Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel:

Aanpassing van de Tabakswet aan richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194) (28401).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Stekelenburg (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. De aanpassing van de Tabakswet aan de EU-richtlijn die wij nu behandelen, sluit voor een deel aan bij de vorige aanpassing van deze wet. Bij die gelegenheid is er uitvoerig ingegaan op allerlei aspecten: of het helpt, hoe het zit met de voorlichting, welke leeftijdsgrens er zou moeten worden gehanteerd, vraagstukken in verband met het inrichten van rookvrije ruimten en automaten. Kortom, je kon het zo gek niet bedenken of er moesten uitspraken over gedaan worden. En de discussie gaf op zichzelf ook weer aanleiding tot brede debatten. Die zouden weer aanleiding kunnen zijn om er hier het nodige over te zeggen.

Ik noem een aantal punten. De kosten die samenhangen met het inrichten van gebruikersruimten voor rokers in bejaardentehuizen; daar word je op lokaal niveau mee geconfronteerd. Moet je nu een oudje dat haar hele leven gerookt heeft, hiervoor faciliteiten geven? En zo ja, hoe betaal je dat dan? Ik denk ook aan buurthuizen, aan gelegenheden waar je mensen niet zo gemakkelijk op straat kunt laten roken. Maar ook de wijzigingen die per 1 januari 2003 aan de orde zijn, leveren opnieuw veel discussie op. De NRC heeft er zelfs een themabijlage aan gewijd waarin alles nog eens wordt weergegeven; de kosten in vergelijking met die in andere landen, maatregelen voor de reclame, afkicken, het zijn allemaal zaken die daarin prima beschreven worden.

Ik denk dat het in het algemeen de kunst is om ervan uitgaande dat roken ongezond is en vooral dat anderen er last van hebben of kunnen hebben, een balans te vinden tussen de individuele keuze om te roken en deze vrijheid niet koste laten gaan van de mogelijkheden om niet-rokers en vooral degenen die er last van hebben, ook hun vrijheid geven. En aangezien rokers hier niet allemaal uit zichzelf rekening mee houden, is er een rol voor de overheid weggelegd. Ook nu, bij de aanpassing van onze wetgeving aan de EU-richtlijn, is het de vraag of ze goed en proportioneel is. De vertegenwoordigers van producenten en detaillisten, de tabakslobby, en van de antirooklobby hebben ons allerlei ideeën aangereikt. Een belangrijk deel van deze opmerkingen is terechtgekomen in de vragen aan de regering. Ook is mijn vraag: wat is er gedaan met de motie-Werner? Deze motie is ook door ons ondersteund. Als de politieke verhoudingen nog waren zoals voorheen en de fractie van het CDA nu als oppositiepartij het eerste het woord zou voeren, zou de heer Werner al de gelegenheid hebben gehad vragen over de motie te stellen. Ik ga er echter van uit dat hij dat straks alsnog zal doen. Daarom ga ik er nu niet op in. Ik zeg alleen dat wij de motie ondertekend hebben en wij het van harte met hem eens waren.

Het antwoord op de gestelde vragen is verschenen in de memorie van antwoord. Door de regering wordt allereerst uitleg gegeven met betrekking tot de tekst van de wet, de tekst van de richtlijnen en de memorie van toelichting. Naar ons gevoel wordt voldoende vastgelegd dat de Nederlandse regering niet voornemens is een eigen lijn te volgen met betrekking tot de verpakking, de bedrukking, de kleur enz. Ik ben weliswaar niet een ultieme deskundige op het terrein van het staatsrecht, maar mij lijkt dat wat je schrijft in de memorie van antwoord veel waarde en betekenis heeft. De memorie van antwoord verschijnt bovendien later dan de memorie van toelichting, die je blijkbaar niet kunt wijzigen. Er ligt nu dus het een en ander vast. De heer Bomhoff wordt met terugwerkende kracht ondersteund. De staatssecretaris zegt: de leden van uw Kamer vragen mij om de memorie van toelichting op dit punt te wijzigen, maar dat kan niet. Zij zegt voorts erop te vertrouwen dat haar uitleg over het Nederlandse standpunt volstaat. Mocht er een juridische procedure komen, dan kan de rechter zich hier mede op baseren. Voor onze fractie is dat voldoende om het gevoel te hebben dat er geen onduidelijkheid meer bestaat.

In het debat wordt bezwaar gemaakt tegen het feit dat via een algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van een wet. Daarbij zou het vooral gaan om de export vanaf 2007. De vraag is hoe je ten aanzien van de verpakking en de vermeldingen daarop moet omgaan met exportproducten. Is het juist dit bij wet te regelen terwijl dat nu nog niet aan de orde is? Ik snap degenen niet erg goed die daar bezwaar tegen hebben. Wij kunnen de mogelijkheid creëren om datgene wat in 2007 moet dan via een algemene maatregel van bestuur te bepalen, dus zonder wetswijziging. Wij hebben nu niet de bevoegdheid fundamenteel in te grijpen ten aanzien van datgene wat in 2007 moet gebeuren. Wij kunnen wel administratieve lasten voorkomen en de bureaucratie verminderen. De regeling die wij treffen kan inhouden dat wij later alsnog een discussie over de kwestie voeren. Het kan toch niet dat wij ons als medewetgever verzetten tegen minder administratieve lasten en vermindering van de bureaucratie onder behoud van onze rechten.

Er zijn mensen die zich met schouwburg- en poppodia bezighouden. De staatssecretaris suggereert dat meermalen met hen overleg is gevoerd. Er is echter maar één keer overleg geweest met deze mensen en toen zijn zij als het ware binnengedrongen. Ik wil niet alle opvattingen van de vereniging van directeuren en schouwburg- en poppodia tot de mijne maken. Gelet op de specifieke situatie lijkt het mij evenwel goed nader overleg te plegen over de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat zij op een behoorlijke manier hun werk kunnen blijven doen.

Conclusie: onze fractie wil graag iets meer toegevendheid. Wij zullen aanneming van de wet steunen en wij gaan ervan uit dat de discussie over de kleuren van pakjes en of er "medium" of "light" op moet staan nog lang zal doorgaan zolang 4 miljoen mensen in ons land roken en er een tabaksindustrie bestaat die daaraan geld verdient.

De heer Werner (CDA):

Mijnheer de voorzitter. De aanpassing van de Tabakswet aan de Europese richtlijn nr. 2001/37/EG heeft ook na de schriftelijke voorbereiding een aantal vraagpunten bij onze fractie laten bestaan. Allereerst wil ik zeggen dat ik de staatssecretaris erkentelijk ben voor de duidelijke uitspraak die zij heeft gedaan op de door onze fractie gestelde vragen met betrekking tot de wijze waarop zij de Europese richtlijn heeft willen integreren in de Nederlandse wetgeving. Zij heeft duidelijk gesteld dat de Nederlandse regering niet de intentie heeft om af te wijken van de Europese richtlijn noch naar de letter noch naar de bedoeling. Dat is een heldere uitspraak en die maakt het wellicht mogelijk de resterende vraagpunten naar tevredenheid af te handelen.

Het eerste punt dat ik wil noemen betreft de tekst in de memorie van toelichting met betrekking tot artikel 3, lid e. Daarvan is in de schriftelijke voorbereiding door de staatssecretaris gezegd dat zij onjuist is. Ook de regering heeft toegegeven dat hier sprake is van een vertaalfout. Het is jammer dat deze omissie is gemaakt, maar zoiets kan gebeuren.

Voorts is ook in de schriftelijke voorbereiding gemeld dat de staatssecretaris inmiddels bij de EU een procedure in gang heeft gezet om dat abuis te corrigeren. Daar zijn wij heel blij mee, maar kan de staatssecretaris aangegeven hoe het met deze procedure staat en waar zij uiteindelijk toe leidt? Leidt die bijvoorbeeld tot het alsnog wijzigen van de memorie van toelichting, zoals ook aan de overkant is gevraagd? Voor een eenduidige interpretatie van het desbetreffende verpakkingsvoorschrift voor tabakswaren is het voor betrokkenen en voor het algemeen maatschappelijk verkeer van belang om exact te weten wat wel en wat niet is toegestaan. Hoe wil de staatssecretaris die verduidelijking bewerkstelligen, gelet op de bij de EU ingezette procedure tot verbetering van de tekst? Is zij voornemens de Kamer daarover een brief te sturen waarin zij dan de wel juiste interpretatie zal aangeven, zodat verdere misverstanden over de interpretatie van deze richtlijnen in de Nederlandse wetgeving kunnen worden uitgesloten? Graag zouden wij daarover het standpunt van de staatssecretaris vernemen.

Een tweede punt betreft de bescherming van het fabrieksgeheim. Artikel 3b bepaalt dat de tabaksproducenten jaarlijks een lijst van ingrediënten aan de minister moeten verstrekken. Lid 4 regelt de openbaarmaking van die gegevens in relatie tot het bedrijfsbelang en de bedrijfsgeheimen. Openbaarmaking van de bedrijfsgegevens blijft slechts achterwege "voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van de verstrekker van die gegevens". Met andere woorden: er ligt een belangenafweging ten grondslag aan het al dan niet openbaar maken van bedrijfsvertrouwelijke gegevens. Lid 4, zoals thans geformuleerd, kan in mijn ogen niet anders gelezen worden dan: openbaarmaking van onder andere bedrijfsgeheimen is toegestaan tenzij ... Dat is in beginsel in strijd met de Wet openbaarheid van bestuur. Op grond daarvan mogen bedrijfsgeheimen nooit openbaar worden gemaakt. Waarom is in artikel 3b niet simpelweg verwezen naar de Wet openbaarheid van bestuur die in Nederland immers dient als regime voor de openbaarheid van bestuur?

