Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de minister van Justitie betreffende intrekking van het wetsvoorstel Beperking van de bevoegdheid enkelvoudige strafkamers (28215 EK 96).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. Een van de laatste beraadslagingen in de Eerste Kamer met de voormalige minister van Justitie, de heer Korthals, ging over de verruiming van de bevoegdheden van enkelvoudige strafkamers. Dat was begin juli, vlak voor het zomerreces 2002. De huidige minister van Justitie, de heer Donner, volgde de debatten vanaf de tribune. Het kan hem dus niet zijn ontgaan dat de plenaire vergadering na een aantal schorsingen op het laatste moment moest worden onderbroken voor informeel overleg. Minister Korthals heeft in deze zaal met de ene na de andere fractie moeten onderhandelen om tot een toereikende acceptatie van het wetsvoorstel te komen. Het moet van boven bezien toch een mooi beeld zijn geweest. Het leek even een soort marktplaats, waarop verschillende plekken werd onderhandeld. Feitelijk was de uitgangssituatie dat uitsluitend de fractie van de VVD het voorstel van harte ondersteunde.

Het heeft dan ook de nodige moeite gekost om een meerderheid voor het voorstel te verwerven. Pas na twee harde toezeggingen – de beperking van de reikwijdte van de verruiming tot drugskoeriers en de beperking tot de termijn van de noodwet, met misschien een uitloop van zes tot twaalf maanden – zijn de fracties van de ChristenUnie, het CDA en de PvdA met de verruiming van de bevoegdheden akkoord gegaan. Het is dan ook hoogst bevreemdend dat de minister nauwelijks een half jaar later in een kort briefje meedeelt zich niet aan die toezeggingen te zullen houden. Hij meent daartoe te kunnen volstaan met maken van een enkele algemene opmerking in plaats van met het geven van een gedegen onderbouwing. Dat zo'n onderbouwing achterwege blijft bij gebreke van relevant feitenmateriaal, lijkt ons zeer waarschijnlijk. De minister had ten minste uit hoffelijkheid nog een poging kunnen wagen. Maar nee, kennelijk komt het besluit om op de toezeggingen terug te komen, voort uit een simpele wilsbepaling.

Het zal duidelijk zijn dat deze gang van zaken voor de Partij van de Arbeid volstrekt onacceptabel is. Met deze opstelling zet de minister van Justitie de vertrouwensrelatie tussen de regering en de Eerste Kamer op scherp. Wij dringen er dan ook bij de minister op aan terug te komen van zijn standpunt. Volharding in dezen zal ertoe leiden dat wij in de toekomst geen vertrouwen meer kunnen stellen in toezeggingen van bewindspersonen; in geval van twijfel hebben wij dan geen andere keuze dan voorstellen botweg afwijzen. Als hiervan niet wordt teruggekomen rest een zichzelf respecterende Kamer naar de mening van de fractie van de Partij van de Arbeid weinig anders dan in scherpe bewoordingen afstand te nemen van deze gang van zaken. Graag vernemen wij van de minister hoe hij zich de samenwerking met deze Kamer voorstelt.

De heer Van de Beeten (CDA):

Mijnheer de voorzitter. De CDA-fractie heeft met verbazing kennisgenomen van de brief van de minister van Justitie van 16 december 2002. Zijn ambtsvoorganger heeft een dubbele toezegging gedaan aan deze Kamer en die toezegging heeft ertoe geleid dat deze Kamer heeft ingestemd met het voorstel om de in de wet geregelde bevoegdheid van de politierechter te verruimen.

De CDA-fractie heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel destijds nadrukkelijk gewezen op het gebrek aan onderbouwing. Herhaaldelijk is gevraagd om een beargumenteerde analyse van het te verwachten effect, geschraagd door deugdelijke becijferingen. Nog tijdens de plenaire behandeling heb ik een poging ondernomen om daar duidelijkheid over te krijgen door zelf voor te rekenen welk beperkt capaciteitseffect de beoogde verruiming van de politierechterbevoegdheid zou hebben. De CDA-fractie bezag het wetsvoorstel vooral in het kader van de aanpak van de drugskoeriers die via Schiphol ons land binnenkomen. Voor die zaken zou de maatregel wel zin hebben, maar daartoe was het voorstel niet beperkt.

Minister Korthals heeft tijdens de plenaire behandeling de bereidheid uitgesproken, het voorstel alsnog tot de drugskoeriers te beperken. Met kracht van argumenten heeft hij de Kamer verzocht, eraan mee te werken dat niet gewacht hoefde te worden op een wijziging van het toen voorliggende wetsvoorstel. Van zijn kant heeft de minister toegezegd, een wijziging te zullen indienen en intussen het openbaar ministerie een aanwijzing te geven om van de bevoegdheid om zaken bij de politierechter aan te brengen met een strafeis van meer dan een halfjaar alleen gebruik te maken in het kader van de bolletjesslikkers. De CDA-fractie is hiermee akkoord gegaan, ondanks aarzeling, omdat niet lang daarvoor een vergelijkbare toezegging door de minister van Justitie was gedaan over het wetsvoorstel Strafrechtelijke opvang verslaafden, welke toezegging ook op de lange baan geschoven leek te worden.

Tegen deze achtergrond is de vraag welk zwaarwegend feit rechtvaardigt dat de minister de aan deze Kamer gedane toezeggingen terugneemt. Ik moet helaas constateren dat het antwoord op die vraag in de brief van de minister niet te vinden is. Het is op z'n minst weinig gelukkig dat de minister bij het schrijven van deze brief niet de gelegenheid te baat heeft genomen om, mede in het licht van de argumenten die destijds met minister Korthals zijn gewisseld, een antwoord te formuleren op de zojuist gestelde vraag.

Ik vraag de minister om alsnog antwoord te geven, maar hiermee wil ik niet volstaan. Ik wil van deze eerste termijn gebruikmaken om te anticiperen op twee mogelijke antwoorden. Als advocaat heb ik altijd al de gewoonte gehad om te anticiperen op stellingen of verweren van de wederpartij. Sinds de invoering van de nieuwe rechtsvordering zijn advocaten hiertoe zelfs verplicht. In het kader van het door iedereen nagestreefde dualisme mag ik de minister, ondanks onze geestverwantschap, toch wel als een wederpartij typeren in dit debat.

Het eerste antwoord van de minister kan zijn dat zich een zodanige ontwikkeling heeft voorgedaan in de capaciteitsproblematiek, dat hij zich door de feiten gedrongen voelt en als het ware wegens overmacht de toezeggingen niet kan nakomen. Indien de minister dit standpunt wil verdedigen, zou hij ons in dit debat of op een later moment geen tentatieve, maar harde cijfers moeten kunnen geven over de ontwikkeling van de zittingscapaciteit, de instroom en de uitstroom van zaken in het jaar 2002 en de ultimo vorig jaar aanwezige werkvoorraad van de rechterlijke macht. Ook inzicht in de oplegging van straffen gedurende 2002 is noodzakelijk om dit argument te onderbouwen. Ik roep in herinnering dat volgens mijn berekening in het debat met minister Korthals de verruiming van de bevoegdheid van de politierechter tot één jaar volstrekt onvoldoende was om de in 2001 toegenomen werklast te compenseren.

Het tweede argument van de minister om de gedane toezegging niet na te komen kan de motie-Teeven zijn, die is ingediend tijdens de algemene politieke beschouwingen aan de overzijde. In die motie wordt gevraagd om een studie naar verruiming van de bevoegdheid van de politierechter om straffen op te leggen tot zelfs twee jaar. Op goede gronden heeft de minister-president aanneming van die motie destijds ontraden. Niettemin heeft de Kamer uitdrukkelijk gevraagd om dit onderzoek.

Kennelijk is de regering daarna over dit onderwerp niet anders gaan denken dan zij deed tijdens de algemene politieke beschouwingen. In de nota Naar een veiliger samenleving zijn de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken niet verder gegaan dan toe te zeggen de motie-Teeven uit te voeren. Noch tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie voor 2003 noch bij de behandeling van de nota Naar een veiliger samenleving is de gedachte van een dergelijke aanzienlijke uitbreiding van de competentie van de politierechter voorwerp van uitvoerig debat geweest. Enkel heeft de heer Teeven het onderwerp nog eens aangeroerd bij het laatstgenoemde debat. Naar aanleiding daarvan heeft de minister op 11 december in de Tweede Kamer sua sponte aangekondigd de brief te zullen schrijven die vandaag voorwerp is van dit debat.

Met andere woorden: uit de nota "Naar een veilige samenleving" blijkt niet dat de minister inmiddels zelf, zonder een onderzoek daartoe nodig te hebben, de overtuiging had bekomen dat verruiming van de competentie van de politierechter zeer gewenst was. Ook vanuit de Tweede Kamer is er in dat opzicht geen aandrang op de minister uitgeoefend om de aan de Eerste Kamer gedane toezegging in te trekken. Die stilzwijgende terughoudendheid van de Tweede Kamer getuigt ook van de nodige hoffelijkheid tegenover de senaat en van constitutionele wijsheid. Kortom: voor zover de minister zich ter motivering van zijn in de brief neergelegde voornemens zou willen beroepen op de Tweede Kamer, lijkt mij dat niet houdbaar.

Nu zou de minister nog kunnen zeggen dat het vreemd is om een in de wet al geregelde bevoegdheid slechts in beperkte mate uit te oefenen, terwijl niet ondenkbaar is dat straks een meerderheid van de Tweede Kamer en wellicht zelfs een meerderheid van de Eerste Kamer bereid is, in te stemmen met een verruiming van de bevoegdheid van de politierechter tot zaken met een strafeis van zelfs twee jaar. Dat is echter hooguit optisch merkwaardig. In de eerste plaats moet er nog een studie plaatsvinden, waarbij ook rekening gehouden zal kunnen worden met de ervaringen van de beperkte verruiming van de bevoegdheid van de politierechter, zoals deze thans gepraktiseerd wordt. In de tweede plaats is niet ondenkbaar dat de meerderheid die de motie-Teeven steunde, uiteindelijk niet een wetsvoorstel zal steunen tot verruiming van de bevoegdheid van de politierechter tot twee jaar. In de derde plaats is bepaald niet zeker dat er in de senaat een meerderheid voor een dergelijk voorstel zal zijn.

Ik merk in dit verband alvast op dat het toch echt zaak is om wijzigingen in het strafrecht en het strafprocesrecht in de nodige samenhang te blijven zien. Zo valt bijvoorbeeld bij de uitoefening van het spreekrecht door slachtoffers of nabestaanden ter zitting – een onderwerp dat ook aanhangig is bij deze Kamer – nog te beoordelen of het wenselijk is dat dit spreekrecht ook moet gelden in strafzaken die bij de politierechter worden aangebracht.

Kortom: goede constitutionele verhoudingen brengen naar het voorlopige oordeel van mijn fractie mee dat de aan deze Kamer gedane toezeggingen worden nagekomen, tenzij de minister zwaarwegende feiten kan aanvoeren die het rechtvaardigen hem te ontslaan van de verplichting die zijn ambtsvoorganger op zich heeft genomen.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Pacta sunt servanda. Dat geldt ook en vooral in het verkeer tussen de regering en de Staten-Generaal. Op 2 juli is hier een toezegging gedaan met betrekking tot het indienen van een wetsvoorstel tot inperking van het wetsvoorstel dat toen voorlag. Op basis van die toezegging hebben maar liefst vier fracties ingestemd met het toen behandelde wetsvoorstel. Daartoe behoorde overigens niet mijn fractie. In die zin zou de minister mij kunnen tegenwerpen dat het pact dat nu nageleefd moet worden, niet met mijn fractie was gesloten. Dat was echter wel met de Eerste Kamer als geheel gedaan. Ik ben dan ook van mening, deel uitmakend van deze Kamer, dat de toezegging die de minister toen heeft gedaan, onverkort dient te worden nageleefd en dat de overwegingen die de minister in zijn brief van 16 december geeft om die toezegging in te trekken, volstrekt niet overtuigend zijn. Er wordt alleen gesproken over ontwikkelingen inzake de zittingscapaciteit, maar nergens blijkt uit dat zich na 2 juli – de dag waarop de toezegging werd gedaan – nieuwe feiten hebben voorgedaan in die ontwikkelingen inzake de zittingscapaciteit die maken dat de beperking van de bevoegdheid van de enkelvoudige strafkamer geen doorgang zou kunnen vinden. Sterker nog, dan zou moeten worden aangetoond dat juist de verruiming van de bevoegdheid tot een verbetering leidt van die plots ontstane en niet voorziene ontwikkelingen inzake de zittingscapaciteit.

Daarvan is niets gebleken. De brief is vaag. Ik nodig de minister uit om terug te keren van het ingeslagen pad. Ik nodig hem uit om af te zien van zijn voornemen om de Ministerraad te verzoeken, hem te machtigen de Koningin te verzoeken de Raad van State te vragen om de adviesaanvraag terug te sturen. Ik verzoek hem voorts de aanwijzing aan het college van procureurs-generaal overeind te houden. Als de minister daartoe niet bereid is, meen ik dat de gang van zaken de meest scherpe afkeuring verdient.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Ik mag in deze gedachtewisseling het woord voeren namens de fracties van de SGP en van de ChristenUnie. Zoals bij de voorafgaande woordvoerders gebleken is, worden wij door de brief van de minister die nu onderwerp van bespreking is, teruggeworpen op de geschiedenis, waarvan – als ik mevrouw Tan goed begrepen heb – de huidige minister destijds zelf getuige zou zijn geweest. Ik kan mij dat niet meer herinneren.

Hoe dan ook, op 2 juli jl. is na een uitvoerig debat gespreid over twee vergaderingen uiteindelijk schoorvoetend akkoord gegaan met het wetsvoorstel tot verruiming van de bevoegdheid van de enkelvoudige kamers. Onze fracties waren destijds van mening dat wij onze steun niet aan het wetsvoorstel zouden kunnen geven. In de laatste fase van het debat werden wij echter over de streep getrokken door de toezegging van de toenmalige minister dat hij spoorslags, zo zei hij, alles in het werk zou doen stellen om een wijzigingsvoorstel in te dienen waardoor de verruimde bevoegdheden van de enkelvoudige kamers zich ook qua tijdsduur zouden beperken tot de berechting van drugskoeriers. Ik verwijs zo nodig naar de Handelingen van 2 juli, pagina's 34-1678.

Een van de beslissende vragen was toen welk vertrouwen de Kamer zou mogen hebben in een zodanige toezegging van een demissionaire minister. Wij hebben ons ten slotte tot dat vertrouwen laten bewegen. In het andere geval zouden onze fracties zonder twijfel tegen het wetsvoorstel hebben gestemd. Door de brief van minister Korthals aan deze Kamer van 8 juli jl. voelden onze fracties zich weliswaar niet ten volle – dat kon toen moeilijk, met het wetgevingstraject nog in het vooruitzicht – maar toch wel in hoge mate bevrijd van de twijfel of wij ten slotte toch voor het wetsvoorstel hadden moeten stemmen. Uiteraard hebben wij met argusogen de ontwikkelingen nadien trachten te volgen en officieel hebben wij eerst via de brief van de opvolger van minister Korthals van 16 december jl., waarover wij thans spreken, mogen vernemen dat hij nog op 18 september een voorstel tot beperking van de bevoegdheid van de enkelvoudige kamers ter advisering aan de Raad van State had aangeboden. In dezelfde brief lezen wij nu de op zichzelf vrij eenvoudige mededeling: "Ik zal de ministerraad dan ook verzoeken mij te machtigen om de Koningin te verzoeken de Raad van State te vragen de adviesaanvraag betreffende het bovenvermelde voorstel van wet buiten verdere behandeling te laten." Een zeer correcte formulering overigens. Voorts, zo voegt hij er aan toe, overweegt hij het College van procureurs-generaal te verzoeken de Aanwijzing dagvaarding voor politierechter of enkelvoudige kamers gerechtshof in te trekken.

Dat is kort samengevat de visie van onze fracties op hetgeen er sinds 2 juli heeft plaatsgevonden. Ik kan daar, zoals voorgaande sprekers ook gedaan hebben, van alles aan toevoegen, maar ik volsta met te zeggen dat ik waarschijnlijk niet hoef uiteen te zetten welke gevoelens de brief van de minister in onze fracties oproept. Wij hebben bij het vorige agendapunt gesproken over de wijziging van de Ambtenarenwet en over de integriteit en betrouwbaarheid van de overheid. Het is verre van mij om de integriteit van de persoon van de minister aan de orde te stellen, maar betrouwbaarheid van de overheid betekent dat toezeggingen die in het openbaar gedaan zijn, dienen te worden nagekomen. Daarbij wil ik het in eerste instantie laten.

De heer Kohnstamm (D66):

dit debat gaat over betrouwbaarheid en dan in het bijzonder in de relatie tussen Kamer en kabinet, en over de rechten van de Kamer ten opzichte van de plichten van het kabinet. Dit debat gaat uiteindelijk over de vertrouwensrelatie die de minister met zijn brief van 16 december 2002 op het spel lijkt te zetten.

Ik wil graag eerst een opmerking vooraf maken. In deze principiële en formele kwestie waarin een basisprincipe ter discussie staat, namelijk dat een Kamer ervan uit mag gaan dat het kabinet toezeggingen aan die Kamer onverkort nakomt, is de vraag welk standpunt door welke fractie op welk moment en waarom is ingenomen, niet de relevantste. Belangrijker is dat als die vertrouwensregel wordt geschonden, de volksvertegenwoordiging unaniem moet staan voor de in het verleden vaak moeizaam verworven parlementaire rechten.

Ik wil nog een tweede opmerking vooraf maken. De meer materiële discussie, namelijk over de unisrechtspraak, is evenmin bepalend. De vraag is: kan, mag en zelfs moet de Kamer erop kunnen vertrouwen dat de toezeggingen door een minister in welk debat ook gedaan, voor die minister en zijn of haar ambtsopvolger bindend zijn. Indien die vraag niet met een ondubbelzinnig ja kan worden beantwoord, is het einde oefening en is de vertrouwenskwestie in het geding. Dit klemt te meer in een situatie als de onderhavige, waarin de Kamer, kenbaar voor eenieder, pas op grond van een expliciete toezegging van een minister besloot in meerderheid en onomkeerbaar voor het wetsvoorstel te stemmen.

Dat de ambtsopvolger van de toenmalige minister overigens even niet aan het werk was in het kamertje hierachter, maar de publieke tribune bemande, is hooguit een speling in de geschiedenis, maar doet aan de zaak niets af of aan. Ik meen mij te herinneren, met tenminste een van mijn collega's, dat hij daar zat en zelfs dat hij knikte toen zijn ambtsvoorganger zei dat hij ervan overtuigd was dat zijn ambtsopvolger het zou overnemen. Ik kan mij daarin natuurlijk vergissen. Ik zie de minister nu zo nee schudden dat ik moet aannemen dat dit laatste het geval is.

De zaak is in de ogen van mijn fractie vrij simpel. Er zijn drie mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de werklast van de rechterlijke macht zich in de periode tussen 2 juli 2002 en 16 december 2002, dus in vijf en een halve maand, volstrekt onvoorzienbaar en in dramatische zin heeft verslechterd, waardoor de minister zich genoodzaakt ziet met hangende pootjes naar de Kamer terugkomen en zwaar gemotiveerd te smeken ontslagen te worden van datgene dat door zijn voorganger is toegezegd. Met de beste en meest gouvernementele bril die mij is gegeven in deze wereld, kan ik dit echter onmogelijk lezen in de brief van 16 december.

De tweede mogelijkheid is dat de brief van 16 december een bedrijfsongeval is. Dit kan gebeuren. Het is een beetje zuur dat het nu juist een vertrouwensregel betreft, maar eind goed al goed: de minister neemt de brief met excuus voor het gerezen misverstand terug. Of, anders gezegd en in dit kader misschien adequater: de minister ontpopt zich tot briefjesslikker.

Maar zo dit niet gebeurt, rest slechts een derde mogelijkheid en dat is een motie van afkeuring. Het is van tweeën één: ofwel de minister komt in eerste termijn terug op zijn voornemen om toezeggingen aan de Kamer niet na te komen, ofwel er moet in tweede termijn een motie van afkeuring worden ingediend.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. De fractie van de VVD is verrast door de brief van de minister. Was dit voor ons een aangename of een onaangename verrassing? Ik wil hierover geen misverstand laten bestaan. Het was een onaangename verrassing!

De fractie van de VVD had en heeft geen behoefte aan de wetswijziging die de minister nu van tafel wil hebben. Dat zal iedereen duidelijk zijn geworden uit hetgeen is gewisseld in de plenaire sessie van 2 juli. Het is niet mijn gewoonte om mijn bijdragen aan plenaire debatten nog eens na te slaan, maar in dit geval heb ik dat wel gedaan. In dat debat heb ik tegen de ambtsvoorganger van de minister gezegd dat de door de minister gedane toezegging op zichzelf stuit op ernstige bedenkingen van mijn fractie. Deze uitspraak heb ik gedaan in de discussie over het evenwicht der machten en de wetssystematiek, die aan de gang van zaken van 2 juli ten grondslag lag.

Dat gezegd zijnde staat het ook voor de VVD-fractie wel vast dat de minister – ik zoek naar het juiste woord – onbesuisd omgaat met de door zijn voorganger gedane toezegging. Het is helaas niet anders. Was het nu maar zo dat de brief van 16 december wat meer houvast had geboden over de bedoeling van de minister over het vervolgtraject met de Tweede en Eerste Kamer. Om mijn bijdrage evenwichtig te houden, citeer ik nu ook maar de brief van de minister letterlijk: "De ontwikkelingen inzake de zittingscapaciteit maken dat intrekking van dit wetsvoorstel noodzakelijk is als onderdeel van een pakket van maatregelen om de toenemende werklast te verwerken. Andere onderdelen van dit pakket betreffen de OM-afdoeningsmodaliteiten, de uitbreiding van nevenzittingsplaatsen, een beperking van de bewijsmotivering bij bekennende verdachten, de betekeningsvoorschriften en de stroomlijning van de procedure in hoger beroep."

Een en ander roept bij de fractie van de VVD de vraag op of er een pakket ligt dat voor een deel, misschien wel overwegend of geheel en al, neerkomt op het aanbieden van een aantal voorstellen om in de formele wet van alles en nog wat te regelen. Ik kan uit de brief van 16 december niet opmaken of en in welke mate de minister met het pakket van maatregelen dat hij wil gaan voorstellen, refereert aan formele wetgeving, materiële wetgeving en verdere brieven aan het OM. Tegen het laatste heb ik in de sessie van 2 juli overigens al bezwaar aangetekend.

De fractie van de VVD wil op z'n minst van de minister weten wat er achter dat pakket aan maatregelen schuilgaat. Kan de minister aangeven waarom hij zijn brief op dit moment heeft verstuurd? Hij heeft dat nu gedaan, maar misschien wil hij het voorstel om het wetsvoorstel in te trekken aanhouden om met de Kamer te kunnen delen wat hij in het verder wetgevingstraject voorheeft? Voor de VVD-fractie gaat het dus om meer dan alleen de cijfers. Dat sluit aan bij hetgeen op 2 juli aan de orde was. Ik heb toen met collega Van de Beeten gesproken over het welluidende aforisme van boer Koekoek: aan cijfers heb ik niets, feiten wil ik hebben. Ik wil graag de feiten op tafel hebben over de voornemens van de minister ten aanzien van de nadere wetgeving op dit vlak. De brief van 16 december geeft daarvoor absoluut geen basis. Kan de minister de intrekking van de wetswijziging aanhouden en het voorstel daartoe doen bij de indiening van nieuwe wetsvoorstellen op dit vlak? Die liggen naar mijn mening besloten in de brief van 16 december.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik enigszins ben overvallen door de termen die zijn gepasseerd. Ik meen nu juist alles te hebben gedaan om de afspraken met en de toezeggingen aan de Kamer gestand te doen. Ik heb geen enkele stap genomen die een basis biedt voor het gebrek aan integriteit en vertrouwen waarover hier wordt gesproken. Ik heb slechts die stappen genomen die nodig waren om tegemoet te komen aan de toezegging van mijn voorganger, de heer Korthals, aan deze Kamer. Ik heb binnen de kortste keren een voorstel voorbereid, hoewel er in het Strategisch akkoord al een wending had plaatsgevonden op het terrein van de strafrechthandhaving en de veiligheid. De ministerraad heeft dat voorstel aanvaard; vervolgens is het naar de Raad van State gestuurd.

Toen het onderwerp in de Tweede Kamer ter sprake kwam, bleek dat de ideeën over deze kwestie daar veel verder gingen. Ik heb toen, met een beroep op het standpunt van de Eerste Kamer, gezegd dat de regering op dat moment in ieder geval niet aan de ingediende motie kon voldoen. Dat is de reden dat in de motie wordt gesproken over een onderzoek. In juli vorig jaar verweet de Kamer de minister dat de bevoegdheid in wezen ook tot andere terreinen werd uitgebreid, terwijl deze noodmaatregel dat niet rechtvaardigde. Ik heb toen gezegd dat de Kamer daarin gelijk had en dat het voorstel daarom moest worden ingediend. Bij de zittende magistratuur en het openbaar ministerie moet onder hoogspanning worden gewerkt. Ook al worden er meer zaken afgehandeld, toch is de werkvoorraad het afgelopen jaar opgelopen. Los daarvan houdt het door de hele Tweede Kamer aanvaarde veiligheidsprogramma Naar een veiliger samenleving in dat er in de komende jaren een groter beroep moet worden gedaan op de rechterlijke macht. Daar staan middelen tegenover. Het gaat echter niet alleen om meer middelen, maar ook om een andere wijze waarop men omgaat met het strafproces. Dat wordt bedoeld met "een pakket maatregelen". Het betreft geen aanwijzingen, maar wetsvoorstellen die in voorbereiding zijn. Ik heb niet op het moment dat het veiligheidsprogramma dat zichtbaar maakte, aan de Kamer gemeld dat ik op mijn voornemen moest terugkomen. Dat vond ik namelijk een gebrek aan respect voor de Kamer. Ik wilde aangeven in de context van welke maatregelen dit punt heroverwogen moest worden. Het pakket wordt nu daadwerkelijk besproken met het openbaar ministerie en de zittende magistratuur.

Het gaat nadrukkelijk niet alleen om de onderhavige maatregel, maar om een samenstel van maatregelen, waarvan deze er een is. Pas toen daarvan de contouren duidelijk werden, heb ik de brief aan de Kamer gezonden, hoewel niet om te doen wat erin staat. Dat heb ik ook niet gedaan, zoals ik apart heb bevestigd in een brief, toen de Kamer daar om vroeg. Ik geef hier duidelijk aan dat het nooit mijn bedoeling is geweest om tot intrekking van de aanwijzing over te gaan, voordat ik met de Kamer had gesproken over deze materie. De enige wijze waarop ik met de Kamer hierover kon spreken en mijn motieven uiteen kon zetten, was door de brief te schrijven, want ik had het voornemen om de aanwijzing in te trekken. Deze discussie gaat over wat ik heb beoogd. Ik had niet eerder een bredere brief met de motieven kunnen sturen, omdat de motieven die indertijd tijdens het debat tot uitdrukking kwamen, betrekking hadden op de specifieke situatie. Ik hoopte en hoop nog steeds in het kader van dit debat uiteen te kunnen zetten waarom ik tot de maatregel moest komen. Hij hangt niet samen met de motie-Teeven...

De heer Kohnstamm (D66):

De minister heeft het over een voornemen. Op basis van zijn betoog heb ik de brief nog eens overgelezen. In de laatste volzin van de derde alinea staat dat de minister de ministerraad "zal" verzoeken hem te machtigen. Daar spreekt weinig voornemen uit. Er staat gewoon dat hij dat zal verzoeken. Ik kan het niet anders lezen. Misschien hanteert de minister een andere grammatica dan ik.

Minister Donner:

Ik hanteerde geen andere grammatica dan de Nederlandse. Ik schreef in de toekomende tijd. Even verder schreef ik ook nog van een voornemen. Het is heel duidelijk. Daarom is de maatregel ook niet genomen. De brief om dat te doen ligt al lang klaar op het departement. Hij kan zo aanhangig worden gemaakt bij de ministerraad. Juist in dezen heb ik gezegd dat ik geen stap onderneem vanwege de toezegging aan de Kamer. Ik vind het allerbelangrijkste dat toezeggingen die zijn gedaan, zeker in de toenmalige context, worden gerespecteerd. Indertijd schudde ik met mijn hoofd, omdat ik het een fout besluit vond van mijn voorganger. Desondanks heb ik er zo goed mogelijk uitvoering aan gegeven, juist omdat het vertrouwen tussen minister en Kamer hierbij aan de orde is. Nogmaals, als het gebruik van de term "zal", dat volgens mij wijst op het voornemen, op dat punt de Kamer op het verkeerde been heeft gezet, dan spijt dat mij. Het past evenwel niet om de aantijgingen over integriteit en betrouwbaarheid gestand te doen. Integriteit en betrouwbaarheid zijn namelijk niet in het geding. Als het nodig is, wil ik hier nogmaals uitdrukkelijk stellen dat ik het wetsvoorstel niet zal terughalen van de Raad van State, noch de aanwijzing voor het openbaar ministerie zal intrekken dan na en in het licht van een discussie in de Kamer over de motieven om dit te doen. Zoals de Kamer zelf al zegt: er ligt immers een toezegging.

Ik kom nu te spreken over de materie en de reden waarom ik tot deze stap ben gekomen. Het is inderdaad nodig om ruimte te creëren binnen de capaciteit van de rechterlijke macht om een aantal maatregelen te nemen. Ik kan in het kader van deze concrete maatregel het aantal zaken aangeven waarin straffen gevorderd worden tussen zes en twaalf maanden. Het gaat in dit geval om zo'n 4000 plus enkele honderden zaken. In de Lamicie-normen staat voor de meervoudige behandeling van een zaak ongeveer 1400 minuten, terwijl – en ik doe dit uit mijn hoofd – voor de behandeling van een politierechtzaak 65 minuten staan. Per 1000 zaken komt dat neer op een verschil in de orde van grootte van 20 fte rechters en 15 fte ondersteunend personeel.

Ik kan uiteraard niet zeggen wat het effect van deze maatregel is, omdat deze niet op zichzelf staat, maar gezien moet worden als een onderdeel van een pakket waarin ook andere wijzigingen plaatsvinden. In wezen wordt de context aangepast. Als er wordt gekozen voor zwaardere straffen, is het echter niet onwaarschijnlijk dat ook een enkelvoudige kamer meer tijd zal nemen dan gemiddeld. Het gaat bij deze materie ook om niets anders dan dat de rechter bevoegd wordt om te besluiten een zaak enkelvoudig te behandelen. Althans, het OM kan hiertoe een vordering indienen, waarna de rechtbank altijd nog kan besluiten de zaak meervoudig te behandelen. Derhalve schept de maatregel een bevoegdheid van en geen verplichting voor de rechter.

De heer Kohnstamm (D66):

Dit debat hebben wij op 2 juli gevoerd. Ik dank de minister voor de herhaling, maar hij noemt argumenten en cijfers die op 2 juli de revue al hebben gepasseerd. Ik herinner mij dat wij een discussie hebben gevoerd over rekenen en dat de toenmalige minister beweerde dat hij daar soms niet al te sterk in was. Dit is allemaal al gewisseld, dus vraag ik de minister te volstaan met te zeggen wat er zo ingrijpend is veranderd of wat er bekend is geworden wat wij toen niet wisten of konden weten dat hij een keiharde toezegging van zijn ambtsvoorganger niet zou durven na te komen.

Minister Donner:

Terwijl er in 2002 sprake was van 156.000 zaken voor de rechter, zal dit aantal met de plannen van de regering zoals die er nu liggen, stijgen naar 170.000 in 2006. Zeker in 2003 zullen hiervoor maar in zeer beperkte mate middelen voorhanden zijn. Nogmaals, dit is niet het doorslaggevende punt en ik werk aan een pakket van maatregelen. Een overheid moet betrouwbaar zijn, maar een overheid kan ook niet schizofreen zijn. Ik kan geen pakket maatregelen voorbereiden waarin ik op allerlei terreinen de bevoegdheid moet verruimen in de verhouding tussen het OM en de ZM, terwijl ik op dit punt het oude beleid moet voortzetten en een wetvoorstel moet indienen dat haaks staat op die ontwikkeling.

De heer Kohnstamm (D66):

Ik kan mij daarbij iets voorstellen. Als ik echter kijk naar het parlementaire recht, is het u kennelijk wel gegeven om terug te komen op toezeggingen, maar de leden die voor dat wetsontwerp hebben gestemd, kunnen hun steun niet alsnog intrekken. Er is sprake van volstrekte onevenwichtigheid in middelen. Het kan dus niet zo zijn, dat uw voortschrijdend inzicht plotseling tot iets anders leidt, na een harde toezegging terwijl kamerleden die voor het wetsvoorstel hebben gestemd, niet meer op hun toezegging kunnen terugkomen.

Minister Donner:

Daarom voeren wij deze discussie en daarom heb ik op dit punt nog geen stap ondernomen. Er ontstaat een proces waarin dit wetsontwerp doorgaat en dan naar alle waarschijnlijkheid mede in het licht van de voorstellen die de regering overigens doet, op weerstand zal stuiten. Tegelijkertijd zal ik, mede in het licht van het onderzoek van de commissie-Teeven een verruiming in overweging nemen. Het enige wat ik uw Kamer voorleg, is of zij ervoor kiest een wetsvoorstel door te zetten, hoewel dat inmiddels wegens de veranderde situatie niet meer in het beleid past en ook niet meer aansluit bij de situatie die toen werd besproken. Als dit zo is, ben ik in beginsel geneigd die weg te volgen. Ik doe dat pas nadat wij een discussie hebben gevoerd over de vraag of wij dan niet bezig zijn elkaar bezig te houden. Met mijn brief heb ik niet meer beoogd dan hierover op deze wijze te kunnen spreken en het oordeel van de Kamer te vragen over de vraag of het gerechtvaardigd was wegens de toezegging in een andere situatie door te gaan met een wetsvoorstel dat niet meer past binnen het beleid dat nu is ingezet.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Bij het formuleren van zijn beleid moet het kabinet rekening houden met toezeggingen die aan deze Kamer zijn gedaan. Er is geen sprake van overmacht, maar van nieuw beleid, waarbij het kabinet geen rekening wenst te houden met de aan deze Kamer gedane toezeggingen. Dat is afkeurenswaardig.

Minister Donner:

De Kamer past derhalve geen afkeuring van mijn handelwijze, want ondanks het nieuwe beleid dat met het Strategisch akkoord was ingezet, is het wetsvoorstel op 18 september 2002 aan de Raad van State toegezonden en door de ministerraad aanvaard. Het wetsvoorstel gaat gewoon door, als deze Kamer vanwege de toezeggingen die indertijd zijn gedaan, het tijdverlies op dit punt voor lief neemt, alsmede de wat vreemde ontwikkeling dat er nu sprake is van een wetsontwerp dat haaks staat op het onderzoek. Uw Kamer kan ook zeggen: laten wij dan inderdaad het totale pakket aanvaarden. Juist ter uitvoering van het beleid en ondanks de beleidswijziging, heb ik op 18 september het wetsvoorstel ingediend bij de ministerraad en aanhangig gemaakt bij de Raad van State. Ik ben gaarne bereid de Kamer desgewenst nadere informatie te verstrekken, als dit onderwerp een verdere discussie behoeft. Juist uit respect voor het standpunt van de Kamer zou ik liever willen wachten totdat ik het pakket klaar heb en dit als zodanig wordt ingediend. Er zal ook nog een kabinetsformatie overheen moeten gaan. Het enige wat ik de Kamer vraag, is of zij er op dit moment mee instemt het proces dat op 18 september 2002 in gang is gezet, stop te zetten, hangende het aanhangig maken van de maatregelen bij de Tweede Kamer. Er is mij alles aan gelegen om zo duidelijk mogelijk te maken dat toezeggingen van de minister van Justitie gestand moeten worden gedaan, ook als het beleid inmiddels is gewijzigd. U moet de minister van Justitie echter de mogelijkheid bieden om ook een beroep te doen op het gezonde verstand van de Kamer.

De voorzitter:

Mij heeft het verzoek bereikt, de vergadering kort te schorsen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Tan (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Het is allemaal buitengewoon verrassend. De minister heeft in zijn antwoord een tweedeling aangebracht in procedure en inhoud. De manier waarop de minister met zijn brief deze discussie aankaart en het moment waarop dit gebeurt, intrigeren mij zeer.

Als ik de woorden van de minister goed interpreteer, heeft de brief kennelijk niet zijn bedoeling overgebracht. De minister zegt met ons te willen discussiëren over onder andere een breed pakket aan maatregelen. Dat is prima, daar zijn wij voor, maar wordt dat in de toekomst dan op deze manier door de regering geagendeerd?

Ik stap nu over naar de inhoud. De minister noemt uit het hoofd een aantal cijfers op. Wij hebben ons daarop dus niet kunnen voorbereiden. Uit die cijfers blijkt dat er inderdaad niet zoveel veranderd is, dat er geen sprake is van ingrijpende wijzigingen waardoor hij misschien zou moeten terugkomen op harde toezeggingen. De nieuwe feiten gelden met name nieuw geformuleerd beleid dat nu dan kennelijk tot uitvoering moet komen.

De wijze waarop het is gegaan en wat er in feite inhoudelijk aan de hand is, kunnen wat mij betreft tot geen andere conclusie leiden dan dat het wellicht het verstandigst is dat de brief van tafel gaat. Wij zijn uiteraard zeer geïnteresseerd om met de minister te overleggen over een breed pakket van maatregelen. Wij moeten daarbij echter wel het moment in ogenschouw nemen. Morgen vinden de verkiezingen plaats. Wat gaat er daarna gebeuren? Welk kabinet krijgen wij dan en welke minister?

De brief moet dus van tafel en zo lang een en ander nog niet duidelijk is, willen wij blijven vasthouden aan de harde toezeggingen die ons gedaan zijn. Ik hoop dat de minister daartoe bereid is.

De heer Van de Beeten (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Ik heb met belangstelling naar de minister geluisterd. Ik begrijp zijn intentie wel, maar die heeft niet op een erg gelukkige manier vorm gekregen. Hij vraagt of deze Kamer wil dat hij doorgaat met het nakomen van de toezeggingen. Wij kunnen vaststellen dat de Kamer breed heeft laten blijken dit inderdaad te willen. Ik neem aan dat hij daaruit de conclusie zal trekken die hij eigenlijk zelf al in zijn eerste termijn heeft geformuleerd. Ik voeg daaraan toe dat mijn fractie vorig jaar niet gezegd heeft ten principale tegen een verruiming van de bevoegdheid te zijn. Wij zeggen dat ook vandaag niet. Als het aan de orde komt in het kader van een breed pakket en als blijkt dat het op een verantwoorde wijze kan en zelfs moet gebeuren om bepaalde doelstellingen van het veiligheidsbeleid te realiseren, zullen wij dat graag in overweging nemen. Dat zal dan wel moeten gebeuren in het kader van een breed pakket, goed gemotiveerd. Aan het adres van professor Rosenthal die steeds boer Koekoek citeert, zeg ik er bij dat dit pakket niet alleen behoeft te bestaan uit cijfers maar dat het wel degelijk ook feiten kan en mag bevatten.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord, dat af en toe wat leek op een worsteling. Het blijft toch heel moeilijk om vanuit de brief zoals die geschreven is, te komen op de redenering van de minister. Lees maar, er staat niet wat er staat. Zo lijk ik de minister nu te moeten horen. Hij zegt bijna letterlijk zelf dat de brief is geschreven om niet te doen wat er in staat. De brief heeft in ieder geval aanleiding gegeven tot forse interpretatieverschillen tussen hem en de gehele Kamer. Hij doet een beroep op de kamerleden om gezond verstand ten beste te geven. Ik zou dat beroep ook op de minister willen doen door hem te vragen de brief in te trekken. Dat zijn denken ondertussen niet stilstaat, daartoe is hij geroepen, evenals wij. Dus, laat hij die brief van tafel halen en laat hij de toezegging gestand doen zoals die hier gedaan is. Ook in de verhouding tussen de Kamer en de minister zou dat de lucht aanzienlijk doen opklaren. En dan zien wij wel weer verder. Dat zal ongetwijfeld in de volgende kabinetsperiode zijn.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. De heer Kohnstamm nasprekend, merk ik op dat er in de brief staat wat er staat. Ik interpreteer de laatste zin van de derde alinea van de brief van 16 december dan op de wijze waarop de minister die kennelijk heeft bedoeld. Voor het overige ben ik wel benieuwd naar de mededeling van de minister over de termijn waarbinnen en de vorm waarin de andere onderdelen van het pakket de Kamer zullen bereiken. Ik vraag dat met name omdat bij de VVD-fractie al in juli speelde dat zij het niet zo had op al te veel materiële regelgeving op dit vlak. Een ordentelijk pakket dat keurig in een formeel wetgevingstraject wordt ondergebracht prefereert zij dan ook sterk.

Wij hopen dat ons dit pakket voorstellen en maatregelen zo snel mogelijk zal bereiken zodat wij het vanuit de dringendheid van de situatie zo snel mogelijk kunnen behandelen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Evenals anderen constateer ook ik dat er kennelijk aanmerkelijke interpretatieverschillen bestaan over de wijze waarop de brief van de minister gelezen moet worden, in de zin of er al dan niet sprake is van een simpele mededeling of een voornemen. Het blijkt nu een mededeling van een voornemen te zijn, als ik het goed samenvat. Onze fracties constateren dat er sprake is van een beleidswijziging. Daar wordt in de brief een kleine vooruitblik van gegeven. Sinds wanneer? Ik vermoed sinds 18 september, want toen werd het voorstel nog naar de Raad van State gestuurd. Drie maanden later wordt meegedeeld dat het voorstel wordt ingetrokken. Er is in die drie maanden kennelijk iets gebeurd. Er zijn kennelijk andere inzichten gerezen die tot dit voornemen hebben geleid. Ik hoop ooit nog eens te vernemen hoe het met de feiten zit.

Voorzitter. We moeten bereid zijn om ons gezond verstand te gebruiken. Ik denk dat het gezond verstand de minister op dit moment zou moeten ingeven om de procedure van het wetsvoorstel voort te zetten, in die zin dat de Tweede Kamer in ieder geval de kans krijgt om daar een oordeel over te geven. Dat vloeit volgens mij voort uit de toezegging in de richting van deze Kamer. Deze Kamer blijft altijd onzeker over wat er gebeurt met toezeggingen, maar zij mag er in elk geval op vertrouwen dat procedureel de weg gegaan wordt die gegaan behoort te worden. Als een wetsvoorstel uiteindelijk wordt getorpedeerd door de Tweede Kamer, dan zal deze Kamer haar verlies hebben te nemen. Kortom, voorzitter, gezond verstand houdt wat dit betreft in het voortzetten van de procedure en het voor dit moment ongedaan maken van de brief. Elke andere weg heeft tot gevolg dat deze Kamer geen vertrouwen meer kan hebben in toezeggingen die worden gedaan. Dat lijkt mij voor de verhoudingen op termijn desastreus. Dat zou ik niet wensen.

Minister Donner:

Mijnheer de voorzitter. Ik begin met het laatste punt, het vermoeden van de heer Holdijk dat de beleidswijziging na 18 september moet hebben plaatsgevonden. Nee, de beleidswijziging had voor 18 september plaatsgevonden en is ingezet met het Strategisch akkoord. Ik heb, omdat de toezegging aan de Kamer was gedaan, desondanks het wetsvoorstel voorbereid en ingediend, juist uit respect en om het vertrouwen van de Kamer waardig te zijn. De beleidswijziging was echter voor die tijd ingezet. Ik had natuurlijk ook kunnen zeggen: nu de beleidswijziging is ingezet, wacht ik met het indienen van het voorstel. Ik meen dat de Kamer dan meer reden had gehad om te spreken over gebrek aan betrouwbaarheid dan nu het geval was. De situatie waarmee ik nu kom, is dat die beleidswijziging inmiddels is voortgeschreden en zich nu concretiseert in een aantal voorstellen. De problematiek waar het om gaat, is dat er een wet is waarin al vastligt wat mijn bedoeling is. Ik kan dus geen wetswijziging indienen en ik kan daarom ook geen discussie aanhangig maken. Onderdeel van dat pakket is dat ten volle gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt na de aanvaarding op 2 juli. Dat wordt ook gewenst door het OM en de zittende magistratuur waarmee ik spreek.

Ik kom dan bij de vraag die mevrouw Tan heeft gesteld over de wijze waarop in de brief de zaak is aangekaart. Ik zag geen andere mogelijkheid om de materie hier aan de orde te stellen dan via deze brief, waarin een concreet voornemen wordt aangekondigd en geen open vraag wordt gesteld in de zin van "laten wij er eens over discussiëren". Ik ben op basis van het beleid tot deze conclusie gekomen. Het is vanaf het begin de bedoeling geweest om geen andere stap te zetten dan het sturen van deze brief aan de Eerste Kamer. Dat blijkt ook uit de feiten. Dat was de enige manier waarop ik deze vraag aan de orde kon stellen. Men zegt dat ik een breed pakket aan maatregelen ter discussie moet voorleggen, maar dan word ik in de Tweede Kamer ter verantwoording geroepen. Dan bespreek ik immers voorstellen die in de Tweede Kamer aan de orde moeten komen, in eerste instantie in de Eerste Kamer. Het gaat immers om een pakket aan voorstellen voor wettelijke maatregelen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Laten we niet in taalkundige haarkloverijen vervallen. Ik zal daarom niet citeren uit de brief. Laten wij het hebben over de bedoeling.

Ik interpreteer de woorden van de minister zo dat hij de bedoeling had om met de Eerste Kamer van gedachten te wisselen over de ontstane situatie om vervolgens te bekijken wat verstandig is. Het is toch wel heel merkwaardig om een dergelijk voorstel in te leiden met de mededeling dat de minister voornemens is om de toezeggingen niet gestand te doen? Dat kan ik niet rijmen.

Minister Donner:

Ik kan de Kamer moeilijk in een brief voorstellen om eens te discussiëren over de vraag wat nu wijs is. De Kamer moet een voornemen voor zich hebben liggen, en dat heb ik nu neergelegd. Dat leek mij de juiste wijze om zoiets aan de orde te stellen. Als daarover een misverstand is ontstaan, spijt mij dat bijzonder. De komende tijd biedt ministers enige ruimte; die zal ik gebruiken om een cursus brief schrijven te volgen. Wij hebben het nu over de formulering van de brief en het voornemen, maar mijn bedoeling was niet anders dan discussiëren over de ontstane situatie, wat nu gebeurt. Ik kan moeilijk met het openbaar ministerie en de zittende magistratuur verder praten over de maatregelen die aan de orde zijn als tegelijkertijd de behandeling van het andere wetsontwerp doorloopt. Ik ben best bereid om met de Kamer af te spreken dat ik de zaak nadat het advies van de Raad van State is verkregen, in de ministerraad aanhangig zal houden – ik zal althans niet met een nader rapport komen – totdat de behoefte om de bestaande mogelijkheid ten volle te gebruiken in samenhang met de andere maatregel in deze Kamer aan de orde is geweest.

Mevrouw Tan (PvdA):

Ik raak toch een beetje in verwarring over de volgorde der dingen. Welke discussie moeten wij hier nu voeren? Er zijn harde toezeggingen gedaan naar aanleiding van een wetsvoorstel dat hier is goedgekeurd. Alle details daarvan zijn hier doorgenomen en vastgesteld. De toezeggingen zijn klip en klaar. Moeten wij dan nu praten over de vraag of die toezeggingen wel of niet gestand moeten worden gedaan omdat er beleidsvoornemens zijn die nog zo vaag zijn dat wij daar nauwelijks over kunnen praten? De hele zaak is nog in voorbereiding. De Tweede Kamer heeft zich daar nog niet over kunnen uitspreken. Waar praten wij dan over? Ik vind deze volgorde heel lastig.

Minister Donner:

Juist daarom leek het mij gewenst om deze brief hier aanhangig te maken. Ik zal het uitleggen. Als ik de toezegging gestand doe, zal een mogelijkheid waaraan de zittende en de staande magistratuur nu juist behoefte hebben, worden teruggedraaid.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Dacht de minister bij het schrijven van de brief van 16 december werkelijk dat, als hij het zo motiveerde, met een verwijzing naar de gewijzigde zittingscapaciteit, de Eerste Kamer wel zou zeggen: akkoord, die toezegging vergeten wij, ga zo door, minister?

Minister Donner:

Nee, die verwachting had ik niet. Ik had de verwachting dat ik naar aanleiding van die brief met deze Kamer zou kunnen overleggen over hoe deze maatregel geplaatst moet worden in de context van de andere maatregelen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Wij hebben na de beantwoording in eerste termijn allemaal in verschillende bewoordingen gezegd dat voor ons de volgorde is om eerst die duidelijke toezeggingen ten uitvoer te brengen. Uiteraard is de minister bezig met beleid. Als de minister zo ver is en daarover in de Tweede Kamer heeft gesproken, spreken wij verder over hoe het beleid is en hoe dit zich verhoudt tot de toezeggingen die ten uitvoer zijn gelegd.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik heb voorgelegd of een zekere synchronisatie van het uitvoeren van de toezeggingen en het versneld naar de Tweede Kamer en op een gegeven moment ook naar de Eerste Kamer brengen van het pakket maatregelen de instemming van mevrouw Tan kan hebben. Dat is de lijn waar ik op zit.

Mevrouw Tan (PvdA):

De minister heeft gezegd dat hij hierover met ons wil discussiëren. Er is een discrepantie tussen de uitgekristalliseerde toezeggingen en de vaagheid van de beleidsvoornemens die nog worden uitgewerkt, waarbij nog allerlei wetsvoorstellen in voorbereiding zijn. Als je het hebt over de volgorde der dingen bij de beraadslagingen en de acties, geef ik er de voorkeur aan om eerst door te gaan met die concrete toezeggingen. Vervolgens, als de minister zo ver is en daarover met de Tweede Kamer heeft gesproken, kunnen wij met hem praten over dat nieuwe beleid en opnieuw bezien hoe het een zich tot het ander verhoudt.

De heer Kohnstamm (D66):

Ik kan een zekere mate van irritatie nauwelijks onderdrukken. Er is een keiharde toezegging gedaan die de minister gewoon dient na te komen, zo simpel is het. Als er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, waardoor de minister zegt: non possumus, dan gaat het niet om beleidsvoornemens, maar om keiharde feiten. Zij zijn kennelijk in het vorige halfjaar uit het niets naar voren gekomen bij de verwerking van zaken door rechters, welke dan ook. De minister meent dat hij het daarom anders moet doen. Laat hij dan eerst komen met die feiten en omstandigheden. Hij heeft er een paar genoemd, maar die vind ik voorlopig absoluut niet overtuigend. Als hij met die feiten komt, kunnen wij daarover praten. Hij moet in een vergevorderde demissionaire status niet met allerlei beleid komen, terwijl hier niet eens de feiten voorliggen, op basis waarvan sommigen van ons misschien denken: als het zo ligt, kunnen wij ermee leven dat een toezegging die keihard gedaan is, niet gestand wordt gedaan. Zo moet het gebeuren. Laat de minister het nu niet moeilijker maken dan het is. De brief moet van tafel. Hij moet doorgaan zoals het is afgesproken en vervolgens komen met de feiten. Als zij er zijn, zullen zij wel komen, al dan niet voorzien van cijfers. Hij moet niet een dag voor de verkiezingen plotseling groot beleid annonceren en daarmee doorgaan in een periode waarin zelfs Jan Vis vindt dat hij demissionair is.

Minister Donner:

Pardon, mijnheer Kohnstamm, ik heb het voornemen op 16 december aangekondigd. Dat deze Kamer het een dag voor de verkiezingen wil behandelen, is buiten mijn bereik.

De heer Kohnstamm (D66):

Nee, dat is niet het geval, want u wist dat de Kamer op 17 december op reces zou gaan en dat het normaal is om zoiets eerst in de commissie te bespreken. Dit is de snelste wijze waarop wij het kunnen behandelen. Het kon niet eerder, tenzij de minister, rekening houdend met het reces, waarvan hij had kunnen weten dat het er was, de brief wat eerder had verzonden, zodat wij deze misschien op de zeventiende hadden kunnen behandelen.

Minister Donner:

Dat is onjuist. De voorzitter van deze Kamer heeft mij gevraagd of ik voornemens was om het uit te voeren conform de brief, zodat u de tijd had gekregen om zorgvuldig te vragen wat de bedoeling was. Ik heb daarop geantwoord dat dit niet de bedoeling was, dus u had het ook rustig volgende week kunnen doen.

De heer Kohnstamm (D66):

Toen stond het al op de agenda. Wacht nu eens even, ik geloof dat de eerste toezegging van de minister de belangrijkste is, namelijk dat hij de cursus briefschrijven voor gevorderden gaat volgen. Immers, als hij die brief fatsoenlijk geformuleerd had, hadden wij hier waarschijnlijk niet eens echt hoeven te debatteren. Dan hadden wij dat inderdaad over twee of drie weken kunnen doen. De brief werd kennelijk door alle woordvoerders van de Eerste Kamer geïnterpreteerd als een voornemen om iets te doen. De minister zegt: ik ga iets doen. Hij zegt letterlijk: ik zal iets doen. Dat dit, zoals de heer Holdijk zei, kennelijk moet worden geïnterpreteerd als een voornemen om iets te gaan doen, is tot daar aan toe! Maar dan moet de minister niet gaan sjacheren op dit punt. Hij heeft toegegeven dat er misverstanden zijn. Hij heeft zijn spijt erover betuigd dat die misverstanden hebben kunnen ontstaan. Ik ben hem daar erkentelijk voor. Weg met die brief! Dan gaan wij verder met de orde, met de procedure zoals wij die hebben afgesproken, en dan zien wij wel hoe het verder gaat als er nieuwe, zware feiten zijn. Hij moet nu niet op de vierkante millimeter bezig zijn! Dit zijn de grote lijnen van de grote lijnen.

Minister Donner:

Als er een misverstand was, dan was dat ten laatste met mijn antwoord aan de voorzitter van deze Kamer uit de weg geruimd. Ik heb namelijk gezegd dat de brief inhield dat ik niets zou doen dan na discussie met deze Kamer. Het is een keuze van deze Kamer geweest om het een dag voor de verkiezingen aan de orde te stellen. Dat kan zijn om de Kamer moverende redenen. Daar zal ik mij niet over uitlaten. Maar ik kan niet zeggen dat ik een voornemen een dag voor de verkiezingen heb aangekondigd als ik dat 16 december gedaan heb en ik ook in antwoord op een vraag van de voorzitter hier onmiddellijk heb aangegeven dat er niets wordt gedaan ter uitvoering van deze brief dan na discussie in deze Kamer.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter. Ik ga op dit niveau niet verder in discussie met de minister.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Wat is nu de conclusie van de minister? Hij heeft immers wel heel veel tekst nodig. Hij praat over beleid, over nieuwe voorstellen, over de Tweede Kamer en over een volgend kabinet. Maar welke conclusie trekt hij nu uit dit debat?

Minister Donner:

Ik probeer de hele tijd om daaraan toe te komen, maar er wordt iedere keer een andere vraag gesteld. Ik probeerde in antwoord op een vraag van mevrouw Tan aan te geven waarom ik in moeilijkheden kom als ik gewoon onverkort doorga met de uitvoering van de toezegging. Dan loopt er immers een wetsvoorstel, dan gaat het proces gewoon door. De andere voorstellen zijn geen vage voorstellen. Het eerste daarvan, het wetsvoorstel inzake de mogelijkheid van afdoening van straffen door het OM, is al voorgelegd aan de zittende en staande magistratuur. De andere wetsvoorstellen zijn nu in een voortgaand stadium van voorbereiding en zullen in de komende maanden rondgestuurd worden voor advies. Zij zullen, voor zover dat mogelijk is op dat moment, door het kabinet in behandeling worden genomen. Op dat moment ontstaat het pakket maatregelen waarover het gaat. Maar laten wij wel wezen: het is een pakket maatregelen dat aan de Tweede Kamer is voorgelegd in het kader van het veiligheidsprogramma dat daar is aanvaard. Dat programma is door de hele Kamer aanvaard. Zoals bekend, is dat programma pas op 4 december in de Tweede Kamer besproken en is er pas op 16 december over gestemd. Dat verklaart ook de datum waarop de brief naar de Eerste Kamer is gezonden. Toen de Tweede Kamer de begroting van Justitie, en daarmee ook het veiligheidsprogramma, had aanvaard, was het voor mij mogelijk om te zeggen: nu moet ik bij de Eerste Kamer de vraag, hoe ik verder moet gaan met de toezegging die aan haar is gedaan, aanhangig maken.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. Ik ben het geheel met de heer Kohnstamm eens dat wij de discussie over de data niet verder moeten voortzetten. Die laat ik dus maar even voor wat zij is. Maar waar wij natuurlijk niet omheen kunnen, is de vraag om wat voor soort maatregelen het nu gaat. In welk stadium van besluitvorming zit het door de minister genoemde pakket? Dan is het, wat mij betreft, van tweeën een. Of zaken zijn in de Tweede Kamer behandeld en dan kunnen wij daar hier over spreken. Maar dat moet dan wel op de normale manier gebeuren. Zaken moeten op de normale manier geagendeerd worden, met stukken, met alle toeters en bellen, met gegevens, zodat wij ons daar fatsoenlijk op kunnen voorbereiden. Of zaken zijn nog niet in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Dan kunnen wij die hier niet bespreken.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Daar gaat het hier helemaal niet om. Er is aan deze Kamer een toezegging gedaan voor een wetswijziging. Ik wil van de minister weten of hij die toezegging gestand doet of niet. Ik kreeg in zijn eerste termijn de indruk dat het antwoord daarop "ja" was. Daarom heb ik afgezien van een tweede termijn. Als het nodig is, vragen wij een derde termijn en als het echt nodig is, dienen wij in deze derde termijn een motie van afkeuring in.

Minister Donner:

De maatregelen waar mevrouw Tan om vroeg zijn voor een deel reeds voor advies rondgezonden aan de Raad voor de rechtspraak en aan de andere colleges die daarover gaan. De andere maatregelen zijn in voorbereiding en zullen in de komende maanden ook voor advies worden rondgezonden. Het totaal aan maatregelen waar het om gaat, is door de Tweede Kamer besproken als onderdeel van het veiligheidsprogramma.

Mevrouw Tan (PvdA):

Dat betekent dat de maatregelen niet in een stadium zijn waarin wij er hier op een ordentelijke manier over kunnen spreken. Anders spreken wij voor onze beurt. Er wordt nog advies ingewonnen, het is nog niet in hoofdlijnen besproken. Wij kunnen hier toch pas normaal en ordelijk over zaken spreken als wij aan de beurt zijn? Ik denk dat wij de discussie die de minister met ons wil voeren, op dat moment moeten voeren. Tot die tijd zijn toezeggingen echt toezeggingen en is het moment nog niet daar om zaken terug te trekken, te overwegen om zaken terug te trekken of dat voornemens te zijn, of wat dan ook.

Minister Donner:

Ik ben het helemaal met mevrouw Tan eens dat deze maatregelen nog niet hier aan de orde kunnen komen. Dat heb ik ook in eerste termijn in mijn antwoord aangegeven. Anders zou ik voor mijn beurt over concrete maatregelen spreken met de Eerste Kamer, terwijl deze nog niet in de Tweede Kamer zijn besproken. Alleen doet zich nu het probleem voor dat de maatregelen mede berusten op de vooronderstelling in de voorbereiding dat een mogelijkheid zoals deze nu al in de wet gelegen is, gebruikt kan worden. Vandaar mijn behoefte om met deze Kamer te bespreken wat wij met het voornemen doen, voordat ik de maatregelen die door de Tweede Kamer als programma zijn aanvaard, bij de Raad van State aanhangig maak naar aanleiding van de adviezen hier. Uitvoering van de toezegging past niet in het beleid zoals het nu is ingezet. Daarom heb ik in de brief aangegeven dat dit voorstel niet als onderdeel van de maatregelen past.

Mevrouw Tan (PvdA):

Dat wil ik best aannemen van de minister. Het is mij nu duidelijk wat zijn intentie is. Ik neem aan dat het hem ook duidelijk is wat onze reactie is op deze kennelijk goed bedoelde geste. Wij gaan ervan uit dat een toezegging een toezegging is. Wij gaan van die toezeggingen uit tot hier voorstellen liggen waar wij voor aan de beurt zijn. Wij vragen de minister om die toezeggingen gestand te doen.

De heer Rosenthal (VVD):

Mevrouw Tan was niet erg duidelijk toen ik haar vroeg naar de mogelijkheid van een zekere synchronisatie. Ik kan mij voorstellen dat de minister zegt: ik zet de procedures stop, ik ga de toezegging uitvoeren, wetend dat ik onderwijl bezig ben met een aantal maatregelen die haaks staan op hetgeen materieel met betrekking tot de toezegging speelt. Ik meen dat de minister de zaak moet aanhouden en er niet mee naar allerlei nog hoogmogender instanties toe moet gaan. Ik wil tegen de minister zeggen: laat u de zaak nu even liggen en gaat u onderwijl subiet aan de gang met de voorbereiding van al die andere zaken. Er valt immers ongeacht de demissionaire status altijd veel voor te bereiden voordat een voorstel van wet daadwerkelijk aan de Kamers wordt voorgelegd. De minister kan een heleboel doen. Laat hij dat doen en laat hij deze zaak even laten liggen. Het is dan aan deze Kamer om het woord "spoorslags" dat de voorganger van de minister heeft gebruikt, in het licht van de omstandigheden een beetje gematigd te interpreteren.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. Ik zal proberen om mij nog helderder uit te drukken. De heer Rosenthal geeft zelf aan wat er kan gebeuren op het pad dat een wetsvoorstel moet afleggen en hoe tussen begin en einde soms grote discrepantie kan ontstaan waardoor je moeilijk kunt schatten waar je zult uitkomen. Zolang dit proces nog gaande is, vind ik het ongewenst om daarop vooruit te lopen en te zeggen dat die toezegging voorlopig in de koelkast kan worden gezet. Nee, de toezegging is concreet, de trein is in gang gezet en die trein gaat verder. Intussen gaat de beleidsvoorbereiding ook verder. Op het moment dat de beleidsvoorbereiding het stadium heeft bereikt dat het beleid hier aan de orde kan worden gesteld, kunnen wij de discussie voeren die de minister nu wil voeren. Wij mogen niet uit het oog verliezen dat er morgen verkiezingen worden gehouden. Het pad van de beleidsvoorbereiding wordt daardoor nog ongewisser. Tot het moment dat er duidelijkheid bestaat over het beleid, ga ik ervan uit dat de toezegging hard is en dat het zo door moet gaan.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. De minister zegt dat bij de opstelling van het veiligheidsplan al rekening is gehouden met het verzilveren van de wettelijke mogelijkheid die onder het beslag van de toezegging ligt. Ik denk dat er bij de opstelling van het veiligheidsplan iets te voortvarend te werk is gegaan, want dit kon immers niet vanwege die toezegging. De minister zou er daarom verstandig aan doen om de toezegging na te komen. Ik wil echter niet zover gaan als de heer Rosenthal door te zeggen dat eerst het totale pakket van wetsvoorstellen de Tweede Kamer moet passeren voordat wij hier opnieuw kunnen discussiëren over de toezeggingen en de wijziging van de wet. Als de minister over de adviezen beschikt en de concrete voornemens meer vorm en inhoud hebben gekregen, kan hij wat mij betreft in deze Kamer terugkomen om alsnog deze discussie inhoudelijk te voeren. Een inhoudelijke discussie is niet mogelijk op basis van deze brief; daarvoor is echt meer nodig.

Er is gesproken over gezond verstand. René Descartes heeft gezegd dat geen mens ooit van mening is dat hij daarvan meer nodig heeft dan hij al heeft. Ik denk dat wij allemaal moeten proberen om ons gezonde verstand te gebruiken en dit onderwerp niet teveel in de politieke sfeer te trekken. Laten wij wijs zijn en tot een conclusie komen.

Minister Donner:

Ik probeerde al uit te leggen dat het uitvoeren van de toezegging zou inhouden dat nu wordt voortgegaan met het wetsvoorstel. Als dit wordt ingediend in de Tweede Kamer, moet ik erbij zeggen dat het haaks staat op het veiligheidsprogramma dat in de Kamer is aanvaard en dat het ook haaks staat op een aantal andere maatregelen die aan de Kamer zullen worden voorgelegd, maar er is nu eenmaal een toezegging gedaan aan de Eerste Kamer en die wordt uitgevoerd. Nogmaals, als deze Kamer meent dat dit een verantwoorde wijze is om om te gaan met parlementaire tijd en met het parlementaire debat en dat dit het beeld van een betrouwbare overheid zal bevorderen, zal ik dit doen, gegeven de toezegging die er ligt. Dit is dan de enige methode. Het schept natuurlijk wel een volstrekt verwarrend beeld. Dit is de reden waarom ik, nu dit pakket deze vorm heeft aangenomen, de Kamer voorstel om in de context van dit pakket eerst in de Tweede Kamer van gedachten te wisselen. Ik herhaal dat ik mij verplicht om dezelfde motivering te gebruiken bij het wetsvoorstel ter uitvoering van de wens van de Eerste Kamer dat die bevoegdheid zal veranderen. Het gaat nu primair om een discussie tussen de twee Kamers. Die discussie moet worden gevoerd.

De heer Kohnstamm (D66):

De minister zegt dat hij zijn toezegging zal nakomen. Ik dank hem daarvoor.

Minister Donner:

Ik ben blij dat u dit zegt, maar het is de vraag wat de Kamer van mening is. Vindt de Kamer dat wij door moeten gaan vanwege die toezegging?

Mevrouw Tan (PvdA):

Ik zie natuurlijk ook het probleem dat de minister nu aangeeft. Mocht de situatie die de minister schetst, zich voordoen en de Tweede Kamer wijst het voorstel af dat hij ingevolge de toezegging aan de Eerste Kamer moet doen, dan neem ik mijn verlies.

Minister Donner:

Dat is akkoord. Ik zal echter in het nader rapport bij dit wetsontwerp moeten aangeven dat het niet strookt met de voornemens die door de Kamer zijn aanvaard en de discussie die is gevoerd naar aanleiding van het rapport over de motie-Teeven. Ik zal moeten aangeven dat de regering dit doet, omdat de Eerste Kamer weigert om een toezegging te heroverwegen die onder andere omstandigheden is gedaan. Nogmaals: ik vrees dat de buitenwereld hierdoor een vreemder beeld van de overheid en de wetgever krijgt. Als dit echter de wens van deze Kamer zal blijken te zijn, ben ik gehouden om de toezegging uit te voeren.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Realiseert de minister zich wel dat de Tweede Kamer volgende week wel eens heel anders over het veiligheidsbeleid kan denken?

Minister Donner:

Gezien de discussie die is gevoerd over het veiligheidsprogramma en de maatregelen die inmiddels zijn genomen, acht ik de kans daarop onder alle omstandigheden zeer gering. Ik zou het volstrekt met mevrouw De Wolff eens zijn dat wij er nu niet over zouden moeten praten als er niet zo'n dringende behoefte zou bestaan aan meer veiligheid. Deze behoefte is zo groot dat er niet gewacht kan worden met dit programma op het nieuwe kabinet.

In het licht van de verkiezingen zal natuurlijk wel moeten worden bezien welke maatregelen wel en welke niet moeten worden genomen. Zowel bij de politie als bij de rechterlijke macht neemt de werklast dagelijks toe door de beleidsmaatregelen die al genomen zijn en daarom zullen wij maatregelen moeten nemen. Dat is ook de reden dat er de komende tijd nog veel meer voorstellen zullen worden geproduceerd die bij de Raad van State aanhangig gemaakt zullen worden. Daar zullen de verkiezingen geen verandering in brengen. Uiteraard zullen deze voorstellen door een nieuw kabinet moeten worden ingediend.

Om de voorbereiding van deze voorstellen redelijkerwijs mogelijk te maken leek het mij verstandig om het andere voorstel niet door te zetten en derhalve hoor ik gaarne of het de uitdrukkelijke wens van de Kamer is om dat wel te doen. Nogmaals: als deze Kamer dat uitdrukkelijk van mening is, acht ik mij, hoewel ik die keuze onverstandig vind, gehouden om de toezegging van mijn voorganger uit te voeren. Ik had met deze brief niets anders op het oog dan om dat te horen van deze Kamer.

De heer Kohnstamm (D66):

De minister heeft zonder twijfel goed geluisterd naar de inbreng van de Kamer. Hij heeft het antwoord op zijn vraag dan eigenlijk ook al gekregen, want een grote meerderheid van de Kamer meent dat hij door moet gaan met het uitvoeren van de toezegging. In eerste termijn heeft de minister gezegd dat hij of betrouwbaar of schizofreen moet zijn. Zijn gezonde verstand zou hem moeten zeggen dat hij die laatste keuze moet maken.

Minister Donner:

De heer Rosenthal vroeg mij dit voorstel aan te houden en de heer Van de Beeten verzocht mij om meer informatie. De fracties van deze leden vormen samen wel een meerderheid in deze Kamer!

De heer Kohnstamm (D66):

De heer Van de Beeten en andere woordvoerders hebben wel gezegd dat de minister de toezegging moet nakomen. Ik heb gezegd dat ik afwacht of de minister over informatie beschikt die er wel toe moet leiden dat hiervan afgezien moet worden. Voordat het zover is, lijkt het mij dat deze demissionaire minister rustig aan zou moeten doen. De minister moet doen wat verstandig is, ook gezien zijn verhouding tot deze Kamer. Als hij dat niet doet, dwingt hij mij welhaast om te doen wat ik na zijn eerste termijn hoopte niet meer te hoeven doen: het indienen van een motie.

De heer Rosenthal (VVD):

Wij kunnen het onnodig ingewikkeld maken en daarom vertaal ik voor de minister een bekend Latijns spreekwoord in goed Nederlands: haast u langzaam. Iets minder haast is een uitweg voor de minister, zeker gezien de kritiek van de leden die steeds maar weer tamboereren op de toezegging. Ik proef daaruit dat er best begrip voor bestaat dat het woord "spoorslags", dat op 2 juli is gebruikt, in de gegeven situatie misschien wat rekkelijk wordt geïnterpreteerd. Op dat punt kan de minister er best uitkomen, als hij ook van zijn kant begrip opbrengt.

De heer Van de Beeten (CDA):

De minister heeft een concrete vraag gesteld. Hoewel ik met de formulering van die vraag niet zo gelukkig ben, zeg ik er toch ja op. Ook mijn fractie verzoekt de minister, de toezeggingen na te komen. Wanneer de minister een aantal onderbouwde voorstellen kan presenteren en met deze Kamer van gedachten wil wisselen om aannemelijk te maken dat het onverstandig is om de toezeggingen te handhaven, ben ik best bereid om daarover met hem in debat te gaan. Dat hoeft, zoals gezegd, niet pas op het moment dat de wetsvoorstellen door de Tweede Kamer zijn aangenomen. Wat mij betreft kan dat op een eerder moment, maar niet op basis van een brief die zo mager is als de brief waarover wij het hebben.

Minister Donner:

Als u doelt op het langzaam haasten en als u wilt zeggen dat het wetsvoorstel dat nu bij de Raad van State ligt, niet kan worden ingediend in de demissionaire periode na de verkiezingen, ben ik het gaarne met u eens dat er op die wijze voorrang wordt gegeven.

De heer Van de Beeten (CDA):

Ik denk dat het om staatsrechtelijke redenen niet verstandig is om nu een discussie voeren over de waarde en betekenis van toezeggingen die door een missionaire of demissionaire minister zijn gedaan. Ik vind dat wij daarin geen onderscheid moeten maken, omdat wij anders ons werk als kamerleden en de relatie tussen het kabinet en de Kamer te zeer belasten. Ik vraag de minister dus niet om de toezeggingen met een gematigde snelheid na te komen, maar om ze met een normale snelheid na te komen, overeenkomstig datgene wat in het normale wetgevingsproces gebruikelijk is. Het moment waarop de minister desgewenst terugkomt naar deze Kamer, is mij om het even. Dat kan zijn nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht, nadat nader rapport is voorbereid of nadat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend. Als de minister meent dat hij met een goed onderbouwd verhaal duidelijk kan maken dat het toch anders moet, sta ik open voor een debat daarover.

Minister Donner:

Ik blijf bij mijn eerdere woorden: ik zal het wetsvoorstel in ieder geval niet terughalen bij de Raad van State. Gelet op de eerdere toezegging, maar ook op de situatie die na de verkiezingen is ontstaan, zal het kabinet moeten besluiten over het indienen van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. De toezegging blijft staan; ik acht mij gehouden om haar uit te voeren, ook al lijkt mij het resultaat wat merkwaardig.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Ik meen dat een demissionair kabinet in deze omstandigheden wel bij machte moet zijn om zo'n wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen. Ik wil de minister nog graag horen over de aanwijzing aan het OM.

Minister Donner:

De aanwijzing aan het OM valt onder hetzelfde beslag. Op het moment dat de voorstellen er zijn, zal ik daarover duidelijkheid geven. Dan zal ik ook voldoen aan het verzoek van de heer Van de Beeten. Als de Kamer er behoefte aan heeft, zal ik eerder duidelijker zijn, omdat voor de behoefte van de Kamer iets anders geldt. Dan trek ik in ieder geval de aanwijzing aan het OM in. Overigens wijs ik de Kamer erop dat de rechter bij een aantal rechtbanken, menend onafhankelijk te moeten beslissen, er zelf in enkele gevallen al toe is overgegaan om ten volle gebruik te maken van de wet die er nu is.

De voorzitter:

Is de minister hiermee aan het eind van zijn antwoord in tweede termijn?

Minister Donner:

Ik heb in mijn antwoorden aangegeven wat de bedoeling is. Ik heb naar de Kamer geluisterd en zal in het licht daarvan handelen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 16.55 uur tot 17.10 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de VoorzitterKamer mede dat op 7 januari jl. is ingekomen een brief van de minister van Justitie waarin hij de Kamer verzoekt in te stemmen met het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot verbetering van toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende de rechtsbijstand en andere aspecten van civiele procedures, zoals vervat in raadsdocument 13385/02, hierna te noemen de ontwerprichtlijn rechtsbijstand.

De bijzondere commissie voor de JBZ-raad heeft zich heden over de ontwerprichtlijn rechtsbijstand beraden, waarbij gebleken is dat de fracties verdeeld waren in hun oordeel. Een meerderheid, te weten de fracties van de VVD, het CDA en de ChristenUnie, heeft te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de voorgelegde ontwerprichtlijn rechtsbijstand. De fracties van de PvdA, GroenLinks en D66 hebben aangegeven vooralsnog niet in te kunnen stemmen met de voorgelegde ontwerprichtlijn. Daarbij overwegen deze fracties dat de motie-Jurgens van 4 december 2001, waarin een periode van zes weken openbaarheid van bepaalde raadsdocumenten wordt verlangd, ten doel heeft maatschappelijke discussie mogelijk te maken over een ontwerpbesluit in de versie die de Raad voornemens is te aanvaarden. In die periode zouden bezwaren aan het licht kunnen treden die de Kamer dan mee kan wegen bij het vellen van een oordeel over het ontwerpbesluit.

Nu de minister van Justitie heeft nagelaten in de annotaties bij de ontwerprichtlijn rechtsbijstand melding te maken van het feit dat de Raad substantieel afweek van de standpunten van het Europees Parlement, is de Eerste Kamer pas geattendeerd op de bezwaren van het Europees Parlement in deze fase van de besluitvorming. Naar de mening van de fracties van GroenLinks, de PvdA en D66 zijn de voorgestelde amendementen van dien aard en van zodanig gewicht dat een voortzetting van de behandeling van de ontwerprichtlijn wenselijk is.

In de verwachting dat de fracties hun oordeel ten aanzien van de ontwerprichtlijn rechtsbijstand handhaven – hetgeen het geval is – constateer ik dat een meerderheid kan instemmen met de ontwerprichtlijn zoals die nu voorligt.

Voorts is op 20 januari jl. een brief van de minister van Justitie ingekomen waarin hij de Kamer verzoekt in te stemmen met het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, zoals vervat in raadsdocument 15398/02. De JBZ-commissie adviseert in te stemmen met deze ontwerprichtlijn.

Ik stel de Kamer voor, dit advies te volgen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven