbaar dat er bijvoorbeeld geen afstemming plaatsvindt met iemand zoals de heer Ajello. Ik neem aan dat dit het geval is.

Ik wil beide ministers nog een onderwerp voorhouden dat aan betekenis wint, maar nog weinig aandacht krijgt. Het betreft de groeiende betekenis van huurlegers in Afrika en zogenaamde "private military companies", waarbij het verstandig lijkt beide goed van elkaar te onderscheiden. Vooral de laatste zijn nieuw. Het zijn doorgaans westerse bedrijven die puur commercieel werken en dus werken voor de markt. Kofi Annan heeft al eens gesuggereerd dat van deze bedrijven gebruik zou kunnen worden gemaakt in situaties waarin VN-lidstaten zich niet bereid tonen reguliere militairen te leveren. Ik heb grote scepsis of wij die kant uit moeten. In elk geval is dit een nog betrekkelijk onontgonnen terrein waarover nauwelijks internationale regelgeving bestaat. Wellicht ligt het op de weg van Nederland om te zijner tijd initiatieven te ontplooien. Dat kan misschien door voort te borduren op de "voluntary principles on security and human rights", waarvan melding wordt gemaakt in de notitie Ondernemen in conflictgebieden.

De hamvraag ten slotte – ik zit er zelf mee, naast al mijn waardering voor de accenten van de minister – is natuurlijk wat al deze accenten nog direct met armoedebestrijding te maken hebben. Natuurlijk is er een logisch en conceptueel verband, maar de vraag is of wij nog aan het eigenlijke werk toekomen. Dreigt niet alle aandacht te gaan naar wat ik zou willen noemen een subtiele vorm van neokolonialisme met instemming van betrokkenen? Met de rechtvaardiging daarvan heb ik niet zoveel moeite, maar hoe houden wij zicht op de armen? Is er bijvoorbeeld nog ruimte in het beleid om armen te steunen om via collectieve actie lotsverbetering af te dwingen? In India is recent de verarmde volksmassa erin geslaagd via de stembus een signaal af te geven, maar dat lukt niet overal. Hoe slagen wij erin pro-poor-growth van passende instrumenten te voorzien?

Voorzitter. Zelfs ik vind dat ik veel te lang aan het woord ben. Mijn tekst is uitgedeeld; ik zal de rest staccato samenvatten.

Ik heb waardering voor de aanvraag aan de AIV om een onderzoek te doen naar de relatie tussen godsdienst en cultuur enerzijds en het ontwikkelingsvraagstuk anderzijds. Ik ben heel nieuwsgierig wat daarvan komt en wat de reactie van de regering zal zijn. De relevantie daarvan is mij wel duidelijk.

Ik heb er geen behoefte aan om de landenlijst door te nemen, maar vraag wel de aandacht van beide ministers voor het zorgvuldig omgaan met de relatie met Indonesië en daarbinnen in het bijzonder de Molukken en Papoea. Minister Van Aartsen heeft daarbij destijds een leidende rol gehad binnen de EU. Ik neem aan dat dit doorgaat, zeker nu wij voorzitter worden van de EU. Misschien moeten de ambassadeurs weer eens naar Papoea worden gestuurd, want dat heeft in het verleden gewerkt als conflictpreventie. Op dat punt valt er zeer veel te vertellen en ook zeer veel te klagen. Ik leg het nu op deze manier voor aan beide ministers.

Voorzitter. Ik dank u zeer hartelijk voor uw coulance.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij pogen de tweede pauze te voorkomen. De regering heeft zich bereid getoond om straks tussen re- en dupliek geen pauze te houden, zodat die kan uitvallen. Wij kunnen nu een pauze nemen tot half acht, zodat de regering ruimschoots de tijd heeft voor een antwoord. Naar schatting zal dat antwoord voor beide bewindslieden samen tegen de twee uur duren. Dan komen wij uit op half tien. De leden hebben het daarna zelf in de hand of zij nog op tijd naar huis kunnen.

De vergadering wordt van 18.09 uur tot 19.30 uur geschorst.

Minister Bot:

Voorzitter. Hartelijk dank voor de verschillende boeiende beschouwingen van de leden van de Eerste Kamer. Ik verheugde mij al geruime tijd op het moment waarop ik met u van gedachten kon wisselen over het Nederlands buitenlands beleid in een, zo zie ik het toch wel, nieuw tijdperk.

Gelukkig heb ik veel gehoord waarmee ik het eens ben. Dat geldt ook voor de dubbele oriëntatie van Nederland: Europees en Transatlantisch. Deze dubbele oriëntatie zal ten grondslag blijven liggen aan het buitenlands beleid van deze regering. Velen onder u zeiden het, wellicht in andere woorden. Beide oriëntaties moeten, meer nog dan in het verleden, in functie staan van versterking van het multilaterale stelsel. Wij nemen geen afstand van de VN, noch van de internationale rechtsorde, integendeel. Uiteraard kom ik daarop nog uitvoerig terug.

In het licht van mijn gezamenlijke bespreking in de Eerste Kamer met de minister van Defensie nog niet zo lang geleden over de NAVO en de Transatlantische betrekkingen wil ik daarom vandaag wat minder specifieke aandacht aan dat onderwerp besteden. Ik zie het zo. De Transatlantische band is geen dossier op zichzelf. Het is veeleer een denk- en benaderingswijze die terugkomt in verschillende dossiers die wel genoemd zijn. Ik denk aan veiligheid, het Midden-Oosten, wider Middle East, non-proliferatie en terrorisme. Voor deze onderwerpen geldt dat het vanuit Nederlands en naar mijn vaste overtuiging Europees belang beter en effectiever is om met de VS op te trekken dan zonder. Dat geldt ook voor het multilaterale stelsel. Een effectief stelsel is niet denkbaar zonder de Verenigde Staten en vice versa. Samen of ten minste met een gezamenlijk afgestemde regie is meer mogelijk.

De heer Van Middelkoop heeft een interessante beschouwing gewijd aan het begrip bruggenbouwer. Ik zou de term bruggenbouwer niet zo in verband willen brengen met zelfstandigheidspolitiek die in feite een afzijdigheidspolitiek is van de jaren dertig. Om een brug te bouwen, moet je goede verbindingen hebben met beide oevers. Bruggenbouwer betekent betrokkenheid en naar mijn mening geen afzijdigheid. Goede harmonie in Europa en ook tussen Europa enerzijds en Amerika anderzijds is bepaald een Nederlands belang.

Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen een rol als bruggenbouwer en ons nationaal belang. Bovendien denk ik dat, wil je als bruggenbouwer succesvol zijn, je een opinie moet hebben en weten waar je wilt uitkomen. Je hebt de pijlers, je weet hoe de brug eruit moet zien, hoe die geconstrueerd moet worden. Dat zijn je principes, dat is je overtuiging. Op een bepaald moment werd ons verweten dat wij een schoothondje van Amerika waren. Ik heb dat van verschillende zijden gehoord. Ik weet nooit hoe je dat precies moet interpreteren ten aanzien van Amerika. Ik wil dat eigenlijk ook maar liever niet doen. Wat ik bedoel met bruggenbouwer is dat het goed is om, zeker met het naderend voorzitterschap, na te gaan of wij in staat zijn om bepaalde conflicten voor een deel te helpen oplossen. Je moet dan wel weten wat beide kanten willen. Je moet weten wat men aan Palestijnse kant wil en wat men in Israël wil, wat men aan Amerikaanse zijde wil en wat Europa in staat is te doen. Alleen als je die elementen aan elkaar kunt binden en kunt proberen tot oplossingen te komen, kun je naar mijn mening een effectieve bruggenbouwer zijn.

Afzijdigheid biedt naar mijn mening geen oplossing voor de problemen en uitdagingen waarmee Nederland wordt geconfronteerd, bijvoorbeeld onveiligheid. Die problemen vragen juist om een gezamenlijke aanpak en om engagement in Europees, Transatlantisch en mondiaal verband. Zelfstandigheidspolitiek past niet in een context die wordt gekenmerkt door interdependentie, globalisering en collectieve inspanningen, door velen van u genoemd. Het Nederlandse standpunt moet daarin effectief worden ingebracht, zodat gezamenlijke actie ook de Nederlandse belangen beschermt.

Net als velen van u wil ik het vandaag niet alleen bij filosofische beschouwingen laten, hoe interessant die ook zijn en hoe graag ik daar ook nader op zou ingaan. Dat zal ik misschien op een ander moment en op een andere plaats doen. De kracht van het buitenlands beleid wordt bepaald door een combinatie van visie en operationeel vermogen. Velen van u hebben dan ook vragen gesteld of suggesties gedaan met betrekking tot het handelend optreden van Nederland. Ik voeg het handelend optreden van Nederland als toekomstig voorzitter van de Europese Unie daaraan toe. Hoewel dit geen aan Europa gewijd debat is – dat hebben wij al achter de rug – wil ik in dit voorzitterschapsjaar toch een paar Nederlandse prioriteiten markeren. Er zijn mogelijkheden en beperkingen voor eigen accenten. De beperkingen zijn evident: als voorzitter word je soms geacht om je eigen stokpaardjes achter te stellen bij het vinden van een aanvaardbaar compromis. Als voorzitter is er wel een ruimere mogelijkheid om de agenda te bepalen, maar ook op dat punt zijn er grenzen. Plotselinge crises – denkt u maar aan "Madrid" – kunnen het beeld van het voorzitterschap volledig domineren. Wij bereiden ons in dit opzicht goed voor, maar het onvoorzienbare kun je niet plannen. Binnenkort kunt u een brief verwachten waarin in detail wordt ingegaan op onze voorzitterschapsprioriteiten. Ik kan er alvast drie uitlichten: de economie, het externe beleid en interne en externe veiligheid.

Het is een uitdaging om te werken aan een vergroting van de welvaart. In een mondialiserende economie zijn structurele hervormingen nodig. Ik denk dus met name aan de werkzaamheden die wij willen verrichten in het kader van de Lissabonagenda: onder ons voorzitterschap willen wij de voorbereidingen treffen die nodig zijn om een mid term review in 2005 mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor de hele Tamperekwestie op het punt van justitie en binnenlandse zaken. Ook op dat punt vindt een mid term review plaats in 2005 en ook op dat punt zal het tijdens het voorzitterschap aan Nederland zijn om al het graafwerk en moeilijke werk te doen. Helaas zal Luxemburg relatief gesproken met de pluim op de hoed kunnen vertrekken, maar soms moet je als voorzitter nu eenmaal het vervelende werk opknappen, waarna iemand anders de eer krijgt. Maar goed, wij Nederlanders zijn gravers, gaan graag diep en verzetten graag stevig werk; daar zijn wij dus niet bang voor.

Het staat buiten kijf dat veiligheid steeds meer een topprioriteit voor Nederland en de EU wordt. De EU staat voor uitdagingen, zoals terroristische dreigingen, grensoverschrijdende criminaliteit, aanhoudende migratiedruk op de buitengrenzen en verdere migratie binnen de EU. Nederland zal proberen om wat vaart te brengen in de uitvoering van die JBZ-agenda als voortzetting van wat er in Amsterdam en Tampere is gebeurd. Bovendien is de heer Gijs de Vries momenteel druk bezig met het uitwerken van een agenda: hoe moeten wij met de terroristische dreiging in Europa omgaan? In juni zal hij daar tijdens de top rapport over uitbrengen, ook al heeft hij hier en daar al een tip van de sluier opgetild in een interview van een paar dagen geleden met een Franse krant.

Veiligheid vraagt vandaag versterking van structuren en zo nodig aanvulling van structuren binnen de EU, maar natuurlijk ook daarbuiten. Dat brengt mij bij het vraagstuk van het effectieve multilateralisme. Bijna alle afgevaardigden hebben daarover gesproken, onder wie de heer Dees, die uitvoerig op dit multilateralisme en de proliferatie is ingegaan. De regionale instabiliteit is de afgelopen jaren toegenomen. Hedendaagse conflicten zijn complex van karakter, onder meer door de rol van niet-statelijke actoren, die nauw betrokken zijn bij illegale internationale wapenhandel, smokkel van natuurlijke rijkdommen en drugs. Ook in Nederland worden wij geconfronteerd met nieuwe onzekerheden. Dat is duidelijk geworden na de ingrijpende gebeurtenissen van 11 september 2001 en, nog dichter bij huis, door wat er in Madrid is gebeurd. De dreiging van internationale terreur, proliferatie en de toenemende invloed van internationale criminele netwerken vragen om nieuwe initiatieven. Ik onderschrijf de mening van de heer Van Gennip dat nationale antwoorden op mondiale risico's zeer beperkte invloed kunnen hebben. Internationale fora zijn geschikter om een respons te formuleren op de uitdagingen van de mondiale risicomaatschappij. Een goed functionerend en effectief multilateraal systeem is over de gehele linie van belang, of het nu gaat om het functioneren van een mensenrechtencommissie, de naleving van verdragen en normen op het gebied van non-proliferatie van massavernietigingswapens en de bevordering van de universaliteit hiervan, de verdere ontwikkeling van internationale milieunormen of de betere naleving van bestaande verdragen door meer landen. Dit zijn allemaal onderwerpen die mij vandaag aangereikt zijn. De vraag is hoe zaken geïmplementeerd worden. Het zijn essentialia waarnaar wij goed moeten kijken. Zij kunnen vooral in een multilateraal systeem opgelost worden. Ik noem ook de implementatie van de Millennium Development Goals of de aanscherping van handelsregels.

Zonder heldere, gezamenlijke regels en zonder toezicht op naleving ervan, zonder krachtige instellingen, worden wij de problemen in de wereld niet de baas. De heer Dees heeft gesproken over de analyse, met name de non-proliferatie van een aantal problemen. Hij heeft ook gesproken over de implementatie. Ik wijs op wat er nu in de Veiligheidsraad gebeurt met een resolutie over Irak. De implementatie daarvan is belangrijk voor de vraag of men doorgaat met de aanwezigheid van troepen. Ik wijs ook op de twaalf resoluties van de Veiligheidsraad die door Saddam Hoessein genegeerd zijn en waarop een deel van de internationale gemeenschap is aangeslagen. Ik wijs ook op resolutie 1373. Ik wijs ook op verklaringen die op het ogenblik door de Europese Unie worden uitgegeven, bijvoorbeeld over de "Gaza disengagement". Wij hebben daaraan vijf condities verbonden. Ik wijs ook op de reacties van de Europese Unie op het beleid over het Midden-Oosten. Men zet er met deze verklaringen een duidelijk beleid op.

Wij kunnen al met al vaststellen dat het multilaterale systeem in toenemende mate niet slechts theoretisch blijft, in de zin van een verklaring of een resolutie. Op dit moment is te zien dat men zich in toenemende mate realiseert dat het niet alleen gaat om de analyse en om mooie woorden. Men ziet in dat een resolutie weldegelijk een bepaalde kracht heeft. Er wordt dan ook een effect aan verbonden als na verloop van tijd blijkt dat de resolutie niet wordt nageleefd. Ik heb daarbij een aantal voorbeelden genoemd. Ik geef toe dat het altijd beter kan. Het bewijst echter dat wij langzamerhand in een nieuwe periode, een nieuw tijdvak, terecht zijn gekomen. Daarin houden wij op een geheel andere manier rekening met hetgeen op papier wordt gezet. Dat geldt voor veel zaken. Ik verwijs hierbij naar de ASEM. Daarbij zijn een aantal voorwaarden gesteld wil de conferentie plaatsvinden. Het geldt voor het Midden-Oosten en alle andere grote conflictsituaties waarover op het ogenblik iets wordt gezegd. Daarbij is te zien dat er consequenties aan verbonden worden en dat die worden nageleefd. Ik noem dat implementatie.

Het huidige VN-systeem, inclusief regelgeving voor het gedrag van de lidstaten, is ontworpen in de jaren veertig van de vorige eeuw. Het is niet altijd afdoende toegerust om een effectief antwoord te geven op alle moderne dreigingen. De middelen om naleving van afspraken af te dwingen en om op te treden tegen schendingen zijn onvoldoende. Dat bleek in de aanloop naar de Irakcrisis. Om te voorkomen dat landen zich vaker gedwongen zien buiten het systeem om te gaan, is versterking van het multilaterale systeem dringend nodig. Dat kan ondermeer door mogelijkheden te scheppen voor vroegtijdige, snelle en waar nodig ook krachtige actie.

Het door de secretaris-generaal van de VN eind 2004 ingestelde High Level Panel zal naar verwachting voorstellen daartoe doen. De EU heeft daarvoor een bijdrage opgesteld, met de vraag voor bijzondere aandacht voor de problematiek van de falende staten. Te denken valt aan permanente structuren voor de problematiek in plaats van de huidige ad-hocaanpak. Daarnaast is de schijnwerper gezet op de aanpak van de transitie van conflict naar structurele ontwikkeling. De fase waarbij de VN niet zelden een belangrijke rol speelt, is veelal van cruciaal belang om landen na een periode van conflict weer op de been te helpen. Nederland speelt een actieve rol bij dit proces en draagt, bovenop wat wij met de EU doen, zelf met ideeën bij, bijvoorbeeld op het vlak van de Responsibility To Protect. Daarbij gaat het om het spanningsveld tussen massale mensenrechtenschendingen en soevereiniteit. Denk maar eens aan het voorbeeld van Kosovo. Een typisch voorbeeld van een situatie waarbij is gezegd dat wij verantwoordelijkheid moeten nemen. In 1999 hebben wij ervoor gekozen, niet toe te staan dat een staat met een beroep op soevereiniteit zijn burgers uitmoordt. De adviescommissie internationale vraagstukken spreekt van een "nooduitgang". Ook de Verenigde Naties zullen in dit spanningsveld een keuze moeten maken. Wij komen dan aan bij het punt dat de heer Van Middelkoop noemde. Nederland zal hierop uitgebreid ingaan in het commentaar aan het door de secretaris-generaal van de VN ingestelde high level panel. De Kamer krijgt hierover binnenkort een brief toegestuurd, waarin de elementen genoemd zijn van de Nederlandse benadering en de inbreng van Nederland in dat high level panel.

In beginsel worden door de Veiligheidsraad reeds goede stappen gezet, zoals de bindende VN-resoluties op het gebied van terrorismebestrijding en de recente aanpak van proliferatie van massavernietigingswapen waarmee de VN-lidstaten worden gedwongen om verscherpte wetgeving en controles in te voeren. In de richting van de heer Van Middelkoop noem ik ook de aanvullende initiatieven, zoals het proliferation security initiative, die mondiale controleregimes versterken. Nederland is daarbij vanaf het begin betrokken. Het PSI is een signaal aan prolifererende landen dat er kan worden ingegrepen. Operationeel is Nederland onder meer via de inlichtingensamenwerking betrokken. Ook vinden in PSI-kader oefeningen plaats zodat er sprake is van een geteste structuur op het moment dat ingrijpen noodzakelijk is.

Nederland heeft een krachtige impuls gegeven aan de discussie over de revitalisatie van de algemene vergadering van de VN, onder meer door agendering van het zogenaamde "Greentree report". Als gevolg daarvan zijn inmiddels besluiten genomen over een krachtiger AVVN-voorzitterschap, de spreiding van werkzaamheden en een beter agendabeheer. De uitdaging van deze tijd kunnen wij alleen gezamenlijk aan. De EU of de VS kunnen dat niet alleen. Er is een multilateraal systeem nodig dat mede wordt gedragen door een sterke, transatlantische samenwerking. De heer Van Gennip verwees naar deze samenwerking, die bestaat uit een voortdurende dialoog. Er wordt onder meer gesproken over versterking van multilaterale regimes; wij zijn het op dit punt grosso modo eens met de VS. Er is echter ook sprake van verschil van inzicht, bijvoorbeeld ten aanzien van Kyoto.

Ik onderschrijf in dit verband het betoog van de heer Dees over de proliferatie van parlementen. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat bij de VN opnieuw een soort parlementair assemblee wordt ingesteld. De IPU is goed uitgerust en wij moeten gewoon bezien hoe een en ander zich verder ontwikkelt. Ik ben het in elk geval eens met de strekking van de opmerkingen van de heer Dees op dit punt.

Ik wil ook wat zeggen over de Europese veiligheidsstrategie omdat daar een aantal vragen over gesteld is. In EU- en NAVO-verband wordt gewerkt aan een antwoord op de uitdagingen van deze tijd, onder meer door een EU-veiligheidsstrategie uit te werken. Het moet daarbij gaan om de implementatie. De non-proliferatie-regimes moeten versterkt worden door het lidmaatschap universeel te maken en scherpere controles uit te voeren; alle staten zijn lid van een bepaald non-proliferatie regime en er wordt scherp gecontroleerd op wat daar gebeurt. Die controles zijn ad hoc en worden dus niet vooraf aangekondigd maar uitgevoerd op het moment dat een organisatie zoals de IAEA denkt dat er gekeken moet worden. Kijk eens naar wat dat opgeleverd heeft in Iran. Afrika moet geholpen worden bij het opbouwen van een peacekeeping capaciteit, terroristen moet de voet dwars gezet worden door financiële tegoeden te bevriezen – waar de EU heel actief in is – en landen die moeite hebben om aan hun verplichtingen te voldoen op non-proliferatie terrein of op het terrein van terrorismebestrijding moeten te hulp worden gekomen. De veiligheidsstrategie stelt ook dat de Europese Unie een strategische cultuur moet ontwikkelen – ik wijs in dit verband weer op het betoog van de heer Van Middelkoop – die vroegtijdige, snelle en waar nodig krachtige interventie bevordert. Dit houdt in dat de Europese Unie verantwoordelijkheid neemt, onder meer door de VN te steunen in diens reactie op bedreigingen van de internationale vrede en veiligheid. Daarom is de Unie bezig met het ontwikkelen van snel inzetbare eenheden, de zogenaamde "battle groups". Die eenheden moeten snel kunnen worden ingezet ten behoeve van Europese veiligheids- en defensiebeleidstaken.

Ik kom op het punt van de pre-emptive strike. Sommige sprekers, onder wie de heer Van Middelkoop, hebben dit onderwerp ter sprake gebracht. Het is overigens ten onrechte dat met deze term de Amerikaanse National Security Strategy wordt samengevat. Het is een wat gemakkelijke, onjuiste want onvolledige typering. Tegelijkertijd heeft de EU-veiligheidsstrategie het label "preventive engagement", wat duidt op een voorkeur voor de zachte instrumenten. Beide etiketten dekken echter niet helemaal de inhoud. Er staat namelijk veel meer in die National Security Strategy dan pre-emptive strike in militaire zin. De Amerikaanse strategie leent zich juist sterk voor samenwerking bij conflictpreventie en het met internationale organisaties werken aan "effective multilateralism". Tegelijkertijd wordt in de EU-strategie ook gesproken over de versterking van de militaire capaciteit en een grote(re) Europese vastberadenheid om die middelen indien nodig in te zetten. Daarbij kan worden gedacht aan battlegroups, beperkt optreden en de Petersburg-taken.

Pre-emptive strike is geen nieuw begrip. Niets in de bestaande regels verplicht een staat te wachten tot hij wordt aangevallen. Het gaat erom wanneer zo'n reactie is toegelaten. Wanneer is er sprake van een onmiddellijke dreiging? Daarover heeft de regering advies gevraagd bij zowel de Adviescommissie Internationale Vraagstukken als de Commissie van advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken. In deze discussie gaat het om doelmatigheid maar ook om legitimiteit. Op basis van deze factoren moet je besluiten of je iets mag of moet doen, zelfs als de VN nog niet hebben gesproken of er geen Veiligheidsraadresolutie is. Wanneer is er sprake van een crisissituatie die kan worden voorkomen? En met welke middelen moet je daarop reageren? Wij zagen dat de VN aan doelmatigheid begonnen te verliezen, zonder dat zij noodzakelijkerwijs aan legitimiteit wonnen. Mede daarom is het goed dat Kofi Annan zijn panel opdracht heeft gegeven om ook aan deze aspecten van de VN-rol aandacht te besteden. Het gaat dus niet alleen om de versterking van instituties en instellingen, maar ook om het beantwoorden van dit soort vraagstukken. In deze wereld moeten wij trachten conflicten te voorkomen, zowel in de VR en de VN als in EU-verband. De regering zal deze discussie tijdens het Nederlands voorzitterschap voeden. De inzet daarbij is dat het multilaterale stelsel, met de VN voorop, hand en voeten maar ook tanden moet krijgen, zodat de uitdagingen van deze tijd kunnen worden aangepakt. Anders gaat het systeem ten onder aan gebrek aan doelmatigheid en legitimiteit. Dan zouden wij de weg van de Volkenbond volgen.

De heer Van Gennip heeft gevraagd naar de rol van parlementen bij multilateralisering, waarbij hij verwees naar een initiatief van de Duitse Bondsdag. Het is inderdaad goed als het initiatief bij de volksvertegenwoordiging zelf ligt. Die betrokkenheid moet niet in eerste instantie van regeringswege worden gestuurd. In die zin kom ik terug op de vraag die de heer Dees heeft gesteld.

Effectief multilateralisme mag geen theorie blijven, en in dat licht kom ik bij de externe prioriteiten per regio. Ook in dat opzicht verdient met Midden-Oosten in bredere zin de komende periode veel aandacht. Dit geldt ook voor een aantal crisishaarden in Afrika, in het bijzonder voor de humanitaire noodsituatie in Darfur; de minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal daar nog iets over zeggen. Ook in EU-verband zal Nederland hiervoor de rest van dit jaar veel aandacht vragen.

Bijna alle afgevaardigden hebben vragen gesteld over Irak. De positieve bijdrage die de Nederlandse militairen hebben geleverd en nog steeds leveren aan de stabiliteit in de provincie Al Muthanna en de waardering die zij daarvoor mochten ontvangen van de lokale bevolking en bestuurders, strekt tot tevredenheid. Ik vind dat ik dat hier toch nog maar eens mag zeggen, na alles wat daarover op andere wijze naar voren is gebracht. De inzet van de Nederlandse krijgsmacht, die echt een geweldige inspanning levert, waarbij een militair het leven heeft gelaten, is beslist zinvol en constructief. Vanaf de aanvang van de missie voeren de Nederlandse militairen projecten uit op het gebied van civiel-militaire samenwerking. Hierdoor creëren zij onder de lokale bevolking draagvlak voor hun aanwezigheid, hetgeen de veiligheid van de Nederlandse militairen ten goede komt. Verschillende personen, die Irak net hebben bezocht, hebben hierop gewezen. De totale uitgave voor een geheel jaar uitzending zullen naar verwachting tussen 85 mln en 90 mln bedragen. Ik geloof dat de heer Kox hiernaar heeft gevraagd.

Ook de Japanse militairen zijn zeer actief en leveren een aanzienlijke bijdrage aan de wederopbouw. Zowel door mijn Japanse ambtgenoot als door de Japanse ambassadeur in Nederland ben ik erop gewezen dat het zo goed is wat Nederland en Japan daar doen, omdat wij er in het zuiden voor zorgen dat er een stabilisering van de toestand optreedt die gekoppeld is aan wederopbouw. Japan stelt grote sommen ter beschikking voor ziekenhuizen, wegen, bruggen en waterzuivering om het mogelijk te maken dat er werkelijk iets van de grond komt. Dat is echter alleen mogelijk in een klimaat van stabilisering. Die twee-eenheid is vertrouwenwekkend en geeft de bevolking het gevoel dat de mensen moeten blijven zolang dat nodig is, maar dat er ten minste iets constructiefs wordt verricht. Ik denk dat ik daar toch nog eens op moet wijzen, want de heer Kox heeft ook gevraagd of het oorlog is. Welnu, het antwoord is neen. Het was geen oorlog. Ik zou het een dwangoptreden willen noemen, om de uitvoering van bepaalde resoluties af te dwingen.

De heer Kox (SP):

De Amerikaanse regering spreekt steeds over oorlog. Dat gebeurt niet per abuis en het is ook geen propaganda; het wordt gewoon steeds zo genoemd: de oorlog in Irak. De vijand moet bestreden worden. Bush zei dit eergisteren nog in zijn toespraak. Hij heeft het echt over oorlog en hij weet wat deze drie letters betekenen. Wij willen dat niet, maar wij zijn toch – het is niet onplezierig bedoeld – het aanhangsel van de Amerikaanse troepen daar en dus ook van de Amerikaanse inschatting dat het wel oorlog is.

Minister Bot:

Ik deel die redenering niet. Wat de Amerikanen ervan zeggen, is de zaak van de Amerikanen. Wij zijn daar niet samen met de Amerikanen geweest in wat u oorlog noemt en wat ik het afdwingen van de uitvoering van VN-resoluties noem.

De heer Kox (SP):

Ik noem het geen oorlog; de Amerikanen noemen het oorlog.

Minister Bot:

ik ben niet de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken. Ik vind het overigens een heel sympathieke man. Ik hoef hier ook niet het Amerikaanse beleid te verdedigen. Ik vertel waarom Nederlandse troepen daar na afloop zijn gekomen, om ervoor te zorgen dat er in een bepaalde provincie, die onder onze hoede is gesteld, rust wordt gebracht, alsmede stabilisatie en de mogelijkheid voor wederopbouw. Zo ziet en evalueert de Nederlandse regering de situatie.

De heer Kox (SP):

Geen oorlog, dus, volgens u?

Minister Bot:

Voor ons is er geen oorlog. Natuurlijk moeten wij zo snel mogelijk weg. Natuurlijk kunnen wij daar alleen maar blijven op uitnodiging. Zowel de gouverneur als de andere lokale autoriteiten zijn echt lokaal gekozen. Zij zijn niet door de Amerikanen of de Britten benoemd. Juist de lokale autoriteiten hebben ons onmiddellijk na het ongeluk dat heeft plaatsgevonden, gevraagd: willen jullie alsjeblieft hier blijven; wij zullen alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de veiligheid optimaal blijft. Het is de bedoeling Irak terug te geven aan de Irakezen en zo snel mogelijk weg te gaan, als zij dat zelf wensen. Daarbij moet de nadruk liggen op de vraag: wensen zij onze aanwezigheid nog om de wederopbouw mogelijk te maken, of kunnen zij het ondertussen zelf wel rooien? Dan zijn wij morgen weg. Ik geloof dat dit heel eenvoudig is.

De heer Kox (SP):

U haalt de lokale en regionale autoriteiten aan, die deze opmerkingen maken. Zij zijn mij niet vreemd, want ik heb ze daar ook gehoord. Hebt u een verzoek van de Irakese regeringsraad ontvangen? Hebt u er al met deze raad over gesproken, of gaan onze gesprekken toch via Washington?

Minister Bot:

Dat is natuurlijk een kwestie voor de toekomst. Ik kom daar nog op als wij praten over de resolutie en, laten wij zeggen, de verschillende eisen die ik altijd heb gesteld aan het blijven van onze troepen. Dat is een ander verhaal. Wij vinden dat wij moeten vertrekken als de nieuwe interim-regering van mening zal zijn dat wij moeten vertrekken en wij vinden dat wij moeten blijven als zij vindt dat wij moeten blijven.

De heer Kox (SP):

Een dergelijk verzoek heeft de Iraakse regeringsraad dus nog niet gedaan? Is daarmee geen contact geweest? Zijn de contacten steeds via Washington gelopen?

Minister Bot:

Nee, een dergelijk verzoek was ook niet nodig, omdat wij daar in de afgelopen periode hebben gezeten krachtens een eigen inbreng. Wij hebben besloten om daar troepen in te zetten om in een bepaald gedeelte stabilisatie tot stand te brengen en om vervolgens eerst binnen de regering en dan samen met de Kamer te beslissen over het al dan niet verlengen van de inzet van die troepen.

De heer Kox (SP):

Dat doet u dus met de Kamer en met de Amerikanen, maar niet met de Irakese autoriteit voor zover de Iraakse regeringsautoriteit een autoriteit zou zijn.

Minister Bot:

Nee. Nu zit er een "governing council". Die heeft altijd gezegd dat wij welkom zijn en nooit de wens geuit dat wij vertrokken. Als zodanig hebben wij dus een dubbel mandaat. Wij zitten er omdat ons is verzocht om een bepaald gedeelte onder onze hoede te nemen en ervoor te zorgen dat de rust er weerkeert en er kan worden begonnen met de wederopbouw. In de tweede plaats zitten wij daar omdat de lokale verkozen autoriteiten graag zien dat wij blijven.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik dacht even dat ik zeer interessant nieuws hoorde. De minister heeft gezegd dat wij vertrekken als de lokale, regionale, "vrijgekozen" autoriteiten ons vragen om te vertrekken en dat wij blijven als zij vragen om te blijven. Dat klinkt logisch. Mag ik het zo verstaan dat een besluit om de Nederlandse militairen daar langer te houden uitsluitend om redenen van binnenlandse politiek kan worden tegengehouden?

Minister Bot:

Nee. Ik heb altijd een aantal voorwaarden op tafel gelegd. Hierover zal ik het nog hebben. Binnenkort overleggen wij met het parlement over een eventuele verlenging van de militaire inzet. In dit kader is de gisteren ingediende Brits-Amerikaanse ontwerpresolutie waarop Nederland ook heeft aangedrongen, een meer dan welkome ontwikkeling. De resolutie gaat onder andere in op de volgende punten: het erkennen van de Iraakse soevereiniteit en de nieuwe Iraakse interim-regering, het benadrukken van het einde van de bezetting, het vastleggen van de belangrijke data voor het politieke proces, het definiëren van de rol van de Verenigde Naties in lijn met wat de VN zelf acht te kunnen doen in Irak – de heer Van Middelkoop zal het hier wel mee eens zijn – en het vastleggen van de status van een multinationale macht in Irak. Voor dit laatste, dus specifiek de relatie tussen de multinationale macht en de toekomstige Iraakse autoriteiten, is nog een aanvullende briefwisseling voorzien. Ik mag mij misschien wenden tot de heer Van Thijn met de opmerking dat in de tekst overigens geen gewag wordt gemaakt van een leidende rol van de VN. Mijns inziens wil de VN die rol zelf niet eens vervullen. Wij zouden dat ook niet moeten willen. Wij hebben altijd gezegd: "Irak aan de Irakezen." Wij zijn altijd tegen Amerika als bezettende macht en als kunstmatige regeringsmacht geweest. Als de VN de leidende rol zou overnemen, zou je de ene door de andere vervangen. Dat is niet de bedoeling; de bedoeling is dat er een interim-regering komt die door de VN wordt ondersteund. De VN hebben zelf al duidelijk gemaakt dat dit kan door verkiezingen te organiseren, te helpen bij de opstelling van een grondwet en te zorgen voor het oprichten van instituties. Op die manier kunnen zij naast zo'n regering staan, ervoor zorgen dat er zo snel mogelijk vrije verkiezingen plaatsvinden, er een permanente regering komt etc.

De heer Van Thijn (PvdA):

Dat ben ik helemaal met u eens. De VN zouden dat helemaal niet aankunnen. Het zou ook principieel onjuist zijn. Wel is en wordt altijd gesproken over het feit dat de overdracht onder de supervisie van de VN plaatsvindt en niet onder de supervisie van de VS. Dat is zeer cruciaal voor de geloofwaardigheid van het toekomstige regime.

Minister Bot:

Als u "leidend" in die zin wilt interpreteren, ben ik het graag met u eens. Ik kreeg alleen even de indruk dat "leidend" kon worden begrepen of bedoeld als "zij nemen nu het gehele bestuur over". Ik denk dat de Irakezen dit zelf een heel foute ontwikkeling zouden vinden, want zij zeggen: "Laat ons dat nu maar doen; daar zijn wij heel wel toe in staat." Ik vind dan ook dat wij de interim-regering die er nu komt, de gelegenheid moeten geven om efficiënt en effectief haar werk te doen en echte bevoegdheden te kunnen uitoefenen.

De heer Van Thijn (PvdA):

Juist daarom is het van zo groot belang dat die interim-regering niet gezien wordt als een marionettenregering. Om dat te voorkomen is de zo niet leidende, maar dan toch procesmatige rol van de UN essentieel.

Minister Bot:

Ja, die is essentieel. Het is heel interessant dat in de ontwerpresolutie de VN ook zelf aangeeft op welke terreinen zij onder andere meent leidend te kunnen zijn. Dat correspondeert perfect met wat u zonet gezegd heeft.

Voorzitter. De consultaties over de inhoud van de resolutie gaan nu binnen de Veiligheidsraad van start en binnen de Veiligheidsraad gaan er discussies beginnen waarbij de wensen van de nieuwe Irakese interim-regering een belangrijke rol zullen spelen. De regering hoopt dat de leden van de Veiligheidsraad snel tot overeenstemming zullen komen. Ik heb de afgelopen RAZEB, een paar dagen geleden, uitvoerig met mijn Franse en Britse collega's overlegd en ook heb ik met de heer Powell gebeld, teneinde nog eens te benadrukken van hoe groot belang die Veiligheidsraadresolutie is en van hoe groot belang het ook is dat de elementen die voor ons van belang zijn, daarin terug te vinden zijn. Wat thans op tafel ligt, ziet er heel goed uit. Wij moeten wel oppassen dat dit niet wordt verwaterd door allerlei wensen zoals van Frankrijk, dat er weer een bepaalde nuance in wil brengen, maar dat zullen wij allemaal wel zien.

Het is vanzelfsprekend dat de troepenleverende landen een belang hebben bij de inhoud van de resolutie en ook betrokken zijn bij de onderhandelingen. Ik krijg overigens ook van de Britten volop medewerking; Jack Straw houdt mij er regelmatig van op de hoogte hoe het proces verder gaat en betrekt onze opmerkingen daarbij. Dat geeft mij goede hoop op de afloop.

De Europese Unie zou zich na 1 juli meer in Irak moeten laten zien, de EU als zodanig, ook om daarmee definitief de tweedracht binnen de Europese Unie achter zich te laten. De kwestie ligt nog steeds gevoelig. Mijn inzet en hoop is echter om tijdens het Nederlandse voorzitterschap vooruitgang te bereiken, daar waar het gaat om een EU-rol bij de wederopbouw van Irak. Ik zal mij hierover dan ook verder met mijn collegae verstaan.

De heer Van Middelkoop vraagt of de regering voorstander is van een grote rol van de NAVO in Irak. De regering zou op zich overeenstemming binnen de NAVO verwelkomen. Wat nu telt, is de VN-resolutie, de rol van de VN in Irak en de voortgezette stabiliteitsmacht op uitnodiging van de nieuwe Irakese interim-regering. Een rol van de NAVO komt mogelijk eerst daarna aan de orde. Overigens is het de vraag of dat extra troepen oplevert, want Frankrijk, Duitsland en Spanje hebben al duidelijk gemaakt hoe zij ongeveer over de situatie denken.

De bestuursoverdracht in Irak betekent het creëren van een nieuwe horizon, te weten die van nieuwe verkiezingen in 2005. Succes bij het vestigen van de democratie in Irak is niet alleen belangrijk voor Irak zelf, maar voor de hele Midden-Oostenregio in bredere zin, naar mijn mening.

Voorzitter. Ik zou nu willen overgaan op het Midden-Oosten, met inbegrip van het Midden-Oostenvredesproces, omdat daar ook nogal wat over is gezegd.

De heer Pormes (GroenLinks):

Daaraan voorafgaand zou ik een vraag willen stellen over de conceptresolutie en met name over de rol van de Verenigde Naties. Ik lees het zo dat de VN weliswaar een leidende rol heeft bij het assisteren, maar niet dé leidende rol. Nu ken ik het diplomatieke verkeer niet en weet niet of ik veel waarde moet hechten aan de terminologie. Mijn vraag is daarom of er sprake is van een wezenlijk verschil, als wij praten over een leidende rol en dé leidende rol.

Minister Bot:

Daar is naar mijn mening een wezenlijk verschil tussen. Dat is net zoals bij "de bezette gebieden" en "bezette gebieden"; u kent de problemen die er daarover zijn. Ik denk dat als je zegt "dé leidende rol", dit nu juist iets is dat wij niet willen, want dat betekent dat er geen plaats is voor een interim-Irakese-regering. Daarentegen wil "een leidende rol" zeggen dat, zoals ik heb uitgelegd, de VN op een aantal terreinen als het ware degene is die het pad effent, de interim-regering terzijde staat, verkiezingen mogelijk maakt, de regering helpt bij het opstellen van een grondwet, het politieke proces begeleidt en zorgt dat het ook geïmplementeerd wordt. Daarvoor hebben wij de Verenigde Naties nodig. Zij zijn ook nodig om het vertrouwen te wekken bij de Irakese bevolking dat er naast de regering iets staat waardoor het politieke proces zoals dat tot eind 2005 is uitgestippeld, gerealiseerd wordt.

De heer Pormes (GroenLinks):

Wordt er uitgegaan van de stabiliteit zoals die nationaal wordt ingeschat, of wordt er een beperkte analyse gemaakt van het gebied waar Nederland werkzaam is?

Minister Bot:

Wij praten natuurlijk over het gebied waar wij werkzaam zijn. Ik mag aannemen dat het op dezelfde manier gaat in de gebieden waar de Britten, Italianen en allerlei andere troepen werkzaam zijn. De resolutie heeft immers betrekking op iedereen, inclusief de Verenigde Staten. Iedereen zal een leidende rol van de VN moeten accepteren. Iedereen zal moeten accepteren dat men het land moet verlaten als daar om gevraagd wordt. De resolutie van de Veiligheidsraad, de aanwezigheid van de VN en de rol van de interim-regering zijn bepalend in het verdere proces vanaf 1 juli.

De heer Pormes (GroenLinks):

Het kabinet zal zo meteen zelf een afweging maken. Wordt er dan een veiligheidsanalyse van het hele land gemaakt of wordt die beperkt tot het gebied waar de Nederlanders zijn?

Minister Bot:

Ik hoef geen analyse te maken van de veiligheidssituatie in het hele land want wij zitten alleen maar in de provincie Al Muthanna en willen daar eventueel blijven als dat met de Kamer overeengekomen wordt.

De voorzitter:

Er komt nog een tweede termijn, bovendien is er sprake van een tijdslimiet. Ik neem aan dat de interrupties die nu gemaakt worden, afgaan van de tweede termijn van de betrokken sprekers. Anders halen wij het niet.

De heer Kox (SP):

Twee vragen zijn nog niet beantwoord. Ik heb gevraagd wat de minister ervan vindt dat hij achteraf moet constateren dat hij tijdens zijn gesprekken met Powell en anderen over de behandeling van gevangenen niet te horen heeft gekregen wat de Amerikanen al wisten, namelijk de toestanden in Irak.

Verder heb ik gevraagd of de minister mogelijkheden ziet dat wij omschakelen van militaire naar civiele steun in Irak. De minister zegt dat de troepen zo snel mogelijk wegmoeten. Ik ben het met de heer Van Gennip eens dat wij dan niet moeten stoppen met hulpverlening omdat het dan eigenlijk pas begint. Welke mogelijkheden ziet de minister daarvoor?

Minister Bot:

U weet wat ik allemaal gezegd heb over Guantanamo. Er was uiteraard niets bekend van de martelingen en de situaties in Irak.

De heer Kox (SP):

Het was wel bekend, want de rapporten zijn van januari. Ik ben benieuwd of men daarover iets tegen de minister gezegd heeft.

Minister Bot:

Nee, daarover is niets tegen mij gezegd.

De heer Kox (SP):

Wat vindt de minister daar dan van? Ik zou mij belazerd voelen, eerlijk gezegd.

Minister Bot:

Op het ogenblik is er nog geen duidelijkheid over de vraag wie er allemaal betrokken waren bij dat proces en hoe ver dat ging. Dat wordt nu uitgezocht. Als blijkt dat degenen met wie ik toen gesproken heb dat al hadden moeten weten of wisten, zou ik mij belazerd voelen. Ik heb op dit moment niet de indruk dat het zo is. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Ik heb het onlangs ook nog gezegd tegen Colin Powell en Condoleeza Rice. Het is helder en duidelijk door de Nederlandse regering verwoord.

Als Nederland verzocht wordt om de troepen terug te trekken, kan ik mij heel wel voorstellen dat wij zeker bereid zullen zijn om daar in EU-verband gezamenlijk op te treden. Dat zou ook mijn wens zijn maar de situatie moet dan natuurlijk wel veilig zijn.

De discussie over de wider Middle East is heel belangrijk. Ik heb de afgelopen weken zowel in het forum in Amman als in contacten met de Arabische Liga daarover uitvoerig gesproken. Sleutelwoorden van dat proces zijn: partnership en ownership van de betrokken landen. Dat kunnen wij niet genoeg benadrukken. Op de top van de Arabisch Liga wordt ingezet op de initiatieven van de VS én de EU. Het is namelijk niet te bedoeling te concurreren met een plan. Dat zeg ik ook tegen de VS. In plaats van het "Wider Middle East" spreken wij ondertussen van een strategic partnership for the Mediterrean and the Middle East. De Amerikanen spreken van een Greater Middle East. Ik vind evenwel dat het heel goed is dat wij samenwerken dat wij het niet tegenover de Arabisch wereld doen voorkomen dat wij bezig zijn met een concurrentieslag.

Ik meen dat al deze onderwerpen op de agenda zullen komen van het Nederlands voorzitterschap. Met het Barcelonaproces hebben wij de strategie al gekozen. Met MEDA hebben we het benodigde geld. Wij hebben zelfs gezegd bereid te zijn om in NAVO-kader na te denken over de veiligheid. De Europese Unie heeft dus een goed uitgewerkt schema en daaruit blijkt hoe wij met de regio willen omgaan. Iedere keer zeg ik ook in de persoonlijke contacten met de Arabische leiders: jullie moeten het doen. Wij gaan jullie niet voorschrijven met welke projecten op welke manier democratie moet worden gerealiseerd. Wij hebben in Barcelona een schema opgesteld en voor een strategie gekozen, echter, jullie zullen het zelf moeten doen. Met zijn tweeën zullen wij iets moeten opbouwen.

De heer Van Thijn sprak daar ook over een belangrijk ijzer in het vuur. Versterking van het proces is extra gewenst. Tijdens het Nederlands voorzitterschap zal waarschijnlijk een informele ministeriële Euromed-bijeenkomst worden gehouden. Dat zal een positieve dynamiek tot gevolg kunnen hebben, onder meer op het gebied van de dialoog tussen de culturen.

Wat het Midden-Oostenproces zelf betreft zeg ik: het is een geweldig probleem. De geweldsspiraal is nog niet doorbroken en van politieke toenadering is, helaas, nog weinig of in het geheel geen sprake. Soms overvalt je een gevoel van machteloosheid. De heer Pormes heeft daarover een aantal behartigenswaardige opmerkingen gemaakt. Ook ik heb met zorg de ontwikkelingen in Gaza en Rafah gevolgd. Israël heeft het recht op zelfverdediging tegen terreur, maar deze acties zijn disproportioneel en in strijd met het volkenrecht. Het is niet aanvaardbaar dat tanks worden ingezet bij demonstraties. De Europese Unie heeft hierover duidelijke taal gesproken. Wij hebben onze opvatting in een stevige verklaring neergelegd. Zelf heb ik mijn Israëlische collega telefonisch van mijn eigen opvatting op de hoogte gesteld. De Veiligheidsraad heeft zich in dezelfde zin uitgesproken.

Een gunstige ontwikkeling is dat het kwartet onlangs heeft herbevestigd dat de road map de centrale agenda vormt. Ik heb dan ook geen aanwijzingen – ik kijk nu naar de heer Pormes – dat de VS daarvan afstand hebben genomen. Integendeel. Uit recente contacten blijkt een voortgezet VS-commitment met het vredesproces voor het Midden-Oosten en de road map. Zowel Bush als Condaleeza Rice hebben dat bevestigd. Eventueel nieuwe plannen van premier Sharon tot terugtrekking uit Gaza kunnen een nieuw momentum creëren, maar dat moet wel gebeuren in de context van de road map. Een versterkte rol van de Europese Unie is dringend gewenst, onder meer volgens de formule van monitoring van de terugtrekking en van wat daarbij komt. Tijdens het voorzitterschap zal ik mij inzetten voor een actieve rol van de EU bij het vooruithelpen van het Midden-Oostenproces. In mijn bilaterale contacten ben ik daarmee feitelijk al begonnen. Het wordt een zware klus, maar iedere meter van de road map is er een, misschien wel iedere centimeter. Mij is in alle contacten die ik de afgelopen weken heb gehad met eigenlijk alle Arabisch leiders wel gebleken dat dit niet een kwestie van sancties is. Daarmee sla je de hele zaak dood. Daarmee zou de EU zich buiten het debat plaatsen. Dan zouden wij het veld geheel aan de Verenigde Staten laten en men weet hoe de situatie daar vanwege de komende verkiezingen is. Daarom meen ik dat dit niet de juiste richting zou zijn. Ik kan mij dan ook niet helemaal vinden in het passieve beeld dat de heer Pormes schetst. Tijdens de verschillende recente bezoeken aan de regio heb ik oriënterende gesprekken gevoerd en ik meen dat die een nuttige voorbereiding op het voorzitterschap zijn geweest, al moet ik erbij zeggen dat ik niet overoptimistisch ben teruggekeerd.

Tegen de heer Van Middelkoop zeg ik: het is logisch dat ik met alle relevante spelers spreek, dus ook met Arafat. Ik geef toe: Arafat is part of the problem, maar helaas is hij ook part of the solution. Daarom was interessant wat de Arabische ministers van buitenlandse zaken en de premiers tegen mij zeiden: Arafat is the key in the sense that you have to bring him over the bridge. Maar als hij eenmaal over de brug is, moet je zeggen: nu is het afgelopen, nu geef je mandaat aan Abu Ala om te onderhandelen. Ik heb in mijn gesprekken met Arafat drie boodschappen uitgedragen. Stop met de terreur. Geef Abu Ala volledig mandaat om te onderhandelen, trek jezelf terug en wordt een soort queen Elizabeth die kopjes thee drinkt en linten doorknipt; daar heb je bovendien de leeftijd voor. En zorg ervoor dat er behoorlijke Palestijnse instellingen komen, zodat de Israëli's niet kunnen zeggen: wij hebben niemand om mee te onderhandelen en om de macht aan over te dragen in Gaza. Dat zijn de drie belangrijke elementen. Maar nogmaals, dat heeft ook met "loss of face" te maken in het Midden-Oosten. Arafat is de gekozen president, zo zeggen zij. Je moet hem wel dat kleine beetje eer geven. Je moet daarna niet met hem gaan onderhandelen; dat moet iemand anders doen. Daar zal hij ook toe bereid zijn, maar hij wil wel dat heel klein stukje eerherstel hebben. Met andere woorden, you have to go with him over the bridge, zoals zij dat zeggen. Wij zullen zien hoe dat verder loopt, maar ik heb hem opgeroepen om als staatsman de rol van queen Elizabeth op zich te nemen om zijn premier in staat te stellen volledige verantwoordelijkheid te nemen.

Ik heb de initiatiefnemers van het Genèvedocument al een paar maal uitgenodigd en sta met hen in contact via onze ambassades ter plaatse. Zij zijn en blijven van harte welkom, maar zij zijn altijd degenen die agendaproblemen hebben. Ik zou hen dolgraag ontmoeten en heb gezegd dat ik hen ook wil ontmoeten in Genève of elders om hierover te spreken, want wij vinden de plannen uiteraard een voortreffelijk uitgangspunt en zelfs eindpunt. Het is echter tot dusverre niet gelukt om hen onmiddellijk te spreken.

De heer Van Gennip (CDA):

De minister spreekt over agendaproblemen. Dat speelt zich buiten onze waarneming en controle af. Wij geloven de minister uiteraard graag op zijn woord, maar toch is het wat onbevredigend. Er moet toch iets te zeggen zijn voor een termijn of in ieder geval een zeer nadrukkelijke uitspraak van deze minister dat hij op een conveniërend moment de delegaties wil ontvangen.

Minister Bot:

Gaarne, als het kan morgen al. Als er zich een gelegenheid voordoet ben ik de eerste om beide heren te ontvangen, te meer omdat wij het gevoel hebben dat tijdens ons voorzitterschap het Midden-Oosten een van de grote onderwerpen is waarmee wij ons zeer actief moeten bezighouden. Wij moeten zo snel mogelijk contact opnemen met iedereen die met goede oplossingen komt.

De heer Pormes (GroenLinks):

Israël is mij bijzonder dierbaar. Ik beschouw mijzelf ook als een vriend, alhoewel de heer Van Middelkoop er misschien andere gedachten bij heeft. Maar juist als vriend en juist omdat het mij zo dierbaar is, schaam ik mij hartstikke dood voor hetgeen zij onder leiding van Sharon uitvoeren. Dat is niet alleen van de laatste maanden. Al geruime tijd wordt de Palestijnse bevolkingsgroep daar echt onderdrukt. Op een gegeven moment houdt het op. Je moet hen uitnodigen en met hen om de tafel, maar je zult er toch ook aan moeten werken, al is het alleen maar in die zin dat wij uitzoeken welke andere maatregelen wij nog kunnen nemen om hen in beweging te zetten. Is de minister bereid te inventariseren welke mogelijkheden en maatregelen wij nog hebben? Daarbij past natuurlijk ook dat wij bezien in hoeverre andere maatregelen tot dat repertoire kunnen behoren, niet alleen slimme maatregelen, maar ook sancties. Je hoeft ze nog niet in te zetten, maar je zult ze wel klaar moeten leggen. Dan moet je eerst weten welke dat zijn. Ik vraag mij af waarom wij dat niet zouden willen weten.

Minister Bot:

Het is geen kwestie van niet willen weten. Het zijn allemaal maatregelen die in EU-kader moeten worden genomen. Wij kunnen dat niet unilateraal doen. Of het nu om visa of om douanerechten gaat, het zijn allemaal zaken die wij in EU-verband, dus met alle 25 lidstaten, moeten regelen.

Als je op dit moment een rol wilt spelen en beide partijen tot elkaar wilt brengen, is zelfs het maken van inventarisaties met zijn vijfentwintigen een kolossaal publieke affaire. Dat heeft een zeer ontmoedigend effect. Wij weten precies wat die sancties of maatregelen zouden kunnen zijn. Dat is glashelder. Daar hoef je echt geen lijst voor op te stellen. Je moet er wel voor zorgen dat je 25 lidstaten op één lijn krijgt om dat te doen. Ik verzeker u dat je dat niet voor elkaar krijgt. De hele operatie lijkt mij op dit moment niet ter zake. Wij kunnen veel beter verder gaan op de manier zoals ik heb geschetst. U kent de Israëli's, maar ook de Palestijnen zijn niet zonder zonde met hun zelfmoordaanslagen en dergelijke.

Waar het om gaat, is de spiraal van terreur te doorbreken, ervoor te zorgen dat beide partijen daarmee ophouden. Dat zal een eerste stap moeten zijn. Daarna moeten wij ze aan tafel zien te krijgen. Wij kunnen dan zeggen dat als zij zich willen terugtrekken uit Gaza wij daarbij een aantal condities hebben gezet. Wij kunnen dan voorstellen die eerste stap te zetten in het kader van de Roadmap, de tweestatenoplossing, omdat de kolonisten niet vertrekken en dat de Europese Unie voor monitoring kan zorgen als Israël zelf ervoor zorgt dat het een viable state wordt. Al deze condities zijn heel duidelijk. Beide partijen weten dat. Nu moet je ervoor zorgen dat daarmee een begin wordt gemaakt.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik wil daar geen misverstanden over laten bestaan. In mijn eerste termijn heb ik expliciet gezegd dat je op beide partijen druk moet uitoefenen. Door de hulp die Nederland kan geven aan de Palestijnse Autoriteit kan ook druk worden uitgeoefend.

Minister Bot:

In Afghanistan bestaan nog veel problemen. Nederland heeft zich gecommitteerd aan de wederopbouw van dat land via de NAVO, maar ook bilateraal met militaire inzet, ISAF en Apaches. Er werd ten onrechte gesuggereerd dat wij opnieuw militairen naar Afghanistan zouden sturen. Wij overwegen echter zo'n provincial reconstruction team over te nemen, wellicht met de Duitsers. Het is dus geen kwestie van meer militairen sturen, maar van zekerheid creëren en stabilisatie brengen in een bepaalde regio, zodat daar verkiezingen kunnen worden gehouden en het proces van wederopbouw kan plaatsvinden. Om die reden zijn die provincial reconstruction teams bedoeld. De naam zegt het al: reconstruction. Wij hebben daar inderdaad een aantal militairen voor nodig, zoals wij die ook in Al Muthanna hebben. Het is een instrument dat je nodig hebt om dat te bewerkstelligen. Die mensen gaan er niet heen om een partijtje te knokken. Dat is heel wat anders. De bedoeling is steun te verlenen aan het proces van politieke en sociaal-economische wederopbouw.

De heer Kox heeft ook een vraag gesteld over de provincial reconstruction teams. Zij zijn een belangrijk middel om tot stabiliteit te komen, hebben een dempende invloed op lokale conflicten en versterken het staatsgezag. Daar gaat het in wezen om. Wij werken aan betrokkenheid daarbij. De suggestie dat de helft van het Afghaanse leger zou zijn weggelopen, is niet juist. Het betreft ongeveer 10%. Ik heb dat net laten nagaan. Het Afghaanse leger telt nu 7000 man en wordt met succes ingezet bij het herstellen van de orde na schermutselingen. Buitenlandse militaire presentie blijft helaas nog nodig.

De heer Pormes stelt dat de internationale gemeenschap zijn beloften niet nakomt. Mij lijkt dat niet geheel een terecht verwijt gezien de stevige inzet van de internationale gemeenschap. Ik heb zelf uitvoerig met Karzai, zijn minister van Financiën en anderen gesproken. Wij hebben gezegd dat zij er eerst voor moesten zorgen dat zij voor enkele jaren de buit binnen kregen. Als je voor zeven jaar een heel grote som vraagt, krijg je die niet binnen en dat is een teleurstelling. Daarom stelden wij voor om te proberen voor twee, drie jaar een som binnen te krijgen. Als het dan goed gaat, krijg je vanzelf de rest binnen, want iedereen weet dat het land niet zonder kan.

De Afghanen moeten zich zelf ook meer inzetten. Er is gewezen op de drugs en de vervanging daarvan. Ook daaraan wordt op dit ogenblik gewerkt. In het kader van de PRT's kan dat des te beter geschieden.

De heer Van Gennip vroeg om een sterke Europese rol bij de wederopbouw. De Europese Unie is al een van de allergrootste spelers met 1,7 mld euro die wij in het jaar 2002/2003 daar hebben uitgegeven. Daarnaast heeft de EU een belangrijke coördinerende rol in de Consultative Group met de Afghaanse overheid en de internationale gemeenschap.

De heer Van Gennip (CDA):

Hier moet toch iets van een verschil van appreciatie zijn. De regering van de bondsrepubliek heeft gezegd dat de samenwerking met Nederland op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en reconstructie zo voortreffelijk gaat dat zij eigenlijk ten voorbeeld gesteld zou moeten worden voor de coördinatie binnen Europa als geheel. Het moge zo zijn dat 1,7 mld euro beschikbaar is gesteld, maar van coördinatie is veel te weinig sprake; het zijn allemaal eigen vlaggetjes.

Minister Bot:

Helaas is dat vaak het geval. Toch stel ik vast dat wij als EU proberen om ons gezicht daar zo goed mogelijk te vertonen. Dit gezegd zijnde, zijn er inderdaad een paar landen die disproportioneel veel bijdragen en mag Nederland als een van de allergrootste contribuanten worden gezien. Maar goed, de recente conferentie in Berlijn heeft voor de komende drie jaar toch 8,4 mld dollar opgeleverd. Dat illustreert naar mijn mening dat er sprake is van politieke invloed. De EU heeft een groot aandeel gehad in de afspraken voor een werkplan met de Afghaanse autoriteiten. Verkiezingen zullen beslissend zijn voor de toekomst. Wij steunen natuurlijk de voorbereidingen daarvan, zoals ik zelf ter plekke heb mogen ervaren. Er is al veel bereikt, maar wij moeten ons realiseren dat dit een kwetsbaar proces is dat vele jaren zal vergen.

De heer Pormes verwees naar inhumaan optreden van de Amerikaanse strijdkrachten. Wat betreft mensenrechtenschendingen als gevolg van de operatie Enduring Freedom, gaat Nederland ervan uit dat zij in de eerste plaats de verantwoordelijkheid zijn van de Amerikaanse regering. Dat neemt niet weg dat wij daarover niet kunnen zwijgen. De Nederlandse regering hecht groot belang aan de normen en de naleving van de Geneefse conventies en andere regels van internationaal humanitair recht en verplichtingen op het terrein van de rechten van de mens. Ik heb al gezegd dat ik dat uitvoerig ter sprake heb gebracht. Ik heb het tien dagen geleden ook in mijn rol als voorzitter van het Comité van ministers van de Raad van Europa uitvoerig overgebracht. Ik heb het op 9 februari in Washington in gesprekken met Powell en anderen keer op keer uitgedragen. Zij weten dus, ook in verband met Guantanamo, precies hoe Nederland daarover denkt. De beelden uit de gevangenis Abu Ghraib hebben ons uiteraard met afschuw vervuld. Wij geven juist politieke en daadwerkelijke militaire steun met de doelstelling om Irak te helpen om terug te keren naar een normale democratische samenleving. Wij hebben dat dus veroordeeld, ook als EU. Dat hebben wij afgelopen week in een zeer stevige verklaring neergelegd. Ik denk dat de VS zelf de verantwoordelijken moeten straffen en moeten werken aan het herstel van het gezonde vertrouwen, ook omdat dat belangrijk is voor onszelf als troepenleverende stabilisatiemacht.

Ik wil nu iets zeggen over de Kaukasus en Centraal-Azië. De heer Van Gennip drong erop aan dat de regering ook na het OVSE-voorzitterschap aandacht blijft besteden aan de Kaukasus en Centraal-Azië. Ik kan hem verzekeren dat dit het geval is. Nederland zal bilateraal en ook als EU-voorzitter de mede door het OVSE-voorzitterschap opgedane extra kennis over en ervaring met deze beide regio's blijven inzetten, maar de situatie is natuurlijk buitengewoon complex. Ik had vorige week de gelegenheid om met de president van Georgië te spreken over de situatie daar. Met al die kleine brokjes en stukjes waar ruzies zijn, blijft het natuurlijk een heel gevoelige regio. Daaraan moeten wij dus inderdaad zeer veel aandacht besteden.

Ook over de Balkan zijn indringende vragen gesteld. Vorige week hebben wij in het kader van de Raad van Europa met de 45 ministers en de heer Holkeri een hele avond over de situatie gefilosofeerd. In antwoord op de vraag van de heer Van Thijn over terugtrekking van troepen kan ik verzekeren dat wij het zicht op de Balkan niet verliezen, zoals ook blijkt uit de notities die de regering onlangs aan het parlement heeft gestuurd. Zoals het zich laat aanzien, zal de omvang van de NAVO-troepenmacht KFOR in Kosovo waarschijnlijk niet worden verkleind. De ongeregeldheden van begin maart hebben de kwetsbaarheid van de stabiliteit aangetoond. Tussen haakjes: in Kosovo wordt per hoofd van de bevolking het meeste geld van de hele wereld uitgegeven aan steun. Dat het helaas nog immer chaotisch is, ligt dus niet aan de inzet van de mensen die proberen om het daar weer goed aan de gang te krijgen, maar aan de algemene context. Het is een onopgeloste statuskwestie en vormt een onzekere factor voor de stabiliteit in de Balkan.

Wij komen daarmee ook op het ingewikkelde vraagstuk van de "standards before status"-discussie. De heer Van Middelkoop heeft ernaar verwezen. Het "standards before status"-beleid van UNMIK vormt nog steeds het belangrijkste uitgangspunt, omdat het zich in eerste instantie richt op politieke en economische hervormingen in Kosovo voordat over de status kan worden gesproken. Het is een beetje een kip-en-ei-discussie. Er zijn immers ook mensen die beweren dat zonder de worst van de "status" voor te houden de "standards" niet ingevuld zullen worden. Weer anderen zeggen dat vroege bepaling van de "status" bonje betekent met de Servische bevolking. Dat kan een oorlog uitlokken. In die verschrikkelijke cirkel zijn wij terecht gekomen. Wij weten niet goed hoe daar uit te komen.

De voorlopige instelling van zelfbestuur in Kosovo moet duidelijk kunnen maken dat men zich werkelijk inspant voor een multi-etnisch Kosovo alsmede voor veiligheid en rechten voor leden van alle gemeenschappen. Dit is niet alleen van belang voor de toekomst van Kosovo, maar voor de gehele regio inclusief Servië en Montenegro. Wij moeten het naar mijn idee meer aan de mensen zelf overlaten. Wij moeten ook iets strenger zijn en zeggen dat men verantwoordelijkheid moet nemen. Als wij er eindeloos geld in blijven pompen en ondertussen allerlei rotzooi en rommel tolereren, maken wij het deze mensen te gemakkelijk. Men kan dan gemakkelijk zeggen dat het niet hun schuld is en dat als het wel hun schuld is, wij toch wel blijven betalen. Men moet er dus eigenlijk een rommeltje van maken om ervoor te zorgen dat de geldstroom niet opdroogt! Ik ben van de strengere school, die vindt dat er een einde aan moet komen. Ik vind dat men het binnen een bepaalde periode voor elkaar moet krijgen. Vervolgens kunnen wij nog eens praten. Dat is "ownership" en het nemen van verantwoordelijkheid. De discussie hierover woedt nog op het ogenblik.

Aan de stabilisatiemacht SFOR in Bosnië-Herzegovina draagt Nederland met ruim 500 militairen bij. Die macht wordt momenteel teruggebracht naar ongeveer 7000 militairen. Dat kan gezien de verbeterde omstandigheden. Dat is een positieve ontwikkeling. In Bosnië-Herzegovina worden de problemen meer van civiele in plaats van militaire aard. Corruptie en georganiseerde misdaad zijn hier de hoofdproblemen. De Europese Unie zal, als het begin volgend jaar de leiding over de veiligheidspresentie overneemt, haar missie daarop inrichten. Een en ander verloopt voorspoedig. Naar verwachting zal de NAVO in Istanboel besluiten SFOR eind 2004 terug te trekken. De EU zal beginnen met een militaire troepenmacht die vergelijkbaar is in taak en omvang met SFOR bij vertrek. Die is dus voldoende toegerust om de afnemende dreiging het hoofd te bieden. De EU zal de bulk van de stabiliteitstaak op zich nemen en de naleving van de militaire componenten van de Daytonvredesakkoorden afdwingen. Dat zal gebeuren met ondersteuning door de NAVO, die nog een zekere presentie wil handhaven.

De heer Van Middelkoop vraagt naar het voornemen om na het mandaat van Lord Ashdown een EU-geleide missie in het leven te roepen zonder de zogenaamde "Bonn powers". Hier lopen echter een paar zaken door elkaar. De EU bereidt de opvolging voor van de door de NAVO geleide stabilisatiemacht voor Bosnië, SFOR, door een door de EU geleide missie, EUFOR, per 1 januari 2005. Het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger Ashdown, die ik vorige week heb gespreken, staat daar los van. Het mandaat loopt tot medio 2005. In 2005 is het tien jaar post Dayton en dat is een goed moment om nut en noodzaak van de "Bonn powers" te bezien tegen de achtergrond van de door iedereen gevoelde noodzaak om Bosnië-Herzegovina op eigen benen te laten staan. De huidige vertegenwoordiger heeft zich overigens reeds zo veel mogelijk beperkt in het gebruik van de "Bonn powers".

Doel van de EU-presentie is, de Bosnische autoriteiten zo veel mogelijk te assisteren bij de vorming van een goed functionerende democratie met concreet uitzicht op Europees lidmaatschap. Dit proces is niet zonder meer in tijd vast te zetten. De "end state" is immers belangrijker dan de "end date". Mij is in de gesprekken opgevallen dat een eventueel toekomstig lidmaatschap van de Europese Unie geweldig stimulerend werkt. Problemen van grensoverschrijding en bevolkingsgroepen komen dan immers in een geheel ander licht te staan. In de EU-filosofie, met ondermeer vrijheid van personenverkeer, is er sprake van een andere status. Men wordt dan ook ingekapseld in een bestaand systeem. Ik denk dus dat dat vooruitzicht met name voor Bosnië-Herzegovina en op termijn wellicht voor Kosovo een belangrijke stimulans is om echt orde op zaken te stellen zoals ook in Turkije is gebeurd.

Ik kom op een paar kleine opmerkingen over individuele vragen die geen betrekking hebben op de grote regionale vraagstukken. De heer Van Gennip heeft gevraagd naar de relatie tussen de EU en Latijns-Amerika. De multilaterale traditie en de mate van gelijkgezindheid bieden goede mogelijkheden voor Nederland en de EU om samenwerking met Latijns-Amerikaanse en Caribische landen in multilaterale vorm te versterken. Op 28 mei vindt een topbijeenkomst van regeringsleiders plaats in Guadalajara. Ik ga daar zelf morgen naar toe en zal bilaterale gesprekken voeren. Ik zal de moeilijke naam van dat oord overigens niet nog eens uitspreken. Op deze manier geven de premier en ik uitdrukking aan de wens om ter voorbereiding op het voorzitterschap zowel met de Aziatische wereld als de Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse wereld in contact te treden. Niet in de laatste plaats is de relatie met de Nederlandse Antillen en Suriname, die gelegen zijn in het Latijns-Amerikaanse deel, reden daarvoor.

De heer Van Middelkoop heeft over Indonesië gesproken. Op 1, 2 en 3 juli zal ik aanwezig zijn op een internationaal forum in Jakarta; dat is mijn eerste taak als voorzitter. Daarmee laat ik mijn interesse zien voor Indonesië, dat mij natuurlijk ook om persoonlijke redenen enigszins aan het hart ligt. Er zijn geen formele activiteiten gepland met Indonesië tijdens het voorzitterschap, maar zoals gezegd zal ik op de eerste dag van het voorzitterschap het regionale forum van de ASEM bijwonen. Aansluitend vindt een bilateraal bezoek plaats. Naast kennismaking wordt daarmee gelegenheid geboden om tal van zaken te bespreken zoals de rol van Indonesië in de regio, terrorismebestrijding, binnenlandse spanningen, Papoea, de Molukken en de voorbereidingen van de presidentsverkiezingen.

De heer Van Gennip deed de suggestie om jaarlijks stil te staan bij de gruwelen van de recente Europese geschiedenis, met name bij de slachtoffers van de communistische structuur. Niemand kan zich permitteren om los van het verleden te leven. De bloeiende geschiedschrijving over Europa en de Europese integratie is een signaal dat het verleden leeft, ook in Nederland. Ik denk bijvoorbeeld aan Geert Maks Europa; dat spreekt het publiek zeer aan. De slachtoffers spelen hierin een prominente rol. Daarbij moet wel bedacht worden dat Europa een project van de toekomst is. Wij moeten dus vooral vooruit kijken. Ik zal nog wel nadenken over de suggestie die de heer Van Gennip concreet heeft gedaan.

De heer Pormes heeft de verlenging van de immuniteitsresolutie ter sprake gebracht. Het is geen verrassing dat de VS net als in de twee voorafgaande jaren streeft naar verlenging van de zogenaamde "immuniteitsresolutie". Het gaat om resolutie 1422 uit 2002 en 1487 uit 2003. De EU heeft zich in de debatten in de Veiligheidsraad gekeerd tegen deze resoluties conform de gemeenschappelijke positie. Nederland heeft vorig jaar naast de EU-interventie een eigen interventie uitgesproken, waarin de onwenselijke gevolgen en de onjuiste juridische basis van de resolutie onderstreept zijn. In de Veiligheidsraad lijkt een groeiend aantal landen voornemens te zijn, zich te onthouden. Dit heeft mogelijk tot resultaat dat de resolutie dit jaar strandt.

De heer Van Thijn heeft ten aanzien van het kaderverdrag nationale minderheden gevraagd waarom het ministerie zich afzijdig hield van zijn essentiële taak. Ik geloof niet dat er sprake is van afzijdigheid. De ratificatie van het kaderverdrag is in goed overleg met de betrokken ministers voorbereid. Nadat reeds tijdens het tweede paarse kabinet bleek dat in de Kamer geen meerderheid te vinden was voor het van toepassing verklaren van het kaderverdrag nationale minderheden of de zogenaamde "nieuwe minderheden" stond de regering voor de keuze om niet op afzienbare termijn partij worden bij het kaderverdrag of wel op korte termijn partij worden, maar dan met een werking die vooralsnog beperkt was tot een minderheid waarover in de Kamer geen verschil van mening bestond, namelijk de Friezen. Nu de heer Van Thijn het toch heeft over het primaat van BZ, geef ik als mijn stellige overtuiging dat een keuze voor het eerste schadelijker is voor het aanzien van Nederland in de Raad van Europa en in de internationale gemeenschap dan het tweede. Eveneens vanuit internationaal perspectief redenerend, voeg ik daaraan toe dat de keuze voor toepassing op uitsluitend één traditionele minderheid aanzienlijk gebruikelijker is dan het eerdere Nederlandse voornemen voor een zeer ruime toepassing.

De heer Van Thijn heeft over de heer Balkenende gesproken als de eenzame promotor van de joods-christelijke beschaving in de Europese Conventie: het opgeheven vingertje is weer terug! In de Conventie en de IGC is de formulering van de preambule van het te sluiten grondwettelijk verdrag aan de orde geweest. Ik heb daar de afgelopen dagen weer vrolijk over mogen stoeien. De inzet van de premier is erop gericht om de preambule een evenwichtige formulering te geven. Op het ogenblik staat er alleen maar een verwijzing naar de humanistische traditie in. Als je daarnaar verwijst, zou het goed zijn om ook naar de joods-christelijke traditie te verwijzen. In het debat met deze Kamer over de IGC op 4 november heeft de minister-president opnieuw uitgebreid hierover gesproken. Toen reeds heeft hij aangegeven dat het van belang is om een onderscheid te maken tussen het articuleren van de joods-christelijke waarden en het wijzen op een stuk van de Europese geschiedenis, namelijk de joods-christelijke traditie. Dit onderscheid is belangrijk, omdat in de preambule moet worden gemarkeerd hoe Europa geworden is tot wat het is. Er zijn overigens meer landen die dit vinden. In de discussie in Europees verband zegt een aantal landen: duvel die hele preambule er maar uit, zet er met een paar regeltjes in dat wij voor integratie, vrede en veiligheid zijn, en maak van die preambule een soort verklaring. De gedachte is dat iedereen dan kan uitleggen hoe hem dat zint. Ik heb het gevoel dat het in de richting van deze oplossing gaat, tenzij de heer Giscard d'Estaing dermate hecht aan zijn fraaie werkstuk dat niemand hem kan overtuigen. De Franse regering staat er om die reden nog steeds achter, dus het zou nog een aardig spiegelgevecht kunnen worden.

De heer Van Gennip heeft gevraagd naar de Nederlandse EU-functionarissen. Dit heeft, zoals de Kamer weet, niet alleen de aandacht van de regering maar ook mijn persoonlijke aandacht, gegeven mijn zeer grote ervaring in het lange verleden. Volgens mij hebben wij niet slecht geboerd. Wij zijn ook aan de basis bezig, onder andere door het ondersteunen van klasjes en het voorbereiden van het Europese concours. Dit loopt heel goed gezien de spectaculaire stijging van het aantal geslaagde kandidaten in vergelijking met twee of drie jaar geleden. Daarnaast zijn er ook zichtbare benoemingen geweest, bijvoorbeeld van de heer Kok en de heer De Vries. Ook in het middenkader hebben een paar mooie benoemingen plaatsgevonden, zoals de chef de cabinet bij de Poolse Commissaris. Een ander voorbeeld is het opschuiven van de heer Smulders. In het licht van een zich uitbreidende EU en een geweldige drang van nieuwe lidstaten die ook jobs moeten krijgen, zijn wij helemaal niet zo slecht aan de gang. Dit onderwerp heeft in ieder geval mijn voortdurende aandacht en belangstellig.

De heer Pormes heeft gevraagd naar de humanitaire hulp aan de Palestijnen en de sancties voor Israël. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal nog iets zeggen over de UNRWA. Over de sancties heb ik het al gehad, waarbij ik heb aangegeven dat ik meer hecht aan de dialoog.

Voorzitter. Volgens mij heb ik hiermee alle vragen beantwoord, en anders zijn er in het vervolg nog mogelijkheden om daarop in te gaan.

De voorzitter:

De heer Pormes wil nu een vraag stellen in plaats van zijn tweede termijn?

De heer Pormes (GroenLinks):

Nee, voorzitter. Eén vraag is nog onbeantwoord gebleven. Dit heeft te maken met de besluitvorming door het kabinet over het verlengen van de missie in Irak. Ik heb de minister gevraagd om in overweging te nemen dat bij zo'n besluit moet worden gestreefd naar een breed parlementair draagvlak. Uit de media en de uitspraken van kabinetsleden begrijp ik dat het gaat om "150:2+1". Dat zou je als regering niet moeten willen.

Minister Bot:

Wij willen uiteraard een zeer breed gedragen ondersteuning. Het verbaast mij dat sommigen die te kennen geven niet voor verlenging te stemmen, slechts eisen op tafel leggen die zullen worden vervuld. Zij zeggen namelijk: er moet een duidelijke VN-presentie zijn, er moet een VN-veiligheidsresolutie zijn die grote duidelijkheid schept en er moet sprake zijn van een regering die wenst dat wij daar blijven. Dan begrijp ik niet helemaal waarom zij dan toch nee blijven zeggen, terwijl zij eerst juist die eisen op tafel hebben gelegd. Ik heb u uitgelegd in welke context wij daar zijn. Het gaat om stabilisering en daarnaast om wederopbouw. Ik heb u uitgelegd hoe belangrijk het is voor het zuiden, het noorden en het midden. Wij hebben ook voldaan aan de voorwaarden van degenen die twijfels hebben. Er is aan de condities voldaan en er ligt een heel duidelijk verzoek om behulpzaam te zijn. Laten degenen die twijfels hebben, niet de regel toepassen van 150 gedeeld door 2, maar van 150 gedeeld door 1. Dan hoef ik de plus 1 er helemaal niet bij te hebben, want ik houd vast aan het aantal leden dat in de Kamer zit. Ik zou de Eerste Kamer ook willen oproepen: 150 plus 75 lijkt mij nog mooier.

De heer Pormes (GroenLinks):

Het primaat ligt natuurlijk aan de overzijde, dat realiseren wij ons maar al te goed. Waar het om gaat is, dat het kabinet het standpunt heeft ingenomen dat het kabinet een besluit neemt en dit daarna voorlegt. Als er wordt gestreefd naar een breed draagvlak, ook in de Tweede Kamer, moet er eerst met de Kamer worden overlegd over de vraag wat de criteria zijn en waar Nederland aan kan voldoen. Het lijkt mij dat het kabinet pas op basis daarvan een besluit neemt.

Minister Bot:

Als ik in aanmerking neem hoeveel keren ik in de Tweede Kamer ben geweest om over deze zaak uitvoerig van gedachten te wisselen en hoezeer ik op de hoogte ben van de wensen die er leven bij alle fracties, heb ik niet het gevoel dat de Kamer niet van de situatie op de hoogte zou zijn. Ik heb een- en andermaal glashelder op tafel gelegd wat wij als condities beschouwen, omdat deze aansloten op datgene wat keer op keer door de Kamer zelf naar voren werd gebracht. Het is nu juist het fraaie van een dialoog tussen regering en Kamer dat daaruit een bepaald beeld ontstaat. Ik dacht dat dit beeld conform was aan datgene wat ik ook vandaag op tafel heb gelegd ten aanzien van de gecontinueerde aanwezigheid van onze soldaten in Irak.

De heer Van Thijn (PvdA):

Daarom is het te betreuren dat een cruciale partner in het overleg, te weten de fractie van D66, bij deze vergadering schittert door afwezigheid.

Minister Bot:

Daarop past mij een stilzwijgen.

De voorzitter:

Ik ben de minister er dankbaar voor dat hij weet op welk moment hij stil moet zwijgen.

Dan is nu het woord aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. Op 10 mei dit jaar ontvingen zowel de heer Kofi Annan, de secretaris-generaal van de VN, als een eenvoudige Burundese, Magguie Barankitse, in Middelburg een Four Freedoms Award. Hij kreeg deze voor zijn inzet voor de VN, het multilaterale stelsel; zij ontving die award voor haar inzet voor de opvang van meer dan 10.000 Hutu- en Tutsikinderen in Burundi, die als gevolg van de burgeroorlog hun ouders zijn kwijtgeraakt.

Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van geloof, vrijwaring van gebrek en vrijwaring van angst; dat zijn de vier vrijheden die verbonden zijn aan de Four Freedoms Award, die president Franklin Roosevelt op 6 januari 1941 aanmerkte als de fundamentele waarden voor een democratie. Het zijn essentiële bestanddelen van een menswaardig bestaan, voor eenieder en voor de wereld als geheel. De gelijktijdige toekenning van de awards aan de hoogste vertegenwoordiger van de VN, die zich inzet voor een goed functionerend internationaal systeem en stelsel van waarden en normen, en aan die individuele wereldburgeres, die zich het lot aantrekt van verweesde kinderen over grenzen van etnische verschillen heen, is terecht en symbolisch in dit tijdsgewricht van globalisering, van "failed and failing states", van teruglopende relevantie van nationale staten en regeringen en doet ook een appèl op eenieders verantwoordelijkheid, van hoog tot laag, in welke functie dan ook, in welke hoedanigheid, om verantwoordelijkheid te nemen en zich in te zetten voor het verbinden van humaniteit met de realiteit van globalisering. De heer Van Gennip en anderen hebben hier terecht op gewezen. Het is mij een genoegen om in de Eerste Kamer te begroting te behandelen. Ik doe dit voor het eerst. Vorig jaar is de begroting niet behandeld. Het doet mij dus buitengewoon veel genoegen om nu dan toch met een onderbreking van een jaar over de huidige ontwikkelingen in het ontwikkelingsbeleid te spreken.

Ik sprak over verantwoordelijkheid en over het belang van de bijdrage aan een menswaardig bestaan, het scheppen van een omgeving waarin in vrijheid duurzame ontwikkeling wordt bevorderd en armoede uitgebannen, letterlijk en figuurlijk over grenzen heen. Die noties verbind ik graag met de notie van governance. Ik heb hier een aantal afgevaardigden over horen spreken. Wij hebben eigenlijk geen goed Nederlands woord voor de notie van governance. Wij begrijpen allen wel wat ermee wordt bedoeld: goed bestuur, maar niet in de zin van "government". Het is meer het goede bestuur, het goede beleid, de goede inzet, de goede houding ten aanzien van de omgeving en van jezelf. Internationaal wordt deze term inmiddels stelselmatig gehanteerd. Gelukkig is dit ook nationaal het geval. Je ziet deze term tegenwoordig vaak in jaarverslagen van bedrijven staan. Governance is een geaccepteerd woord dat niet meer vanuit iets onzekers wordt benaderd, maar juist als iets dat bij mensen thuishoort. Ik verbind daarmee de horizontale en verticale subsidiariteit. Het heeft met integriteit te maken, met betrouwbaarheid, met transparantie en wederom met verantwoordelijkheid. De samenleving als geheel, de internationale gemeenschap, ieder van ons mag, nee: moet worden aangesproken op good governance.

Het verheugende is dat deze verantwoordelijkheid wordt onderkend en ingevuld. Op tal van fronten worden initiatieven ontplooid. Mensen en organisaties worden actief. Dit is niet alleen elders in de wereld het geval, maar ook in Nederland. Een aantal afgevaardigden zetten vraagtekens bij de betrokkenheid van Nederlanders bij ontwikkelingssamenwerking en bij het draagvlak daarvoor. Ik zie dat er tal van initiatieven zijn en dat men wil bijdragen aan recht en aan een rechtvaardige wereld. Ook jongeren zie ik actief worden. De heer Van Middelkoop sprak van verkilling en de heer Pormes uitte zijn zorg over het afkalvende draagvlak. Het is niet mijn waarneming. Wel hebben mensen twijfels over de resultaatgerichtheid van ontwikkelingssamenwerking. Men wil er zicht op hebben. Wij moeten dus specifiek inzetten op het zichtbaar maken van resultaten, willen wij het draagvlak versterken en behouden voor de komende jaren. Zichtbaar moet ook zijn wat wij precies bereiken met onze inspanningen,zodat wij de groeiende betrokkenheid van jongeren vasthouden.

Verheugend is ook dat er internationaal consensus bestaat over de aanpak van ontwikkelingssamenwerking. Een aantal afgevaardigden noemde de millennium development doelen. Zij zijn in 2000 tot stand gekomen en daarna internationaal geaccepteerd. Zij zijn geformuleerd aan de hand van de vraag hoe wij het armoedevraagstuk het beste te lijf konden gaan vanuit de wens om de armoede in 2015 gehalveerd te zien. Wij hebben een gezamenlijk doel, maar ook een gezamenlijk referentiekader waarbinnen wij ons werk kunnen doen. De richting is duidelijk. De noodzaak van toegang tot de vrije markt, het belang van vrede en stabiliteit als voorwaarde voor duurzame armoedebestrijding en het belang van de eigen verantwoordelijkheid van ontwikkelingslanden worden erkend. Ook daar moet good governance plaatsvinden in de vorm van eigen PRSP's. Overigens wil ik de suggestie van de heer Van Middelkoop wegnemen dat ik de PRSP's niet op waarde schat. Ik vind het juist belangrijk om de eigen verantwoordelijkheid, dus governance aan de kant van de ontvangende landen mede vorm te geven. Dat gebeurt ook. Wij werken ermee, omdat wij er niet buiten zouden kunnen.

Veranderingen zie ik ook in Afrika. De Afrikaanse Unie en NePAD zijn bezig om samen in te zetten op transparant bestuur en om elkaar de maat te nemen op het vlak van beter bestuur en democratie. Ook de inzet op het eigen continent voor vrede, veiligheid en terrorismebestrijding is verheugend. Bijzonder is bijvoorbeeld de omvorming van de Afrikaanse vredesoperatie AMIB in Burundi in een VN-vredesmacht die onder leiding van Zuid-Afrika met ingang van 1 juni a.s. onder hoofdstuk 7 van het VN-Handvest in Burundi zal opereren. Ook de instelling, vandaag, van een African Peace Security Council van de Afrikaanse Unie mag genoemd worden. Eerder al was er een stand-bytroepenmacht voor vredesoperaties, ook weer op het eigen continent. Dat is eigen verantwoordelijkheid. Maar kijk ook eens naar Rusland: wij hebben heel lang gedacht dat het Kyotoprotocol niet in werking kon treden, maar gelukkig is er nu de aankondiging dat ook Rusland dit zal ratificeren, waardoor er weer zicht komt op een wereldwijd klimaatbeleid.

Dergelijke verantwoordelijkheden moeten worden genomen, wil het positieve effect van globalisering ook ten goede komen aan de armsten. Het is immers waar dat, zoals de heer Pormes zegt, de ontwikkelingen razendsnel gaan. Niet alle landen kunnen het bijbenen en niet alle mensen kunnen meedoen; daarom moeten wij ook versnellen in onze activiteiten. Het recente Global Monitoring Report van de Wereldbank spreekt duidelijke taal. De Millenniumdoelen kunnen wij alleen halen, als wij versnellen en een enorme inspanning plegen, met name als het gaat om sub-Sahara-Afrika.

De balans is niet onverdeeld positief. Er is goed en er is slecht nieuws en in dat verband zou ik nog iets willen zeggen over de mondiale risicomaatschappij waar de heer Van Gennip over sprak. Ik zie ook een toename van spanningen op klein en groot vlak. Neem Irak en het Midden-Oosten: de ontwikkelingen daar hebben een wezenlijke betekenis voor de ontwikkelingen elders in de wereld. De spanningen tussen bevolkingsgroepen neemt daardoor ook toe. Ik zie ook een negatief effect, als het gaat om de fluctuatie van de olieprijzen en de toename van de bevolkingsgroei, door de heer De Graaf terecht genoemd. Er is milieudegradatie en gebrek aan water, maar ook is er proliferatie, eveneens terecht genoemd in dit verband. Voorts dreigt uitsluiting en afsluiting in alle delen van de wereld. Daar moeten wij ons tegen te weer stellen en wij moeten haast maken. Dat is ook door uw Kamer geconstateerd.

Hoe gaat Nederland dit ontwikkelingsbeleid vormgeven? Als ik spreek over governance en het belang ervan voor een menswaardig bestaan, dan staat dit centraal in ons eigen beleid; goed bestuur en mensenrechten staan daarbij centraal. Dan hebben wij het over het versterken van instituties om elders ook governance een kans te geven: capaciteitsopbouw wat betreft de juridische sector; een fiscaal systeem; politie en douane, maar ook politici die verantwoord opereren in een parlement of op lokaal niveau; voorts politieke partijen die hun verantwoordelijkheid weten en kennen.

Local governance is ook van wezenlijk betekenis, nu niet alleen hier in het westen is gedecentraliseerd maar ook in het zuiden. De VNG en andere organisaties zet ik daarvoor in, omdat ik vind dat die een wezenlijke bijdrage leveren en een toegevoegde waarde hebben, als het gaat om het versterken van local governance.

Economic governance is een andere tak van sport, maar valt ook onder de paraplu van governance in ontwikkelingslanden: het ondernemingsklimaat, het investeringsklimaat. Dat is van wezenlijke betekenis voor landen die er bovenop willen komen, want alleen dan wordt er geïnvesteerd, nationaal en van buitenaf. Daarbij hebben wij het over een systeem dat bijdraagt aan corruptiebestrijding; wij hebben het over het toekennen van land- en eigendomsrechten, over het verbeteren van het banksysteem – microfinanciering – maar ook over zoiets als een verzekeringssysteem. Er zijn te veel landen waar dit soort zaken ontbreken.

Wij hebben voor al onze 36 partnerlanden op dit punt een scan gemaakt. Wij zijn nagegaan met het bedrijfsleven en de overheid aldaar wat er schort aan het ondernemingsklimaat. Daar hebben wij een plan voor gemaakt, een programma voor de komende jaren, om bij te dragen aan economic governance.

Voorts zijn er de PRSP's, de armoedestrategieën die ontwikkelingslanden opstellen. Dat doen zij steeds meer, ook in overleg met het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties in eigen land. De PRSP's vormen uiteindelijk het raamwerk waarbinnen gewerkt wordt, maar ik vind dat landen daarnaast méér moeten doen. Zij moeten ook instemmen met internationale verdragen en met internationale verklaringen – de heer Dees sprak erover. Daar spreken wij de landen ook op aan. Het heeft met governance te maken, global governance; zij kunnen zich daaraan niet onttrekken.

In het kader van de PRSP's zetten wij in op sectoraal beleid. Wij hebben daar de keuzes voor gemaakt in de afgelopen tijd; daar zetten wij op in en daar hoort begrotingssteun bij, zoals de heer De Graaf zei. Is het dan zo dat elk land onverkort begrotingssteun krijgt? Welnee, dat is absoluut niet het geval. Landen moeten wat hun macro-economische stabiliteit en financiële huishouding betreft voldoen aan bepaalde criteria. Die moeten op orde zijn. Natuurlijk moet er ook sprake zijn van een verbetering in de richting van goed bestuur. Anders verlenen wij geen begrotingssteun of wordt daarop gekort.

De heer Rabbinge (PvdA):

De minister spreekt uitgebreid over good governance. Ik denk dat niemand in deze Kamer daartegen is. Iedereen zal het daarmee eens zijn. De minister geeft ook aan op welke wijze zij daaraan vorm en inhoud wil geven en spreekt dan vooral over overheden. In mijn inbreng in eerste termijn ben ik in het bijzonder ingegaan op de intermediaire en informele structuren. De minister heeft daarover wel iets gezegd, maar het ziet ernaar uit dat zij zich vooral richt op de regeringen. Het staat buiten kijf dat dit moet gebeuren, maar het is ook belangrijk om andere mogelijkheden voluit te benutten. Ik vraag mij af, op welke wijze de minister dat denkt te doen.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

De heer Rabbinge heeft volstrekt gelijk. Governance gaat ons allemaal aan, dus ook de niet-gouvernementele organisaties, intermediaire structuren en instituties al of niet in een intermediair verband. Ik kom daarop straks terug.

Het mag duidelijk zijn dat ontwikkelingssamenwerking geen geïsoleerd beleid meer is. Het is verbreed naar andere instrumenten van buitenlands beleid, naar veiligheid en stabiliteit en naar internationale handel. Dat betekent dat wij binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken ontschot te werk gaan. Daarvan is nu definitief werk gemaakt. Dat betekent ook dat wij interdepartementaal samenwerken, dus met de andere ministeries in Den Haag. Daarin past een rijksdienst niet. Dat zou een aparte hobbel vormen voor integraal en coherent beleid. Ik zie dat ook bij collega's van mij waar wel een dergelijke agency bestaat. Het is heel moeilijk om dat in te passen. Integraal beleid geeft voordelen, of het nu gaat om milieu, om Europa of om coherente thema's zoals wapenexportbeleid en andere zaken. Ik hecht er zeer aan om hierop inhoudelijk te reageren. Ik wil dit niet afserveren met de opmerking: wij hebben het niet, dus wij willen het niet. De ervaringen die ik de afgelopen tijd heb opgedaan, maken het voor mij volstrekt duidelijk dat wij daaraan niet moeten beginnen.

Wij hebben heel veel op onze agenda en wij willen het goed doen. Wij streven naar kwaliteit en dat betekent dat wij ons moeten concentreren: minder landen en minder sectoren. Omdat wij heel gericht bezig zijn, mijnheer Pormes, kunnen wij op maat gesneden hulp bieden. Wij kunnen dat alleen doen in dialoog met de ontvangende landen en met de desbetreffende organisaties. En dan zetten wij niet in op energie, mijnheer Rabbinge, omdat dit punt niet onze specialiteit is. Dat is de specialiteit van de Duitsers. Ik heb in Johannesburg beloofd in de komende jaren een aantal duizenden huishoudens aan te sluiten op duurzame energie. Wij zullen die belofte nakomen maar doen dat via Duitsland dat op dat terrein veel actiever is dan Nederland op dit moment. Wij gaan het ook niet verder uitwerken.

Nederland heeft een groot budget, maar wij kunnen er méér van maken door te harmoniseren en te coördineren, door meer samen te werken, door de overheadkosten te reduceren zowel op de hoofdkwartieren, in de hoofdsteden en in de ontwikkelingslanden zelf. Er kan méér geld gegenereerd worden, niet bij ODA alleen. Er zijn particuliere kapitaalstromen. Wij hebben nu een PPS-constructie bedacht waarmee wij proberen meer particuliere geldstromen te genereren op voor ontwikkelingslanden belangrijke thema's, zoals water, milieu, landbouw, gezondheidszorg en biodiversiteit.

Wij moeten ons natuurlijk gericht gaan inzetten op het behalen van de millennium developmentdoelen en daarop afgerekend willen worden. Wij willen resultaten melden omdat het draagvlak zo belangrijk is. Wij willen vertrouwen wekken bij de ontvangende landen dat wij nakomen wat wij beloven. Wij willen ook meerjarenafspraken maken.

Kwaliteit en effectiviteit blijven een kwestie van governance. Dat geldt niet alleen voor ons beleid, maar natuurlijk ook als het gaat om de multilaterale organisaties, om de niet-gouvernementele organisaties, om al die mensen waarmee wij samenwerken. Die willen wij ook aanspreken op het behalen van resultaten, op samenwerking, op gendergerichtheid en op armoederelevantie. Dit zijn de toetsstenen die wij consequent hanteren voor al die organisatie die aan het hele proces meedoen. Wij willen partnerschappen afsluiten op basis van kwaliteit. Dan hebben wij het over governance en het inzetten op partnerschap en dialoog.

Ten slotte is er natuurlijk een rol voor het bedrijfsleven. Op de inzet van het bedrijfsleven wordt natuurlijk ook de toets toegepast. De heer Pormes zei: ik zie dat nieuwe elan nog niet zo, ik heb niet het idee dat er iets is veranderd. De heer Van Gennip zei: de liefde moet niet van één kant komen. Dat is ook zo. Buitenlandse Zaken en het bedrijfsleven konden het heel lang niet met elkaar vinden. Ik zie nu echter dat er een cultuuromslag is, zowel bij Buitenlandse Zaken als bij het bedrijfsleven. Die omslag is nodig, bij banken, bij instituten, ook bij kennisinstituten en bij het Nederlandse bedrijfsleven. Laten wij in elk geval daarvan gebruik maken. Op 4 maart hebben wij samen met het ministerie van Economische Zaken een grote bijeenkomst belegd. Daarop waren meer dan 300 bedrijven vertegenwoordigd, bedrijven die echt in ontwikkelingslanden willen investeren, niet vanwege de lage lonen in die landen, maar om te kunnen uitbreiden. Zij willen expansie, maar zien ook kansen in de landen in ontwikkeling.

Voorzitter. De heren Van Middelkoop en Van Gennip hebben het belangrijke thema van de relatie tussen religie en ontwikkeling aan de orde gesteld. Religieuze gemeenschappen en religieuze leiders hebben een integrerend vermogen in de samenleving. Zij ontwikkelen namelijk integrerende activiteiten. Die kunnen een belangrijke rol vervullen bij vredesdialogen en bij vredesopbouw. Dan is er natuurlijk ook nog de rol van religieuze gemeenschappen en organisaties op het punt van diaconie, op het punt van hulpverlening, op het terrein van de opvang van aidswezen, onderwijs en gezondheidszorg. Vanouds zijn organisaties van missie en zending op deze terreinen actief geweest en hun werk is nog steeds relevant voor grote delen van de wereld. Ik ben ervan overtuigd dat wij die positieve krachten beter kunnen benutten dan wij hebben gedaan. Daarom heb ik de AIV gevraagd een advies voor activiteiten op dit terrein uit te brengen. Ik denk hierbij aan de relatie tussen religie en ontwikkeling en aan een manier waarop wij daarmee veel meer kunnen doen dan tot dusver gebeurt, maar eigenlijk gebeurt er al heel veel.

Enkele geachte afgevaardigden hebben gesproken over migratie en ontwikkelingssamenwerking en vrede en veiligheid. Ik heb gehoord dat deze Kamer onze inzet deelt als het gaat om de verbinding tussen vrede, veiligheid en ontwikkeling. Wij kunnen niet voorbijgaan aan het belang van veiligheid. Wij hebben bij ons Afrikabeleid gekozen voor speciale aandacht voor de grote regio's, zoals het Grote-Merengebied en de Hoorn van Afrika. Het heeft weinig zin om ons te blijven inzetten voor beter onderwijs en betere gezondheidszorg, hoe belangrijk die op zichzelf ook zijn, als de oorlog doorgaat en de conflicten blijven. Alles wat je voor de regio doet, wordt namelijk door conflicten weer weggespoeld. Juist in post-conflictlanden en in landen die nog een conflict kennen moeten wij inzetten op het bereiken van stabiliteit, vrede en veiligheid.

Het belang van de rol van ontwikkelingssamenwerking in de veiligheidssector wordt ook internationaal erkend. Wij hebben een paar weken geleden in de ministeriële vergadering van de OESO-DAC een heftige discussie gevoerd en uiteindelijk is daar besloten dat de ODA-definitie moet worden aangepast. Over een aantal elementen die te maken hebben met veiligheid hebben wij overeenstemming bereikt. Ik denk daarbij aan de opbouw en de versterking van de veiligheidssector, maar dat zijn civiele elementen. Zelf wil ik verdergaan. Een aantal landen steunt Nederland in zijn voornemen om ook militaire instrumenten in te zetten. Bij het opbouwen van de veiligheidssector in een ontwikkelingsland na een conflict heb je te maken met een leger dat op een andere manier moet gaan functioneren, dat transparant moet zijn en dat soms totaal gereorganiseerd moet worden. De discussie daarover gaan wij de komende tijd voeren. Volgend jaar, bij de volgende ministeriële vergadering van de OESO-DAC, zullen wij daarover een besluit nemen. In de richting van mevrouw Meulenbelt zeg ik: vooruitlopend daarop zal Nederland het budget niet vervuilen en niet zomaar geld geven aan het ministerie van Defensie. Dat is überhaupt niet aan de orde. Wij hebben de strikte afspraak dat wij ons beperken tot zuivere ontwikkelingssamenwerking. De heer Rabbinge sprak daar ook over. Is sprake van vervuiling? Het antwoord is: nee. Het budget wordt niet vervuild. Wij houden de aanwending heel helder.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik begrijp niet waarom u op dit punt fanatiek doorgaat. Laat er geen misverstand over bestaan: voor de opbouw van een land is het van wezenlijke betekenis dat het militaire apparaat goed functioneert, dat het niet te groot is enz. Het effect van de Nederlandse inspanningen op dit punt is wel dat een heleboel landen die naar onze opvatting veel te weinig uitgeven voor ontwikkelingssamenwerking met hun cijfers ineens veel beter scoren, doordat zij in die cijfers de uitgave voor militaire middelen kunnen onderbrengen. Wie wordt daar nu iets wijzer van?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Er zullen stevige voorwaarden moeten worden gesteld aan de ondersteuning van de veiligheidssector, militair, politie of wat dan ook. Een stevige voorwaarde is dat het ontwikkelingsrelevant moet zijn. Er moet een relatie zijn met wederopbouw. Stel dat men in welk land ter wereld ook advisering nodig heeft, specifiek op het gebied van terrorismebestrijding. Daar wordt natuurlijk de grens gelegd. Alle ministers voor Ontwikkelingssamenwerking zijn op dit moment nog in debat – wij zijn nog niet zo ver – om daar de grens te leggen: als het niet ontwikkelingsrelevant is, als het niets te maken heeft met het creëren van een stabiele omgeving, opdat armoedebestrijding een kans krijgt, dan zal dat militair ook zeker niet worden geaccepteerd. Ik zal dat ook niet inbrengen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De vraag of iets ontwikkelingsrelevant is in dergelijke situaties is altijd buitengewoon moeilijk te beantwoorden. Maar er is nog iets belangrijkers. Waarom zou je het risico lopen dat het geld dat nu is veiliggesteld voor de armoedebestrijding wordt verbreed naar allerlei andere uitgaven die op zichzelf nuttig zijn, maar waarvoor je andere fondsen moet ontwikkelen? Dat is in het verleden af en toe gebeurd, wellicht te weinig. Ik ben zo bang dat je het op de lange termijn voor een aantal landen veel te verleidelijk maakt om al hun geld voor een veel breder doel te bestemmen dan nu het geval is en dat het bedrag voor armoedebestrijding sec netto veel lager wordt. Dat is mijn zorg.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Wij stellen met elkaar vast dat de agenda voor armoedebestrijding in het huidige tijdsgewricht in de komende jaren is verbreed en dat de elementen van vrede en veiligheid in sommige situaties een wezenlijk onderdeel daarvan vormen. Het is niet aan de orde voor een land dat niet in conflict is geweest. Het gaat er juist om dat een leger op een andere manier heeft gefunctioneerd: het heeft de macht overgenomen, het heeft meegedaan met rebellenbewegingen, het heeft niet transparant en niet democratisch gecontroleerd gefunctioneerd. Binnen de ODA-normen mogen wij bijvoorbeeld wel politie trainen, maar geen militairen, terwijl dat in sommige gevallen ontzettend belangrijk is. Neem Afghanistan. Wij kunnen binnen ISAF politietrainingen verzorgen en douane ondersteunen, maar wij kunnen niet het leger helpen opbouwen. Dat zou van wezenlijke betekenis zijn voor de wederopbouw van Afghanistan. Anders kan ISAF daar nooit weg. Ja, het kan wel weg, maar neemt dan de veiligheid mee. Het brengt daar veiligheid, maar die is niet duurzaam.

De heer Rabbinge (PvdA):

Dat onderwerp is van grote betekenis, omdat u als koploper bij de friendliness-indicatoren beschikt over een zuiver budget voor ontwikkelingssamenwerking. De landen waarmee u spreekt hebben dat niet en zijn zeer verlangend om beter te scoren om op die manier hun winst binnen te halen bij het realiseren van de millennium development goals. Ik wil u niet betichten van naïveteit, maar het lijkt mij wel heel goed om andere landen te vragen dezelfde zuiverheid te hanteren die wij in Nederland tentoonspreiden. U begeeft zich wel op een hellend vlak, waarvan u zich ook drommels goed bewust zult zijn. Daarom spreekt u over die harde randvoorwaarden. Maar ik denk dat het heel gradueel is. Ik waarschuw u: wees toch alstublieft voorzichtig, want binnen de kortst mogelijke tijd worden allerlei vredestaken gewoon op het ODA-budget geschoven. Dat heeft tot gevolg dat het heel snel verdampt. Dan hebben wij niets meer op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Ik weet niet of dit een geruststelling is voor de heer Rabbinge en de heer Van Middelkoop, maar uitzending van vredestroepen staat niet op het lijstje van de discussie in het DAC. Het gaat echt om advisering, ondersteuning, een inzichtelijk defensiebudget en de controle door het parlement op het defensiebudget. Het gaat erom te helpen bij het opzetten van procedures voor de aankoop van wapens. Het gaat om inzichtelijkheid en transparantie: hoe functioneert dat binnen een defensieapparaat dat gewend was eigen zaakjes te regelen, waardoor de onveiligheid in het land alleen maar toenam en niet afnam? De opbouw van een transparante veiligheidssector in een ontwikkelingsland is van wezenlijke betekenis. Ik ben mij ervan bewust dat sommige landen nog lang niet de norm van 0,7% halen. Het gekke is dat de discussie ook in die landen niet eenvoudig is. Landen als Spanje, Portugal of Duitsland zijn op dit punt uiterst prudent en opereren uiterst zorgvuldig. Ik zie die zorgvuldigheid in alle landen die aan de norm van 0,7% voldoen, maar ook in de landen die daaraan nog niet voldoen.

Mijn volgende onderwerp betreft migratie en ontwikkeling. De heren Van Gennip en Rabbinge zijn daarop ingegaan. Het gaat om een complexe relatie met verschillende belangen: voor Nederland, de ontwikkelingslanden en de migranten zelf. Het is een realiteit en een dilemma, omdat ontwikkeling in eerste instantie migratie zal bevorderen. Wij zien de meeste migranten uit landen komen waar al sprake is van ontwikkeling en opbouw.

Een integrale en coherente aanpak op dit punt houdt in dat je deze belangen combineert op zo'n manier dat er een win-winsituatie ontstaat. Dan heeft iedereen er baat bij. Vrede en veiligheid, stabiliteit horen daar ook bij. Er zullen dan minder mensen op de vlucht slaan. Ik sprak al over het bevorderen van goed bestuur. Die elementen die in ons pakket voor ontwikkelingssamenwerking zitten, hebben te maken met het behouden van mensen in eigen land. Ik zou het het bevorderen van circulaire migratie willen noemen of het bevorderen brain circulation. Je leidt mensen hier op die je inzet in eigen land. Wij hebben daar een aantal goede voorbeelden van in Afghanistan en Ghana, waar wij specifiek de arbeidsvoorwaarden ondersteunen van mensen die geschoold terugkeren naar eigen land en een goede bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling.

Bescherming in de regio en afspraken met UNHCR en andere instellingen worden in het kader van Europa gemaakt. Wij willen meedoen met pilotprojecten van het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, de EU en de UNHCR. Deze projecten hebben tot doel bescherming in de regio te bevorderen. Wij willen nagaan wat wij daaraan kunnen doen. Wij hebben een aantal landen al bereid gevonden, daarmee aan de slag te gaan.

De heer Van Gennip vroeg naar de overmaking van de remittances. Dat is geen eenvoudig vraagstuk. Je kunt niet zeggen: wij weten dat het om 70 mld tot 80 mld per jaar gaat. Hadden wij dat geld maar! Het is particulier geld dat particulier wordt overgemaakt. Ik zie er eerlijk gezegd niet eens zo vreselijk veel voordeel in om daar tijd in te investeren en goed na te denken over de vraag wat wij met die remittances zouden moeten doen. Wij verrichten er een studie naar en zullen binnenkort met een notitie naar het parlement komen. Wij bereiden met collega Verdonk een notitie voor over ontwikkeling en migratie om ook eens de positieve kanten van dit aspect te belichten.

Ik ga door naar het belang van brede medefinancieringsorganisaties. De heer Van Gennip was een beetje benauwd voor het tenderen in plaats van subsidie geven. Wij zullen het systeem waaraan wij gewend waren niet overboord zetten. De organisaties blijven in onze subsidieregeling. Wij zullen wel meten en beoordelen op kwaliteit, efficiency en effectiviteit. Ik noem dat maar een subsidietender waarin je het een met het ander combineert. Het is niet de bedoeling dat deze organisaties afvallen, omdat wij ook zien wat de relevantie en het belang is van deze organisaties in ontwikkelingslanden, juist vanwege hun brede benadering. De toetsing van de aanvragen wil ik uitbesteden. Ik wil die professionaliseren en scheiden van de beleidsdialoog die het ministerie van Buitenlandse Zaken moet voeren met deze organisaties.

De heer Rabbinge vroeg naar de vernieuwingsslag bij de intermediaire structuren. Ik beaam dat die structuren nog niet zo goed zijn ontwikkeld. Wij zullen daar nog in moeten investeren. Ik heb het aangetroffen zoals het was bij mijn aantreden. Wij zijn al bezig met instituties en organisaties om na te gaan waar meerwaarde te vinden is in samenwerking. Wij gaan er absoluut mee door om binnen de resultaatgerichte benadering samen te werken. U hoort daar meer van. Partnerschappen spelen daarin een rol.

Verschillende afgevaardigden, onder andere de heren Rabbinge en Van Gennip hebben hun verbazing en verontrusting uitgesproken over het feit dat landbouw geen sector meer is in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Met name de heer Rabbinge is hierop uitgebreid ingegaan en stelt dat voor duurzame ontwikkeling een programma van revitalisering van de landbouw onontbeerlijk is.

Het belang van de landbouw wil ik geenszins bagatelliseren, integendeel. Ik vermoed dat er sprake is van een misverstand. Hoewel de landbouw als sector zeker niet meer zo benoemd wordt, steunt Nederland de landbouw wel degelijk. De ervaringen van de afgelopen decennia hebben ons echter geleerd dat een andere aanpak noodzakelijk is: niet meer alleen via de ministeries van landbouw en niet meer alleen inzetten op het ondersteunen van landbouwactiviteiten ter plaatse ten behoeve van de rurale ontwikkeling, maar veel meer kijken naar de economische kant. Landbouw is een economische sector en moet dus op dezelfde manier worden behandeld als andere bedrijven en het bedrijfsleven. Wat doen wij als het gaat om het heel specifieke van landbouw? Op een aantal terreinen blijft het immers een specifieke tak. Wij investeren in water, in milieubeheer en biodiversiteit. Dat is van wezenlijke betekenis voor de voortgang van de landbouw. Wij investeren ook in aidsbestrijding. In veel landen neemt de productiviteit van boeren en boerinnen immers juist door de aidsepidemie af. Wij investeren ook in beroepsonderwijs en in onderzoek naar landbouwmethoden, met name om de jonge onderzoekers uit ontwikkelingslanden de gelegenheid te bieden om te studeren bij landbouwkundige instituten in Nederland; andersom investeren wij ook in het versterken van instituten daar.

Ten behoeve van het goed inzetten van landbouwkennis hebben wij de commissie-Doornbos ingesteld. Daarin zijn de Nederlandse agrarische sector, de Universiteit van Wageningen, de Rabobank, Cordaid en ICCO vertegenwoordigd. Deze commissie is bezig met een onderzoek om na te gaan hoe wij het landbouwbedrijfsleven in ontwikkelingslanden kunnen steunen, nog meer dan wij nu doen. Vanuit Agriterra, de internationale tak van LTO Nederland, wordt van boer tot boer en van coöperatie tot coöperatie ondernemerschap ondersteund. Dat is nuttig, maar uit die contacten blijkt dat er behoefte is aan kennis, onderzoek, nieuwe financieringsmogelijkheden en een banksysteem. Ik sprak daar al over ten aanzien van de andere economische sector, maar dat geldt natuurlijk ook voor de agrarische sector.

Voor boeren en boerinnen is het van belang dat zij handelskansen krijgen. Ook die agenda moet gevoerd worden, want men kan produceren, maar de prijs moet er natuurlijk wel naar zijn en men moet ook kunnen concurreren. Samen met het ministerie van LNV ontwikkelen en steunen wij daarom productstandaarden, zodat men kan concurreren, bijvoorbeeld op de Europese markt. Wij ondersteunen ook marketing van eerlijke koffie, zoals Max Havelaar. Het is waar dat de boeren en boerinnen in heel veel landen ondernemers zijn, zoals de heer Rabbinge heeft gezegd. Het is ongeveer 80% van de beroepsbevolking. Daarom staat het bedrijfslevenprogramma centraal. Het gaat echter niet alleen om landbouw, maar juist ook om de economische kant van het ondernemen als boeren en boerinnen.

De heer Rabbinge (PvdA):

De minister houdt nu een vlammend pleidooi dat ik graag een halfjaar eerder had gehoord, maar dat is een beetje flauw. Er zijn nu inderdaad initiatieven. Over de instelling van de commissie-Doornbos niets dan lof, evenals over het gebruikmaken van boerenkennis en over de "bottom-up"-aanpak, maar de minister moet echt een misverstand uit de wereld ruimen. Zij zegt dat er ten dienste van de landbouw aandacht wordt besteed aan milieu, water en biodiversiteit. Nee, het is juist andersom: juist als je over vitalisering van de landbouw praat, kun je aandacht geven aan water en milieu. Het gaat er dus om dat er blijvende investeringen moeten zijn om een onduurzaamheidsspiraal te doorbreken. Dat vergt juist in Afrika, op de schrale en arme gronden, enige jaren investeringen. Dat bereik je niet door daar een klein beetje een marktstructuur tegenaan te zetten. Er is hulp nodig. Als je die niet wilt geven en als je het overlaat aan allerlei intermediaire structuren, kunnen ook zij geen deuk in een zacht pakje boter slaan. Zover is het ongeveer. Daarom vraag ik de minister om daar aandacht aan te besteden, want zo gaat het niet goed.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

De heer Rabbinge is op de hoogte van het feit dat wij de grootste donor zijn van de FAO, de landbouworganisatie die zich specifiek richt op het ondersteunen van landbouw als sector. Wij moeten als Nederland ook niet alles willen gaan doen. Dat element zit met die multilaterale bijdrage nog niet helemaal goed, want wij zijn ook kritisch over de activiteiten van de FAO, maar ik zie dat wel als een voertuig om heel specifiek op de landbouw in te zoomen.

Ik stap over op voedselzekerheid, waarover de Kamer kritische noten heeft gekraakt. Landen zoals Zimbabwe en Soedan waren tien tot twintig jaar geleden de graanschuren van Afrika. Zimbabwe was dat zelfs tot voor kort. De bevolking van Vietnam heeft jarenlang honger gekend. Vietnam is nu de derde rijstexporteur ter wereld. De twee genoemde Afrikaanse landen moeten voedsel importeren. Men komt er niet meer aan toe om voldoende te produceren voor de eigen bevolking. Slecht bestuur, conflicten en het ontnemen van eigendoms- en landrechten bieden onvoldoende zekerheid om te investeren. Boeren weten immers niet precies of zij over een jaar nog wel op hetzelfde stukje land wonen. Landen buiten Afrika laten successen zien, omdat zij op een andere manier omgaan met goed bestuur. Daarbij is er nog geen sprake van uitstekend bestuur. Wel is er oog voor economische ontwikkeling van boeren en boerinnen in eigen land. "Good governance" blijft van wezenlijke betekenis, met een inzet op vrede en veiligheid, stabiliteit en capaciteitsopbouw, onderwijs en onderzoek.

Wij verstoren de markten met onze voedselhulp. Die is nog steeds gebonden en daardoor te lang en te royaal verleend. De prijzen kelderen daardoor, wat de regionale markten verstoort. Daar moeten wij naar kijken. De voedselhulp moet ontbonden worden. Gekeken moet worden of wij niet te lang voedselhulp verlenen. Diversificatie is van belang. Niet alle landen in een regio moeten hetzelfde produceren. Dat is niet bevorderlijk voor de handel. Dat hebben wij in Europa geleerd. Dat moeten wij proberen te veranderen in het landbouwbeleid in de ontwikkelingslanden.

Ook voor ontwikkelingssamenwerking moet je in Europa steeds meer in Brussel zijn. De Europese Unie draagt meer dan de helft van de wereldwijde officiële ontwikkelingshulp bij. Naast een economische grootmacht is Europa dus ook een ontwikkelingsreus. Bovendien is de Europese Unie natuurlijk ook een internationale politieke speler van formaat met een steeds belangrijkere rol op het gebied van vrede en veiligheid. Er valt veel te winnen bij een meer effectieve en vooral meer coherente en integrale ontwikkelings-inspanning van de Europese Unie. De verbetering van de Europese hulp heb ik voor ogen tijdens het voorzitterschap van Nederland als onderdeel van de "governance"-agenda.

Verschillende afgevaardigden vroegen naar onze voorzitterschapagenda voor de tweede helft van dit jaar. Wat gaan wij doen? 1. Het verbeteren van de transparantie en de effectiviteit van het Europees ontwikkelingsbeleid. 2. Het aansporen van de Unie en de landen van de Unie op het naleven van internationale afspraken. 3. Het leveren van een bijdrage door de Unie aan het versterken van het multilaterale systeem. Minister Bot sprak er al over. Ook de ontwikkelingsagenda houdt hiermee verband. De Unie heeft daarbij een rol te spelen.

De effectiviteit van de Brusselse agenda vraagt om een integrale aanpak. De Europese veiligheidsstrategie van Solana was wat mij betreft een goede start om de zogenaamde harde veiligheidsonderwerpen te verbinden aan zachte onderwerpen zoals handel en armoedebestrijding. Er zijn nieuwe fondsen ingesteld, zoals een Europese vredesfaciliteit, om uitdrukking te geven aan die integrale benadering. Daarbij past straks de Europese minister van buitenlandse zaken en een sterke commissaris voor ontwikkelingssamenwerking, democratisch gecontroleerd en met een sterk apparaat en voldoende financiële armslag.

Europa zal nog dit jaar tijdens het Nederlands voorzitterschap met een rapportage komen over het naleven van internationale afspraken. Dat is in feite de opmaat naar het jaar 2005, wanneer internationaal "stock" wordt opgemaakt om te zien wat wij hebben bereikt in het kader van de Millennium Development-doelen. Europa speelt daarbij een belangrijke rol. Met het percentage van 0,7 valt in Europa nog een wereld te winnen. Wij gaan vooruit. Wij zijn er nog lang niet. Wij hebben daarvoor bijvoorbeeld ook de ministers van financiën nodig. Die spelen een belangrijke rol bij het bepalen van percentages van 0,3 en 0,4, in de richting van 0,7.

Mevrouw Meulenbelt en de heer De Graaf spraken over reproductieve gezondheidszorg. Waarom staat de Caïroagenda onder druk? Niet vanwege de Europese Unie. Wij zullen er aandacht aan besteden in de tweede helft van dit jaar. De agenda staat onder druk vanwege conservatieforthodoxe krachten elders in de wereld. Die proberen om het commitment van Caïro onderuit te halen. Het is een heftig gevecht op alle vergaderingen om hetgeen is vastgelegd ten aanzien van de rechten van vrouwen en de mogelijkheden om toegang te hebben tot anticonceptiva en om seksuele voorlichting aan jongeren te geven, vast te houden in het commitment van Caïro. Wij zullen hierover in Europees verband weer spreken en op dit moment hebben wij het commitment kunnen vasthouden, maar het valt niet mee. Daar hebben wij maatschappelijke organisaties voor nodig.

Wij hebben de agenda van Caïro ook nodig om aids effectief te bestrijden. Een en ander heeft natuurlijk te maken met opvattingen over de wijze waarop met elkaar om wordt gegaan en over het in acht nemen van de eigen positie en het respecteren van een ander. Wij zullen in de tweede helft van dit jaar extra aandacht aan aids besteden. In feite doen de Ieren dat al dit jaar.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Wij zijn het eens over die conservatieve krachten. Ik heb deze evenwel concreet benoemd. Ik heb gesproken over islamitische stromen en over het Vaticaan, waar u zich al tegen teweer gesteld heeft. Bovendien sprak ik over het conservatisme van Bush. Ik vroeg u of u daar in uw samenwerking met de Amerikanen wat aan gaat doen.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

De beste methode om vrienden aan te spreken op hetgeen zij anders moeten doen, is vrienden blijven. Daarom hebben wij bewust een strategische relatie met de Verenigde Staten opgezet. De Amerikanen hebben veel geld, namelijk 15 mld, beschikbaar voor aidsbestrijding. Verder kunnen wij op die manier overzee, transatlantisch, met een grote bondgenoot specifiek werken aan het behalen van de Caïroagenda. Wij spreken de Amerikanen daarop aan. Wij hebben onmiddellijk na het UNFPA-drama ons ongenoegen rechtstreeks kenbaar gemaakt aan Bush. Wij zijn nu bezig met de uitwerking van de aidsagenda in Afrika, waar wij overigens nog steeds heel gekke dingen tegenkomen. Het is dan ook het beste om commitment aan te gaan, partnerschappen af te sluiten en via die route de Amerikanen aan te spreken op kwesties die ons niet bevallen.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Heeft mijnheer Bush voor uw vriendschap ook echt meer betaald?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Hij heeft heel veel geld en daar kunnen wij niet tegenop. Dat blijft staan. Het gaat evenwel om het veranderen van het beleid. Dat kan niet van de ene op de andere dag, ook niet bij het Vaticaan of in de islamitische wereld. Dat vergt tijd. De beste manier om een verandering teweeg te brengen, is het openen van een dialoog en het opzoeken van mensen in plaats van ervan weg te blijven, want dan worden kansen gemist.

De heer Dees sprak uitgebreid over de aidsagenda van de Nederlandse regering en op internationaal gebied. Is er internationaal voldoende commitment? Het antwoord daarop is: ja, er is internationaal voldoende commitment om de aidsbestrijding goed op te voeren met betrekking tot de financiële bijdrage. Het global fund is gevuld. Het gaat eigenlijk niet zozeer om geld bij aidsbestrijding. Het gaat veel meer om politieke wil en om committering van politieke overheden daar. Dat geld is er echt wel. Er zijn heel veel particuliere fondsen, zoals van Bill Gates. Wij kunnen daar met onze donorbijdragen bijna niet tegenop.

Wat is de Nederlandse bijdrage aan aidsbestrijding? Wij gaan onze bijdrage verdubbelen tussen nu en 2007 om ons commitment wereldwijd te laten zien. In Europees verband hebben de Ieren de aftrap verricht om aids op de agenda te krijgen in Europa. Wij hebben in februari een bijeenkomst gehouden waarin inderdaad de risico's in de Kaukasus, Rusland, Oekraïne en dergelijke in beeld zijn gebracht. De risico's daar zijn groot. De heer Dees heeft er volstrekt gelijk in dat in die landen extra aandacht moet worden besteed aan preventie, aan voorlichting en aan behandeling van aidspatiënten. Er heeft zich nog geen explosie voorgedaan maar deze is aanstaande als niet heel snel en heel goed, in overleg met onder meer de Russen en Oekraïners, een programma wordt opgezet. Ik vind dat de Europese Commissie een taak heeft in de contacten met die landen. Tijdens het Nederlands voorzitterschap zal dit onderwerp worden opgepakt, maar initiatieven hangen af van de politieke wil aldaar. Ik ben blij dat Mbeki aan het begin van zijn tweede mandaat uitgebreid heeft gezegd dat hij nu wel werk maakt van aidsbestrijding omdat dat van wezenlijke betekenis is voor het land. In dit verband noem ik TPG-topman Peter Bakker, die al met het WFP bezig was met de distributie van voedsel. Hij gaat nu ook in één land de distributie van aidsremmers verzorgen. Geheel uit vrije wil, maatschappelijk verantwoord ondernemen, "good governance". Natuurlijk noem ik in dit kader ook onze aidsambassadeur, die wereldwijd is aangesteld en niet alleen voor ontwikkelingslanden. Er is geen grens te trekken bij hiv-besmetting. Aidsbestrijding is wereldwijd aan de orde.

Wij hebben vandaag – een aantal afgevaardigden sprak daarover – voor het eerst in de geschiedenis een rapport uitgebracht over de Millenniumdoelstellingen. Hierin wordt heel specifiek aangegeven waaraan de rijke wereld zich heeft verplicht: 0,7% van het BNP besteden aan ODA, schuldverlichting, eerlijke handel enz. Die rapportage hebben wij naar het parlement gestuurd en volgende maand zal ik deze presenteren tijdens de UNCTAD in Sao Paulo. Nederland is daarmee het eerste land dat zo'n rapportage doet. Wij hopen dat wij daarmee andere rijke landen over de streep trekken om op dezelfde manier regelmatig te rapporteren wat hun commitment effectief betekent: wat hebben wij precies gedaan?

Voor het volgende rapport wil ik veel meer committering krijgen bij de maatschappelijke organisaties in Nederland, maar ook bij ontvangende landen. Wij kunnen als regering wel vinden dat het goed gaat, maar dit wil ik toetsen aan de ideeën van anderen. In dat kader zal 2005 worden besteed aan consultaties. Dit verwachten wij ook van ontwikkelingslanden bij PRSP's. Waarom zouden wij dat dan zelf niet doen in het kader van rapportage over de MDG's? Zo ontstaat een integralere kijk op wat Nederland doet voor het behalen van die MDG's. Het mooist zou zijn als in die rapportage ook wordt gespecificeerd wat het maatschappelijk middenveld, de bedrijven, de kennisinstituten en de overheid doen. Zo wordt duidelijk wat Nederland bijdraagt aan de bestrijding van armoede elders.

De heer Van Gennip (CDA):

Wij ondersteunen deze aanpak om zaken meer inzichtelijk te maken ten zeerste, maar daar moet ik wel iets aan toevoegen. Wij werden dezer dagen verrast door een brief uit de Belgische politiek waarin werd gesteld: kijk ons eens, wij hebben zelfs wettelijk vastgelegd dat wij ons moeten verantwoorden over het bereiken van de MDG's. Dat leidde echter niet tot één cent meer van de Belgische regering. Het moet niet alleen gaan om mooie woorden, er moeten ook daden volgen.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Dat is ook ons adagium in de contacten met onder anderen de Belgen. Zij doen het overigens nog niet eens zo slecht in vergelijking met andere Europese landen. Een aantal blijft nog ver achter.

Afrika blijft in ons ontwikkelingsbeleid een belangrijke positie innemen. Tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap zal de regering hard inzetten op een goede dialoog tussen de Unie en Afrika. Dit geldt ook voor de contacten met de regionale blokken SADEC, IGAD en ECOWAS. Er vallen successen te boeken bij de armoedebestrijding, bijvoorbeeld door het kiezen voor een regionale aanpak. De ontvangende landen dragen zo meer verantwoordelijkheid. Een nieuwe generatie Afrikaanse leiders treedt aan, die elders heeft gestudeerd, is teruggekeerd naar eigen land en daar als minister van Financiën of regeringsleider verantwoordelijkheid op zich neemt.

De regionale benadering is zeer complex omdat je kennis moet hebben van de regio en moet weten waaraan je begint. Nederland heeft kennis over en ervaring in drie regio's in Afrika. Zuidelijk Afrika is voorlopig geen optie omdat er geen rechtstreekse banden zijn met Zimbabwe. De andere twee regio's zijn de Hoorn en het Grote-Merengebied. Deze regio's zijn instabiel; er zijn conflicten. Nederland kan daar het verschil maken.

Natuurlijk maak ik mij met de heer Van Thijn grote zorgen over de situatie in Darfur. Nederland speelt een belangrijke rol bij het zoeken naar een politieke oplossing van het conflict. Het is een conflict, een drama, dat zijn weerga niet kent en dat zich nog steeds afspeelt, ondanks het feit dat er een akkoord is getekend tussen de rebellen en de regering, dat er nu een staakt-het-vuren is afgesproken, dat de hulpverlening nu toegang krijgt en dat er ook een waarnemingsmissie mag komen. Wij zijn nog niet te laat. Als de VN snel in actie komt en de hulpverlening zijn weg kan vinden, zullen wij het grote drama kunnen keren. Wat daar is gebeurd, blijft echter niet acceptabel. Daarom heb ik besloten om morgen niet aanwezig te zijn in Naivasha in Kenia, waar voor het eerst een raamwerk-vredesovereenkomst wordt getekend tussen Noord- en Zuid-Soedan. Vandaag kreeg ik daarvoor een uitnodiging, maar ik heb gezegd dat het voor mij niet opportuun is om daar nu bij te zijn. Wel hoop ik dat wij later dit jaar als EU-voorzitter aanwezig mogen zijn bij de ondertekening van een algeheel vredesakkoord tussen noord en zuid, want dat moet later nog worden afgesloten en ik hoop dat dit ook lukt.

Dan kom ik nu toe aan het verschil dat Nederland kan maken als het gaat om conflictpreventie- en beheersing. De heer Middelkoop stelde daarover nogal wat vragen. Hij zei dat het niet zichtbaar is wat wij doen. Het gaat dan om de vredesbesprekingen en de bemiddeling. Niet alles kan worden verteld, maar het is wel zo dat wij de Tweede Kamer uitgebreid informeren over dingen die gewoon verteld kunnen worden. Wij hebben in Nederland een aantal platforms, zoals het Grote-Merenplatform, het Soedanplatform en het Burundiplatform. Wij hebben hen regelmatig in huis om hen bij te praten en te vragen of zij suggesties hebben om te bezien hoe wij verder kunnen komen in de ingewikkelde thematiek van de vredesdialoog.

Tegen de heer Rabbinge zeg ik dat er soms successen kunnen worden aangewezen, hoewel zij soms heel klein zijn. Afgelopen vrijdag werd in de VN-veiligheidsraad resolutie 1545 aangenomen. Deze gaat specifiek over Burundi. Er komt daar nu een VN-troepenmacht. De huidige Afrikaanse troepenmacht wordt omgevormd tot een VN-troepenmacht, onder de werking van hoofdstuk 7. Ik sprak daar zojuist al over. Dat is pittig en fors, maar dat is ook nodig. In die resolutie is een hele paragraaf gewijd aan de inzet van Nederland in het vredesproces en aan de pogingen die wij hebben gedaan en nog steeds ondernemen om een van de rebellenbewegingen, de FNL, in het vredesproces mee te krijgen. Het is iets kleins, maar wij kunnen er voorlopig weer even mee vooruit.

Natuurlijk gaan wij door, bijvoorbeeld met demobilisatie, ontwapening en reïntegratie van de rebellen, de DDR waarover de heer Van Gennip sprak. Dit is hard nodig. Wij gaan door met het verkiezingsproces en met het vredesproces. Natuurlijk zal tijdens het Europees voorzitterschap Burundi hoog op de agenda staan en überhaupt het Grote-Merengebied. De heer Aiello, de speciale vertegenwoordiger, met wie wij intensief contact hebben, is onze vooruitgeschoven post op dit punt, zeker tijdens het voorzitterschap.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dit is het type antwoorden dat ik graag wilde hebben, want ik moet vertrouwen krijgen in de effectiviteit van een beleid dat qua intentie goed is. Het is interessant wat de minister zei over Burundi, namelijk dat daar nu een VN-vredesmacht komt, in plaats van een Afrikaanse vredesmacht. In de stukken van de minister staat dat de betrokkenheid van Nederland bij dit nieuwe beleid ook kan betekenen dat wij eerder bereid moeten zijn om in zo'n situatie ook met Nederlandse militairen aan te komen. Die vraag zal ik niet stellen, want dat is iets te gemakkelijk, maar moeten wij rekening houden met de mogelijkheid dat de secretaris-generaal van de VN ook op Nederland een beroep doet voor deze VN-vredesmacht?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Die troepenmacht moet zich per 1 juni ontplooien. Op dit moment zijn er al voor de helft Zuid-Afrikanen, Ethiopiërs en Mozambikanen aanwezig, wegens de Afrikaanse vredesmacht die er al zit. Ik heb begrepen dat deze wordt opgeplust met Nepalezen en Pakistani. Ik denk niet dat er op Nederland een beroep zal worden gedaan, want men schijnt de vredesmacht te kunnen vullen. In elk geval hebben wij tot nu toe geen officieel verzoek gehad om een bijdrage te leveren. Zolang dat niet het geval is, speelt dit punt geen rol. Wel is er op dit moment, in het kader van de demobilisatie, een Franssprekende Nederlandse kolonel in Bujunbura om ondersteuning te geven aan het demobilisatieproces. Ik heb gelukkig niet tevergeefs een beroep op Defensie gedaan. Een Franssprekende Nederlandse kolonel probeert daar namelijk met een aantal collega's de demobilisatie met hun specifieke deskundigheid vlot te trekken. Dit doen zij los van de VN-troepenmacht.

De discussie over UNIFEM is uit en te na gevoerd, niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook elders in het land. Dat Nederland duidelijk heeft gesteld niet meer te zullen bijdragen, maar dit jaar nog wel te willen zorgen voor een overgang, heeft effect gehad. UNIFEM is een overbodige organisatie die kan worden ingebed in de UNDP. Daar hoort zij thuis. Eigenlijk valt zij er al onder. Het gekke is dat UNIFEM separaat, dus geschot, activiteiten opzet die onvoldoende geïntegreerd zijn in het VN-beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking en andere dingen. Ik zie dat onze interventie op dit punt zeer veel betekent voor grote clubs als de UNDP en de UNHCR. Zij hebben zich dit zeer aangetrokken. Ook hebben zij bewust een "gender mainstreaming" ingezet overeenkomstig de bedoeling van onze interventie. Ik voel er weinig voor om dit terug te draaien, omdat je dan weer een excuus-Truus krijgt. In het verleden heeft UNIFEM een uitstekende rol gespeeld, maar ik vind dat UNIFEM in deze tijd teveel wordt gebruikt als excuus-Truus. Het is alsof er wordt gezegd: "Mevrouw UNIFEM, gaat u maar even naar die en die landen en roep een aantal vrouwen bij elkaar." Dat moeten anderen maar doen namens de organisaties. Dan heeft het namelijk veel meer impact op het beleid.

Mevrouw Meulenbelt heeft gevraagd naar onze noodhulp in het Palestijnse gebied. Die is zeer wezenlijk, zeer relevant. De noden zijn ons bekend. Wij zijn een van de belangrijkste donoren van de UNRWA. Ook dit jaar hebben wij weer een vrijwillige, ongeoormerkte bijdrage gegeven van 11,8 mln. Dat bedrag kan de UNRWA naar believen besteden. Wij bezuinigen dus niet. Er is alleen nog geen bijdrage geleverd aan het "emergency appeal". Ik weet niet hoe het loopt dit jaar, want het hangt af van wat wij nog meer aan noodhulp moeten bieden. Ik noemde Darfur. Daar vindt binnenkort weer een donorconferentie plaats om extra middelen beschikbaar te stellen. Wij hebben al 2 mln en nog eens 6 mln beschikbaar gesteld, dus het is zeer de vraag of wij middelen over hebben. Wij willen er dit jaar in ieder geval nog wel naar kijken als er budgettaire ruimte is. Wij sluiten dus niet rigoureus uit dat wij iets extra's voor het Palestijnse gebied doen.

Waar staan wij over drie jaar? Allereerst blijven wij staan op de eerste plaats op de coherentieranglijst. Wij staan daar ook met een goed cijfer op. Wij hadden vorig jaar een 5,9. Dit jaar hebben wij een 6,7 gehad. Dat vind ik te mager. Wij moeten minstens een 7,5 hebben. Dan heb ik het over de akkoorden op het vlak van de visserij, het ontkoppelen van subsidies, suiker en katoen, betaalbare medicijnen voor de armen en het tegengaan van de proliferatie van wapens. Daar zal Nederland een bijdrage aan leveren.

Het kabinet zet in op de integrale benadering van vrede, veiligheid en ontwikkeling. Die inzet is acquis, ook bij de DAC en de OESO. Die inzet geldt voor het stellen van grenzen aan wat wel en niet kan qua financiering van armoederelevante interventies op dit terrein. Wij zullen onze inspanningen voor hiv/aids en reproductieve gezondheidszorg verdubbelen. Wij zullen teruggaan naar 0,1% van het BNP voor milieu en water. Dit zijn wezenlijke onderdelen van duurzame ontwikkeling. Wij zullen onze onderwijsinspanning laten toenemen tot 15% van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking, juist omdat er beroepsonderwijs nodig is, niet alleen in de landbouw, maar ook in andere economische sectoren. Dankzij onderwijs neemt het perspectief toe om de MDG's te halen met betrekking tot de moeder-en-kindsterfte, tot aidsbestrijding enz. Wij zullen ook inzetten op het lokale ondernemingsklimaat. Daarvoor zal in alle landen een geïntegreerd programma worden opgesteld. Natuurlijk zullen meer Nederlandse bedrijven gebruikmaken van het programma "Samenwerking met opkomende markten".

De betrokkenheid van de samenleving wil ik over drie jaar versterkt zien. Wij zetten in op jongeren en ouderen, maatschappelijk, kerkelijk en anderszins. Onze capaciteit, kennis en solidariteit zal over drie jaar gerichter worden ingezet dan nu. Dat zal nadrukkelijk een verdienste zijn van burgers, bedrijven en organisaties. Wij spelen als overheid alleen maar de rol van aanjager, van facilitator. Ik wil ontwikkelingssamenwerking weer teruggeven aan de samenleving; het hoort niet alleen bij de overheid thuis.

Wij zullen regelmatig verantwoording afleggen en resultaatsgericht gaan werken. Wij zullen in al onze partnerlanden concreet hebben bijgedragen aan harmonisatie en coördinatie, aan effectiever beleid. Daarmee zal Nederland koploper blijven in het internationale ontwikkelingsbeleid. Dat zijn wij dan, niet omdat wij ons zelf zo goed vinden, maar omdat wij een gewaardeerde en betrokken partner zijn voor de nieuwe generatie van leiders in ontwikkelingslanden die politieke wil tonen tot verandering en good governance.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de leden: er is een tweede termijn mogelijk, maar meerdere leden hebben mij medegedeeld dat zij de laatste trein moeten halen om 23.00 uur. Als wij nu een tweede termijn doen met negen sprekers, zouden de bijdragen tot een korte interventie beperkt moeten worden, wil het zinvol zijn. Naar mij blijkt zijn er leden die een tweede termijn wensen; ik vertrouw daarbij op hun terughoudendheid.

De heer Van Thijn (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Het zou vreemd zijn om zo'n belangwekkend debat niet met een tweede termijn af te sluiten. Ik zal daarbij de uiterste zelfbeheersing toepassen.

Allereerst wil ik mijn blijdschap uitspreken over deze minister van Buitenlandse Zaken; de heer Rabbinge zal de andere minister voor zijn rekening nemen. Ik vind dat deze minister de juiste man op de juiste plaats en op het juiste moment is, maar des te meer vallen zijn antwoorden op bepaalde punten mij tegen. Alle goede antwoorden moet ik nu onbesproken laten, maar een enkel punt kan niet onbesproken blijven.

Heel kort zeg ik iets over de algemene filosofie. Daaraan is in dit debat nogal wat aandacht besteed: de heer Van Gennip met zijn grand design, de heer Van Middelkoop en ondergetekende over de noodzaak van een herformulering van het beleid in een veranderde geopolitieke situatie in de wereld. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit in het antwoord van de minister heb gemist. Hij weet donders goed dat dit nieuwe beleid nodig is en hij geeft er ook vorm aan, maar hij verschaft weinig inzicht in de contouren van het nieuwe beleid. Hij beroept zich op een dubbele oriëntatie die altijd zal gelden. Ik kan mij er ook wel in vinden dat wij de transatlantische relatie niet moeten verbreken. Maar als die zichzelf verbreekt omdat de Verenigde Staten niet meegaan in het multilateralismemodel van Europa, dan zullen wij daar toch een antwoord op moeten formuleren. Ik vind dubbele oriëntatie als antwoord een dooddoener.

Nu heel concreet eerst Irak en daarna het Midden-Oosten. Wij hebben een nieuwe resolutie en het is niet aan ons om die op een goudschaaltje te wegen; het primaat is bij de Tweede Kamer, want het is een politiek buitengewoon explosief vraagstuk. Ik vind dat de minister veel bereikt heeft, zo wil ik eerlijk toegeven, maar zoals aan de overkant is gezegd: de duivel schuilt in de details, en die zijn nog niet bekend. De interim-regering kennen wij nog niet en de rol van de UN is nog niet uitgekristalliseerd. Wat heel beslissend en doorslaggevend is: slagen wij erin om een oorlogssituatie, een situatie van een bezet land – of men dat nu leuk vindt of niet – te transformeren in enkele weken tijd, om daarna in enkele maanden tijd een stabiele situatie te bereiken waarin de Irakezen zelf hun problemen ter hand kunnen nemen? Dat is essentieel. De komende weken zijn cruciaal. Ik hoop dat het lukt. Ik vind ook dat men aan de overkant van het Binnenhof heel zorgvuldig moet luisteren naar de woorden van de minister alvorens een finaal oordeel te vellen. Ik ben echter nogal geschrokken van het feit dat de minister hier beweert dat er geen oorlog is in Irak. Misschien niet in de provincie waar wij zijn, maar er vallen dagelijks tientallen doden, er sneuvelen ontzettend veel mensen, troepen trekken heilige steden binnen en beschieten moskeeën. Is dat geen oorlog? Ik wil alles van de minister aannemen, maar niet dat de huidige situatie in Irak als een vredessituatie gekenmerkt kan worden. Dat is heel belangrijk voor de continuering van de Nederlandse bijdrage die ik ook buitengewoon waardeer. De Nederlandse krijgsmacht heeft in tal van brandhaarden een uitstekende reputatie opgebouwd. Het was echter niet de bedoeling dat onze soldaten zich in een oorlogssituatie zouden begeven.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De heer Van Thijn was evenals ik toch wel onder de indruk van de politieke beweging die nu wordt gemaakt in de Veiligheidsraad. Hij zei vervolgens dat er over een aantal details nog zekerheid moet komen. Als hij tot de conclusie komt dat een en ander inderdaad bevredigend kan worden genoemd, is hij dan bereid om dat als woordvoerder van de fractie van de PvdA in de Eerste Kamer publiekelijk te uiten zoals zijn politieke collega de heer Van der Stoel dat al heeft gedaan, zodat men in de Tweede Kamer weet waar de heer Van Thijn staat?

De heer Van Thijn (PvdA):

U doet de heer Van der Stoel onrecht als u hem als mijn politieke collega betiteld. Zijn achtergrond gaat ver boven mijn pet.

Ik vind dat wij heel serieus moeten kijken naar de wijze waarop de rol van de United Nations wordt ingevuld. Ook de Partij van de Arbeid heeft voortdurend gezegd dat haar standpunt afhankelijk is van de vraag of de UN wil dat wij daar beschikbaar zijn of dat de Verenigde Staten dat willen. Dat is heel erg beslissend. Als blijkt dat de United Nations daarin een dominante rol vervullen, zullen wij het serieus onder ogen moeten zien. Ik wil echter niet die invulling maken als ik nog niet alle aspecten ken. Ik doe dat ook niet omdat hier niet het primaat van de politiek ligt. Dat moet u respecteren, mijnheer Van Middelkoop.

Wat het Midden-Oosten betreft, wil ik volstaan met de uitnodiging aan de initiatiefnemers van het Geneefse akkoord. Ik ben blij dat de minister zegt: morgen zijn zij welkom. Dat mag echter niet zomaar een losse flodder zijn. Het gaat niet om die mensen, het gaat om de gedachte achter het initiatief. Het is een signaal in het kader van het EU-voorzitterschap. Het gaat om de dialoog en om de aangedragen oplossing voor de invulling van de derde fase van de road map. Ik zou van de minister de harde toezegging willen, dat hij morgen het initiatief neemt om hen uit te nodigen voor een gesprek in de komende weken voordat het Nederlandse voorzitterschap aanvangt. Ik heb hiervoor een vrijwel kamerbreed gesteunde motie klaarliggen. Die zal ik niet indienen als de minister nog eens ons de harde toezegging wil doen.

Ik heb gesproken over Darfur. Wij zijn niet te laat, zegt minister Van Ardenne. Dat zal er echter om spannen. Ik ben buitengewoon verontrust. Dagelijks krijg ik via de International Crisis Group mededelingen over het besluitvormingscircuit in de Veiligheidsraad. Het aller-, allerlaatste nieuws is dat de noodkreet van de verschillende internationale organisaties in de Veiligheidsraad nog geen gunstig onthaal heeft gekregen. Er wordt enorm geredekaveld over de ernst van de problematiek. De sense of urgentie, waarvan de minister zelf wel blijk geeft, is daar nog niet voor de volle 100% doorgedrongen. Graag zie ik daarom dat ook de minister van Buitenlandse Zaken zelf zich alle inspanningen getroost om de Veiligheidsraad op dit punt te alarmeren en te mobiliseren.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. De heer Van Thijn wapperde met een motie die volgens hem de Kamerbrede steun heeft. Ik weet niet of hij bedreven is in het leggen van tapijten, maar hoe breed is bij de heer Van Thijn kamerbreed?

De heer Van Thijn (PvdA):

Welnu, u behoort tot die Kamerbrede steun?

De heer De Graaf (VVD):

Is dat zo?

De heer Van Thijn (PvdA):

Althans, uw fractie steunt de motie. Volgens de afspraak is de motie ondertekend door de aanwezige fracties minus die van de SP. Wij hebben echter ook afgesproken dat wij de motie niet indienen als blijkt dat die overbodig is.

De heer De Graaf (VVD):

Want daar gaat het om. Moties zijn prima om deuren op te krijgen, maar niet om open deuren in te trappen. Naar mijn mening is de minister al heel ver gegaan.

De heer Van Thijn (PvdA):

Ik ben geen nieuweling in de politiek. Ik begrijp wat u bedoelt en de minister begrijpt wat ik vraag, en daar gaat het om.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ook ik heb veel waardering voor de beantwoording van de vragen. In mijn eerste termijn heb ik duidelijk gemaakt dat het politieke standpunt van de minister door de Partij van de Arbeid positief wordt beoordeeld. Ik heb beargumenteerd aangegeven waarom. In tweede termijn hoef ik dat niet te herhalen.

Er is een aantal antwoorden gekomen. Op een aantal punten zijn die afdoende, maar op sommige niet en daarover zal ik vooral spreken. Er is bijvoorbeeld afdoende ingegaan op het punt van de intermediaire structuren, de bottom-up-processen en op andere governancestructuren. Ik noteer dat niet alleen via de overheden wordt gewerkt. Er is iets gezegd over de zuiverheid van de OS-middelen. Daarop is niet geheel bevredigend geantwoord, maar op dit punt zal de heer Van Gennip nader ingaan. Over de WTO is het een en ander gezegd, alsmede over de millennium development goals. Daarover niets dan lof. De opmerkingen daarover zijn redelijk goed beantwoord.

Waarop niet is ingegaan is op de opmerkingen over het TRIPS-verdrag. Ook is onduidelijk wie de voortrekker is bij de WTO. Niet duidelijk is de verantwoordelijkheidsverdeling. Is de bewindspersoon voor Ontwikkelingssamenwerking de voortrekker of is hiervoor een rol toebedeeld aan collega Brinkhorst van Economische Zaken? Het is van belang om dit te weten, omdat maar al te goed bekend is dat de deelnemers aan de WTO op een aantal punten meer zouden moeten werken vanuit de invalshoek van ontwikkelingssamenwerking en niet met het oog op kortetermijnbelangen van het noorden. Vaak blijken die kortetermijnbelangen te prevaleren. Daarom stelde ik daarover een vraag. De minister heeft wel gesproken over het organiseren van een draagvlak, maar zij heeft niet aangegeven op welke wijze bijvoorbeeld NCDO en anderen daarbij worden ingezet.

Er zijn nog twee punten waarop onbevredigend is geantwoord. Misschien heeft de minister mij niet begrepen. Eén punt zal ik noemen. Het andere zal wellicht collega Van Gennip aan de orde stellen. Dat ene punt betreft de landbouw. Bij het interruptiedebat bleek al dat keer op keer wordt gezegd: wij hebben ons met ons beleid ingezet op water en milieu. Dat is voor de landbouw heel belangrijk, maar, zoals ik al bij interruptie zei, is het ook ongelooflijk belangrijk om de onduurzaamheidsspiraal, waarin zeer veel boeren en zeer veel regio's zich als gevolg van armoede bevinden, te doorbreken. Dan heb ik het niet over tienduizenden of honderdduizenden hectaren, maar over miljoenen hectaren. Jaarlijks verdwijnt ongeveer een twintigvoud van het Nederlandse cultuurareaal als gevolg van die onduurzaamheidsspiraal die zich op heel veel plekken in de wereld voordoet. Dat verhelp je niet door er een goed bestuur te creëren. Als de boer niet de middelen heeft voor blijvende investeringen in verbetering van de grond, komt dat niet van de grond. Dan blijf je die grond uitboeren totdat je die verlaat en kun je het niet verhelpen. Het gaat mij erom dat de minister niet te gemakkelijk zegt: nee, wij zoeken het wel in de structuren met de boeren. Daar ben ik natuurlijk voor. Maar als dat niet wordt gedekt en als er geen behoorlijke rugdekking is van de minister, die bereid is zowel de intermediaire structuren als de sectorkeuze behoorlijk te effectueren, dan wordt dat niets. Dan heb je wel een goed bestuur, maar geen vooruitgang. Daar gaat het ons om. De magen moeten worden gevuld en de onduurzaamheidsspiraal moet worden doorbroken. Om die reden zal ik een motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Rabbinge, Van Gennip, Van Middelkoop, Van der Linden en Witteman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat de groei van de economische activiteit in vele minst ontwikkelde landen, met name in Afrika voor een belangrijk deel wordt bepaald door de agrarische productie en dat de eigen voedselvoorziening voor alle ontwikkelingslanden eerste vereiste is;

constaterende dat ons land de kundigheid en middelen heeft om aan deze primaire doelstellingen een beduidende bijdrage te leveren;

stelt vast dat de vraag naar die Nederlandse expertise sterkt toeneemt;

verzoekt de regering, bij de prioritering voor de samenwerking met de partnerlanden de bevordering van de agrarische productie en voedselzekerheid te betrekken, hetzij via additionele sectorkeuze, hetzij via intermediaire structuren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt D (29200 V).

Voordat ik het woord geef aan de heer Van Gennip, waarschuw ik u dat, als alle fracties het voorbeeld van de PvdA-fractie volgen, wij nog een uur met de termijn van de Kamer bezig zijn en nog niet toe zijn aan het antwoord van de ministers.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter. Het is jammer dat u met deze waarschuwende woorden bij mij begint, want ik wil het heel kort houden.

Ik dank beide bewindspersonen bijzonder voor hun zeer uitvoerige, zeer relevante en naar mijn gevoel ook zeer tegemoetkomende beantwoording. Met gezag, deskundigheid en betrokkenheid zijn zij ingegaan op de kwesties die mijn fractie naar voren heeft gebracht.

De uitleg die de minister van Buitenlandse Zaken geeft aan het beleid dat hij als wenselijk beschouwt en waarin hij ook perspectieven ziet voor Irak na de VN-resolutie, spreekt ons aan. In dit debat zie ik in de zeer mistige situatie daar ook wolken optrekken, als wij met een leidende rol van de VN verder kunnen. De vraag blijft hoe wij van buitenaf het democratiseringsproces in Irak kunnen bevorderen. Ik hoop dat de regering daarbij gebruik wil maken van de ervaringen die links en rechts in Nederland aanwezig zijn.

De minister spreekt vervolgens over de dialoog van de culturen. Ik heb daarbij uitdrukkelijk ook de dialoog van de godsdiensten beschouwd als een element van verzoening.

Ik ben bijzonder blij met de toezegging van de minister dat hij tijdens het voorzitterschap het Palestijns-Israëlische vredesberaad met sympathie en engagement en de delegatie morgen nog wil ontvangen. Ik vind dat large; dat hoeft nu niet meer met een motie te worden onderstreept. Dat lijkt mij voldoende.

Ik ben dankbaar voor het positief meedenken ter zake van het niet vergeten van het verleden. Uiteraard moet Europa op de toekomst gericht zijn, maar een oriëntering op de toekomst kan alleen op basis van een bewust zijn van het verleden.

De minister is niet helemaal ingegaan op de relatie met Rusland. Ik had een pleidooi gehouden dat juist het ministerie van Buitenlandse Zaken en niet de ministeries van VROM of van VWS een leidende rol zou krijgen bij de nieuwe uitdaging van de mondiale risicomaatschappij. Voor de algemene lijn ben ik echter zeer erkentelijk.

Op het gebied van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heb ik nog een drietal puntjes. De heer Rabbinge heeft een motie ingediend over voedselvoorziening. Als men goed naar de tekst van de motie kijkt, hoeft men niet samen te werken met zwakke ministeries van landbouw. Het woord "hetzij" is gebruikt. Men kan via intermediaire instituties in Nederland met instituties in ontwikkelingslanden samenwerken.

Bij het medefinancieringsprogramma hebben wij een onderscheid gemaakt tussen globale organisaties, organisaties uit andere OECD-landen en organisaties in Nederland. Ik hoop dat de minister dat onderscheid bij de inschakeling zal honoreren.

Mijn laatste opmerking betreft de begrenzing. Wij hebben uitdrukkelijk gezegd dat wij in het begin van deze nieuwe fase in de ontwikkelingssamenwerking niet flauw moeten doen over de relatie tussen veiligheid en ontwikkeling. Het gat tussen vredeshandhaving en wederopbouw moet worden opgevuld. Mijn fractie is daarvan een groot voorstander. Natuurlijk zijn wij voor CIMIC-activiteiten. Wij moeten niet flauw zijn. Douane- en politietraining, perspectieven voor kindsoldaten, democratische controle op militaire apparaten behoren tot good governance.

Wat niet tot de DAC-formule behoort, zijn gewone defensietaken en harde vredeshandhavingstaken. Dat geldt ook voor institutionele steun aan defensietaken in strikte steun. Wij delen de angst dat landen die traditioneel sterk waren op het gebied van militaire missies zullen proberen die militaire missies in strikte zin onder de ODA-norm te brengen. Wij weten allemaal over welke landen wij het dan hebben. Het is niet de bedoeling dat het budget voor Ontwikkelingssamenwerking op die wijze wordt vervuild. Wij willen de minister in haar eigen oriëntatie zoals verwoord in de beleidsnota's Aan elkaar verplicht en Sterke mensen, zwakke staten daarbij ondersteunen. Wij hebben daartoe de volgende motie opgesteld.

De voorzitter:

Door de leden Van Gennip, Rabbinge, Van Middelkoop, De Graaf en Van Thijn wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking bestemd zijn voor de in de beleidsnota's geformuleerde doelen en de door Nederland onderschreven Millennium Development Goals van de Verenigde Naties;

constaterende dat in vele landen gepoogd wordt, andere dan de ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten zoals defensietaken, vredeshandhavingsactiviteiten en institutionele steun aan defensietaken in strikte zin onder deze portefeuille te brengen;

verzoekt de regering, in haar bilaterale en multilaterale gesprekken vast te houden aan de zuivere oriëntatie en opvatting zoals verwoord in de beleidsnota's "Aan elkaar verplicht" en "Sterke mensen, zwakke staten" over Afrika die als uitgangspunt van het beleid dienen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt E (29200 V).

De heer Van Gennip (CDA):

Ik wens de regering bij de beleidsvoornemens zoals die vandaag gedurende vele uren hier naar voren zijn gekomen heel veel succes en zegen.

De heer Pormes (GroenLinks):

Voorzitter. Namens de vijfkoppige fractie van GroenLinks heet ik minister Van Ardenne van harte welkom in deze Kamer voor haar debuut. Normaal gesproken doet de voorzitter van onze commissie dat. Ik weet niet precies wie onze voorzitter is, maar hij heeft nagelaten u in deze Kamer te verwelkomen. Het is alweer twee jaar geleden dat wij een debat hebben gehad met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Het doet mij deugd u in dit debat te ontmoeten.

Ik wil even reageren op de bruggenbouwer van de heer Van Middelkoop. Ik heb gezocht naar het blad De brug van het steuncomité Israëlische vredesgroepen en mensenrechtenorganisaties. Zij hebben geen specifieke binding met mijn partij. In een redactioneel commentaar stelt de redactie: "Niemand zal ontkennen dat Israël net als ieder ander land het recht heeft op veilige grenzen. De vraag is echter waar het recht op zelfbescherming en veiligheid van de een overgaat in de onderdrukking en onveiligheid van de ander. Dagelijks zien wij dit spanningsveld in het Israëlisch-Palestijns conflict. Israël neemt onder het mom van veiligheid een scala aan maatregelen, maar wiens of wat voor veiligheid wordt hiermee gediend?" Daarna volgt een hele rij zaken die wij eigenlijk niet wensen.

De heer Van Middelkoop heeft terecht gezegd dat Israël een democratie is, maar het is wel een apartheidsdemocratie, omdat juist Palestijnen uitgesloten zijn van alle democratische voorrechten van de anderen. Dat moest ik toch even kwijt.

Ten aanzien van Irak heeft de minister zich beperkt. Hij kijkt immers niet naar Irak, maar slechts naar de provincie, zoals ook is gebleken uit de interrupties. Dat is toch wel een beetje teleurstellend omdat ik ervan uitga dat hij zich bij het beoordelen en analyseren van de situatie niet uitsluitend tot de provincie moet beperken. Wij maken deel uit van een stabilisatiemacht. Eigenlijk is het helemaal niet relevant naar welk gebiedsdeel van Irak wij gaan, want het gaat om het totaal. Daarom verwacht ik dat in het toetsingskader een vrij algemeen, maar ook volledig beeld gegeven zal worden van de veiligheidssituatie in Irak. Dan hebben wij het echt over een oorlog.

Ik maak mij ook zorgen over de humanitaire hulp in Irak. Verschillende internationale organisaties hebben duidelijk gemaakt dat zij de plaats van bestemming niet weten te bereiken. Dat is een van de redenen waarom wij daar zitten. Wij willen mensen kunnen garanderen dat zij toegang krijgen tot die middelen.

Ik heb het ook over Afghanistan gehad. Ik zit met een probleem. De krijgsheren van Afghanistan werden vroeger ingezet omdat zij deel uitmaakten van de oplossing van de Amerikaanse strategie, maar nu maken zij deel uit van het probleem. Deze krijgsheren zijn immers helemaal niet zo democratisch gezind en zorgen ervoor dat het buiten Kabul vrij onveilig is. In dat kader heb ik gesproken over onze belofte om te zorgen voor veiligheid en stabiliteit in het land, maar dat geldt kennelijk alleen voor Kabul.

Een andere opmerking betreft de rol van de religie. Natuurlijk ben ik het helemaal met de minister eens dat religie in bepaalde situaties een belangrijke rol kan spelen. Wij hebben wereldwijd in conflicten kunnen zien hoe belangrijk religies kunnen zijn. Ik ben nieuwsgierig en ik wil graag veel meer weten. Daarom ben ik blij met de aangekondigde adviesaanvraag bij de AIV over de rol van religies. Daarvoor sta ik open.

Het draagvlak heb ik met name genoemd in mijn interruptie van de heer Rabbinge, omdat ik daar toch enigszins ongerust over ben. Dat geldt niet alleen voor bepaalde doelgroepen. Ik denk dat de minister bedoelt dat ook lagere overheden de verantwoordelijkheid hebben om situaties en randvoorwaarden te creëren waardoor burgers mee kunnen doen aan het geven van inhoud en invulling aan hun wereldburgerschap. Dat is natuurlijk ook belangrijk voor het draagvlak. In de praktijk zijn in provincies, maar ook in gemeentehuizen steeds meer geluiden waar te nemen dat zij die mondiale verantwoordelijkheid niet meer willen nemen omdat zij dat geen kerntaak vinden. Dat zou teleurstellend zijn. Ik hoop dat de minister het met mij eens is dat ook die lagere overheden die mondiale verantwoordelijkheid blijven houden, met name om te werken aan het draagvlak.

Tot slot het lokaal bestuur. Ik heb gevraagd om een verbreding en om niet alleen te kijken naar de bestaande organisaties en besturen die overal worden genoemd maar ook naar de inheemse structuren. Ik was vorig jaar in de gelukkige situatie om een conferentie in Indonesië bij te mogen wonen van Nusra Telu, een inheemse organisatie. Ik was erg onder de indruk van de wijze waarop zij betrokken zijn bij conflictmanagement en bij milieu en ontwikkeling. Een groot deel van de bevolking valt bestuurlijk gezien onder dit soort inheemse, lokale besturen. Die moeten gesteund worden. Ik deel de belangstelling van minister Bot voor Indonesië. Ik ben, als hij dat nodig acht, bereid om hem samen met anderen uit de Kamer te vergezellen bij zijn reis in juli.

De heer Dees (VVD):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de reacties op de betogen. In grote lijnen kan ik volledig instemmen met wat door zowel de minister van Buitenlandse Zaken als de minister voor Ontwikkelingssamenwerking is gezegd. Dit brengt mij, niet zozeer als woordvoerder op Buitenlandse Zaken maar als lid van de Eerste Kamer, op het punt van de moties.

Ik zou het betreuren als er in het debat meerdere moties worden ingediend en uiteindelijk in stemming worden gebracht. Het instrument van de motie moet door de Eerste Kamer heel terughoudend worden gehanteerd. Dat moet alleen gebeuren in uitzonderingssituaties. Moties van steun vervullen geen rol. Overbodige moties vervullen eveneens geen rol. Ik spreek uit mijn hart. Ik zou het betreuren als het zover zou komen dat het instrument van de moties bot wordt. Dat gebeurt als de Eerste Kamer met een veelheid van moties gaat werken. Dat is in de Tweede Kamer in de afgelopen decennia gebruikelijk geworden. Ik nodig de beide bewindslieden uit om op de verschillende aspecten in te gaan waarop moties worden overwogen of worden ingediend. Is het werkelijk nodig dat wij op die punten moties in stemming brengen?

Ik ben de minister van Buitenlandse Zaken erkentelijk dat hij rondom het Geneefse initiatief over het Midden-Oosten een heel duidelijke toezegging heeft gedaan in reactie op het betoog van de heer Van Thijn. Een eventuele motie zouden wij hebben gesteund, in het geval de minister botweg nee had gezegd. Dat heeft de minister niet gedaan. Hij zei dat zij morgen welkom zijn. Wat wil de Eerste Kamer nog meer? Het is in dit geval niet goed dat wij blijven spreken over moties.

In de discussie wordt de tegenstelling opgeroepen tussen standpunten en diplomatie. Dat is een schijntegenstelling. Bij het optreden van de minister van Buitenlandse Zaken wordt in de media gesuggereerd dat het gaat om standpunten of om diplomatie. Het gaat echter om standpunten én diplomatie. Stille diplomatie kan in de internationale diplomatiek een essentiële rol vervullen. In die zin ben ik het eens met de heer Van Middelkoop. Die zei dat als de minister bij Arafat voorbij gaat onder het mom van stille diplomatie, dat ook stille diplomatie moet blijven. Anders werkt het immers niet. Dat is mij uit het hart gegrepen. De minister kan een meerwaarde hebben. Hij is politiek sterk en hij is een diplomaat. Hij kan door de combinatie van standpunten en diplomatie, inclusief stille diplomatie, een rol met meerwaarde vervullen. De woorden over het effectief multilateralisme waren mij uit het hart gegrepen. Ik zie op dit punt een keten. Het effectief multilateralisme is het beste en moet gedragen worden door transatlantische samenwerking, die vervolgens gedragen moet worden door een verenigd Europa. Dat is het ideale model waarnaar gestreefd moet worden. Dit model van effectief multilateralisme, gedragen door transatlantische samenwerking en een verenigde Europese Unie, werkt echter niet altijd, bijvoorbeeld omdat de politieke wil ontbreekt. Men kan van de Irakoorlog zeggen dat Amerika eenzijdig heeft ingegrepen in een groter samenwerkingsverband, maar met evenveel recht en rede kan gezegd worden dat Duitsland en Frankrijk eenzijdig hebben afgehaakt. Het ideale model voor de VVD-fractie is het effectieve multilateralisme gedragen door transatlantische samenwerking en de EU. Waar dit niet mogelijk is omdat de wereldrechtsorde wordt overtreden, moet men de moed hebben om unilateraal, in NAVO-verband of in samenwerkingsverbanden à la carte in te grijpen.

Samenwerkingsverbanden à la carte zijn naar de mening van mijn fractie niet de beste oplossing, omdat deze institutioneel een verarming zijn. Veel liever zie ik een VN-verband of een NAVO-verband. Als mensenrechten met voeten worden getreden, als genocide plaatsvindt, als veroveringsoorlogen plaatsvinden – ik heb het over Irak – als wellicht meer dan 1 miljoen mensen slachtoffer worden van een misdadig regime, dan kun je niet zeggen dat de wereld niets kan doen als effectief multilateralisme het laat afweten. Naar de mening van de VVD-fractie moet in dat geval sprake zijn van een NAVO en een Verenigde Staten. Natuurlijk zien wij liever geen bondgenootschap à la carte; liever zien wij multilaterale samenwerking of een bondgenootschap met een robuust NAVO dat strijdt voor de rechten van de mens, voor de democratie en voor de wereldvrede. Die waren in Irak volstrekt afwezig.

Ik kom hiermee op het punt dat de minister heeft genoemd, namelijk de steun voor het huidige beleid. Ik kan respecteren dat bepaalde politieke groeperingen de oorlog in Irak volkenrechtelijk discutabel vonden. Mijn mening is anders, maar ik kan die mening wel volgen. Ik ben het wel met de minister eens dat het niet naleven van Veiligheidsraadresoluties ernstige consequenties moet hebben. Die term is ook opgenomen in de resolutie. Dat hoofdstuk sluit ik echter even af. Het volgende hoofdstuk betreft de wederopbouw in Irak, op een integere wijze. Voor die wederopbouw is stabilisatie nodig. Verder zijn processen ter stimulering van de democratie noodzakelijk. In de concept-Veiligheidsraadresolutie zitten veel ingrediënten op basis waarvan de Europese Unie, de NAVO en partijen in het westen, elkaar moeten kunnen vinden in transatlantische samenwerking om op een buitengewoon constructieve en goede manier die passificatie, stabilisatie, wederopbouw en dat uitzicht op de democratie te bevorderen. De minister hield op dit punt een buitengewoon goed verhaal. Dit wil niet zeggen dat het laatste woord over de Veiligheids- raadresolutie is gezegd. Bij verdere bestudering komen misschien punten naar voren die verbetering of aanpassing behoeven. De insteek moet evenwel zijn, vooral voor de mensen die geloven in democratie, vrijheid en wederopbouw om dat proces te verzorgen, niet met 75 gedeeld door 2 plus 1, maar zoals de minister zei met 225 gedeeld door 1. Ik hoop dat ik het algebraïsch goed uitdruk.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik heb moeite met het verhaal van de heer Dees. Hij heeft het nu over heel andere gronden dan waarop het besluit werd genomen om die oorlog in te gaan. Nu noemt hij zaken als democratie en het ontbreken van mensenrechten, maar dat is niet de basis geweest voor de oorlog in Irak. Het ging om het gevaar van massavernietigingswapens, maar dat punt heeft hij nu nauwelijks genoemd. Daarnaast heb ik ook moeite met de selectiviteit. Als wij uitgaan van die criteria, kan ik zo tien, twaalf of vijftien landen noemen waar zou moeten worden ingegrepen. De heer Dees is dus niet consistent in zijn lijn; hij zou ook moeten pleiten voor het ingrijpen op andere plaatsen.

De heer Dees (VVD):

De massavernietigingswapens zijn door de Nederlandse regering nooit als het motief voor de interventie gebruikt. In de politieke debatten is wel gewezen op het risico van de combinatie van een voedingsbodem voor terrorisme en de aanwezigheid van massavernietigingswapens. In zijn betoog heeft de minister herhaald wat minister De Hoop Scheffer een- en andermaal heeft uitgelegd, namelijk dat het motief om mee te doen aan de interventie was dat Irak niet onvoorwaardelijk heeft meegewerkt aan de uitvoering van Veiligheidsraadresoluties. In dat licht heb ik in mijn eerste termijn de nadruk gelegd op de noodzaak om meer Veiligheidsraadresoluties met een bindend karakter te krijgen, zodat wordt gekomen tot een effectief multilateralisme.

Los van de formele redenering over de rechtvaardiging van de interventies in Irak, is er ook een materieel politiek-emotioneel punt. Het zou onaanvaardbaar zijn om zaken als genocide en veroveringsoorlogen onbestraft te laten. Het gaat om een dictator die wellicht meer dan 1.000.000 slachtoffers op zijn naam heeft, een man die is aangeklaagd wegens misdaden tegen de menselijkheid. Dan moeten wij toch ingrijpen! De heer Pormes kan zich dan wel verschuilen achter allerlei argumenten, maar ik vind het eigenlijk...

De heer Pormes (GroenLinks):

Het gaat helemaal niet om verschuilen!

De heer Dees (VVD):

Ik werd geprovoceerd, dus ik provoceer terug.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik vind het bijvoorbeeld schandelijk wat er is gebeurd in Kongo. Daar zijn 3.000.000 doden gevallen in de burgeroorlog!

De voorzitter:

Gezien het gevorderde uur, lijkt het mij niet verstandig om nu een herhaling van zetten te krijgen uit de eerste ronde.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik was alleen boos over de selectiviteit van de VVD.

De voorzitter:

Uw mening daarover was de Kamer reeds duidelijk.

De heer Dees (VVD):

Ik hoop – dat is de clou van mijn verhaal – dat in Irak in deze fase de inzet wordt gericht op pacificatie, stabilisatie, wederopbouw, democratie en mensenrechten. Op basis van een goede Veiligheidsraadresolutie zouden wij steun moeten geven aan die nieuwe ontwikkelingen, waarbij wij voor het gemak de discussie over de eerste fase in dit dossier maar even tussen haken moeten zetten. Het gaat om de toekomst van Irak, waarin wij elkaar moeten kunnen vinden.

Ik dank de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor haar verhaal over de bestrijding van aids. Centen zijn altijd een probleem, maar hierbij gaat het ook om politieke wil. Daarbij denk ik aan de problemen in het verleden in Zuid-Afrika. Hopelijk gaat het daar nu beter. Ook in de Russische Federatie bestaan deze problemen. Nederland heeft een ambassadeur voor deze materie. Ook parlementariërs kunnen dit dossier in overleg met de Nederlandse ambassadeur oppikken, bijvoorbeeld door het aan de orde te stellen in de Raad van Europa.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik noteer een aantal pluspunten. Zo deelt de minister van Buitenlandse Zaken met ons de mening dat wij zo snel mogelijk van bezetting tot bevrijding moeten komen. Bevrijding betekent: vrijheid en volledige overdracht van de soevereiniteit en niet de Amerikaanse variant daarop. Ik noteer dat wij het met elkaar erover eens zijn dat buitenlandse militairen zo snel mogelijk weg moeten uit Irak, omdat buitenlandse militairen als zodanig niet in een ander land thuishoren. Het moet een tijdelijke situatie zijn. Vanaf nu zullen buitenlandse militairen alleen in een ander land mogen zijn, als de desbetreffende regering, in Irak, in Afghanistan, dat op prijs stelt, dat wil zeggen op uitnodiging en niet op eigen uitnodiging, zoals nu het geval is. Als blijkt dat de minister van Buitenlandse Zaken door de Amerikanen belazerd zou zijn op het punt van de behandeling van gevangenen in Irak, zal hij dat luid en duidelijk aan de Amerikaanse regering moeten laten weten. Graag ontvangen wij dan een afschrift, zodat wij dat met hem kunnen zien. Ik denk dat de Amerikanen meer wisten dan zij de minister vertelden en ik vind dat geen behandeling voor iemand die dit daar namens de Raad van Europa heeft gezegd. Ten slotte noteer ik als pluspunt dat de minister en wij het met elkaar erover eens zijn dat de wederopbouw centraal moet staan in beide landen. Daar was het uiteindelijk om te doen.

De wat gemakkelijke manier waarop de afgevaardigde van de VVD probeerde om achteraf zijn gelijk te halen en nog eens opsomde wat er in Irak allemaal fout was, vond ik niet zo juist, want hij had op zijn minst al die andere argumenten kunnen noemen waarom het allemaal niet zo koosjer was zoals het in Irak ging.

Als minpunt van het debat noteer ik met betrekking tot Irak iets opmerkelijks, namelijk dat deze minister, die zich naar mijn opvatting kenmerkt door zijn realistische en diplomatieke opstelling, wel erg naïef zegt dat er in Irak geen oorlog gaande is. Ik zou ook liever niet willen dat daar een oorlog gaande is, maar als de Amerikanen, de mensen van Al Qa'ida, de aanhangers van Saddam en delen van de Sjiitische gemeenschap zeggen dat er een oorlog gaande is, dan is het zo, ook al willen wij het niet. Dat maakt iets uit voor de aanwezigheid van Nederland in dat gebied. Als het zo zou zijn: de VS eruit en de VN erin, wordt de situatie in dat land anders, maar nu is dat niet zo. Ik begrijp dat de Amerikanen het recht eisen om te blijven vechten met wie zij willen, waarbij de Irakezen niet hoeven mee te doen. Die omschrijving van soevereiniteit was ik nog niet eerder tegengekomen, behalve misschien ooit in Marokko aan het begin van de twintigste eeuw. De naïeve opstelling van een anders zo realistische minister vind ik een minpunt en dat heeft veel gevolgen voor ons beleid. Verder vind ik dat wij de discussie niet moeten verengen tot de vraag of onze militairen wel of niet daar mogen blijven. Het gaat over de wederopbouw van Irak en op dat punt heb ik gemerkt dat er honderd-en-een betere manieren zijn om de wederopbouw van Irak te helpen dan het stationeren van een aantal militairen ergens in een deel van Irak. Met betrekking tot Afghanistan moet ik tot mijn teleurstelling zeggen dat de minister van Buitenlandse Zaken niet zoveel van de onduidelijkheid heeft weggenomen. Ik heb meer het idee dat wij dromen van een Afghanistan dat niet bestaat. Hij heeft gezegd: ik heb even gebeld en gehoord dat maar 10% is gedeserteerd. Ik heb niet gebeld, maar ik zat in een zitting waar de SACEUR aanwezig was en waar werd verteld dat het 50% was. Ik zou ook wel willen dat het niet zo was, maar volgens mij is de situatie in Afghanistan veel minder rooskleurig dan wij aan elkaar vertellen. Als wij het over die reconstructieteams hebben, hebben wij het over gebieden zo groot als Nederland en België waar honderd soldaten de zaak moeten regelen. Dat werkt niet, vooral omdat de Amerikanen er weer een andere opvatting over hebben. Ik vind het jammer dat ik de minister op dat punt niet tot meer helderheid heb kunnen verleiden. Ik moet maar denken dat dit aan mij ligt. Toch vraag ik hem om in zijn tweede termijn meer te zeggen over de situatie in Afghanistan en vooral om het realistische gehalte dusdanig te maken dat wij zeker weten dat het is zoals de minister zegt dat het is. Ik vertrouw hem graag, maar heb op dit punt toch echt grote twijfels.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik wil de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van harte bedanken voor het gloedvolle betoog dat zij over haar beleid hield. Niet alle door mij gestelde vragen zijn daarbij beantwoord, tenzij het zo subtiel en impliciet is gebeurd dat het mij is ontgaan. Ik ga hier in ieder geval niet over zeuren.

Ik leg mij neer bij de verklaring van de minister over het afbouwen van het geld voor UNIFEM. Ik heb meer moeite met een halve toezegging over de noodhulp aan de UNRWA. De minister heeft gezegd dat zij bereid is om te kijken of er budgettaire mogelijkheden zijn als er nog iets over is. Ik vind dat in deze omstandigheden erg mager. Het is ook niet de eerste keer dat wij het hebben over noodhulp. In de afgelopen jaren heeft Nederland fors bijgedragen aan noodhulp, terwijl de nood toen echt niet groter was dan nu. Als wij het eens belangrijk hebben gevonden, waarom nu dan niet meer doen, zeker nu wij weten wat de omstandigheden zijn? Ik had mijn hoop gevestigd op de mogelijkheid dat de Kamer het eens kon worden over de humanitaire aspecten van de zaak, al is mij verder volstrekt duidelijk dat wij helemaal nog niet klaar zijn met discussiëren over de politieke implicaties van de zaak en daar waarschijnlijk nooit klaar mee zullen zijn.

Ik hoopte dat wij elkaar konden vinden in de eenvoudige constatering dat het gaat om een burgerbevolking die nauwelijks in leven kan blijven. Ik ben het er totaal mee eens dat wij in de Eerste Kamer niet telkens met moties moeten zwaaien, maar onder deze omstandigheden houd ik onze motie graag aan.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn bijdrage in de eerste termijn verplicht mij nu tot bescheidenheid. Allereerst dank ik beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Ik maak drie korte opmerkingen aan het adres van de minister van Buitenlandse Zaken.

Met de heer Van Thijn was ik enigszins teleurgesteld over het antwoord op de vragen over de zelfstandigheidspolitiek, het bruggen bouwen enz. Het gaat niet om een nieuwe keuze die kan worden gemaakt. Ik denk dat uit de veranderende aard van de organisaties waarbinnen wij opereren, de Europese Unie en de NAVO, voortvloeit dat je meer je eigen weg moet vinden. In deze nieuwe wereld zijn wij terechtgekomen. Dit is overigens ook de ambitie van de minister, want de term bruggen bouwen kwam uit zijn koker tijdens een debat in de Tweede Kamer. Het was ook de manier van opereren van zijn voorganger, bijvoorbeeld in de aanloop naar de oorlog in Irak. Wie weet krijgen wij nog eens een kans om hier verder over te spreken. Ik weet het bijna wel zeker, omdat de positie van Nederland daar vanzelf toe dwingt.

Wat de minister van Buitenlandse Zaken over Irak zei, vond ik zeer bemoedigend en informatief. De ontwikkelingen in de Veiligheidsraad zijn eveneens zeer positief te noemen. Verder vond ik de regionale waardering voor de presentie van onze militairen interessant. Daar gaat ongetwijfeld ook een politieke boodschap van uit. Ik trek met deze inzichten de conclusie dat het politiek onverteerbaar is als wij daar niet verder meewerken aan de wederopbouw in een VN-kader. Het primaat ligt elders, zeg ik voor één keer knarsentandend.

Eerlijk gezegd, vond ik niet geweldig wat de minister over zijn bezoek aan Arafat zei. Het heeft mij ook verbaasd. Denkt de minister nu echt dat een politiek leider in die regio zich laat gezeggen dat hij een ceremoniële rol moet gaan vervullen? De vergelijking met Queen Elizabeth laat ik nu maar even liggen; morgen zal ongetwijfeld de ambassadeur van het Verenigd Koninkrijk op de stoep staan, omdat hij dit een minder fraaie vergelijking vond. Ik ben het met de minister niet eens dat Arafat ook nog "part of the solution" is; wat dat betreft ben ik het met de Amerikanen eens. Maar ik ben wel nieuwsgierig naar de reactie van de heer Arafat, als de minister tenminste de vrijmoedigheid heeft om daar iets over te zeggen.

Ik kom bij de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De komende jaren zullen wij echt gaan vragen wat de effecten van haar beleid zijn. Dat beleid is sterk gericht op de voorwaarden voor armoedebestrijding en wij zullen haar vragen wat dit ten slotte aan effecten voor de armen zelf gaat opleveren. Ik heb enige scepsis. Je kunt heel lang bezig blijven met good governance enz. – dat moet ook gebeuren; het heeft mijn instemming – maar het moet gaan om armoedebestrijding. Als je alleen maar met de condities bezig bent, denk ik dat dit niet goed is.

Naar aanleiding van wat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking vertelde over Burundi en over de hoofdstad Bujumbura merk ik het volgende op. Het betreft de Nederlandse dubbeltalige kolonel die wij daar op dit moment hebben en wat er in de Veiligheidsraad is gebeurd met de resolutie, waarin werd vermeld wat dat Nederlandse inspanningen zijn geweest. Welnu, het bracht mij in een lichte staat van positieve opwinding en van trots op dit Nederlandse resultaat. Ik zou de minister willen zeggen op dit pad vooral door te gaan.

De voorzitter:

Naar aanleiding van de discussie over de moties, aangekaart door de heer Dees, heb ik even de gegevens opgezocht. Ter informatie van de leden deel ik mede dat in de Tweede Kamer 25 moties bij dit begrotingshoofdstuk zijn ingediend.

Minister Bot:

Voorzitter. Ik dank de sprekers voor de lof die zij mij hebben toegezwaaid. Eveneens zeg ik dank voor de vragen die zijn gesteld. Ik geloof dat ik daar op vrij eenvoudige en, naar ik hoop, ook afdoende en overtuigende wijze op zal kunnen antwoorden.

De heer Van Thijn sprak opnieuw over de herformulering van het beleid. Ook de heer Van Middelkoop heeft er een vraag over gesteld. Ik zou heel uitdrukkelijk het volgende willen zeggen. Misschien is bij sommigen de wens of het verlangen een beetje de vader van de gedachte, maar de transatlantische band is niet verbroken: daar is geen sprake van. Ik blijf er dan ook bij dat als wij het hebben over het belang van multilaterale samenwerking en de versterking van het multilaterale stelsel, de realisering daarvan alleen mogelijk is in samenwerking tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Het betreft voorts natuurlijk nog een heel aantal andere landen van de wereld; dat spreekt voor zich. De samenwerking om dat multilaterale systeem te versterken lijkt mij essentieel.

De VS-strategie zelf voorziet ook in een dergelijke versterking van de multilaterale instellingen. Dat wij het niet altijd helemaal eens zijn over de precieze invulling, is een andere vraag. Daar zijn wij voortdurend over in discussie en daarbij hebben wij onze eigen inbreng. Ik zie echter ook dat de Verenigde Staten wel degelijk leren van de fouten – ik zeg het voorzichtig – die zij gemaakt hebben, zowel misschien in Irak, als in Afghanistan, als elders. Je ziet de Verenigde Staten op het ogenblik weer terugkrabbelen en ook bij Europa aankomen, juist omdat zij inzien dat het niet alleen maar de "hyper power" is die als een soort politiemacht de zaken wel zal regelen, omdat Mars nu eenmaal moet ingrijpen, aangezien wij, Venusje, een beetje aan de zijkant staan te wuiven en zelfs niet in staat zijn om Cupido te bewegen de pijlen af te zenden op wie het dan ook is.

Ik geloof dat wij in de relatie Europese Unie, NAVO en Verenigde Naties, in al die multilaterale kaders, wel degelijk daaraan moeten blijven werken. Dat wij daarin misschien, gegeven de uitbreidingen, een wat meer zelfstandige rol moeten spelen, ben ik gaarne met de heer Van Middelkoop eens en ik geloof dat wij dit ook doen. Ik heb getracht uit te leggen, misschien niet overduidelijk, dat ik vind dat als je uitgaat van die bruggenbouwersfilosofie, je wel degelijk een zelfstandige, eigen positie moet durven innemen. Anders krijg je de partijen niet bij elkaar. Ik geloof dat ik door middel van een aantal initiatieven en uitstapjes die ik gemaakt heb, getuigenis heb afgelegd van het feit dat Nederland wel degelijk een eigen opinie heeft over een heel aantal internationale onderwerpen en onderdelen. Ik heb getracht veranderingen in beleidsonderdelen te bewerkstelligen. Ik geloof inderdaad dat wij ons in een groter wordende Unie wat forser moet manifesteren en duidelijke opinies moeten hebben. Nederland heeft die trouwens altijd gehad. Daar staan wij om bekend. Wij moeten die blijven uitdragen en wij moeten niet gemarginaliseerd worden. Toen ik aantrad, had ik het gevoel dat wij op een aantal punten een beetje aan de zijkant stonden omdat wij gezien werden als te veel deze of die kant te hebben gekozen. Ik geloof dat wij een voorzichtige balans moeten zien te vinden. Dat kun je bruggenbouwer noemen of mediator. Het betekent echter niet dat wij onze essentiële principes overboord moeten zetten. Daaraan moeten wij heel stevig vasthouden zowel wat het mensenrechtenbeleid betreft, als onze deelname aan internationale vredesoperaties en keuzes op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben wij daarover internationaal heel duidelijke standpunten.

Ik geloof dat er sprake is van een misverstand met betrekking tot de situatie in Irak. Ik heb gedoeld op het feit dat er een onderscheid is tussen het wóord oorlog en het júridische begrip oorlog. Ik heb aangegeven dat er in dit geval geen sprake is van een juridische vorm van oorlog. Dan zou er namelijk sprake moeten zijn van een formele oorlogsverklaring en zou het oorlogsrecht van toepassing zijn. Dat heeft dus een heel aantal consequenties. Als u zegt: het was oorlog, dan wil ik dat best toegeven. Ik heb dat ook zo juridisch gesteld omdat onze aanwezigheid in Irak niet een kwestie is van deelname aan een oorlog. Dat heeft een heel andere oorzaak, namelijk het niet naleven van resoluties etc. Ik heb dat uitgelegd. Nogmaals, oorlog in de termen van schieten enz., oké, maar niet in juridische zin. Het was een enforcement action op basis van VN-resoluties.

De heer Kox (SP):

De Britten en de Amerikanen zeggen dat zij oorlog voeren. De partijen tegen wij zij die oorlog voeren, zeggen: tof, wij zijn uit op die oorlog. Wij vallen onder het Britse commando en wij zeggen dat het voor ons geen oorlog is. Dat is goed bedoeld en misschien levert dat later in de hemel creditpoints op, maar wij zitten er wél in en dat heeft gevolgen voor de vraag of wij militair wel of niet ergens mogen stationeren.

Minister Bot:

Ik ben dat niet met u eens. Ik verschil daarover fundamenteel van mening. Ik zeg: er is geen oorlog, dit is een enforcement action. U mag het oorlog noemen, mijnheer Kox, de kranten mogen het oorlog noemen, maar juridisch gesproken is dit geen oorlog! Dus onze troepen zijn daar op een heel andere basis.

De heer Kox (SP):

Als het juridisch in orde is, gaat de minister dus voorbij aan de feitelijke situatie. Dat kan ik mij van een realistische minister zoals deze bijna niet voorstellen. Ik vind het een goede vondst maar als de oorlog er juridisch niet is maar feitelijk wel, moeten wij als realisten toch constateren dat daar een oorlog gaande is.

Minister Bot:

Dat vind ik dus niet. Oorlog in de zin van schieten en doden is fout, daaraan willen wij een einde maken. Wij zijn daar met onze troepen krachtens een enforcement action. Wij zijn daar als een stabilisatiemacht en niet om oorlog te voeren. Daarvoor zijn wij er nooit geweest. Wij hebben ook niet deelgenomen aan die situatie. Hoe je het verder ook wilt noemen, maakt niet uit. Ik wil het best oorlog noemen zolang wij het er maar over eens zijn dat de Nederlandse troepen daar niet zijn krachtens een oorlogssituatie in juridische zin. Dat maakt wel degelijk een groot verschil uit.

De heer Van Thijn mag natuurlijk een motie indienen. Ik beschouw die als een krachtige ondersteuning van mijn toezegging. Meer toezeggen dan ik gedaan heb, kan ik niet. Ik zal de heren morgen weer uitnodigen. Als zij komen, zullen wij hier met zijn allen een krachtig en stevig debat voeren over de vraag hoe het nu verder moet, hoe hun voorstel kan bijdragen tot de oplossing die in de road map gelegen is. Ik kijk daar zeer naar uit.

De heer Van Gennip merkte op dat ik niets over Rusland heb gezegd. Dat ben ik inderdaad vergeten. Ik wil dat alsnog doen. Wij achten een solide partnerschap met Rusland van strategisch belang. In het kader van de versterking van het multilateralisme denk ik dat wij dit moeten zien in te passen in de internationale rechtsorde, in de Veiligheidsraad. Rusland moet betrokken worden in het multilaterale systeem aldaar. Er moet sprake zijn van een evenwichtige relatie. Zoals men weet hebben wij met Rusland contact over de vier ruimtes: economie, interne en externe veiligheid, onderwijs en cultuur. Verder is er samenwerking bij de WTO en voor het verkrijgen van energie. Tegelijk is er een kritische dialoog over de mensenrechten. Ik meen dat wij de Russen daarop moeten aanspreken, alsmede op de rol van de media, de pluriformiteit, de ontwikkelingen in Tsjetsjenië en de rol van Rusland in de directe omgeving. Overigens doen wij dat, zoals u weet, ook in het kader van de NAVO-Ruslandtop. Die hebben wij onlangs gehouden. Ook spreken wij hierover op de EU-top. Ik hoop dat wij met president Poetin in zijn tweede ambtstermijn constructiever zullen samenwerken. Misschien hoeft hij nu iets minder rekening te houden met de interne gevoeligheden en kan hij iets meer zichzelf zijn. Wellicht kan een en ander bijdragen aan het welslagen van de EU-Ruslandtop tijdens het Nederlands voorzitterschap.

De heer Pormes heeft met betrekking tot Irak gezegd: u kijkt te veel naar de provincie. Dat is niet waar. Op de vragen heb ik heel uitdrukkelijk gezegd: wij denken aan heel Irak. De veiligheidstoets en het toetsingskader zijn er voor het kunnen uitoefenen van de opgedragen taken. Daar gaat het om. Dat betekent op nationaal niveau: heel Irak. Op regionaal niveau betekent dit: zuidelijk Irak. Uiteraard denk ik bij het provinciale niveau aan Al Muthanna. Wij moeten daar het groene licht krijgen. Men moet het eens zijn met het feit dat wij er zijn en met de manier waarop wij daar zijn. Ik vind dat wij de verschillende aspecten in hun onderlinge samenhang in aanmerking moeten nemen. Onze veiligheidssituatie zal vanaf 1 juli worden bezien vanuit het door mij geschilderde globale perspectief.

Er is gesproken over de krijgsheren in Afghanistan. Zij vormen inderdaad een heel groot probleem. Dat heb ik niet onder stoelen of banken gestoken. Afghanistan is vreselijk gevoelig voor de verschil lende elementen. De keren dat ik er geweest ben en in de uitvoerige gesprekken die ik heb gevoerd met de VN-vertegenwoordiger, met Karzai, met de minister van financiën en met alle andere ministers is gebleken dat het proces heel lang en heel moeizaam zal zijn. Daar hebben deze personen geen doekjes omgewonden. Dat wil niet zeggen dat wij daar weg moeten gaan. Naar mijn mening betekent dit juist dat wij onze inspanningen moeten verdubbelen, opdat ook daar stabiliteit wordt gecreëerd. De uitstraling daarvan op India, Pakistan en Kashmir is namelijk enorm groot. Men tracht daar een vrijhandelszone, een model vergelijkbaar met dat van de Europese Unie, in te voeren. Dat kan echter alleen als er rust in de tent is en als de krijgsheren ophouden met het verbouwen van drugs. Aan dit proces kun je echter alleen maar bijdragen als je via het middel van de PRT's tracht daar stabiliteit te creëren.

De heer Dees heeft zich tegen de ingediende motie uitgesproken. Ik heb gezegd geen behoefte aan de motie te hebben, maar dat ik haar zal verwelkomen.

Voorzitter. Ik wil vervolgens nog iets zeggen over het punt van de stille diplomatie en mijn bezoek aan Arafat. Ik heb nooit gezegd dat het bezoek aan Arafat een geheim bezoek was. Ik ben gewoon naar de heer Arafat gegaan. Ik was namelijk op het wereldeconomisch forum in Amman en toen een uur rijden van de heer Arafat vandaan. Het leek mij een goed idee om hem te bezoeken. Ik wilde juist niet te veel gewicht aan dat bezoek geven. Dat is iets anders dan het geheim houden. Ik heb dat nooit geheim gehouden, voor niemand, maar ik hoef ook niet aan iedereen te vertellen wat ik ga doen. Zo zie ik dat. Dat de heer Arafat vervolgens vijftien camera's en vijfentwintig mensen had staan, is niet mijn schuld. Dat moet men de heer Arafat verwijten en hem misschien daarvoor hier ter verantwoording roepen.

De heer Dees heeft voorts gesproken over het effectief multilateralisme. Dat is voor mij natuurlijk ook een ideaal model. In antwoord op de opmerkingen van de heren Van Thijn en Van Middelkoop heb ik gezegd dat dit model natuurlijk het mooiste is. Het gaat om het effectieve multilateralisme waarmee wij een transatlantische samenwerking hebben, dat wil zeggen een samenwerking tussen de EU en de Verenigde Staten en een aantal andere spelers op het veld. Als dat systeem werkt, zijn wij blij. Voor het verkrijgen van dit model leveren wij een bijdrage.

De heer Kox heeft gesproken over het gebruik van het woord oorlog en het feit dat wij niet naïef moeten zijn. Ik meen dat wij hierover al uitvoerig hebben gesproken. Ik meen dat wij het op dit punt niet met elkaar eens zijn, maar de heer Kox weet wat ik bedoel en ik weet wat hij bedoelt. De wederopbouw is inderdaad belangrijker. Aan het militaire optreden moet zo snel mogelijk een eind worden gemaakt. Daarna moeten wij gaan opbouwen. Zoals ik heb gezegd doen wij dat al samen met Japan.

De situatie in Afghanistan is minder rooskleurig dan wij denken, zei de geachte afgevaardigde. Ik heb overigens nooit gedacht dat de situatie daar erg rooskleurig was. Zij is echter nu beter dan zij was. Als wij door blijven gaan, zullen wij het proces wel degelijk in de goede richting kunnen sturen. Het zal wel geweldig veel inspanning kosten van zowel de Afghanen zelf als degenen die hen ondersteunen.

De heer Van Middelkoop heeft gesproken over de zelfstandigheidspolitiek. Ik ben het met hem eens. Wat Irak betreft zullen wij meewerken, wat Arafat betreft ceremonieel. Ik heb niet zozeer willen zeggen dat ik zo naïef te denken dat de heer Arafat alleen is geïnteresseerd in kopjes thee drinken en linten doorknippen. Ik heb hem getracht duidelijk te maken dat hij niet betrokken moet zijn bij het onderhandelingsproces tussen Israël en de Palestijnen, omdat het dan zeker niet lukt. Met andere woorden, hij zal zich als een staatsman presidentieel moeten gedragen en het stokje moeten overgeven aan zijn premier. Ik meen dat hij dat heel goed heeft begrepen. Het werd mij ook aan alle kanten bevestigd door de gesprekken die ik na afloop had in het World Economic Forum, waar vooral Arabische leiders aanwezig waren. Zij zeiden: dat is ook onze opvatting over de situatie, maar hij moet wel even over die berg gaan en dat eerbetoon krijgen; ook wij zijn van mening dat hij niet degene is die het vredesproces weer op gang kan brengen. Nogmaals, als illustratie en grapje heb ik gesproken over een koningin-presidentfunctie: netjes, maar niet zelf betrokken bij het proces.

Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord zo snel als ik kon. Ik dacht dat 15, 20 minuten niet te lang was voor de vele vragen. Met uw welnemen laat ik de volgende vragen graag aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over.

De voorzitter:

Aan uw rapheid ontbrak niets.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Eerste Kamer voor hun inbreng zowel in eerste als in tweede termijn. Ik was daar in eerste termijn nog niet aan toegekomen. Ik vind dit debat inspirerend, zowel aan het begin als op dit late uur. Het blijft boeien om naar uw Kamer te luisteren. Het brengt bij mij allerlei nieuwe ideeën op gang, dus je weet nooit hoe het debat over de begroting volgend jaar zal verlopen. U kunt er zeker van zijn dat een aantal van de ingebrachte onderwerpen zijn neerslag zal vinden in het toekomstige beleid. Een aantal dingen doen wij al.

De heer Van Thijn heeft de aandacht gevestigd op de situatie in Darfur en de klacht van niet-gouvernementele organisaties dat de Veiligheidsraad maar aan het bazelen is en niet echt concreet wordt. Het is mij bekend dat er nu een afspraak is gemaakt om via de zogenaamde Arriamethode in discussie te gaan met de niet-gouvernementele organisaties, die de expertise hebben en die het gebied kennen. Dat is van belang, want er zijn er niet zoveel die dat gebied kennen. De belangrijke Veiligheidsraadleden zullen met niet-gouvernementele organisaties in debat gaan over de situatie aldaar. Ik vind het van betekenis om dat te noemen.

De heer Van Thijn (PvdA):

Dat is inmiddels gebeurd. Ik heb er hier een kort verslag van. Het is faliekant mislukt. Dat verklaart mijn grote verontrusting.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Wat is nu mislukken en lukken? Van belang is dat er sprake is van een uitwisseling van informatie, rechtstreeks vanuit humanitaire organisaties. Daar vind ik dit systeem goed voor. Het komt voor dat humanitaire organisaties niet het volle pond krijgen. Zij hebben gezegd dat er moet worden ingegrepen en dat er een interventiemacht moet komen, maar daarvoor is het nu niet het moment. Ik vind dat wij nu niet zover moeten gaan. Wij hebben in de RAZEB een raadsconclusie laten uitbrengen op initiatief van Nederland. Wij zijn met de VN en DKPO bezig na te gaan op welke wijze een speciaal contingent voor een waarnemingsmissie kan worden toegevoegd aan de activiteiten. De Afrikaanse Unie is bezig met een waarnemingsmissie. Ik vind dat wij allereerst moeten inzetten op de politieke oplossing. Als dat echt niet blijkt te functioneren en als het verder weg zakt, kun je nog eens kijken of het nodig is om een interventiemacht op de been te krijgen. Ik vind dat wij eerst het bestand moeten respecteren, ook van de zijde van de internationale gemeenschap. Nederland is daarin actief. Ik luister graag naar humanitaire organisaties. Ik vind wel dat zij zelf nu eens moeten stoppen met debatteren en zich moeten organiseren om de noodhulp te verlenen. Die komt mede vanwege de discussies te traag en te laat op gang. Dat heeft mede te maken dat de gebrekkige toegang. Ik geef dat toe. Aan de andere kant kan er nu gepland samengewerkt worden. Ik hoop van harte dat dat gebeurt.

De heer Rabbinge heeft het belang van intermediaire structuren benadrukt. Ik ben daar niet voor weggelopen. Ik zal straks wat over de motie zeggen. Het fenomeen wordt in het dictum opgevoerd.

Hij vroeg wie in het kabinet verantwoordelijk is voor het TRIP-verdrag en voor de regelgeving die daarop in Nederland van toepassing is. De minister van Economische Zaken is daarvoor verantwoordelijk. Wij zijn bezig het WTO-besluit om de productie van goedkope medicijnen mogelijk te maken in de Nederlandse wet- en regelgeving in te brengen. In WTO-verband moet dat ook nog worden gedaan. Ook daarmee zijn wij bezig. Ik heb geen klachten op dit punt over de inzet van de minister van Economische Zaken. Het is niet allemaal even simpel om wet- en regelgeving te wijzigen, maar er wordt hard aan gewerkt. Aan de andere elementen van het TRIP-verdrag is nog niet veel gedaan, zoals ook de heer Rabbinge weet, maar op het gebied van de medicijnen zijn wij heel voortvarend bezig.

De onduurzaamheidsspiraal als gevolg van armoede die met name voorkomt in Afrika heeft onze onverminderde aandacht. Wij gaan heel ver bij het ondersteunen van beter bestuur en beter beleid in dit opzicht in Afrikaanse landen. Dat moet ook, want anders kunnen wij de onduurzaamheidsspiraal niet doorbreken. Wij gaan heel ver in het ondersteunen van landen om die duurzaamheidsagenda toe te voegen aan de armoedestrategieën in capaciteitsopbouw, directe ondersteuning en technische assistentie.

De heer Rabbinge heeft met andere leden van deze Kamer een motie op dit punt ingediend. Ik heb echter ook goed geluisterd naar wat de heer Dees zei over overbodige moties en moties die ondersteuning zijn van het beleid die niet in stemming gebracht zouden moeten worden. Dat nodigt bijna uit om op dit punt mijn beoordeling aan te passen. Ik doe dat echter niet. In zijn motie ontwikkelt de heer Rabbinge het idee om landbouw een specifieke positie te geven in het sectorale beleid dan wel in de intermediaire structuren. De minister mag dus kiezen. Die vrije keuze neem ik graag op mij.

Ik wijs de heer Rabbinge erop dat wij een paar weken geleden de commissie-Doorenbos hebben geïnstalleerd. Deze commissie zal de intermediaire structuren in kaart brengen om daarmee het landbouwbeleid in ontwikkelingslanden te versterken. Op dat punt voldoen wij aan hetgeen in de motie wordt gevraagd. Het is de bedoeling om in het najaar in Wageningen te presenteren wat deze werkgroep heeft bevonden. Het lijkt alsof de heer Rabbinge daarop een beetje vooruitloopt. Hij wil deze motie onder de aandacht brengen van de regering. Ik kan niet zeggen dat ik de motie moet ontraden. Ik vind wel dat deze motie niet veel toevoegt aan hetgeen waarmee ik nu bezig ben. Zij is dus als het ware overbodig. Zij is ook nog geen ondersteuning van het beleid, want de commissie is nog bezig. Naar mijn mening is de motie op dit moment dus overbodig.

De heer Van Gennip heeft een motie ingediend over veiligheid en ontwikkeling en de zuiverheid van de ODA-definitie. Wat in het dictum staat, sluit naadloos aan bij onze inzet, zowel nationaal als internationaal. Wij houden de definitie zuiver, net als onze opvattingen. Wij zijn wel van mening dat wij verder moeten kijken bij de ODA-biliteit naar de ontwikkelingsrelevantie van veiligheidsinstrumenten die van wezenlijke betekenis zijn in een periode van wederopbouw na een conflict. Zo lees ik het dictum. Daarom vind ik deze motie een ondersteuning van het beleid op dit moment, want zo voeren wij het uit.

Mevrouw Meulenbelt heeft ook een motie ingediend. Ik heb begrepen dat zij deze motie aanhoudt. Betekent dit dat zij niet in stemming komt?

De voorzitter:

Misschien mag ik de minister even onderbreken. Ik heb van mevrouw Meulenbelt begrepen dat zij bedoelde te zeggen dat zij de motie wil handhaven.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Het kwam door mijn taalgebruik. Ik sprak Nederlands in plaats van "politikinees". Dat kan zo laat op de avond gebeuren. Ik bedoelde dat ik de motie niet wilde intrekken.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Kijkend naar datgene wat wij nu doen aan noodhulp via UNRWA, geven wij UNRWA het volle pond. Wij zijn al jarenlang een van de grote donoren en daarbij gaat het om ongeoormerkte donaties. Men kan dus zelf kijken waar de middelen naar toe gaan. Ik zou graag zien dat andere landen meer zouden bijdragen, want het gaat ook om "burden sharing". Voor extra middelen die nodig zijn, moet nog een verzoek van UNRWA komen. Ik heb al gezegd dat wij graag bereid zijn om naar dat verzoek te kijken, maar wij moeten dit jaar een afweging maken ten opzichte van andere noodhulp. Het is immers niet het enige gebied waar noodhulp verleend moet worden. Gelet op het feit dat wij al een betrouwbare en constante donor zijn, ontraad ik de aanneming van deze motie.

De heer Van Middelkoop vindt eigenlijk dat wij veel te veel naar de randvoorwaarden van het beleid kijken en te weinig naar armoedebestrijding als zodanig. Ik vind die conclusie een streepje te ver. Het is ondenkbaar om effectief bezig te zijn zonder naar de omgeving te kijken. Wij zetten in op gezondheidszorg en op onderwijs, maar ook op beter bestuur, zowel van overheden als van maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten en instituties. Zij zijn van wezenlijke betekenis voor ontwikkeling, want je kunt mensen niet ontwikkelen; zij moeten zichzelf ontwikkelen. Daar moeten wij hen vooral in steunen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank ook deze minister voor haar bijdrage en voor het feit dat zij rekening heeft gehouden met het late uur en goed heeft kunnen samenvatten. De drie moties komen over twee weken in stemming, omdat de Kamer volgende week niet vergadert. Ik hoop dat de bewindslieden tijdens die stemming aanwezig kunnen zijn, maar dat is op dat moment dan nog te bepalen.

Sluiting 23.20 uur

Naar boven