Daar komt bij dat het voorgestelde artikel 3b verdergaat dan de Europese richtlijn, waarin bepaald wordt dat bij de openbaarmaking van de verstrekte informatie rekening moet worden gehouden met de bescherming van informatie over specifieke productformules die onder het fabrieksgeheim vallen. Waarom heeft de staatssecretaris die bescherming niet expliciet in het wetsvoorstel opgenomen? Deze vraag klemt te meer daar de regering nu expliciet heeft aangegeven conform de richtlijnen te willen handelen, met andere woorden: bedrijfsgeheimen te willen respecteren. Mijn fractie hecht aan een eenduidige inpassing van de Europese regelgeving in de nationale wetgeving. Is de staatssecretaris bereid om voor die bescherming betere garanties te geven dan thans in het wetsvoorstel voorzien? In dat verband zijn er een aantal mogelijkheden waarover wij graag de opvatting van de staatssecretaris vernemen. Een mogelijkheid zou zijn om in de nog op te stellen ministeriële regeling waarin deze openbaarmaking nader wordt geregeld op te nemen dat bij de in artikel 3b, lid 4, genoemde belangenafweging het belang van de openbaarheid tegen het belang van de bedrijfsgeheimen wordt afgewogen overeenkomstig de Wet openbaarheid van bestuur.

Een andere uitweg zou zijn wanneer de staatssecretaris in de te ontwerpen ministeriële regeling de hantering van het zogenaamde "drielijstenmodel" voor de aanlevering van de benodigde gegevens zou toestaan, waarmee naar mij is gemeld al wordt gewerkt in Denemarken en Duitsland. Zulks zou ook de uniformiteit in Europees verband bevorderen. Graag verneem ik van de staatssecretaris waarom zij daarbij geen aansluiting wil zoeken en het zogenaamde drielijstenmodel voor Nederland niet aanvaardbaar acht.

Ik kom bij de export van tabakswaren. In artikel 3 van de Tabakswet staat dat het verboden is om tabaksproducten te verkopen of in voorraad te hebben, wanneer die niet voldoen aan de eisen in het Aanduidingsbesluit tabaksproducten; dat zijn de waarschuwingen op de verpakkingen. In het wijzigingsvoorstel onder C is in het voorgestelde artikel 3, tweede lid, opgenomen dat bij AMvB kan worden bepaald dat het verbod niet geldt voor exportproducten. Met andere woorden, in plaats van een harde uitzondering op het verbod wordt die uitzondering in het wetsvoorstel facultatief en geregeld bij AMvB. Kan de CDA-fractie ervan uitgaan dat de AMvB zodanig wordt geredigeerd dat de beperkende bepalingen van de Europese richtlijn met betrekking tot de export exact worden gevolgd? Artikel 3, lid 2, van de Europese richtlijn heeft immers slechts betrekking op de maximumgehaltes aan teer, nicotine en koolmonoxide voor uitsluitend sigaretten en niet, zoals thans in de wet is voorzien, voor alle tabakswaren. Is de staatssecretaris bereid deze beperking tot alleen sigaretten expliciet in de desbetreffende AMvB te vermelden?

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de zorgen die de CDA-fractie heeft over de implementatie van de vele ingrijpende wijzigingen van de Tabakswet die medio april 2002 door de Kamer is aanvaard nog eens onder uw aandacht te brengen. Slechts na een groot aantal toezeggingen van de toenmalige minister is de CDA-fractie, die grote twijfels had over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en op onderdelen over de effectiviteit van de wet, uiteindelijk in een totaalafweging, rekening houdend met en uitdrukkelijk meewegend de toezeggingen die de minister toen heeft gedaan, toch akkoord gegaan met de in het maatschappelijk verkeer diep ingrijpende voorstellen. Wezenlijk voor ons was de toezegging van minister Borst dat uitvoerig en op overeenstemming gericht overleg gevoerd zou worden met alle vertegenwoordigers van belanghebbenden – dat zijn er op dit terrein nogal veel – en dat bij de indiening van de vele AMvB's en ministeriële regelingen verslag zou worden gedaan van het gevoerde overleg en aangegeven zou worden waarom niet tot overeenstemming is gekomen. Juist nu er zo veel haken en ogen aan de wet zitten, is overleg bij de invoering geboden. Van veel kanten heb ik brieven ontvangen met klachten dat men zich niet serieus genomen voelt en pas betrokken wordt in een stadium dat nauwelijks nog beïnvloeding mogelijk is; kortom, dat het overleg een wassen neus is. Laatstelijk ontving ik nog een noodkreet van de Federatie van podiumverenigingen die er niet om loog. Als de staatssecretaris inzicht wil hebben in een aantal brieven, dan kan ik haar dit pakje meegeven. Mag ik haar nog eens herinneren aan deze toezegging, die voor onze fractie zwaar heeft gewogen en haar vragen zorgvuldigheid te betrachten in het toch al gevoelige proces van het invoeren van de vele maatregelen?

Ronduit diep teleurgesteld is de CDA-fractie en naar ik aanneem de gehele Kamer dat de regering geen gevolg heeft willen geven of nog niet gegeven heeft aan de kamerbreed ondersteunde motie om 15 mln euro beschikbaar te stellen voor de preventie op scholen en het betaalbaar maken van de ondersteuning van stoppogingen. Juist nu er zo veel maatregelen worden genomen en het nieuwe jaar weer nadert, en er vele goede voornemens worden gemaakt om te stoppen met roken, is de ondersteuning van rokers die willen stoppen van even grote betekenis als de preventie. Het College voor zorgverzekeringen heeft onlangs positief over die ondersteuning geadviseerd. Het is eigenlijk te gek voor woorden dat, zoals uit ook in de Tweede Kamer daarover gestelde vragen blijkt, op de begroting slechts 6 mln euro wordt uitgegeven aan preventie op het terrein van het roken, terwijl de overheid vele miljarden int aan accijns op tabakswaren. De destijds verkregen toezeggingen hebben voor de CDA-fractie ook op het punt van de preventie en ondersteuning zwaar gewogen bij haar eindoordeel. De inspanningen die van de samenleving worden gevraagd zijn immens. De overheidsbijdrage steekt daar wel heel schril bij af. Preventie en ondersteuning bij stoppogingen is veel effectiever dan de grote waarschuwende teksten op de sigarettenpakketjes. Kan de staatssecretaris aangeven waarom uit de extra preventiegelden die in 2002 zijn toegekend aan minister Borst niet de door ons gevraagde 15 mln zijn toegekend voor rookpreventie? Waarom is er in de begroting 2003 zelfs niet eens melding gemaakt van de wens van de hele Kamer en de door mevrouw Borst in deze Kamer gedane toezegging op dat punt? Onze fractie krijgt er graag helderheid over hoe dit heeft kunnen gebeuren, opdat de relatie tussen de Kamer en de regering niet onnodig op de proef wordt gesteld. Toezeggingen die hier zijn gedaan, dienen te worden nagekomen zoals dat overal gewoon is. Wij hebben destijds bij ons eindoordeel de toezeggingen die toen zijn gedaan zeer zwaar laten wegen. Ik nodig de staatssecretaris dan ook uit om op dit punt uitvoerig terug te komen en er verslag van te doen waarom er aan onze motie en aan de wens van de Kamer, die door de minister is overgenomen, geen enkel gevolg is gegeven. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de staatssecretaris af.

De heer Van Heukelum (VVD):

Voorzitter. Mijn betoog zal voor een groot deel in andere bewoordingen een kopie zijn van een groot deel van hetgeen de heer Werner heeft gezegd. Dat zal niet verbazingwekkend zijn, want het komt niet zo vaak voor dat de gehele vaste commissie samen dezelfde vragen stelt aan de staatssecretaris. Ook daarin trokken wij al aardig eenduidig op.

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt een aanpassing van de Tabakswet aan de Europese richtlijn 2001/37 EG. Het zou dus moeten gaan om een min of meer technische aanpassing van de Tabakswet. Mijn fractie is in zijn algemeenheid geneigd dit soort technische wetswijzigingen als hamerstuk af te doen; dat zou ook moeten. Dat dit bij dit wetsvoorstel niet het geval is, vindt zijn oorzaak in het feit dat de regering met de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen naar de mening van mijn fractie in een aantal opzichten verder gaat dan de desbetreffende Europese richtlijn vereist. In het voorlopig verslag is door de vaste commissie aangegeven dat naar haar mening de aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan Europese regelgeving een op een dient te geschieden. Alhoewel de staatssecretaris in de memorie van antwoord dit standpunt van de vaste commissie niet bestrijdt en zelfs onderschrijft, heeft zij met de beantwoording van de door de vaste commissie gestelde vragen mijn fractie er in ieder geval niet van kunnen overtuigen dat zij met de voorgestelde wetswijziging niet verder gaat dan de Europese richtlijn voorschrijft. Mijn fractie vraagt dan ook op een aantal punten alsnog een verduidelijking van de staatssecretaris.

Allereerst betreft dat de aanpassing van artikel 3, lid 2, van de Tabakswet. Dit artikel bepaalt dat tabaksproducten die voor landen van buiten de Europese Unie bestemd zijn, ook voorzien dienen te worden van waarschuwingsteksten op de verpakking. Tot op dit moment zijn deze tabaksproducten, bestemd voor export buiten de EU, van deze verplichting vrijgesteld. De Europese richtlijn bepaalt dat deze vrijstelling uiterlijk vanaf 1 januari 2007 vervalt. Mijn fractie constateert dat de staatssecretaris met haar voorstellen vier jaar vooruitloopt op de eisen die de richtlijn stelt. Dat lijkt mooi, maar er zijn wel een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit in andere landen is geregeld? Gebeurt dat ook met onmiddellijke ingang, of zijn er landen die dat nog een aantal jaren uitstellen? Is de staatssecretaris in dat geval niet van mening dat hierdoor de concurrentiepositie van de Nederlandse tabaksindustrie ten opzichte van die in andere EU-landen geweld kan worden aangedaan? Weliswaar kan bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling worden verleend, maar voor mij is onduidelijk voor wie, voor welk product en onder welke condities een dergelijke vrijstelling wordt verleend. Kan de staatssecretaris mij hieromtrent duidelijkheid verschaffen?

Een bijkomend niet-onbelangrijk probleem acht mijn fractie het feit dat de richtlijn in dezen uitsluitend van sigaretten spreekt, terwijl het desbetreffende artikel in de Tabakswet spreekt van tabaksproducten. Hiermee gaat de regering dus aanzienlijk verder dan de richtlijn voorschrijft. De stelling van de staatssecretaris, dat het wetsvoorstel in dezen een letterlijke vertaling is van de richtlijn, is naar de mening van mijn fractie dan ook onjuist. Het begrip "tabaksproducten" omvat meer dan alleen sigaretten. Wij zouden dan ook graag van de staatssecretaris vernemen of zij beoogt voor alle tabaksproducten, bestemd voor export naar landen buiten de EU, een verplichte waarschuwing op de verpakking te laten vermelden. Of wil zij dit uitsluitend op sigaretten van toepassing laten zijn, zoals de richtlijn voorschrijft? Is de staatssecretaris bereid om bij algemene maatregel van bestuur aan alle tabaksproducten, behoudens sigaretten, voor onbepaalde tijd vrijstelling te verlenen?

Een tweede punt waarover mijn fractie een verduidelijking van de staatssecretaris verlangt, betreft de openbaarmaking van product- en fabricagegegevens. Zowel de Europese richtlijn als de Wet openbaarheid van bestuur schrijft voor dat de overheid een taak heeft in het beschermen van fabrieksgeheimen. Naar de mening van mijn fractie houdt dit ook de bescherming in van informatie over specifieke productformules. De vraag is dan ook hoe de publicatie van genoemde gegevens zich verhoudt tot de voorgeschreven bescherming van het fabrieksgeheim. Artikel 3, lid 4, van het wetsvoorstel geeft aan dat openbaarmaking van bedrijfs- en fabricagegegevens achterwege blijft voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen onevenredige benadeling van de verstrekker van die gegevens. De staatssecretaris geeft in de memorie van antwoord aan, dat met deze zinsnede adequaat invulling is gegeven aan artikel 6, tweede lid, van de richtlijn. Maar naar de mening van mijn fractie wordt de in dit artikel voorgeschreven bescherming van het fabricage- en fabrieksgeheim nauwelijks in het voorliggende wetsvoorstel geboden. Immers, wat is een onevenredige benadeling en wie bepaalt wat die onevenredige benadeling is? Mijn fractie heeft vernomen dat de tabaksindustrie aan de staatssecretaris heeft voorgesteld om het in Duitsland en Denemarken gehanteerde het drielijstenmodel ook in Nederland in te voeren. Is de staatssecretaris bereid om dit voorstel in overweging te nemen dan wel in samenspraak met het desbetreffende bedrijfsleven tot een regeling te komen die recht doet aan de voorgeschreven bescherming van het fabrieksgeheim?

Is het juist dat op basis van het ontwerpbesluit over de ingrediëntenlijsten reeds op 11 november aan het bedrijfsleven is verzocht om uiterlijk 31 december aanstaande een lijst met de verwerkte ingrediënten aan te leveren? Acht de staatssecretaris het correct om dit verzoek aan het bedrijfsleven te richten op een moment dat het aan dit besluit ten grondslag liggende wetsvoorstel nog in deze Kamer in behandeling is? Is zij bereid, gezien het tijdstip van behandelen van het wetsvoorstel in deze Kamer, het tijdstip van 31 december 2002 in overleg met het bedrijfsleven zodanig aan te passen dat sprake is van een redelijke termijn in dezen?

Tot slot gaat mijn fractie in op de kleurverschillen van de verpakking. De geschiedenis mag bekend worden verondersteld. De memorie van toelichting op het wetsvoorstel spoort in dezen niet met de tekst van het wetsvoorstel. De heer Wilders dient in de Tweede Kamer een amendement in waarmee beoogd wordt dat kleurverschillen wel mogelijk blijven. Na een harde toezegging van de minister, dat Nederland in dit opzicht geen gidsland in Europa wil zijn en dat kleurverschillen in Nederland vooralsnog mogelijk blijven, trekt de heer Wilders zijn amendement in. De staatssecretaris herhaalt in de memorie van antwoord het standpunt dat de minister in de Tweede Kamer in dezen heeft verwoord. Zij voegt eraan toe dat zij erop vertrouwt dat haar uitleg in dezen volstaat en dat de rechter zich, mocht er een juridische procedure komen, mede hierop kan baseren. Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie bepaald ongelukkig is met dit soort slordige wetgeving. Wettekst en memorie van toelichting kunnen en mogen niet met elkaar in strijd zijn. Voor een rechter moet duidelijk zijn wat de wetgever beoogt. Het ware dan ook te wensen geweest dat de minister deze omissie bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer had hersteld. De staatssecretaris geeft aan dat het niet mogelijk is om de memorie van toelichting te wijzigen. Waarom eigenlijk niet? Maar goed, dat zo zijnde, wil ik haar vragen of zij bereid is om hier te verklaren dat de memorie van toelichting in dezen een onjuiste dan wel overbodige formulering bevat. Mijn fractie wil in dezen volstrekte duidelijkheid hebben. De richtlijn en de wettekst verbieden teksten, namen, handelsmerken, figuratieve of andere tekens op de verpakking die de suggestie wekken dat een bepaald tabaksproduct minder schadelijk is dan een ander tabaksproduct. Houdt het antwoord van de staatssecretaris en van de minister in de Tweede Kamer nu in, dat kleurverschillen niet onder deze reeks van verboden suggesties kunnen vallen? Hierop wil ik graag een duidelijk antwoord van de staatssecretaris.

Ik heb mij in mijn inbreng beperkt tot het wetsvoorstel: de aanpassing van de Tabakswet aan de richtlijn. Ik wil niet verhelen dat ook mijn fractie zich, in navolging van de heer Werner, grote zorgen maakt over de hele implementatie van de Tabakswet, zoals wij die hier een aantal maanden geleden hebben behandeld. Ik vraag daarvoor met klem de aandacht van de staatssecretaris.

De heer Hessing (D66):

Voorzitter. Ik zou haast zeggen dat de schaduw van Europa over ons ligt. Het zal steeds vaker voorkomen dat wij met onze wetgevende arbeid eigenlijk niet veel meer doen dan het omzetten van richtlijnen in wetgeving. Op zichzelf zou dat een simpele operatie moeten kunnen zijn. Het zou misschien zelfs een hamerstuk kunnen zijn, maar in dit geval is niets minder waar. De aanpassing van de Tabakswet is toch een lastige klus gebleken. Dat blijkt wel uit het feit dat wij inmiddels de Engelse, Franse en Duitse taalversies van de richtlijn in discussie hebben moeten brengen om helderheid te scheppen over wat er nu precies in artikel 3e van het wetsvoorstel staat en hoe dat moet worden uitgelegd. Dat belooft wat voor de toekomst als het gaat om het omzetten van richtlijnen in nationale wetgeving.

Mijn fractie is dankbaar voor het antwoord van de staatssecretaris in de schriftelijke ronde, waarin zij stelt dat de regering niet de intentie heeft, noch naar letter noch naar geest, om verder te reiken dan de richtlijn lang is. Dat uitgangspunt kan mijn fractie delen. Op punten zijn er inderdaad vraagtekens te plaatsen of het voorliggende wetsvoorstel recht doet aan die intentie. Er zijn inmiddels voldoende vragen gesteld over het fabrieksgeheim en alles wat daarmee samenhangt; ik sluit mij bij die vragen aan.

Wat mij betreft, spitst de discussie zich toe op de tekst van artikel 3e en van de memorie van toelichting inzake het gebruik van lichtere kleurvlakken. Hoe je het keert of draait, er zit inderdaad spanning tussen de wettekst en de memorie van toelichting. Ik betreur het dat de staatssecretaris op de commissiebrede vraag in dezen antwoordt: de leden van uw Kamer vragen mij om de memorie van toelichting op dit punt te wijzigen. Dat heeft de commissie echter niet gevraagd. Om aan alle onduidelijkheid een einde te maken, hebben de leden van de commissie om duidelijkheid op dit punt gevraagd. Zij wilden een juridisch heldere en houdbare interpretatie van artikel 3e en de bijbehorende wettelijke vastlegging. Het is mij volstrekt helder dat het op zichzelf niet nodig en ook niet mogelijk is om de memorie van toelichting als zodanig te wijzigen. Waar het om gaat, is dat wij ondubbelzinnig duidelijkheid krijgen over de interpretatie van artikel 3e. Of wij die helderheid schriftelijk krijgen of een en ander herbevestigen in deze plenaire setting, is mij om het even, als wij die duidelijkheid maar krijgen.

Die duidelijkheid kan hier verkregen worden via onze gezamenlijke uitspraken en een bevestiging daarvan door de staatssecretaris of, als dat niet voldoende mocht blijken te zijn, via een wijziging van de wettekst. Het bevreemdt mij dan ook dat de staatssecretaris eigenlijk aangeeft dat wij wel met z'n allen kunnen uitspreken dat datgene wat in de memorie van toelichting staat, niet het juiste verhaal is en dat het gebruik van lichtere kleurvakken dus tot de mogelijkheden blijft behoren, maar dat zij niettemin de mogelijkheid openhoudt dat de rechter bij juridische procedures tot een andere conclusie komt. De rechter kan alleen maar tot een andere conclusie komen, als wij daar als wetgever geen duidelijke uitspraken over hebben gedaan. Vanaf het moment dat wij een duidelijke uitspraak over de wettekst hebben gedaan, is er maar een interpretatie mogelijk voor de rechter en behoeft de twijfel die de staatssecretaris heeft genoemd, geen werkelijkheid te worden. Vandaar mijn vraag of wij hier vandaag ook naar de opvatting van de staatssecretaris tot een uitspraak kunnen komen die recht doet aan die duidelijkheid. Als dat niet het geval is en de staatssecretaris die duidelijkheid niet kan geven, dan is zij volgens mij gehouden om een wetswijziging voor te bereiden. Het is van tweeën een: of wij scheppen hier vandaag duidelijkheid of die duidelijkheid moet alsnog gegeven worden. Ik sluit mij aan bij de opvatting van de heer Stekelenburg dat het voldoende moet zijn, als wij hier vandaag in woorden duidelijk aangeven dat hetgeen in de memorie van toelichting is gesteld, vooralsnog niet de bedoeling is. In latere rechterlijke procedures moet dan aan de hand van hetgeen hier gewisseld is, tot een goede uitspraak gekomen kunnen worden. Dat is voor mij een voldoende handvat. Mocht uiteindelijk blijken dat dit niet zo is, dan zien wij wel verder. Volgens mij behoeven wij echter niet zo ver te reiken.

Ik ben het met de heer Werner eens dat wij hier destijds een indringend debat hebben gevoerd over de wijziging van de Tabakswet. Er is toen nadrukkelijk toegezegd om geld ter beschikking te stellen, maar wij moeten constateren dat die toezegging vooralsnog niet gestand is gedaan. Ik betreur dat met de heer Werner. Ik ben echter even zo zorgelijk gestemd over de andere toezeggingen die destijds in het debat zijn gedaan. Het gaat dan met name om de verdere uitwerking. Er is steeds gezegd dat bij de uitwerking zorgvuldig overleg met alle betrokkenen zou plaatsvinden en dat er verslag gedaan zou worden van de resultaten van dat overleg, zodat wij als het ware zouden kunnen meelezen of dat overleg tot resultaat had geleid of althans zorgvuldig was gevoerd. Uit de correspondentie die ook wij hebben ontvangen, kunnen wij, overigens zonder een weerwoord van de staatssecretaris, vooralsnog niet afleiden dat dit overleg op alle punten even zorgvuldig en uitgebreid is gevoerd. De gevoeligheid van de materie noopt ertoe om dat overleg op een ruime wijze in te zetten, maar ik krijg de indruk dat men daar ten departemente wat benepen mee is omgegaan. Ik laat mij graag van het tegendeel overtuigen, maar vooralsnog is dat mijn indruk. En dat doet geen recht aan de intentie van de toezeggingen die destijds bij de bespreking van het wetsvoorstel zijn gedaan. Ik hoor hierop graag de reactie van de staatssecretaris.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. De SGP-fractie zal mede namens de fractie van de ChristenUnie het woord voeren. Een samenleving is gebaat bij heldere wetgeving. Heldere wetgeving kan er vanuit onze optiek een positieve bijdrage aan leveren om de afstand tussen burger en overheid – velen spreken zelfs van een kloof – te verkleinen. Daarnaast wordt door duidelijke wetgeving een goede dienst bewezen aan de uitvoering van het beleid. Onze fracties moeten helaas constateren dat het voorliggende wetsvoorstel daaraan niet voldoet. Een en ander blinkt niet uit door helderheid.

Zo blijft er naar de mening van onze fracties onduidelijkheid bestaan – bij dit technische onderwerp ontkom je bijna niet aan doublures, maar de boodschap van de fracties zal helder zijn – over het al dan niet verbieden van kleurverschillen op tabaksverpakkingen. Zowel de richtlijn als het wetsvoorstel houdt zo'n verbod niet in, maar naar onze mening gaat de memorie van toelichting hier wel van uit. De staatssecretaris stelt wel dat er voorlopig niet zal worden opgetreden tegen het gebruik van kleurvakken, maar als dit in een ander land wel het geval zal zijn, zal er wel worden opgetreden. Graag vernemen wij of de staatssecretaris met ons van mening is dat dit de duidelijkheid niet ten goede komt. Wij verzoeken haar ook, in te gaan op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie waaruit blijkt dat de richtlijn niet in strijd is met de TRIPS-overeenkomst, omdat zij de producent van sigaretten niet verbiedt om zijn merk te blijven te gebruiken en van andere te onderscheiden door onder andere symbolen en kleuren die tot zijn merk behoren, zodat hij die op de beschikbare oppervlakten van de verpakking van tabaksproducten mag aanbrengen.

Vervolgens vereist de richtlijn bescherming van bedrijfsgeheimen, maar het wetsvoorstel biedt hiervoor naar onze mening onvoldoende garanties. Immers, het voorgestelde artikel 3b bepaalt dat de tabaksproducenten ieder jaar een lijst van ingrediënten moeten verstrekken aan de minister. Vervolgens regelt lid 4 de openbaarmaking van bedrijfs- en fabricagegegevens. Betrokkenen, belanghebbenden, stellen dat het hier gaat om bedrijfsgeheimen. Wil de staatssecretaris aangeven of dit echt bedrijfsgeheimen zijn? Nu blijft openbaarmaking slechts achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van de verstrekker van die gegevens. Betekent dit dat het bij het al dan niet openbaar maken van deze gegevens alleen gaat om een belangenafweging? Verder willen wij van de staatssecretaris weten of hier geen sprake is van strijdigheid met de Wet openbaarheid van bestuur. Deze wet regelt namelijk dat bedrijfsgeheimen nooit openbaar mogen worden gemaakt.

Ik sluit mij gaarne aan bij de vragen die gesteld zijn over de motie-Werner. Dat was voor ons toen ook een aangelegen punt. Wij zijn dan ook teleurgesteld dat er, ondanks de toezeggingen indertijd, geen uitvoering wordt gegeven aan die motie. Ook andere toezeggingen die in het echte tabaksdebat zijn gedaan, zijn niet nagekomen. De overheid moet zich dat aantrekken. Daarom vragen wij hier met klem de aandacht voor. Wij wachten de beantwoording dan ook met belangstelling af.

De heer Ruers (SP):

Mijnheer de voorzitter. Anderen hebben al gezegd dat de voorliggende wetswijziging voortvloeit uit met de Europese richtlijn van 5 juni 2001. Ik stel vast dat het voorstel het nodige verzet en de nodige bezwaren bij de tabakshandel heeft opgeroepen. De vele brieven die wij hierover hebben ontvangen, tonen dat ook aan. Die houding was echter te verwachten. Het verbaast mij ook niet, want zij sluit nauw aan bij de reactie van de handel en de industrie op de vorige wijziging van de Tabakswet. Die vorige wijziging – het betrof wetsvoorstel 26472 – hebben wij hier ruim een jaar geleden behandeld. Wij hebben die wijziging gesteund, maar ook aangegeven dat zij op een aantal essentiële punten nog niet ver genoeg ging. Zo hadden wij graag gezien dat de leeftijdsgrens op achttien jaar was gesteld, dat het aantal verkooppunten drastisch was beperkt en dat de verkoop met name geconcentreerd zou worden in speciaalzaken. Dat is helaas nog niet het geval, maar dat blijft onze innige wens.

Wij hebben te maken met een ernstige zaak. Tabak is een indringend middel met enorme gevolgen voor de samenleving. De overheid heeft in het verleden al vaak geprobeerd om een ontmoedigingsbeleid van de grond te krijgen. Ik moet echter helaas vaststellen dat het in 1988 met veel ophef aangekondigde ontmoedigingsbeleid heeft gefaald. Nederland ondertekende in 1988 het ontmoedigingsprotocol, het WHO-manifest dat als doelstelling had om in het jaar 2000 het aantal rokers terug te brengen tot de helft. Het resultaat was uiterst teleurstellend. In het jaar 2000 bleek het percentage nog even hoog te zijn als in 1988, namelijk 33% van de volwassenen. Er is dus alle reden om kritisch te zijn ten aanzien van de voornemens op dit terrein. Het geeft ook aan hoe moeilijk het is om een ontmoedigingsbeleid daadwerkelijk handen en voeten te geven.

Wij vroegen en vragen ons af of de in de Tabakswet voorgestelde maatregelen gericht op het terugdringen van het tabaksgebruik – en dat is nodig – wel gehaald zullen worden. De situatie op het terrein van de gezondheidszorg in relatie tot drugsgebruik is nog steeds zeer verontrustend te noemen. Het percentage meerderjarige rokers is hoog en helaas al jarenlang in feite stabiel. Het rookgedrag onder jongeren is zonder meer bedroevend te noemen, ook al zou dan volgens recente berichten uit de media een deel van de jongeren opgehouden zijn met roken tengevolge van de indringende waarschuwingen op de verpakkingen. Ik mag hopen dat het waar is.

De gevolgen van het roken zijn gigantisch voor de samenleving. Ik wijs op de simpele maar keiharde feiten. In 1970 hadden we in dit land 12.000 tabaksdoden per jaar. Dat aantal was twee jaar geleden gestegen tot 26.000, een gigantisch aantal. En er zijn nog steeds geen aanwijzingen dat deze trend in gunstige zin zal worden gekeerd.

Uit een oogpunt van volksgezondheid is er dus alle reden om alle mogelijke maatregelen te nemen om het tabaksgebruik terug te dringen. Maar ook uit een oogpunt van maatschappelijke en economische schade is die doelstelling van groot belang. Er wordt door de tabaksindustrie in het kader van deze wetswijziging wel geroepen dat de bedrijfstak schade lijdt, maar de schade die deze bedrijfstak in materiële en immateriële zin aan de samenleving toebrengt, is vele malen groter en ernstiger. De maatschappelijke kosten van het roken werden door de regering vorig jaar geschat op niet minder dan 6,5 mld gulden ofwel bijna 3 mld euro. Als men dat bedrag afzet tegen de kosten voor de industrie die zijn verbonden aan de aanpassing van automaten en dergelijke, waarover we vele brieven hebben gehad, dan maken deze brieven weinig indruk op ons. Men zou eens moeten kijken naar de schade die men zelf aanricht.

In de huidige wet maar ook in de Europese richtlijn en het wetsvoorstel worden verschillende maatregelen voorgesteld om het tabaksgebruik terug te dringen. Wij steunen die maatregelen van harte, maar wij tekenen daarbij ook aan dat als die maatregelen onverhoopt niet het gewenste effect zullen hebben, er naar onze mening verdergaande maatregelen noodzakelijk zullen zijn. Laten wij niet blind zijn voor het feit dat de tabaksindustrie nationaal en internationaal zeer machtig is. Het zal niet de eerste keer zijn dat deze industrie er in slaagt om overheidsmaatregelen ten behoeve van de volksgezondheid ongedaan te maken. Hoe taai en vasthoudend het verzet van de tabaksindustrie is, blijkt ook weer uit de bij dit wetsvoorstel te voeren discussies over het gebruik van teksten, namen, afbeeldingen en tekens. Anderen hebben er al op gewezen en hebben gevraagd om duidelijkheid. Ik voorspel hier dat de creativiteit van de industrie op dit terrein zeer, zeer groot zal zijn en dat zij alle middelen te baat zal nemen om met de kleine vrijheid die dit wetsvoorstel aan haar biedt, weer haar voordeel te doen.

Laten we vooral niet negeren het feit dat tabaksgebruik verslavend werkt, een gegeven dat ook door dit wetsvoorstel niet wordt uitgevlakt. In dat verband zijn wij zeer benieuwd naar de uitwerking van de aanstaande verplichting voor de tabaksfabrikanten om de additieven openbaar te maken. Ik wijs erop dat enkele maanden geleden mijn partijgenote in de Tweede Kamer, mevrouw Kant, daarover een motie heeft ingediend die ertoe strekt dat de regering haar beleid er op dient te richten dat met name verslavende additieven worden verboden. Ik stel vast dat de regering die motie toen heeft overgenomen. Ik hoor in lijn daarvan dan ook graag van de regering wanneer en hoe zij die motie gaat uitvoeren. Welke stappen denkt de regering in dat verband in concreto te nemen?

Het frappeerde mij overigens dat ook bij dit wetsvoorstel pogingen zijn gedaan om de aan de fabrikanten op te leggen beperkingen in te tomen met een beroep op de bescherming van fabrieksgeheimen. Ik wijs bijvoorbeeld op de brief van de stichting Sigarettenfabrikanten van 13 december jongstleden. Daarin betoogt men dat het wetsvoorstel onvoldoende bescherming biedt voor de bedrijfsgeheimen van de tabaksfabrikanten. Waar hebben we het hier over? We hebben het hier over het meest gevaarlijke product dat in Nederland te koop is, een product dat "goed" is voor 26.000 doden per jaar. Als dit product vandaag de dag op de markt zou komen, zou het acuut verboden worden. En toch proberen de fabrikanten van een dergelijk levensgevaarlijk product, dat een gesel is voor de samenleving, hun additieven te beschermen met een beroep op bedrijfsgeheimen. Hoe is het mogelijk! Een bijzonder cynische opvatting van de zijde van de industrie – ik verwijs in dit verband kortheidshalve naar het boek "Het Rookgordijn" van Bouma – als men bedenkt dat het beroep op fabrieksgeheimen jarenlang een zeer geliefd en sterk argument van de industrie is geweest om tabaksslachtoffers het bos in te sturen. Naar mijn mening dienen bij een bewezen levensgevaarlijk en verslavend product als tabak de belangen van de volksgezondheid en de tabaksslachtoffers zwaarder te wegen dan het economisch gewin van de producent van een dergelijk genotsmiddel, ook als dat zou moeten inhouden dat de samenstelling van de gevaarlijke additieven openbaar moet worden gemaakt. Voor ons is die afweging duidelijk. Wie een dergelijk gevaarlijk product op de markt brengt en een dergelijk groot effect op de samenleving heeft in negatieve zin, dient zijn producten openbaar te maken. De samenleving heeft daar recht op.

Ten slotte zou ik naar aanleiding van de memorie van antwoord ten aanzien van het besluit Rookvrije werkplek graag van de regering vernemen wat het oordeel van de Stichting van de arbeid is geweest inzake de vraag of naar het oordeel van de sociale partners uitzonderingen met betrekking tot de rookvrije werkplek nodig dan wel wenselijk zijn. In de memorie van antwoord is namelijk aangekondigd dat er eind november informatie over zou komen.

De vergadering wordt van 14.30 uur tot 14.50 uur geschorst.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng. Diverse sprekers hebben erop gewezen dat de behandeling op onderdelen telkenmale noopt tot discussie over het onderwerp in den brede. Het gaat om de Tabakswet als zodanig, het roken en alles wat daarmee samenhangt, de problematiek daaromheen en het ontmoedigingsbeleid. Ik ben blij dat ik de implementatie van de Europese richtlijn mag bespreken, al is het een moeilijk onderwerp. Ik heb dit over moeten nemen van mijn vorige minister. Het is geen lichte kost, maar ik zal mijn best doen om zo goed mogelijk op de vragen in te gaan. Mocht dat niet altijd lukken, dan staan de leden mij vast wel toe dat ik een wat verwilderde blik omhoog werp in de hoop dat mijn ambtenaren mij vooralsnog op de daarvoor gebruikelijke wijze van informatie voorzien.

Recapitulerend, noem ik de vier hoofdlijnen van de richtlijn. Het gaat om grotere en hardere gezondheidswaarschuwingen op de verpakkingen van tabaksproducten en strengere normering van de maximumgehalten aan teer, nicotine en koolmonoxide in sigaretten. Deze zaken zijn al geïmplementeerd in het Aanduidingenbesluit tabaksproducten en het Besluit maximumgehaltes aan teer, nicotine en koolmonoxide in sigaretten en shag. Het gaat ook om, en daarover spreken wij vooral vandaag, de verplichting voor fabrikanten en importeurs van tabaksproducten om bij de overheid jaarlijks lijsten in te dienen met hierop alle ingrediënten die in tabaksproducten zijn verwerkt, per merk en type en met de gebruikte hoeveelheden. Ook moet worden aangegeven waarom de ingrediënten zijn toegevoegd en wat de toxicologische gezondheidsschadende en verslavende effecten zijn. Vervolgens is aan de orde een verbod om op de verpakkingen van tabaksproducten teksten, namen, handelsmerken en figuratieve of andere tekens te gebruiken die de suggestie wekken dat een bepaald tabaksproduct minder schadelijk is dan een ander tabaksproduct. Via het voorstel tot wijziging van de Tabakswet worden het derde en vierde punt geïmplementeerd.

Het doel van de richtlijn is om belemmering van de werking van de interne markt tegen te gaan door harmonisatie van de regelgeving in de lidstaten. Tabaksproducten moeten uiteindelijk minder schadelijk en verslavend worden. In Europa wordt dit "harm reduction" genoemd. De juridische basis voor de richtlijn is artikel 95, derde lid, van het EU-verdrag. Deze richtlijn is een steun in de rug van het Nederlands tabaksontmoedigingsbeleid en van de bevordering van de volksgezondheid. Dat is door menigeen hier gezegd. Er is alle reden om dit te willen.

De verwachting is dat de richtlijn en het wetsvoorstel een bijdrage zullen leveren aan preventie van jeugdroken en het stoppen door verslaafde volwassen rokers. Er is sprake van de zeer verontrustende trend dat meer dan 250 jongeren per dag met roken beginnen. Jaarlijks zijn er 23.000 doden waarvan gezegd kan worden dat hun dood samenhangt met roken. Er is een zware ziektelast als gevolg van het roken. Wij weten dat mensen er zeer aan hechten en het prettig vinden om te roken, maar het belang van de volksgezondheid gebiedt mij om te zeggen dat er, als iedereen morgen zou stoppen met roken, een groot gezondheidsprobleem opgelost zou zijn. Ik weet niet hoe goed wij de mensen in onze nabije omgeving die met oud en nieuw de intentie om te stoppen aan ons kenbaar maken, daarin kunnen ondersteunen. Het past mij waarschijnlijk niet om daartoe op te roepen, maar dat kan weer een beetje helpen.

De heer Werner heeft zijn diepe teleurstelling uitgesproken over de gang van zaken ten aanzien van zijn motie. Ook anderen hebben dat gevoel kenbaar gemaakt. Er is geen geld vrijgemaakt door het kabinet voor het uitvoeren van die motie, in die zin dat er geen 15 mln euro is vrijgemaakt. Ik weet dat in de motie dat bedrag niet is genoemd, maar in de vergadering in dit huis is dat bedrag gewisseld. Ook minister Borst heeft gezegd dat zij daar zeer positief tegenover stond en dat zij haar best daarvoor zou doen. De prioriteiten zijn elders gelegd, met name bij het bestrijden van de wachtlijsten. Voor preventie zijn ettelijke miljoenen vrijgemaakt. Maar over de uitvoering van de motie-Werner kan ik niet anders dan eerlijk zijn en zeggen dat het geld daarvoor niet is vrijgemaakt. Dit is geen nieuws, maar is wel de realiteit.

Ik heb mijn best gedaan om na te gaan wat wij op het departement aan preventie kunnen doen. Wij hebben geprobeerd om daaraan bij ZON MW prioriteit te geven. Het is mij vorige week nog gelukt om voor dit jaar 1,2 mln euro vrij te maken voor programma's die door De facto worden uitgevoerd. Dit betreft met name het ontmoedigen van het roken. Ik wijs op het project gericht op ouders. Gelukkig luisteren kinderen in Nederland naar hun ouders, zo is op basis van onderzoek vastgesteld. Wij hebben daarin dus geïnvesteerd.

De specifieke situatie nu is dat het kabinet demissionair is. Ik word geconfronteerd met bemoedigende resultaten op het punt van onderzoek naar geneesmiddelen, hulpmiddelen, die mensen helpen bij het stoppen met roken. Daarnaar wordt onderzoek gedaan. Ik kan daar nog niet te veel over uitweiden, omdat ik het onderzoek niet met te veel informatie wil belasten. Het is echter zo bemoedigend dat ik graag naast de nadruk die ik sowieso op preventie wil leggen, zeker op het punt van tabaksontmoediging om te voorkomen dat kinderen gaan roken, maar ook om te helpen met het stoppen met roken, concrete stof wil aandragen voor de formatie van een nieuw kabinet. Daarbij wordt een kosten-batenanalyse gevoegd die betrekking heeft op het ter beschikking stellen van middelen, inclusief een tarief, die helpen bij het stoppen met roken. Ook zal daarbij worden aangeven wat de opbrengst daarvan kan zijn voor de volksgezondheid. Er valt wel degelijk een kosten-batenanalyse te maken. Ik hoop dat ik die concrete informatie ter beschikking kan stellen van degenen die zich bezighouden met de voorbereiding van een volgende regeerperiode.

Op dit moment staat mij echter niet veel anders te doen dan de maatregelen die wij reeds hebben ingezet zoveel mogelijk te benadrukken en ook het belang van preventie bij eenieder onder de aandacht te brengen. Het is niet alleen een kwestie van geld, maar ook van het zoeken van aansluiting bij een goede mentaliteit, een goede leefstijl. In het onderwijs kan men zich richten op de vraag hoe hiermee wordt omgegaan, bijvoorbeeld in het kader van sport, want het gaat om bewegen en gezond leven. Ik ga na wat ik op dat punt extra kan doen.

Ik was vorige week blij dat ik nog 1,2 mln euro extra heb kunnen vrijmaken, maar ik besef dat dit in de verste verte niet tegemoetkomt aan de 15 mln euro. Preventie is op mijn departement corebusiness. Ik zal er alles aan doen om dat helder te maken en op papier te laten blijken, zodat de trekkers van de kar in de volgende kabinetsperiode daarvan kunnen profiteren.

De heer Hessing (D66):

De staatssecretaris wees terloops op de demissionaire status van het kabinet. Die vindt zij mede een reden waarom het nu niet goed mogelijk is, alsnog geld te reserveren voor preventieactiviteiten, die als corebusiness worden betiteld door de staatssecretaris. Haar partijgenoot Balkenende heeft enige weken geleden in deze zelfde Kamer alle ruimte gezocht en gekregen, ook van deze Kamer, om zich zo breed mogelijk in het landsbelang op te stellen. In dat licht spoor ik de staatssecretaris aan om alsnog een poging te doen, op haar departement een bescheiden som geld ter beschikking te stellen voor dit onderwerp.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Mijn departement kent overschrijdingen van honderden miljoenen euro's, met name bij het aanpakken van de wachtlijsten. Verder zaten er nog een aantal lijken in de kast, die dit kabinet nog niet heeft kunnen verhelpen. Gezien deze schaarste is het niet mogelijk, extra middelen vrij te maken ten behoeve van preventie op dit vlak. Als ik nu ergens geld weghaal, gaat dat ten koste van zorg elders. Die weg kan ik nu niet bewandelen.

De heer Werner (CDA):

Ik wil de staatssecretaris een klein beetje op weg helpen om nog eens goed na te gaan of er echt geen mogelijkheden meer zijn. In ieder geval wees de heer Hessing er al op dat de minister-president geen belemmeringen lijkt te zien om alsnog enig beleid te maken. De demissionaire status mag dus geen belemmering zijn.

Ik ben enigszins teleurgesteld, om het parlementair uit te drukken, over het antwoord van de staatssecretaris. Er wordt geen prioriteit aan gegeven; andere zaken gaan voor. Bij de behandeling van de Tabakswet in deze Kamer heb ik van de minister één groot pleidooi gehoord over welke prioriteit het ontmoedigingsbeleid moet hebben en welke plaats preventie daarin moet krijgen. De overheid vraagt honderden miljoenen aan uitvoeringskosten van de samenleving, die niet kan zeggen "ik heb geen geld" of "ik geef er geen prioriteit aan". Het gaat dan om het aanpassen van automaten, het creëren van rookvrije plekken en ga zo maar door. Nu wordt echter wel het argument gebruikt dat de overheid die 15 mln euro niet heeft. Uit mijn hoofd weet ik dat er voor honderden miljoenen euro's administratieve lasten bestaan die bespaard kunnen worden; dit blijkt uit het rapport-De Beer. Overal zijn wij bezig om met deregulering geld vrij te maken voor de zorg. Alleen al voor de ontwikkeling van diagnosebehandelcombinaties worden al enige honderden miljoenen euro's uitgetrokken voor adviseurs, informatiesystemen enz.

De voorzitter:

Dit is geen korte interruptie meer.

De heer Werner (CDA):

Ik wil het even heel duidelijk maken; dan gaat het af van mijn tweede termijn.

Ik wil serieus proberen om iets verder te komen. Als toezeggingen zijn gedaan, moet er toch ten minste verantwoording worden afgelegd waarom deze niet worden nagekomen. Dat had in de begroting kunnen en mogen gebeuren. Het was mij nog niet bekend waarom de prioriteitenafweging kennelijk in een andere richting is gegaan. Ik wil het nog niet helemaal opgeven om alsnog tot een beter resultaat te komen.

De heer Van Heukelum (VVD):

Ik vind dat de staatssecretaris zich er wel een beetje gemakkelijk van afmaakt. Het is bekend dat mijn fractie verdeeld heeft gestemd. Een deel heeft uiteindelijk toch voor het wetsvoorstel gestemd; de motie-Werner was voor hen min of meer voorwaarde voor het aannemen van het wetsvoorstel. De toezegging van de minister om 15 mln euro vrij te maken voor preventie heeft een belangrijke rol gespeeld. Als wij dit allemaal hadden geweten ... De staatssecretaris maakt zich er te gemakkelijk van af door te zeggen: andere prioriteiten, wij hadden geen geld. Het wetsvoorstel is mede aangenomen onder "de voorwaarde dat".

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik begrijp de teleurstelling, maar ik kan er niets anders van maken. Ik heb aan alle kanten gekeken of ik extra geld kon vrijmaken. Wij hebben wel het een en ander gedaan aan preventie, maar die 15 mln euro structureel is niet gevonden en dus niet in de begroting verwerkt. Ook de afgelopen weken heb ik er alles aan gedaan om te proberen deze Kamer nog tegemoet te komen, door te zoeken naar onderuitputtingen die ik zou kunnen benutten. Ik ben echter niet verder gekomen dan 1,2 mln euro eenmalig, die ik vorige week heb gevonden. Het is waarschijnlijk ook teleurstellend dat dit bedrag niet structureel is. Ik moet eerlijk erkennen dat ik niet ben geslaagd in mijn opzet. Preventie vind ik een kerntaak van mijn departement om hoge kosten, die samenhangen met roken, in de toekomst te voorkomen. Verder kan er menselijk leed mee worden voorkomen. Alles wat met volksgezondheid te maken heeft, draait in wezen in eerste instantie om preventie. Hoe voorkomen wij dat mensen ziek worden? Hoe voorkomen wij dat zij gaan roken? Hoe helpen wij ze met stoppen? In dit verband zullen concrete zaken moeten worden voorgelegd aan degenen die zich met de vorming van een nieuw kabinet zullen bezighouden, zodat dezen ook een afweging kunnen maken, mede op grond van een kosten-batenanalyse.

Staatsrechtelijk gezien, zou het onjuist zijn als ik hier zou vertellen dat het mij buitengewoon spijt. Ik heb mijn handtekening gezet, op zijn minst virtueel, onder het Strategisch akkoord. Daarin is prioriteit gegeven aan wachtlijstbestrijding; dat is niet anders. Ik constateer dat ook op dat terrein een overschrijding is van 575 mln euro; de komende jaren wordt dat waarschijnlijk nog meer. Het beeld is bijzonder triest. In dat verband moet ik zeggen dat ik er niet in ben geslaagd, geld vrij te maken voor een bijzonder belangrijke zaak als preventie.

De heer Van Heukelum (VVD):

Ik doe nog maar een poging. Wat is dan een motie van deze Kamer waard? De desbetreffende motie is unaniem aanvaard. De minister sputterde – zo herinner ik mij – nog wel wat tegen toen de suggestie werd gedaan dat zij naar de minister van Financiën moest gaan. Zij gaf toe dat dit moeilijk zou zijn, maar verwachtte dat zij binnen haar eigen begroting ruimte zou kunnen vinden om die 15 mln euro vrij te maken. Nu moeten wij constateren dat de motie gewoon niet is overgenomen.

De heer Werner (CDA):

Er is afgesproken dat deze Kamer de begroting niet zal behandelen. Daardoor is er geen moment waarop wij dit debat in dat kader zouden kunnen voortzetten. Voor dit punt zou ik bij een begrotingsbehandeling bijzonder veel aandacht hebben gevraagd. Ik weet dat – ik probeer de zaak levendig te houden – er voortdurend geschermd wordt met efficiencykortingen, ook op het departement van de staatssecretaris. Zou daar geen klein schepje bovenop kunnen worden gedaan? De staatssecretaris kan dan naar de minister van Financiën lopen en zeggen: ik ga nog iets efficiënter werken, wat ik inzet voor de rookpreventie. Dat moet toch bespreekbaar zijn? Het is toch niet zo dat wij het komende halfjaar op dit punt helemaal niks meer doen? De invoering van de wet gaat voort, de aanpassing van de automaten op 1 januari gaat door en er komt een leeftijdsidentificatie. Op dit punt staat alles echter opeens stil. Kan de staatssecretaris nog eens beargumenteren waarom er niet nog een klein schepje boven op de efficiency kan, op haar eigen ministerie of ergens anders? Zo kan alsnog een bedrag, al was het maar 7 mln euro, worden vrijgemaakt voor dit doel.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Ik kan alleen maar zeggen dat ik in de korte tijd die mij nog rest en na de inspanning die ik in de afgelopen weken al heb gedaan om na te gaan of ik meer geld vrij zou kunnen maken, mijn uiterste best zal doen om nog ergens iets te vinden, waarbij ik ook contact zal opnemen met de minister van Financiën. Ik neem aan dat de heer Werner bedoelt dat de motie op dit punt moet worden uitgevoerd. Ik hoorde hem een bedrag van 7 mln noemen en ik zal nog een uiterste poging doen, maar ik kan niet garanderen dat die ook iets zal opleveren.

De heer Werner (CDA):

Zo komen wij toch wel iets vooruit, voorzitter. Ik was misschien iets te snel met het noemen van dat bedrag, dus laten wij voorlopig maar uitgaan van 15 mln. Zou de staatssecretaris ons bijvoorbeeld binnen drie weken een brief kunnen doen toekomen waarin zij aangeeft, welke ultieme pogingen zij nog heeft gedaan om met efficiencymaatregelen, met andere maatregelen in de administratieve sfeer of met gebruikmaking van onderuitputting, die zich aan het eind van het jaar weleens voordoet en waarbij het geld volgens de spelregels van de comptabiliteit voor het eind van het jaar gebruikt moeten worden, toch nog wat geld vrij te maken? En als het dan niet gelukt is om 15 mln vrij te maken, zou zij dan de redenen daarvan kunnen aangeven?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Dat zeg ik toe. U maakt het nu wat breder dan het bekijken van de mogelijkheden van efficiencyvoordelen, ik zeg toe dat ik alles zal proberen wat in mijn vermogen ligt. Ik zal gewoon nagaan op welke wijze ik de Kamer tegemoet kan komen en ik zal haar erover berichten, op welke wijze ik dat gedaan heb.

Voorzitter. Er is gevraagd of wij nu verder gaan dan de richtlijn ons gebiedt te gaan. Ik kan eigenlijk alleen herhalen dat ik gehoopt had dat de Kamer zou concluderen wat de heer Stekelenburg gezegd heeft, namelijk dat er na het uitkomen van de memorie van antwoord geen onduidelijkheid meer hoeft te zijn. De lijn ligt nu vast. De uitspraak die de heer Bomhoff in de Tweede Kamer heeft gedaan, is naar mijn gevoelen vastgelegd. Zo is het ook bedoeld. Nederland gaat geen eigen lijn volgen; ik hoop dat deze uitspraak voldoende is voor degenen die hierover nog enige twijfel hadden.

Dan het fabrieksgeheim. De vraag of gegevens moeten worden verstrekt, wordt eigenlijk geregeerd door de Tabakswet. In de richtlijn wordt openbaarmaking niet uitgesloten, maar er wordt wel aangegeven dat daarbij met een aantal zaken rekening moet worden gehouden. Het gaat dus inderdaad wel degelijk om een belangenafweging. Daarbij gaat het natuurlijk om het belang van de volksgezondheid, maar er mag geen sprake zijn van onevenredige benadeling van het belang van de producenten. De Tabakswet is dus wel degelijk de leidraad bij de openbaarmaking van gegevens. De Wet openbaarheid van bestuur vormt een andere invalshoek, hierbij gaat het om de EU-richtlijn en de Tabakswet. Wij moeten de richtlijn implementeren zoals zij luidt. Inderdaad brengt dat een belangenafweging met zich. Ik ben het met de geachte afgevaardigde eens dat het belang van de openbaarmaking in verhouding moet staan tot het nagestreefde doel. Hoe alles zal gaan, weet ik niet. Ik geef alleen aan wat de richtlijn ons zegt.

De heer Van Heukelum (VVD):

Ik begrijp dat u hiermee het punt van de openbaarmaking van de gegevens afrondt, maar ik vind dat u dit erg kort heeft behandeld. Ik heb erop gewezen dat wij zowel met een Wet openbaarheid van bestuur als met een richtlijn hebben te maken. Zij geven beide aan dat het fabrieksgeheim in acht genomen moet worden. Op dit punt zijn de richtlijn en de Wet openbaarheid van bestuur niet met elkaar in tegenspraak. Mijn vraag was vervolgens hoe de publicatie van fabrieksgeheimen met betrekking tot productspecificatie zich verhoudt tot de richtlijn? Wie bepaalt wat onevenredig is? De staatssecretaris zegt: dat weet ik nog niet. Toch wil ik graag weten hoe dit zit.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

De minister zal de belangenafweging moeten maken. Dat is het logische gevolg van de benadering. Uiteindelijk kan de rechter in het geval een besluit wordt aangevochten bepalen hoe uiteindelijk de belangenafweging moet uitvallen. Dit zal de weg zijn. Ik kan dus alleen maar de procedure schetsen. Wij kunnen echter niet aangeven wat het resultaat van de belangenafweging zal zijn. Ik kan er dus niet meer over zeggen dan ik gedaan heb.

Veel woordvoerders hebben vragen gesteld over de kleurverschillen. De wettekst is de letterlijke vertaling van de richtlijn. De nationale wetgever kan daar niet aan tornen. Wij kunnen er niet een eigen interpretatie op los laten. Wij nemen de tekst over en ondernemen geen actie. Hierover hebben in de Tweede Kamer de heren Wilders en Bomhoff met elkaar van gedachten gewisseld. Er is gevraagd wat de juiste vertaling is. Dat is de Engelse tekst. In deze taal is namelijk onderhandeld en zij is het meest gezaghebbend. Dus de Engelse tekst is leidend.

De heer Werner (CDA):

In de schriftelijke voorbereiding heeft u gezegd dat u een procedure bij de EU heeft gestart om het abuis in verband met artikel 3, lid e, te corrigeren. Ik heb gevraagd waartoe die procedure leidt en wat er gebeurt als er op Europees niveau iets is bereikt. Dat is mij nog niet duidelijk geworden.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik kom hier nog op terug. Er wordt op papier gezet hoe het met die procedure zit.

Bij de uitspraak van het Europese Hof gaat het niet zozeer om de kleurverschillen maar om de naam Mild Seven. Wij hebben begrepen dat deze uitspraak hier niet aan de orde is. We hebben dit nagegaan, maar zij bleek niet van toepassing. De uitspraak bleek namelijk een andere kwestie te betreffen.

Verder is een aantal vragen gesteld over de export. Zijn wij wel of niet soepel geweest? Ik meen dat wij redelijk soepel zijn geweest. De richtlijn zegt: elke lidstaat mag wachten tot uiterlijk 2007. Wij hebben dat jaartal dan ook opgenomen. Om redenen die genoemd zijn, het voorkomen van overbodige bureaucratische lasten, hebben wij gekozen voor de bepaling in de AMvB zoals die nu luidt. Naar onze mening zijn wij maximaal tegemoetgekomen aan de producenten. In principe staat er "uiterlijk 2007". Wij hadden ook 2006 kunnen nemen, maar dat hebben wij niet gedaan.

De geachte afgevaardigde de heer Van Heukelum heeft gevraagd naar de vrijstelling: geldt die alleen voor sigaretten of ook voor andere tabaksproducten? Wat de export betreft, gaat het alleen om sigaretten. De vrijstelling geldt vooralsnog totdat er op Europees niveau iets anders wordt besloten. Het is dan ook niet voor onbepaalde tijd, want het hangt ervan af of nieuwe Europese regelgeving anders beschikt. Maar het geldt inderdaad alleen voor sigaretten en niet voor andere tabaksproducten.

Het drielijstenmodel bleek bij nader onderzoek niet in overeenstemming te zijn met hetgeen de richtlijn van ons vraagt. Als u uitgewerkt wilt hebben waarom dat niet zo is, kan ik u er uitgebreid over berichten.

Ik wil nog even ingaan op de tekst van het verzoek aan Brussel. Het verzoek behelst een correctie van de Nederlandse vertaling van de Engelse tekst. Dat is in gang gezet. Ik kan u niet vertellen op welke termijn dat zal gebeuren, maar het verzoek ligt er. Wij moeten even wachten op een antwoord van Brussel in hoeverre dat vormgegeven kan worden.

De heer Werner (CDA):

Stel nu dat er een nieuwe vertaling komt bij het vertaalbureau. De oude vertaling, die aan de memorie van toelichting ten grondslag ligt, blijkt onjuist te zijn; dat heeft u zelf gezegd. Zou het dan niet in de rede liggen om over de nieuwe tekst die via het vertaalbureau bij u is gekomen een brief aan de Kamer te sturen waarin u de uitslag van de gevolgde procedure geeft? Dan ligt zwart op wit vast wat de juiste tekst is bij het desbetreffende artikel.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Het spreekt wat mij betreft voor zichzelf dat u dat per brief tot u krijgt. Dat lijkt mij correct.

De motie-Kant in de Tweede Kamer is inderdaad overgenomen door de regering. De ABC-lijst is de eerste stap die wij zullen zetten. Het initiatief ligt vervolgens in Brussel. Wij zullen ons best doen om de motie zo goed mogelijk uit te voeren. Het lijkt mij zinvol dat u over de uitvoering van de motie iets op schrift krijgt. Dat zeg ik graag toe.

Er is gevraagd hoe ik omga met de producenten en alle andere betrokkenen. Ik kan mij voorstellen dat u er allerlei brieven over krijgt dat het niet goed is gelopen, maar tegelijkertijd benadruk ik dat er buitengewoon constructief overleg is gevoerd. Gezien het vreemde tijdpad waarbinnen een en ander heeft moeten verlopen, meen ik dat het zo goed mogelijk is gebeurd. Wij hebben te maken gehad met de val van een kabinet en de vorming van een nieuw kabinet. In de tussentijd moest een en ander snel worden geregeld. Het tijdstip dat wij in gedachten hadden, te weten eind 2002, kon natuurlijk niet worden gehaald. In overleg met het veld zullen wij dat tijdstip verleggen, want men kan natuurlijk niet aan het onmogelijke worden gehouden. Wij proberen uiteraard wel slagvaardig te zijn, maar niet tot in het onmogelijke.

Er is ook gevraagd hoe wij omgaan met de poppodia en de schouwburgen. Vooropstaat dat de wetgever heeft gesproken en dat wij moeten nagaan hoe wij tot een goede implementatie kunnen komen. Het is gebruikelijk dat dit wel in goed overleg gebeurt en dat wil ik ook absoluut doen. In de loop van 2003 zal een wijziging op het besluit in procedure worden gebracht. Ik zeg toe dit pas te doen nadat nog eens met betrokkenen is gesproken, want ook dit vereist zorgvuldige besluitvorming.

De Stichting van de Arbeid heeft op 5 december jongstleden schriftelijk gereageerd inzake uit te zonderen sectoren. Dat was een unanieme reactie. Ik ben ook met deze sector in gesprek en dat wordt de komende maanden voortgezet. Ook hier bestaat dus voortdurend aandacht voor correct overleg.

Over de rookprevalentie is ook een vraag gesteld. Het gaat wel degelijk de goede kant uit. In 2001 is het 30%.

Ik heb de belangrijkste punten beantwoord. Mocht in tweede termijn blijken dat ik niet voldoende heb beantwoord, dan zal ik proberen de Kamer daar in tweede termijn in tegemoet te komen.

De heer Werner (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Ik ken alle procedures van deze Kamer niet precies. Wij hebben onderling hier en daar beraadslaagd. De vraag is of het mogelijk is om de beraadslaging over het wetsvoorstel nog enige weken op te schorten totdat wij de brief van de staatssecretaris hebben ontvangen over haar pogingen om alsnog de 15 mln te vinden. Dan kunnen wij die brief betrekken bij ons eindoordeel bij de afhandeling van het wetsvoorstel in januari. Mijn vraag is of de Kamer daarmee kan instemmen.

De voorzitter:

Er zit geen tijdsklem op de afhandeling van het wetsvoorstel. In die zin kan uw ordevoorstel dus worden gevolgd.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Die tijdsklem is er wel degelijk. Uitstel is niet eenvoudig te billijken als het gaat om de implementatie van de richtlijn. Aangezien Europa op dat punt wel het een en ander van mij verwacht, moet ik u zeggen dat elk uitstel voor mij buitengewoon bezwaarlijk is.

De voorzitter:

Natuurlijk moeten wij nog over het ordevoorstel stemmen, maar de Kamer is in staat om in het nieuwe kalenderjaar vrij snel tot agendering over te gaan als de brief er is. Dat behoeft dan, gelet op onze agenda, geen verder uitstel meer. Het gaat dus, gezien de jaarwisseling etc., slechts om marginaal uitstel. In formele zin is de datum van 1 januari geen tijdsklem, zoals bij kalenderjaren wel gebiedend kan zijn. Ik beschouw het voorstel van de heer Werner als een ordevoorstel aan de Kamer.

De heer Werner (CDA):

Inderdaad, voorzitter, ik deed via u een ordevoorstel aan de Kamer en ik vroeg of het procedureel ook kon. Dat was mij niet helemaal bekend.

De voorzitter:

De Kamer is uiteraard de baas over zichzelf. Wij hadden gepland dat het hele wetsvoorstel vandaag zou worden afgehandeld, maar u stelt nu voor om daarvan af te zien en het wetsvoorstel zo snel mogelijk in het nieuwe kalenderjaar weer ter hand te nemen in relatie met de toegezegde brief.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Dat is uiteraard aan dit huis; ik ga daar niet over. Daar waar wij hadden Voorzitterbeloofd om de implementatie al op 30 september te doen plaatsvinden, bestaat echter wel de kans dat wij een ingebrekestelling toegevoegd krijgen.

De heer Stekelenburg (PvdA):

Aangezien wij 30 september niet hebben gehaald, kan het volgens mij best op 14 januari. Dat lijkt mij niet echt een probleem.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter. Ik heb een vraag op het gebied van het Europese recht. Heeft ons land misschien de verplichting om die richtlijn voor een bepaalde datum geïmplementeerd te hebben? Is er een fatale termijn en, zo ja, welke is die termijn dan?

De voorzitter:

Dat is natuurlijk een inspanningsverplichting van de zijde van de regering van algemene aard.

De heer Ruers (SP):

Is dat puur een inspanningsverplichting? Volgens mij is dat niet zo. Volgens mij zijn wij in overtreding, als wij die termijn niet halen. En daar voel ik niet zoveel voor. Overigens blijf ik van mening dat de regering op een ernstige wijze gefaald heeft door die 15 mln niet op tafel te leggen. Dat vind ik namelijk schandelijk.

De heer Van Schijndel (GroenLinks):

Voorzitter. Gaan wij nu over dit ordevoorstel discussiëren?

De voorzitter:

Ja, daar zijn wij nu mee bezig.

De heer Van Schijndel (GroenLinks):

Aangezien wij die 15 mln vandaag niet op tafel hebben, is het natuurlijk de vraag of dat bedrag er over vier weken wel zal zijn. Daar komt nog bij dat de feestdagen ertussen zitten. Ik help het de staatssecretaris hopen, maar het lijkt mij een vrij zware taak. Ik hoop natuurlijk dat die 15 mln boven water komen, want het is een ernstige zaak dat een motie van deze Kamer niet uitgevoerd wordt door de regering. Wij kunnen dat ook niet zomaar laten passeren. Ik kan er dus wel mee instemmen om de beraadslaging nu te schorsen, maar ik houd er mijn twijfels over of dit wel enige zoden aan de dijk zal zetten, omdat het geld er nu ook niet ligt. Ik stel in ieder geval vast dat ook het vorige en het huidige demissionaire kabinet op dat punt in gebreke zijn gebleven.

De voorzitter:

Ik stel voor, in te stemmen met het voorstel van de heer Werner om de beraadslaging nu te schorsen tot nadere agendering, zo snel mogelijk nadat de toegezegde brief van de staatssecretaris is ontvangen.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor haar aanwezigheid en inbreng van vandaag.

Dames en heren, met deze conclusie komen wij, wat deze Kamer betreft, aan het einde van de vergaderingen in het kalenderjaar 2002. Het is nu te vroeg om te omschrijven hoe het politieke bedrijf en de aard van de politiek van dit jaar later geboekstaafd zullen worden. Daarom wil ik het vanmiddag, ook gelet op de bijeenkomst die wij straks nog hebben, laten bij een enkele opmerking.

Aan het begin van het jaar zag het ernaar uit dat deelneming in de politiek bij velen een nieuw elan had losgemaakt. Er was zelfs sprake van een nieuwe politiek, zonder dat veel moeite werd gedaan om vorm en inhoud van de vernieuwing te bepalen. Door degenen die het verschijnsel analyseerden, werden echter vaak negatieve uitgangspunten voor vernieuwing gevonden. Ik noem sociale en economische onveiligheid, gebrek aan respect en fatsoen, het ontbreken van openheid en transparantie bij overheid en samenleving, het gevoel dat de politieke elite onbereikbaar was geworden voor de uitleg van maatschappelijke noden en steeds meer in zichzelf besloten raakte. Wij sluiten een jaar af met noodlottige en nogal tragische gebeurtenissen waarin wij verlies hebben geleden in de politiek. Ik hoop en vertrouw erop dat een dergelijk besef ons zal uitdagen en uitnodigen om te laten zien dat het beter en menselijker kan.

De gebeurtenissen van dit jaar hebben natuurlijk een weerspiegeling gevonden in de productie en behandeling van de nationale regelgeving. Vanaf prinsjesdag zijn hier zestig wetsvoorstellen ingeschreven, waaronder tien begrotingen en een rijkswet. Van dit aantal werden negentien wetsvoorstellen in voorbereidend onderzoek genomen in veertien commissievergaderingen. Voorts werden dertien plenaire vergaderingen gehouden die hun weerslag vonden in 251 pagina's, gedrukt in de Handelingen van de Eerste Kamer. Waar in de laatste jaren het aantal pagina's in de Handelingen voortdurend leek op te lopen, is dat nu niet het geval. Pas later zal vastgesteld kunnen worden of het om een werkelijke trendbreuk gaat.

De digitale belangstelling voor het functioneren en de organisatie van de Eerste Kamer bleef wel op peil, gelet op de registratie van de belangstelling voor onze internetsite. Na een dip in het derde kwartaal herstelde zich het bezoek in de laatste drie maanden op zo'n 22.000 kijkers per maand ofwel gemiddeld 700 bezoekers per dag. Niet gering. Overigens werden in deze periode ook vijf schriftelijke vragen ingediend en werden twee van de drie ingediende moties verworpen. Tevens werden er drie interpellaties in de statistieken bijgezet dankzij drie interpellaties over hetzelfde onderwerp in dezelfde vergadering, hetgeen ons allen nog voor ogen staat.

Veel aandacht was er ook voor bijzondere ceremoniële bijeenkomsten van de Verenigde Vergadering, te weten prinsjesdag en de herdenkingsplechtigheid na het overlijden van prins Claus. Bij de laatste uitreiking van de prijzen in het kader van het prins Claus Fonds bleek met welk een blijvend verlies Nederland en daarbuiten moet leven.

Met ingang van het Deense voorzitterschap is de frequentie van bijeenkomsten in de JBZ-raad opgevoerd. In de hier beschouwde periode heeft deze grotere intensiteit geleid tot het agenderen van ten minste 91 ontwerpbesluiten van de JBZ-raad. Daarvan zijn 57 ontwerpbesluiten als het Koninkrijk bindend aan de Kamer ter instemming voorgelegd. Mede door de ondersteunende functie van het Europees Bureau van de Eerste Kamer (EBEK) heeft deze Kamer haar onderzoekende functie kunnen vergroten. Dit heeft ertoe geleid dat bij de eerste beoordeling 15 keer instemming is gegeven maar dat 42 keer de instemming, vaak om formele redenen, werd onthouden. Deze cijfers tonen nog eens aan hoe dominant de Europese regelgeving en besluitvorming intussen is geworden. De Kamer hield zich dan ook terecht heel veel bezig met Europa, ook in het zogenaamde Europa-debat en in de terugkoppelingsbijeenkomsten en expertebijeenkomsten voor de leden die deelnemen aan de Europese Conventie. Met genoegen mag vastgesteld worden dat een en ander vaak verliep in goed overleg met de Tweede Kamer. Deze vaststelling is veelbelovend voor de samenwerking binnen het in te richten parlementair expertisecentrum Europa, waarmee vorige week daadwerkelijk in de projectbegeleidingsgroep is begonnen.

Beste medeleden, geachte medewerkers, uit dit overzicht blijkt dat wij met elkaar toch veel werk verricht hebben. Wij zijn daarbij door de leden en ook door de betrekkelijk kleine ambtelijke organisatie weer van harte en met ijver ondersteund. Gaarne zeg ik hun daarvoor hartelijk dank. U en hun wens ik vredige en goede dagen toe in de komende recesperiode, met prettige eindejaarsfeesten die noden tot welbevinden, overpeinzingen en uiteraard nieuwe voornemens.

De vergadering wordt van 15.40 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven