Aan de orde zijn:

de algemene financiële beschouwingen (27400), en de behandeling van de wetsvoorstellen:

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2001 (27400 IXA);

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2001 (27400 IXB).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! "Regeren in een tijd van overvloed", kopte een krant. Inderdaad, in tijden is het niet zo goed gegaan met de economie én met de overheidsfinanciën. Het kabinet-Kok II – eigenlijk na de Nacht van Wiegel: het kabinet-Kok 2 1/2 – heeft een krachtige wind in de rug en de minister van Financiën profiteert daar in zijn beleid van. De minister kan de budgettaire geschiedenis ingaan als de minister die na zes jaar erin slaagt om weer een overschot te ramen, en dat is een compliment waard. De vraag waar we voor staan is of het beleid niet beter had gekund.

Ten eerste, mijnheer de voorzitter! Vorig jaar bij het lezen van de Miljoenennota 2000 waarschuwde de CDA-fractie meteen voor het gevaar van overbesteding. Dat gevaar werd ook door anderen onderkend. De fractie heeft daar vorig jaar krachtig tegen gewaarschuwd. Wat heeft de minister met de waarschuwing gedaan? Graag hoor ik dat van de minister. Inmiddels heeft de Europese Commissie in haar rapport van 15 november ook weer gewaarschuwd voor oververhitting van de economie. De NRC van die dag kopte vet: "Oververhitting economie dreigt". De Volkskrant van 20 september schreef in het redactioneel commentaar: "nu dreigen oververhitting van de economie en inflatie". Ja, maar de Volkskrant zou dan niet iets verder moeten schrijven: "De nieuwe keus waar Nederland voor staat is: alle meevallers naar de staatsschuld óf extra uitgaven in de publieke sector." Immers, die extra uitgaven hebben hetzelfde gevolg voor de overbesteding. Ziet iedereen dit behalve de kundige minister? Of is hij een roepende in een kabinet dat blind is? Het lijkt ons dat hij de waarschuwing van vorig jaar niet geheel, maar toch grotendeels in de wind heeft geslagen. Er lijkt een bestedingsorgie te woeden in het kader van de nieuwe Miljoenennota 2001: bovenop de geraamde extra uitgaven van 7 mld. nog eens 7,5 mld. en daar bovenop de lastenverlichting van per saldo 6,6 mld. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is er alleen maar extra geld bijgekomen. Deze bestedingsimpuls lijkt ongekend hoog. De minister kan hooguit aanvoeren:

  • a. de volgens de spelregels voor 2001 beschikbare ruimte voor lastenverlichting was nog hoger;

  • b. hij heeft de premies voor de sociale verzekeringen hoog gehouden;

  • c. hij heeft vastgehouden aan de afgesproken spelregels voor het trendmatige begrotingsbeleid. Dit laatste is ook goed voor het dempen van conjunctuurgolven.

Hoe schat hij het gevaar van overbesteding en van de consequenties daarvan nu eigenlijk in? Vorig jaar deed hij daar naar ons gevoel enigszins luchtig over, maar het koor van waarschuwers groeit alleen maar. Ik noem enkele indicatoren. De vorig jaar duidelijk te laag ingeschatte contractloonstijging ad 1,1% is nu verhoogd naar 3,5%. Gegeven de te verwachten prijsstijging was op Prinsjesdag de raming eigenlijk nog te laag. Een contractloonstijging en een stijging van de door mij nu niet geschoonde consumentenprijsindex met 3,5% zou een reële loonsverbetering inhouden van 0%. Daar staat tegenover dat de beschikbare inkomens zullen stijgen door de lastenverlichting, maar de inflatie zal door knelpunten nog wel verder stijgen. De nu genoemde looneisen onderschrijven die stelling. Alleen al in de deelmarkt van de zorg dreigt een loonexplosie doordat looneisen van bijvoorbeeld 6% voor OK-assistenten worden genoemd. Bedenk dat de werkelijke loonstijging in de bedrijvensector duidelijk hoger zal uitvallen dan 3,5% via de post incidenteel, welke immers een zekere samenhang heeft met de spanning op de arbeidsmarkt. Men zoekt immers de gaten in het personeelsbestand te vullen door mensen in betere loonschalen te plaatsen. Dat zijn duidelijke indicatoren van overbesteding: spanningen op deelmarkten van de arbeidsmarkt, oplopende looneisen, wellicht oplopende bedragen voor incidenteel loon en oplopende inflatie.

Ten tweede zien wij als gevolg van de ontwikkelingen de AIQ stijgen van 81,8 in 1998 naar 83 in 2001. Is de minister het eens met de stelling, onder andere genoemd door een vroegere gemeenschappelijke kennis, Jan Klaver, dat een waarde van 80 als veilig wordt gezien? De winstgevendheid van bedrijven staat onder druk. Wij zien de concurrentiepositie van Nederland binnen de EMU sinds enkele jaren afbrokkelen. Wij zien dan ook de bruto-investeringen van bedrijven dalen. Na de topjaren in 1997-1999 zien wij een daling van 9,4% naar 7% in 2000 en 5,5% in 2001. De minister boekt nu successen, maar hij zaait wind. Een volgend kabinet of wellicht dit kabinet nog in de nabije toekomst kan de storm oogsten van een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie en bijgevolg een oplopen van de werkloosheid.

Ten derde noemde ik al de oplopende inflatie. Nederland zit met 3,5% boven de bandbreedte van de EMU van 2,75%; alleen Ierland zit hoger. Weet de minister nog dat Nederland zich tot voor kort beroemde op de sterke gulden en de lage inflatie? Denkt hij echt dat de oplopende inflatie geen kwaad kan? In elk geval voedt hij met zijn beleid de inflatie op twee manieren, te weten via de bestedingsimpuls en via de verhoging van de BTW en van de milieubelastingen: een combinatie van de klassieke "demand pull" en "cost push". Ik citeer met het oog daarop Jonkhoff uit ESB van 22 september jongstleden: "Sterker, we kunnen beter vandaag dan morgen de belasting verhogen." Wil de minister de budgettaire geschiedenis ingaan als de man die weliswaar een overschot op de begroting wist te realiseren na zes jaar van aanhoudend hoge groei, maar ook de AIQ liet oplopen, de concurrentiepositie liet verslechteren en de inflatie uit de hand liet lopen? Daar gaat het wel naar uitzien, want de ECB zal niet ingrijpen als hier misschien de inflatie hoger is dan elders en oploopt. Nederland loopt uit de pas, maar de ECB zal pas ingrijpen als de spanning in het geheel, met name in de grotere landen, te hoog wordt. En dus zal de rente pas worden verhoogd als Nederland al aan een recessie is begonnen. Dat zal betekenen dat het beleid van de ECB de situatie in Nederland alleen maar kan verslechteren.

Ten vierde sta ik stil bij enkele cruciale macroveronderstellingen. Hoe ontwikkelt zich de Amerikaanse economie na een lange periode van forse groei? De verwachte zachte landing kan uitblijven en de groei kan aanhouden, ook al zijn er nu indicatoren van het enigszins afzwakken van de economie. De groei kan altijd nog scherp terugvallen, ook al achtte Mussa, de chief economist van het IMF, op 19 september de kans op een harde landing in de VS onwaarschijnlijk. De minister moet in zijn beleid echter wel rekening houden met het wegvallen van de krachtige rugwind. De beste buffer is dan nu zorgen voor een begrotingsoverschot en een flinke reductie van de schuld. Daar kom ik straks over te spreken.

Een tweede macroveronderstelling betreft de ontwikkeling van de dollarkoers. In de Miljoenennota wordt gerekend met een dollar van ƒ 2,20, terwijl de werkelijke koers op Prinsjesdag op ongeveer een rijksdaalder lag. Een hogere dollarkoers heeft voor- en nadelen. Dat weet de minister beter dan menigeen in dit huis. De aardgasopbrengsten zullen meevallen. Normaal gesproken zal de concurrentiepositie profiteren van een dure dollar, maar hebben wij nog de reservecapaciteit om daarvan te profiteren? Een hogere dollar betekent ook hogere energieprijzen voor de huishoudens en wederom een hogere inflatie, stel 0,7 procentpunt extra.

Hoe ontwikkelt zich de prijs van olie? Voor 2001 wordt een prijs verondersteld van 24 dollar per vat, maar de prijs lag rond Prinsjesdag al rond 31,5 dollar per vat. De hogere olieprijs zal de inflatie verder aanwakkeren met 0,4 procentpunt extra.

In plaats van de raming van 3,5% was op Prinsjesdag naar ons gevoel al een inflatie te ramen van 4,6% als minimum. Een inflatieraming bergt natuurlijk het gevaar in zich van een "self fullfilling prophecy". Het is dus altijd verstandig om niet te hoog te ramen. Heeft de regering niet bewust een verkeerde voorstelling van zaken op dit punt gegeven?

Ten vijfde sta ik stil bij het begrotingssaldo. Voor het eerst sinds de begroting van 1950 wordt een overschot geraamd, maar is sprake van een voldoende prestatie? Is er eigenlijk wel een juiste voorstelling van zaken gegeven? In de ogen van de CDA-fractie is dat niet het geval. Om te beginnen bedroeg het feitelijke financieringssaldo van de rijksbegroting in 1999 minus 1,5% BBP. In 2000 was dat minus 1,3%. Voor 2001 is de raming minus 48 mln. Hoezo overschot? Als de minister suggereert dat er sinds 51 jaar voor het eerst een begrotingsoverschot wordt gepresenteerd, vraag ik hem wat hij daarmee bedoelt: een begrotingsoverschot of een financieringsoverschot. Hoe groot waren of zijn het geraamde financieringssaldo en het geraamde begrotingsoverschot van de staat in 1950 en voor 2001? In de begroting voor Hoofdstuk XIA voor 2001 staat op blz. 4: "In 2001 is sprake van een financieringsoverschot van het Rijk van 0,0 mld." Ik raak de draad kwijt. Is er nu sprake van een overschot van 0,0 mld. of van een tekort van 48 mln.? Zou het tweede cijfer achter de komma de minister moeten redden? Dat zal zijn eer te na zijn. Voor 2002 wordt een feitelijk financieringstekort voor het rijk geraamd van meer dan 6 mld., oplopend tot 11 mld. in 2003. Goed, het kabinet kan zich beroemen op een geraamd overschot, maar voor de jaren erna zien wij zeer fors oplopende tekorten. Ik vind dat geen grootse prestatie.

Om het verhaal helemaal af te maken, moet ik ook nog vermelden dat zich dan een keer ten goede voordoet. Het EMU-vorderingensaldo van de centrale overheid bedroeg in 1999 en 2000 min 0,5%, respectievelijk min 0,7% BBP, terwijl er nu een verbetering wordt geraamd naar plus 0,4%. Dat is trouwens wel een mager saldootje. Voor de totale overheid bedraagt het EMU-saldo voor die jaren respectievelijk 1,0%, 1,0% en 0,7% BBP. Eindelijk is er dus een gunstig beeld, als wij tenminste één indicator pakken. Wat houdt die indicator in? Ten eerste is het zogenaamde overschot gerealiseerd door de sector sociale zekerheid en de lokale overheid. Volgens onze experts worden de premies voor de werknemersverzekeringen kunstmatig hoog gehouden. De premie voor het algemene werkloosheidsfonds is al drie jaar te hoog. En zo ontstaan de overschotten die nodig zijn om een begrotingsoverschot van de collectieve sector te kunnen boeken. Of hebben wij dit mis? Ten tweede daalt het positieve saldo van de totale overheid in 2001. Is dat in een tijd van grote economische voorspoed een gunstige indicator?

Als trouwens voor de economische hausse wordt gecorrigeerd en als wij dus het trendmatige vorderingensaldo berekenen, is het EMU-saldo niet meer dan min 0,8% BBP. En dat na zes jaar hoogconjunctuur! Volgens de OESO – als de minister het niet van mij wil horen, dan moet hij het toch van de OESO willen horen – zou het structurele saldo van Nederland zelfs slechter zijn, namelijk zo'n min 1,7% BBP. Naar aanleiding daarvan schreef Maarten Schinkel in de NRC van 4 oktober: "Wie de begroting 2001 corrigeert voor de huidige hoogconjunctuur komt tot de ontluisterende conclusie dat vrijwel de gehele Europese Unie, inclusief Italië, het beter doet dan Nederland." Dat moet de minister pijn doen, vooral die expliciete verwijzing naar Italië. De minister kent deze benadering, maar hij kan terecht zeggen dat hij heeft vastgehouden aan de spelregels. Wij erkennen trouwens dat het vasthouden aan spelregels in een structurele benadering goed is. Is er evenwel reden om te juichen? Is de beleidsprestatie van de regering voldoende geweest? In de ogen van de CDA-fractie is dat dus niet het geval. Ik wijs erop dat Nederland in de EMU slechts een middenmoter is. Finland, Zweden, Denemarken en Luxemburg scoren alle beter.

Ten zesde iets over de schuldquote. De schuldquote daalt naar ruim 52%, dus ver onder de EMU-norm van 60% BBP. Op de vraag of dat een mooie prestatie is, moet ik ja en neen zeggen. Onze fractievoorzitter heeft er bij de algemene politieke beschouwingen al op gewezen dat de daling vooral het resultaat is van de sterke stijging van het BBP, het noemereffect dus. Volgens de Miljoenennota daalt de EMU-schuld in guldens slechts 1,8 mld. en dat vooral dankzij de sector van de sociale zekerheid. De staatsschuld daalt slechts van zo'n 407 mld. naar 406,4 mld., dus niet meer dan 600 mln. Ook hier zijn wij maar een middenmoter. De schuldquote ligt lager in Finland, Denemarken, Ierland en Engeland.

Wat de financiering betreft, merk ik op dat hoofdstuk IXA voor 2001 laat zien dat er voor 2000 en latere jaren driejarige leningen worden uitgegeven. Enkele jaren geleden nog werd gestreefd naar een verlenging van de gemiddelde looptijd. Een degelijke financier zou onzes inziens bij de huidige rentestructuur en rentestand kiezen voor langere looptijden. De uitleg in paragraaf 4 kan ik daarom helaas niet voldoende achten. Ik zou moeten begrijpen dat de geringe daling van de omvang van de schuld aanleiding is om te kiezen voor een korter gefinancierde schuldportefeuille. De minister noemt als argument overigens de sterke verbetering van de overheidsfinanciën, zie pagina 7 van hoofdstuk IXA. Weet de minister echter dat bijvoorbeeld zijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de zorginstellingen aanspoort tot beter balansbeheer en dat dit voor 90% financiering met langlopende leningen inhoudt? Wil de minister ons zijn keuze uitleggen? Ik weet uiteraard dat met een wet die wij morgen gaan behandelen, de Wet Fido, het criterium voor kort en lang gelegd wordt bij één jaar. Hopelijk gaat de minister straks echter niet zeggen dat drie jaar een lange looptijd is. In de gebruikelijke kapitaalmarktkringen is dat namelijk niet meer dan middellang.

Voorzitter! Nog een laatste opmerking over de financiering van de schuld. Paragraaf 7 zegt iets over het geïntegreerde middelenbeheer. Zou hoofdstuk IXA dan niet meer informatie moeten bevatten over de vermogenspositie van de ZBO's, aangehouden bij de schatkist? Ik ging op zoek in bijlage 11 van de Miljoenennota en vond daar enige, zij het weinig, informatie. Ik geloof dat het ging om twee korte regels, meer niet. Wil de minister voortaan in hoofdstuk IXA een volwaardige beschouwing wijden aan het beheer van de middelen van derden, welke derden immers gedwongen worden hun middelen aan te houden bij de staat? Zojuist, voor aanvang van dit debat, hoorde ik van collega Wöltgens dat het kabinet van plan is, ook nog andere instellingen onder deze regel van een gedwongen middelenbeheer te brengen. Dat zou toch helemaal betekenen dat de regering meer doet aan verantwoording ten opzichte van deze zelfde derden. Dit is bepaald niet adequaat.

Mijnheer de voorzitter! In hetzelfde verband van de schuldquote en aflossingen stel ik de vraag, hoeveel jaar we al praten over de consequenties van de dubbele vergrijzing voor de kosten van de zorg en de AOW. Ik schat al zo'n tien jaar. De oplossingsrichtingen zijn bekend: we moeten de bekostiging veiligstellen door de arbeidsparticipatie te verhogen, een maatregel die we nu verder onbesproken laten, of we moeten de belastingen verhogen, of we moeten de schuld nu zodanig verlagen dat ruimte binnen de begroting wordt gecreëerd via een daling van de rentelasten. De minister zal zich herinneren, dat hij bijna geen sterkere medestanders op dit punt heeft gehad dan de CDA-fractie in dit huis. Steeds hebben we de minister op het laatste punt gesteund. Maar wat zien we nu? Wordt de schuld voldoende verlaagd, met het oog op het eigen, door hem onderschreven beleid? In onze ogen niet. Het saldo zal structureel plus 1% BBP moeten bedragen om een goede rentelastenreductie te forceren. Maar structureel plus 1% betekent in conjunctureel vette jaren een hoger overschot, aldus ook de voorzitter van VNO/NCW, Schraven, in ESB van 22 september. Ik citeer Van Dijkhuizen, de thesaurier-generaal van Financiën – in dit verband geen onbekende – in hetzelfde nummer van ESB: "In het houdbare scenario is de schuld in 2010 reeds tot circa 25% BBP gereduceerd, waarvoor in de periode 2000-2010 begrotingsoverschotten van 1 à 2% BBP nodig zijn." Schiet het kabinet dan al twee jaar tekort, en nog wel in twee vette jaren? Wij vragen de minister, wat het positieve vorderingensaldo zou hebben moeten zijn om de schuld zodanig te verlagen, dat over tien jaar de gevolgen van de vergrijzing kunnen worden opgevangen. Het AOW-fonds gaat immers op enig moment uitkeren, en dan stijgt het tekort en daarmee de schuld. Het kabinet formuleert mooie doelen, wij zijn het eens met de benadering, maar het gevoerde beleid lijkt ons niet adequaat.

Mijnheer de voorzitter! Politici maken zich niet snel populair met verhalen over schuldreductie. De bekende macro-economen van begin jaren tachtig plachten zelfs omstandig te vertellen dat een schuld macro-economisch geen last is. Het moet duidelijk zijn dat de creatie van een overschot nu betekent dat we de tekorten uit het verleden compenseren: de bedoeling van Keynes was immers dat we door de conjunctuur heen het saldo zouden laten fluctueren, en niet om een permanent tekort te houden en te laten groeien en de schuld te laten oplopen. Nu sparen via de begroting betekent dat wij rijke generaties weer wat opzij leggen voor een latere generatie, of kortzichtig zo men wil voor de huidige veertigers en vijftigers om onze toekomstige AOW en zorg veilig te stellen. Is dat politiek aantrekkelijk of niet?

Voorzitter! Ten zevende: maar de huidige noden dan? Wordt er voldoende besteed in de zorg én het onderwijs én de infrastructuur? Ja en nee. Om te beginnen had het kabinet al extra geld uitgetrokken, maar toch zijn er grote noden. Dat het kabinet dus extra geld uittrekt voor die sectoren wordt door het CDA toegejuicht. Maar net als vorig jaar hebben we twee problemen: het eerste probleem betreft de overbesteding. Wij vinden daarom extra geld voor de zorg en het onderwijs goed, maar wij vinden de voorgestelde lastenverlichting met per saldo zo'n 7 mld. macro-economisch onverantwoord. De richting van de stelselwijziging steunen we, als sporend met ons verkiezingsprogramma. Een tweede probleem betreft de eventuele doelmatigheid van de aanwendingen. Als een kabinet snel veel extra geld wil spenderen, komt de doelmatigheid al snel in gevaar. Dat is altijd zo geweest, hier en elders. Daarom kan de fractie vooral instemmen met verbetering van de posities van de bestaande leraren, van bestaande verpleegkundigen etc. Nieuw volume zal onder de huidige omstandigheden de overbesteding alleen maar aanwakkeren.

Ik wil nog een enkel woord wijden aan de spelregels, ook wel de Zalmnorm genoemd. De minister kan kracht putten uit de afspraken die zijn gemaakt. Maar zijn de normen wel bestand tegen de conjunctuur welke zulke grote meevallers levert dat er te veel geld gaat naar én lastenverlichting én extra uitgaven? In het nieuwe CDA-rapport over het te voeren beleid wordt daarom voorgesteld om uit te gaan van een realistische raming voor de groei en dus niet van een behoedzame, om grote meevallers te voorkomen die de besluitvorming ontwrichten. Overigens heb ik ergens gelezen dat minister Zalm heeft gezegd dat hij dat ook best vindt en het voor hem behoedzaam en realistisch misschien wel hetzelfde is.

Met Melkert vinden wij dus dat de normen aan een herziening toe zijn. Net als hij vinden wij: geen extra geld voor lastenverlichting. Sterker nog: minder lastenverlichting dan thans door de PvdA wordt gesteund. Deze CDA-fractie prefereert extra geld voor de publieke sectoren in de zorg en het onderwijs, maar voor de extra publieke gelden minder private bestedingen en dus minder lastenverlichting. Deze CDA-fractie prefereert een groter deel van de meevallers aanwenden voor schuldreductie.

De heer Wöltgens (PvdA):

Is de consequentie van deze redenering dat u tegen de belastingvoorstellen zal stemmen?

De heer Boorsma (CDA):

Daar heeft de CDA-fractie over nagedacht. U herinnert zich dat wij dat een keer eerder hebben gedaan. Die consequentie willen wij nu niet trekken, omdat wij staatsrechtelijk een bijzondere positie hebben. De dringende boodschap, niet alleen impliciet, maar ook expliciet, is dat er meevallers aankomen en dat die niet naar lastenverlichting moeten gaan.

De heer Wöltgens (PvdA):

Dat betekent dat die bijzondere staatsrechtelijke positie u dwingt medeplichtig te worden aan de inflatie die u de minister verwijt.

De heer Boorsma (CDA):

Wij willen het beperken tot de agenda van vanavond. Die agenda houdt in dat wij vandaag spreken over de algemene financiële beschouwingen. Volgens mij is er vandaag dan ook geen enkel belastingplan aan de orde.

De heer Wöltgens (PvdA):

Ik begrijp dat de bijzondere staatsrechtelijke positie van de CDA-fractie eruit bestaat dat er morgen een andere CDA-fractie zit dan vandaag. Dat is wel heel bijzonder. Als dat genotuleerd mag worden.

De heer Boorsma (CDA):

De heer Wöltgens moet mijn woorden goed begrijpen. Ze waren namelijk helder genoeg voor een goede luisteraar. Morgen praten wij over de belastingplannen, maar u hoort vandaag geen signaal dat wij op grond van deze redenering daartegen zullen stemmen. Wij hebben dat eerder wel gedaan, maar dat heeft geen enkele zin, gegeven de positie van dit huis. Zoals ik het nu gezegd heb, mag het genotuleerd worden. Dat was namelijk zorgvuldig en helder genoeg.

Als de heer Wöltgens mij wil interrumperen, moet hij dat via de microfoon doen en niet vanuit zijn bank.

De voorzitter:

Er wordt hier niet genotuleerd, maar alles wordt wel opgeschreven en dat verschijnt in de vorm van Handelingen. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat interrupties via de microfoon worden gehouden.

De heer Boorsma (CDA):

Voorzitter! Ten achtste, sprekend over relatieve overvloed en extra bestedingen, wijst de CDA-fractie erop dat de klassieke metafoor van private rijkdom en publieke armoede niet opgaat voor de publieke sector, maar moet worden aangepast: rijke "general government" en vele arme overheidsinstellingen op afstand. Immers, de departementen, de provincies en de meeste gemeenten maken rijke tijden door, maar in het onderwijs en vele zorginstellingen is schraalhans keukenmeester. Als Van Baar in HP/De Tijd van 29 september schrijft: "De media luiden de noodklok over wachtlijsten in de ziekenhuizen, leerlingen worden naar huis gestuurd_", dan is duidelijk dat hij niet doelt op de instellingen van "general government"! Vergelijk de werkkamer van een referendaris bij Financiën nu eens met de eigen ruimte van verpleegden in een verpleeghuis; vergelijk wat mogelijk is voor een hoge ambtenaar bij Financiën of een ander departement met wat mogelijk is voor bijvoorbeeld een universitair hoofddocent; kijk naar de dienstauto's voor de directeuren-generaal en het vervoer voor een hoofdverpleegkundige. Mag ik de minister verzoeken eens een onderzoek in te stellen naar de relatieve rijkheid van aan de ene kant de departementen, provincies en gemeenten en aan de andere kant de rijkheid aan voorzieningen binnen het type instellingen die ik zojuist heb opgesomd?

Sprekend over relatieve rijkdom van provincies en gemeenten, wil ik aangeven dat niet meteen is te begrijpen dat bij vele gemeenten de lastendruk stijgt terwijl tegelijk de algemene uitkering uit het Gemeentefonds groeit. In onze ogen is het een zaak van lokale democratie om eventueel de stijging van de lokale lasten tegen te houden. In dit verband wil ik nog wel wijzen op de specifieke uitkeringen. Blijkens een nog komende dissertatie van Verhagen, te verdedigen in Groningen, is het aantal specifieke uitkeringen bij zorgvuldige telling niet gedaald. Bij een hier behandeld herindelingsvoorstel kon de minister van BZK ons niet vertellen wat de consequenties van de herindeling zijn voor de specifieke uitkeringen van heringedeelde gemeenten. Dat is natuurlijk wonderlijk. Daarom steunen wij het voorstel van prof. Sterks om een jaarlijks "ruimteoverzicht medeoverheden" te publiceren, in de hoop dat wij dan meer inzicht krijgen in de financiële positie van gemeenten en provincies. Kan de minister dat toezeggen?

Ik heb nog een opmerking over de relatieve overvloed van provincies. Kent de minister de situatie? Natuurlijk! Dat de provinciefondsuitkering rijkelijk vloeit, is voor ons geen probleem. Dat is een deel van de afspraken: trap op, trap af. Door de groei van het wagenpark en de verschuiving naar duurdere auto's groeit echter ook de belastingopbrengst voor de provincies. Het is een zaak voor de provinciale staten om daar al of niet iets aan te doen; dat is geen probleem voor dit huis. De provincies, maar ook verschillende gemeenten krijgen te maken met enorme kapitaalinkomsten door de verkoop van deelnemingen in nutsbedrijven. Formeel worden ze natuurlijk geen cent rijker: het gaat om een omzetting binnen de actiefzijde van de balans. Een probleem is dat de provincies geen voldoende "investment absorption capacity" hebben, om maar eens een oude kreet uit de ontwikkelingseconomie van stal te halen. Dus zien we een wildgroei van nieuwe musea en dergelijke – waaronder gemeentemusea – die worden gesponsord door de provincie. Friesland overweegt de deelneming in NUON te verkopen en verwacht daarvoor 1,2 mld. te ontvangen. Gelderland zal na verkoop van dezelfde deelneming meer dan 4 mld. ontvangen en Noord-Brabant na verkoop van de deelneming in Essent ongeveer 3,5 mld. Noord-Holland heeft al ongeveer 3 mld. geïncasseerd. De provincies weten nu en nog meer in de toekomst amper wat ze met die middelen moeten doen. Of overdrijf ik? Bovendien mogen de betrokken provincies straks, na de inwerkingtreding van de morgen te behandelen Wet Fido, die eventuele vermogens niet eens verstandig beleggen op langere termijn. Graag verneem ik de mening van de minister over dit geheel, waarin wij dus geen stellingen hebben betrokken waarover wij nog geen meningen hebben. Hoe zou Nederland – de publieke sector – moeten omgaan met dit soort verschuivingen in de actiefzijde van de balans?

Ten negende ga ik in op de belastingen en de sociale zekerheid. Allereerst herhaal ik dat de CDA-fractie de forse lastenverlichting niet verstandig kan vinden. Dat hebben wij vorig jaar al aangegeven. Jaren hebben ook wij gepleit voor lastenverlichting op macro-economische gronden, maar daar is geen grond meer voor. Wat, minister Zalm, is daar inconsequent aan en wat, staatssecretaris Bos, zou de PvdA enkele jaren geleden traditiegetrouw hebben gezegd? Conjunctureel is de lastenverlichting onverstandig. Ook volgens de zogenaamde grote banken komt de lastenverlichting op een verkeerd moment, zodat de forse lastenverlichting pro-cyclisch werkt; zie Resumé 2000/161 van de Rabobank. De Nederlandse burgers en veel organisaties klagen over de wanverhoudingen tussen private rijkdom en selectieve publieke armoede en hebben liever betere publieke voorzieningen. Voorts konden we de miljarden beter besteden aan schuldreductie als investering in de toekomst.

De lastenverlichting met een kleine 7 mld. is het saldo van een per saldo belastingverzwaring van 8,4 mld. en een per saldo premieverlichting van 15 mld. Hoe groot is nu eigenlijk precies de per saldo belastingverzwaring volgens de Miljoenennota? De tabel van pagina 80 heeft afronding- en rekenfouten, of vergis ik me? Ik kon het in ieder geval niet narekenen.

De belastingverzwaring van 8,4 mld. is het gevolg van een belastingverlichting met 9 mld. en verzwaringen met 17 mld. Het gaat dus om gigantische verschuivingen; dat is duidelijk. Die zijn voor een belangrijk deel de consequentie van de stelselwijziging; ook dat is duidelijk. Al die wijzigingen hebben gedragseffecten tot gevolg; zijn die in de CPB-modellen bruto of netto geraamd? Is het CPB-model uitgegaan van een netto-belastingverlichting van 9 mld. of is daarin uitgegaan van een belastingverzwaring van 17 mld.? Kortom: alleen met micromodellen is enigszins redelijk te voorspellen wat de gevolgen kunnen zijn. In elk geval is duidelijk dat bij zulke forse verschuivingen er naar alle waarschijnlijkheid wel degelijk netto-verliezers zullen zijn en dat er paleffecten kunnen optreden: verlichtingen incasseren en verzwaringen afwentelen. De verschuiving binnen de belastingen naar de zwaardere milieubelastingen is in overeenstemming met ons verkiezingsprogramma, maar zij geeft wel een duw naar hogere inflatie. Om diezelfde reden achten wij de verzwaring van de BTW naar 19% minder gelukkig. Eerlijk gezegd begrijpen wij daar ook weinig van. Enkele jaren geleden werd de BTW verlicht en was het argument de afstemming binnen de EU. Hoe zit dat thans? De plannen van het kabinet met betrekking tot de armoedeval zijn over het algemeen acceptabel, maar de CDA-fractie heeft moeite met de eventuele verlaging van de inkomensafhankelijkheid van de huursubsidie.

Tot slot op dit onderdeel nog een opmerking over de collectievelastendruk. De CLD: een centraal begrip van weleer dat toch een boeiende indicator is voor de budgettaire prestatie, maar dat in de Miljoenennota geen rol meer speelt. In 1997 bedroeg de CLD 41,0%, in 1998 40,5%. De verlaging naar 39,6% in 2001 is dus zeer relatief. Wat neem je als basisjaar? Immers, de CLD was inmiddels opgelopen naar 41,6% in 1999. Wat nu, vraag ik aan minister Zalm? Was de VVD niet voor lastenverlichting? En wat is daar, alles bij elkaar, nu eigenlijk van terechtgekomen? Laten wij het eens over een langere periode bekijken. Omdat de macrocijfers in 1995 aan een revisie zijn onderworpen, neem ik de periode 1995-2001. Ik neem de druk van 1995 als basis en sommeer dan, heel ruw, de verschillen per jaar ten opzichte van de basis. Dan blijkt dat de CLD in de betrokken periode vier keer te hoog is uitgevallen, één keer gelijk is geweest en in 2001 eindelijk zal dalen, met de verkiezingen in zicht. Gesommeerd is er een overschrijding van de norm van stabilisatie van de CLD van 2,4 procentpunten, 0,4 procentpunt per jaar. Ik zeg dit met nadruk, omdat de indruk bestaat dat het kabinet de lastenverlichting hoog in het vaandel had staan, maar volgens deze benadering van de CLD, die vroeger gebruikelijk was, er over de gehele periode helemaal geen sprake is geweest van een verlichting, maar wel van een verzwaring. Ik hoop dat de kiezers goed duidelijk zal worden dat het een verzwaring was van 0,4 procentpunt per jaar.

Minister Zalm:

Mijnheer de voorzitter! Vindt de heer Boorsma dat wij te veel aan lastenverlichting doen of te weinig? Dat wordt mij nu niet helemaal duidelijk.

De heer Boorsma (CDA):

Het verhaal is niet duidelijk, omdat de minister niet consistent is. De minister beweert dat er lastenverlichting is. Die lastenverlichting wordt inderdaad in het komende jaar doorgevoerd, per saldo 6,6 mld. Dat cijfer is niet aangevochten. Ik heb wat kanttekeningen geplaatst bij het saldo-effect. Maar het is ook leuk om achterom te kijken naar een wat langere periode, hoewel dat misschien niet gebruikelijk is in de politiek. Ik heb de benadering genomen van de CLD per jaar en ik heb de maatstaf genomen die te vinden is in een bijlage van de MEV. De minister weet dat wel. Op basis daarvan kom ik tot deze becijfering. Ik laat mij graag morgen overtuigen van het onjuiste van mijn becijfering, maar niet van het onjuiste van de benadering.

Mijnheer de voorzitter! De keerzijde is natuurlijk dat, zelfs rekening houdend met de revisie, de CLD de afgelopen jaren nog niet zo laag is geweest. Dat is een goede zaak. Wat vindt de minister van de visie van het CPB dat met het oog op de problematiek van de vergrijzing de belastingen eerder omhoog zouden moeten? Opmerkelijk is dat de regering nu wijst naar de verwachte extra belastingopbrengsten over de toekomstige stijgende pensioenuitkeringen, het gevolg van de omkeerregel. En dan te bedenken dat een kabinet Lubbers II – of was het III met minister Kok – nog sprak over de omkering van omkeerregels. Het kan verkeren. Toch goed dat de CDA-fractie die gedachte destijds stellig afwees.

Een tiende punt betreft enkele kleinere onderwerpen. Dan ben ik bijna aan het einde van onze inbreng. Een probleem met de spelregels is dat er thans forse structurele uitgavenintensiveringen optreden, terwijl de ruimte daarvoor is geboden door uitgavenmeevallers welke ten dele van conjuncturele en dus tijdelijke aard kunnen zijn. Ook de Raad van State en het CPB waarschuwen daartegen. Volgens Jacobs van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Brabant, in de Volkskrant van 20 september, is het overgrote deel van de meevallers van conjuncturele aard. Het begrotingsbeleid is dan ook in zijn ogen sterk procyclisch. De kop boven zijn artikel in nota bene de Volkskrant "Economisch succes Paars meer geluk dan wijsheid". Als zelfs een krant als de Volkskrant, die traditioneel niet pro CDA, maar wel pro Paars is, het kabinet zo frontaal aanvalt, dan wordt oppositievoeren haast makkelijk. Kan de minister de verhouding tussen tijdelijke meevallers en structurele aanwendingen aangeven?

Ik maak een enkele opmerking over hoofdstuk IXB voor 2001. De toelichting met de zogenaamde taartpunten, en voor de verschillende indicatoren met spinnenwebdiagrammen – een nieuwe term die van ons komt – is fraai. Ik vroeg mij af in welke mate Financiën zelf gereed is voor de invoering van de productenbegroting. Vanwege de tijdsbeperking zie ik af van aandacht voor de euro en de ontwikkeling daarvan. Het is een boeiend onderwerp waar te veel tijd voor nodig zou zijn.

Over de rijksbegroting van 2001 hebben de bewindslieden een interview gegeven aan de NRC op 19 september. Zij maken daar enkele opmerkingen over de CDA-fractie welke in onze ogen weinig niveau hebben. Ik heb in het voorgaande al een enkele vage toespeling gemaakt, die wat onbegrijpelijk leek, maar die ging daarover. Zegt Bos: "Ik heb die partij nog nooit kunnen betrappen op enige ambitie om stelsels structureel aan te passen." Graag een toelichting, omdat de opmerking mijns inziens wijst op te geringe politiek-historische kennis, te weinig dossierkennis. Ik zou eigenlijk willen dat hij nu interrumpeert en vijf voorbeelden noemt, maar waarschijnlijk krijg ik dat later op de avond te horen. Ik nodig hem uit om de opstelling van de PvdA, in de Tweede en de Eerste Kamer en van zijn achterban, van de afgelopen twintig jaar ten aanzien van het financieringstekort en de schuldproblematiek langs te lopen en een vergelijking te maken met het CDA. Als minister Zalm zegt dat hij de lijn van het CDA ten aanzien van de lastenverlichting niet kan volgen – zie ook zijn interruptie van zojuist – dan vraag ik hem of hij het verschil kent tussen structuur en conjunctuur en tussen integraal en partieel. Je kunt heel goed tegen integrale lastenverlichting zijn en tegelijkertijd pleiten op billijkheidsgronden voor een verlaging van accijnzen op de benzine. Nu wij het toch hebben over fracties of partijen die zogenaamd niet consistent zijn; wil de minister mij nog eens vertellen wat zijn voorganger heeft beweerd bij de invoering van het zogenaamde kwartje van Kok? Wil de minister eens vertellen wat voor inconsistenties hij deze fractie op zijn beleidsterrein wil aanwrijven? Mag ik hem aan zijn woorden uit het interview houden? Hij wil zijn karwei keurig afmaken, maar dat "keurig" lukt niet via dat soort uitspraken in zo'n interview.

Over het Fonds economische structuurversterking bestond bij de oprichting bij ons twijfel. Wat was nu eigenlijk de noodzaak daarvan naast het Infrastructuurfonds? Wij zien nu budgettair gebroddel. Het spijt mij van de betiteling. In de periode 2000-2010 wordt 3,9 mld. overgeheveld door projecten die ten laste van het Infrastructuurfonds zouden komen te betalen uit het FES. Wil de minister ons nog eens duidelijk maken wat het afzonderlijke bestaansrecht is van de twee fondsen naast elkaar? Een andere weinig te prijzen constructie is de verschuiving van premies volksverzekeringen naar de LB/IB waarbij dan ter compensatie een BIKK wordt gecreëerd: de bijdrage in de kosten van kortingen, te betalen uit de algemene middelen. Wat een omslachtige manier van fiscaliseren. Het blijft bikkelen in de openbare financiën, een voortdurende bron van vermaak. De minister kent uit zijn verleden nog de bron van deze fraaie uitspraak.

Tot slot dat vermaak. Collega Stevens heeft de mooie traditie om in de fiscale wetsvoorstellen de langste formulering te zoeken. Laat ik nu eens de gekste zin uit de Miljoenennota voorlezen, op blz. 11. "Daarnaast is het non-ODA verruimd ten behoeve van het ophopen van vervuilingsrechten in ontwikkelingslanden." Een trieste verschrijving. Terug naar de eindindruk: mooie resultaten en toch zoveel negatieve commentaren uit het land, van links en rechts. Dat geeft te denken. Na een orgie schijnt hoofdpijn het deel te zijn.

Mijnheer de voorzitter! De CDA-fractie wacht met belangstelling de reactie van de bewindslieden af.

De heer Varekamp (VVD):

Voorzitter! Volgens de langgolftheorie van Kondratieff zal de opgaande lijn die in 1992 aanving, naar verwachting in 2005 à 2007 zijn hoogtepunt bereiken. Daarna zal volgens deze theorie een lange golfbeweging van eerst recessie en daarna depressie in het verschiet liggen. Het dieptepunt zou dan rond 2025/2030 kunnen liggen. Natuurlijk is dit een theorie met een zeer globaal karakter, maar ook een theorie die bij veel economen in zijn aard en zeker als onderdeel van de oude economie wordt erkend.

In de wereld van economen is daarnaast de laatste tijd het begrip "nieuwe economie" ten tonele verschenen. Aard van deze nieuwe economie zou zijn een toename van het economisch groeitempo dat met name wordt ingegeven door structurele en technologische veranderingen. De opgaande conjunctuurfase zou krachtiger en duurzamer zijn dan in de voorgaande periode van opgaande conjunctuur. Opvallend daarbij is dat de werkloosheid (historisch) laag is, terwijl de loonontwikkelingen gematigd zijn en de inflatie niet of nauwelijks toeneemt. De vraag die echter nog moet worden beantwoord is of en in hoeverre er sprake is van nieuwe economie. Wel zijn er inderdaad sterke aanwijzingen dat ICT een heilzame invloed heeft op de efficiency van productie en organisatie. Is dit echter voldoende om van nieuwe economie te spreken?

Voorzitter! Deze vraag is belangrijk, omdat bij dit alles een breed gevoel van een nieuwe maakbaarheid en controleerbaarheid van economie en economische groei te bespeuren is. Zonder te stellen dat dit niet zo is, herinner ik mij echter nog maar al te goed mijn economieleraar op de middelbare school in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Hij beweerde dat door een juiste toepassing van de theorie van Keynes, te weten anticyclisch overheidsbegroten, een economische malaise als van voor de tweede wereldoorlog zich nooit meer behoefde voor te doen. De ervaring heeft echter geleerd dat een en ander minder simpel was en is. Als enig excuus voor andere ontwikkelingen in de jaren na de tweede wereldoorlog tot nu toe dan door deze leraar voorzien, kan worden aangegeven dat het anticyclisch begroten niet geheel volgens de leer van Keynes is toegepast.

Voorzitter! Hoe dan ook, wel of geen nieuwe economie, een bepaalde voorzichtigheid bij financieel overheidsbeleid is en blijft naar de mening van de VVD-fractie op zijn plaats. Maakbaarheid door de overheid, ook van de economie, is en blijft zeer betrekkelijk.

De VVD-fractie vindt het dan ook bijzonder positief dat voor het eerst in 50 jaar een begroting met een begrotingsoverschot door de minister van Financiën is gepresenteerd. De laatste minister die dat kon doen, was de heer Lieftinck voor het jaar 1950. Natuurlijk heeft de algemene gunstige economische ontwikkeling van de laatste jaren, al of niet geïnduceerd door de Kondratieff-golf en/of de nieuwe economie, eraan bijgedragen dat dit mogelijk was.

De heer Boorsma (CDA):

Wat bedoelt de heer Varekamp met een begrotingsoverschot? Ik heb zojuist met cijfers uit de Miljoenennota laten zien dat hiervan toch eigenlijk geen sprake is.

De heer Varekamp (VVD):

Ik kom hierop verder in mijn bijdrage terug.

De VVD-fractie onderschat echter beslist niet de bijdrage van het trendmatig begrotingsbeleid enerzijds en het uitgavenkaderbeleid anderzijds, zoals ontworpen door de huidige minister van Financiën, de heer Zalm. Dit beleid is als begrip vastgelegd in de zogenaamde Zalmnorm en mag worden gezien als de hoeksteen van de paarse kabinetten. Het succes van dit beleid tot nu toe is in onze ogen een compliment aan de minister waard.

Ondanks deze positieve ontwikkelingen wil de VVD-fractie nog wel enige punten met de minister bespreken en hem daarover vragen stellen. Het is duidelijk dat op basis van de Zalmnorm de rijksinkomsten en de rijksuitgaven strikt gescheiden zijn. Meevallers en tegenvallers mogen c.q. moeten per begroting worden verwerkt. Er bestaat enige onduidelijkheid en zorg, met nadruk op dit laatste, over de vraag wat er met de rest van de overblijvende inkomsten van het rijk gebeurt. Er is immers een hogere economische groei dan het percentage van 2,25 dat gehanteerd wordt in het kader van trendmatig begrotingsbeleid. Was en is niet afgesproken dat dit 50/50 verdeeld zou worden over aflossing van de staatsschuld en lastenverlichting?

Voorzitter! De VVD-fractie hecht juist ten zeerste aan deze twee componenten, aflossing c.q. verkleining van de staatsschuld in combinatie met lastenverlichting. Het is duidelijk dat de EMU-schuld op basis van uitdrukking in een percentage van het BBP is gedaald van 80 in 1993 naar 52 in 2001. De schuld is daarmee ver onder de EMU-norm van 60% gedaald en volgens de economische najaarsraming van de Europese Commissie daalt deze zelfs naar 47,5% in de komende twee jaar. Maar het is en blijft een relatief gegeven waarbij de grootte van het BBP als noemer een sterke invloed heeft. Wij moeten echter helaas nog constateren dat er sprake is van een stijging van de overheidsschuld in nominale zin, zeker als de correctie van het AOW-fonds wordt toegepast. Naast de omvang van de schuld moet het komende begrotingsjaar altijd nog 29 mld. aan rente worden betaald, een substantieel bedrag van de totale begroting. Vanuit deze optiek bezien wij de begrotingsintensiveringen, zowel door de regering voorgesteld als door de Tweede Kamer geamendeerd, zeker wanneer men, om binnen de uitgavenkaders te blijven, daarvoor meevallende rente-uitgaven en lagere uitgaven bij de sociale zekerheid gebruikt. Uiteraard zeg ik niets ten nadele van de doelen van de bestedingen, maar het streven naar een lagere overheidsschuld moet voldoende prioriteit behouden. Ook in economische voorspoed moet er wat dit betreft een sense of urgency blijven.

In ieder huishouden en bedrijf en in iedere vereniging of organisatie zijn duurzame financiële verhoudingen een zaak van existentie. Consumeren, investeren en reserveren moeten in een juiste verhouding plaatsvinden en degene die daarop toeziet, de "penningmeester", bevindt zich niet altijd in de meest populaire positie. Voor iedere overheid, ook de Nederlandse, mag de schuldpositie geen instabiele factor zijn voor toekomstige begrotingen. De discussie over de grootte daarvan kan er zijn, maar zij is voor de VVD in ieder geval nog steeds te groot: te groot vanwege het rentebeslag op de begroting, zeker als ook nog rekening wordt gehouden met de conjuncturele afzwakking, die op termijn zeker aanwezig zal zijn. En ook te groot vanwege de verwachte toename van de vergrijzingskosten, waarvan volgens de Miljoenennota de piek is voorzien in 2040, waarbij deze zouden oplopen van 12% van het BBP naar 20% in 2040, met in het somberste scenario, een samenvallen van het dal van de Kondratieff-conjunctuurgolf en de voorziene vergrijzingspiek. Is het beste jongerenbeleid niet het zoveel mogelijk verkleinen van de overheidsschuldpositie? Zeker als de komende jaren het begrotingsbeleid gebaseerd blijft op een economische groei van 2,25% en de werkelijke economische groei weliswaar daalt, maar altijd nog hoger zal zijn, bijvoorbeeld 3 à 3,25%, blijft daarvoor structureel ruimte aanwezig.

Een strak begrotingsbeleid blijft ook gewenst vanwege het feit dat volgens de OESO het Nederlandse EMU-saldo, gecorrigeerd voor conjuncturele effecten, nog steeds een tekort vertoont en zelfs de neiging heeft om nog te verslechteren. Er zou zelfs sprake zijn van een procyclische begroting, die bovendien niet voldoet aan de eis van begrotingsevenwicht over de conjunctuurcyclus heen, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact! Deelt de minister de mening van de OESO in dezen, een mening die overigens ook bij de Raad van State aanwezig is en naar verluidt ook in de laatste Ecofin-raad aan de orde is geweest?

In de nieuwe economie is veel sprake van "virtualiteit". Ook in het financieringsbeleid van de overheid lijkt enige virtualiteit te zijn geslopen, namelijk de creatie van het al eerder genoemde AOW-fonds. Het is maar de vraag in hoeverre hier sprake is van een echt fonds. Mag een spaarfonds dat gevoed wordt vanuit de rijksbegroting onder de afspraak dat het geld direct weer uitgeleend wordt aan de staat via obligaties, aangemerkt worden als een echt fonds? Behalve de rente die wordt gevangen op de obligaties is het fonds immers niet echt gevuld met geld; er bestaat immers slechts een vordering van de collectieve sector op zichzelf, een vordering die overigens in 2020 beoogt 300 mld. te zijn. Een beroep op echte reserve is dan niet mogelijk, zoals bij pensioenfondsen. Bij aanspreken van het fonds zal de overheid alsnog geld moeten vrijmaken, ofwel door ergens een begrotingsoverschot te creëren, ofwel door weer geld te gaan lenen. Wat is nu de extra financiële zekerheid die door oprichting en deze wijze van "vulling" van het AOW-fonds zou moeten ontstaan? Zou de minister het niet beter vinden om allereerst de transparantie rond het AOW-fonds te verbeteren en, ten tweede, als zij de AOW-problematiek serieus neemt, te streven naar een echt verzelfstandigd fonds?

Mijnheer de voorzitter! De laatste tijd wordt er veel gezegd en geschreven over de euro. De invoering van deze munt heeft er, vooral door het stellen van EMU-criteria aan toelating, toe geleid dat de EU-lidstaten meer discipline aan dag leggen bij de beheersing van zowel het EMU-saldo als de EMU-schuld. Zo hebben veel lidstaten zich ingespannen om aan de criteria te kunnen voldoen die waren overeengekomen in het Verdrag van Maastricht. Ik heb echter wel de indruk dat men af en toe heeft gekozen voor creatief boekhouden. Zelfs Nederland heeft hieraan meegedaan, ik denk dan aan het overigens wel gelegitimeerde AOW-fonds. Als dat bedoeld is om op korte termijn aan de criteria te voldoen, moet men daarvoor wellicht enig begrip opbrengen. De zorgen van de VVD-fractie betreffen dan ook vooral de duurzame naleving en handhaving van de EMU-regels. Een stabiele toekomst voor de euro is immer afhankelijk van die naleving. Een éénmalig kunstje om te kunnen toetreden is dan ook uit den boze.

In Nederland mag men zich zorgen maken over de relatie tussen de kosten voor de vergrijzing en de overheidsfinanciën, er zijn nog wel enige andere landen in de EU die door vergrijzing en te weinig fondsvorming voor enorme problemen bij de financiering van de pensioenen zullen worden gesteld. Het is de vraag wat de gevolgen hiervan zijn voor de naleving van de EU-criteria in die landen. Die vraag is des te nijpender, omdat deze landen ook tot forse belastingherzieningen hebben besloten. Een belangrijker vraag is echter, wat de betekenis hiervan zal zijn voor de euro. Deelt de minister de zorg van de VVD-fractie dat hierdoor in de toekomst een sterke druk op de euro kan komen te liggen?

Voorzitter! Helaas, is er sprake van een groeiend wantrouwen tegen de euro. Dat heeft mogelijk te maken met het tijdstip van invoering dat nu snel naderbij komt, maar misschien ook met de mogelijke transformatie- en implementatieproblemen. Het is ook mogelijk dat een en ander het gevolg is van een gevoel van verlies van eigenheid, gecombineerd met een negatieve ontwikkeling van de verhouding tussen de dollar en de euro.

Na een daling van de euro ten opzichte van de dollar met ongeveer 25% is er nu gelukkig sprake van stabilisatie en zelfs van enig koersherstel, al of niet als gevolg van de interventies van de ECB. Hierbij moet overigens wel in het oog worden gehouden dat ook de munten van Australië en Nieuw-Zeeland ten opzichte van de dollar zo'n 25% van hun waarde hebben verloren. Dit waardeverlies is dus niet uniek voor de euro.

Over het algemeen zijn valutaverhoudingen tussen monetaire gebieden een afspiegeling van de economische verhoudingen tussen die gebieden. Overigens is er soms ook sprake van enige monetaire verschillen binnen deze gebieden zelf. Dat geldt voor de EU, maar ook in de VS kan dit soort verschillen tussen de afzonderlijke staten worden waargenomen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan verschillen in de hoogte van de inflatie. Het is best te beargumenteren dat een zelfstandige gulden op dit moment een betere koersverhouding zou hebben tot de dollar dan de euro.

Voorzitter! Al met al lijkt de euro zijn economische vruchten toch af te werpen. Ik denk dan allereerst aan de al door mij genoemde disciplinerende werking bij het EMU-saldo en de EMU-schuld die hiervan in de lidstaten uitgaat. Het is nog maar de vraag of men deze mate van disciplinering zou kunnen opbrengen zonder de invoering van de euro. De euro heeft echter ook op andere terreinen zijn vruchten afgeworpen. Een sterke dollar leidde eerder namelijk bijna altijd tot onrust op de Europese valutamarkten. Vaak ging die onrust ook nog eens gepaard met heftige bewegingen in de onderlinge renteverschillen. Op dit moment is er echter sprake van zekerheid over de wisselkoersen en zijn de renteverschillen miniem. Het kan niet anders dan dat dit gepaard gaat met economische baten.

Succes voor de korte termijn is dus aantoonbaar. Op lange termijn zal echter veel afhangen van de maatregelen die in de afzonderlijke lidstaten worden genomen om te kunnen blijven voldoen aan de EMU-criteria. Voor de VVD-fractie ligt hier een bron van zorg. Men zal daarom de vinger stevig aan de pols moeten houden bij het Groei- en Stabiliteitspact. Zelfs ultieme maatregelen mogen niet worden uitgesloten. Verder maakt mijn fractie zich zorgen over de gevolgen voor de euro van de toetreding van nieuwe landen. De criteria van Kopenhagen zijn bekend, te weten de aanwezigheid van een markteconomie en het kunnen weerstaan van concurrentiedruk vanuit de EU zelf. Het is echter de vraag of deze criteria voldoende zijn. Wellicht moet, zoals onlangs de voorzitter van de Bundesbank stelde, aan meer eisen worden voldaan. Misschien moet wel worden geëist dat de kracht van de economie van een kandidaat-lidstaat nagenoeg overeenkomt met die van de huidige EU-lidstaten. Een andere vraag is of de prijsstabiliteit van de euro voldoende is verzekerd, ofte wel blijft de ECB voldoende onafhankelijk? Gaarne vernemen wij hierop de reactie en de mening van de minister.

Ten slotte nog de modernisering van de begroting. De regering is voornemens, het baten- en lastenstelsel in te voeren. In algemene zin juicht de VVD-fractie dit toe. Het meer een bedrijfsmatig karakter geven van het reilen en zeilen van de overheid wordt als een goede ontwikkeling gezien. Het kan ook een grotere transparantie aan de financiële zaken van de overheid geven. Echter, waar te nemen is dat de Raad van State nogal negatief is ten aanzien van dit voornemen. Dat is overigens een negatieve benadering die de VVD-fractie zeker niet op alle punten deelt. Maar benieuwdheid is er wel, met name waar het gaat over de betekenis en de houdbaarheid van trendmatig begrotingsbeleid en de verenigbaarheid met de EMU. Ook hier ziet de VVD-fractie de beantwoording van de minister met belangstelling tegemoet.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter! De Miljoenennota lijkt op het eerste gezicht een perfecte afspiegeling van de staat waarin het Koninkrijk der Nederlanden zich bevindt. Zo op het eerste gezicht een blakende gezondheid, zelfverzekerd, nu eens relativerend en dan weer zelfingenomen. Maar een kijkje achter de schermen levert een minder rooskleurig beeld op.

De Miljoenennota beschrijft een aantal trends die van invloed zijn op het economische klimaat en de overheidsfinanciën. Ik noem er een paar:

  • - het structurele karakter van de vergrijzing;

  • - daarmee samenhangend de lichte terugloop van het aandeel van de beroepsbevolking, met een forse toename van het aandeel van allochtonen;

  • - voortgaande individualisering, zeker bij toename van welvaart, leidt tot hogere, uiteenlopende eisen aan variëteit van (collectieve) voorzieningen;

  • - internationalisering, met een grenzeloze economie: internationale organen zijn de gangmakers en leggen hun normen op aan nationale economieën, met als resultaat, zoals in de Miljoenennota staat, "een stijging van de internationale handel in goederen en diensten en, nog sterker, in een toename van internationale kapitaalstromen".

Deregulering, verlaging van collectieve lasten, technologische ontwikkeling en daarmee samenhangend een stijgende arbeidsproductiviteit zijn andere trends die de Miljoenennota noemt en die gunstig zijn voor de open Nederlandse economie. Er zijn echter ook andere trends te noemen, die evenzeer hun invloed doen gelden, maar die ik mis in het rijtje van trends:

  • de internationale ontwikkeling van het milieu, de ongeremde uitstoot van CO2, de klimaatveranderingen en de stijging van de waterspiegel, die niet alleen Bangladesh, maar ook de Nederlandse polder zal treffen;

  • de groter wordende kloof tussen het steeds rijker wordende Westen en de steeds meer verarmende Derde Wereld, en de relatie daartussen;

  • het achterblijven van het sociale Europa bij de snelheid van de economische ontwikkeling;

  • de druk op werkenden om arbeidsproductiviteit te verhogen en mee te doen aan de ratrace van consumptie, schulden, hypotheken, aandelen;

  • de verschraling van de collectieve sector, met de ontluisterende tegenstelling tussen private rijkdom en publieke armoe;

  • de armoe in Nederland zelf, niet zozeer een trend als wel een betreurenswaardig vaststaand feit. Ruim 10% van alle huishoudens leeft rond het sociaal minimum, bijna de helft van hen doet dat al drie jaar of langer. De overlevingsstrategieën van deze mensen doen denken aan karakteristieken zoals die bekend zijn van mensen in ontwikkelingslanden, aldus het recent verschenen onderzoek "Arm Nederland, Balans van het armoedebeleid".

En dan de belangrijkste trend: de Nederlandse economie wordt steeds meer filiaal van een globale economie, waarin het kapitaal als een turbo over de wereld flitst, hongerig op zoek naar de laagste kosten en de hoogste rendementen. De concentratie van bedrijven en financiële instellingen voltrekt zich in hoog tempo. "Een enkele kapitalist vernietigt vele andere kapitalisten", stelt Marx vergenoegd vast als hij zijn concentratietheorie in 1867 beschrijft. Of het nu om oude of nieuwe media gaat, dan wel om de auto-industrie of de supermarktbranche: etiketten wisselen elkaar in hoog tempo af. De inhoud die erachter schuilgaat, wordt steeds meer uniform. Deze ontwikkeling staat haaks op wat vrijemarktpredikers zeggen te willen, namelijk concurrentie, differentiatie en een open strijd om prijs en kwaliteit.

Een actief en zelfbewust overheidsbeleid is nodig om trends, die alle hun winnaars en verliezers kennen, te ontdoen van effecten die bedreigend zijn voor de duurzaamheid en de sociale rechtvaardigheid. Dat vereist ook een strijdbare overheid die zich opwerpt als een countervailing power voor economische machten. Op politiek niveau veronderstelt dat een strijd tegen het economisch liberalisme dat, zoals Paul Kalma en Maarten Hajer op 27 november jongstleden hoopvol in de NRC schreven "over zijn hoogtepunt heen is". En zij vervolgen hun karakterschets van het liberalisme: "Sterk in z'n kritiek op overregulering en staatspaternalisme, verliest het aan politieke relevantie wanneer de wereld één grote markt aan het worden is. Het gaat voorbij aan de onbeheersbaarheid van de internationale financiële markten en aan de sociale en ecologische (en dus ook: politieke) kwetsbaarheid van samenlevingen waarin het marktmechanisme het belangrijkste organisatieprincipe is geworden." Het is een oud thema in een nieuwe jas: de verhouding tussen staat en markteconomie en de druk die de politiek wil uitoefenen om in die verhouding te kiezen. Dat is ook de onderhuidse spanning die in toenemende mate het paarse verstandshuwelijk op de klippen zal jagen, is onze waarneming.

Een uitdrukking daarvan is de dominantie van het VVD-denken dat jarenlang de paarse aanval op de collectieve sector heeft gestuurd. Het aandeel van de collectieve uitgaven in de nationale welvaart, het BBP, daalt al jaren. Wachtlijsten en lege klaslokalen vanwege personeelsgebrek zijn het resultaat. Deze "budgettaire anorexia leidt tot armoedig materieel, gedemotiveerd personeel, te hoge werkdruk en bestuurlijke chaos", om maar even een bevriend Kamerlid van de overzijde te citeren. Dit door liberale ideologische dogmatiek gestuurde beleid is een bedreiging voor de actieve verzorgingsstaat die op solidariteit is gebaseerd. Juist in een moderne samenleving die de Nederlandse is en die gekenmerkt wordt door vergrijzing, emancipatie en immigratie ontstaan nieuwe sociale behoeften en problemen die vragen om goed georganiseerde, collectieve zorg en voorzieningen. Voortgaande lastenverlichting, afbouw van staatsschuld en een kwalitatief goede collectieve zorg gaan niet alle tegelijkertijd samen. Er zal gekozen moeten worden.

Voorzitter! Ik wil vervolgens enkele opmerkingen over de staatsschuld maken. Anderen hebben hierover ook gesproken en het lijkt mij dat dit een centraal thema in het debat van vanavond wordt. Het afboeken op de staatsschuld gebeurt dit jaar, anders dan verondersteld, mondjesmaat. De vrijvallende rentelasten bij verdere schuldaflossing worden als een groot voordeel gepresenteerd. De toekomst over 25 jaar, als een voortdurende aflossing tot een schuld van 0 heeft geleid, zou rooskleurig zijn, omdat de "vergrijzingsuitgaven" dan in volle omvang op het kabinet dat er dan zit – en naar wij mogen hopen is dat dan niet Paars 9 – afkomen en de kostenpost van de rente op de staatsschuld dan niet meer op de rijksbegroting drukt.

In kringen van economen zijn kritische kanttekeningen gemaakt bij de nieuwe heilige koe die Paars heeft ontdekt en ook in het politieke debat tussen links en rechts worden verschillende posities ingenomen. Ik noem er een aantal.

Aflossing van de staatsschuld kost geld dat dan onthouden wordt aan nuttige collectieve uitgaven, die bovendien ook renderen. Zo betoogde prof. Van Wijnbergen, dat het investeren in het voorkomen van schooluitval onder allochtone leerlingen beter rendeert dan de 5% die uit de reductie op de staatsschuld wordt verkregen.

Als de staatsschuld gelijk blijft en het BBP groeit, neemt de omvang van de schuld natuurlijk relatief af.

Over de rente-uitgaven op de staatsschuld moet ook niet al te dramatisch worden gedaan. Het is een vorm van inkomensoverdracht: rente-uitgaven van de overheid zijn rente-inkomsten van de burgers.

In ESB van 26 mei jongstleden veegt het SER-lid Kolnaar de vloer aan met de "obsessie voor de schuldreductie". Hij betoogt onder andere dat de staatsschuld in de context van de nationale spaarquote geplaatst moet worden: het spaaroverschot is groot genoeg, toename door aflossing van de staatsschuld leidt tot het verdwijnen van spaaroverschotten naar het buitenland. Een heel andere opvatting is die van de Groningse prof. Van Witteloostuijn, die stelt dat de merkwaardige fixatie op schuldenreductie op een flauwekulredenering berust: de overheid is geen gezin; de hantering van boekhoudargumenten is een staaltje van volksverlakkerij. Hij stelt de rijksoverschotten ook in een aardig perspectief, wanneer hij tussen neus en lippen opmerkt dat Philips de eerste helft van 2000 12 mld. winst heeft gemaakt, Unilever 16 mld. heeft teruggegeven aan zijn aandeelhouders, de beursnotering van Shell 315 mld. waard is en het belegde vermogen van de vaderlandse pensioenfondsen de 1000 mld. is overschreden. Met andere woorden, ook als het om overschotten en vermogen gaat, is er sprake van publieke armoe en private rijkdom.

De Nijmeegse econoom Delsen in ESB van 1 december jongstleden kiest weer een andere invalshoek: schuldreductie heeft een bestedingsverruimend effect, draagt bij aan de oververhitting van de economie en versterkt het inflatoire effect van de lastenverlichting die Paars over dit land heeft uitgespoeld.

In het getouwtrek over de besteding van de miljardenmeevallers in de boezem van de coalitie spelen de verschillende opvattingen over de staatsschuld een rol. De VVD wil aflossen en de PvdA neigt naar maatschappelijk investeren. Dit is opnieuw zo'n paars prisonner's dilemma. Het is eigenlijk een onmogelijk opgave voor een VVD-minister om hierin de boeienkoning te spelen, maar toch krijg ik graag een reactie daarop. Is het onderwerp eigenlijk niet interessant en belangrijk genoeg om er eens een aparte beschouwing aan te wijden waarin politieke en economische argumenten uit elkaar worden gehaald om natuurlijk vervolgens in de conclusie weer als een hogere vorm van politieke economie samengesmeed te worden?

De Zalmnorm, gevangen in het behoedzame groeiscenario van 2,25%, schept zijn eigen miljardenmeevallers, die ingezet worden op lastenverlichting en schuldreductie en knijpt de collectieve sector onnodig af. De Nederlandse economie groeit al jaren harder. De OESO rekent op 2,9% in 2002. Het begrotingsbeleid dat GroenLinks heeft bepleit in een notitie van de Tweede-Kamerfractie gaat uit van een realistische inschatting van 2,75% groei en een trendmatig begrotingsbeleid waarbij schotten tussen inkomsten en uitgaven in stand blijven en mee- en tegenvallers via het begrotingstekort of -overschot worden verrekend. Ook het CDA zit op dat trendmatige groeiscenario. Hierdoor ontstaat er reële ruimte voor extra uitgaven van 12 mld. Dit is het middenscenario dat het CPB heeft doorgerekend. Daarmee kunnen beduidend meer wensen worden gerealiseerd om de kwaliteit van de collectieve sector, bijvoorbeeld onderwijs, zorg en milieubeleid, op peil te houden of te brengen.

Het op deze wijze benutten van economische groei heeft ook een beduidend duurzamer effect dan het inzetten op lastenverlichting die denivellerend werkt en particuliere consumptie verder opjaagt. De PvdA, het CDA en GroenLinks lijken steeds meer op deze lijn te zitten tegenover de VVD, die onverkort lijkt vast te houden aan ongerichte lastenverlichting en verlaging van de collectieve uitgaven. De vorige spreker gaf er een goed voorbeeld van. In dit verband is het nuttig op te merken dat de SER en de Raad van State ook de mening zijn toegedaan dat het budgettaire beleid moet worden gebaseerd op trendmatige economische groei en dat mee- en tegenvallers via het financieringssaldo moeten verlopen. De regering reageert daarop dat in de zomer van 2001 de maatvoering en vormgeving van verdere lastenverlichting in het laatste jaar van deze kabinetsperiode tegen het licht zullen worden gehouden. Dat lijkt een mooie opstap om goede sier te maken in het verkiezingsjaar 2002.

Verleden jaar heb ik hier ook het debat gevoerd over het loslaten van de Zalmnorm in verband met de besteding van inkomstenmeevallers en het stoppen met voortgaande lastenverlichting. Toen was het vloeken in de kerk, maar nu lijkt het engelengezang, als ik recente berichten uit de boezem van de coalitie moet geloven. Hoe sterk hangt de minister aan zijn norm, gelet op deze recente discussies? Kan het tegen het licht houden van de maatvoering leiden tot het stopzetten van de lastenverlichting en het financieren van nieuwe uitgaven? Kan dat ook nog wat sneller dan in de zomer van 2001? Klopt het trouwens dat de meevallers waarover recentelijk wordt gesproken op 15 tot 25 mld. mogen worden geschat? Hoe zijn die verdeeld over hogere inkomsten en lagere uitgaven dan geraamd? Hoeveel is structureel en hoeveel is incidenteel? Zijn deze meevallers hoofdzakelijk te danken aan de te laag ingeschatte economische groei? Duidt deze wel heel grote ruimte niet op onzorgvuldig ramen? Welke les trekt minister Zalm daaruit? Dat zijn alle vragen die ik graag beantwoord zou zien, zodat wij daar in tweede termijn een hoopgevend debat over kunnen voeren.

Ik maak een opmerking over Europa en de euro. De Nederlandse economie gedijt goed in de Europese Unie, die vooral optreedt als economische eenheid en de VS naar de kroon wil steken. De sociale agenda speelt nauwelijks een rol. Dat is treurig, temeer daar het overgrote deel van de eurolanden geregeerd wordt door sociaal-democraten. In een kritisch artikel in de Volkskrant veegde Paul Kapteyn de vloer aan met de sociaal-democratische regeringsleiders, die alleen oog hebben voor eenzijdige economische vooruitgang en die de oude leus "spreiding van kennis, inkomen en macht" hebben ingeruild voor de bezweringsformule "sociale cohesie", waarmee tegenstellingen zouden worden verhuld.

Regeringsleiders, nauwelijks gecontroleerd door hun nationale parlementen, maken in toenemende mate de dienst uit. Het gebrek aan statelijk tegenwicht zorgt ervoor dat het internationale bedrijfsleven vrij spel heeft. Die knieval voor het liberale gedachtegoed zie je ook terug in de discussie over de Europese belastingpolitiek. Hier wel pleidooien voor een klimaatverandering, lagere winstbelastingen, minder financiële drempels voor het bedrijfsleven en een verschuiving van directe naar indirecte belastingen. Maar ook deze klimaatverandering zal de waterspiegel doen stijgen, zo vrezen wij. En dan voor de collectieve goederen, zoals het onderwijs, de zorg, de sociale zekerheid en de inkomenspositie van de armsten, die de inkomensverschillen tussen arm en rijk zien toenemen. Het zal ook gelden voor de nieuwe toetreders, die voor de schier onmogelijke opgave staan om het optrekken van de levensstandaard en van de kwaliteit van collectieve voorzieningen te combineren met de EU-eisen ten aanzien van overheidsfinanciën. Het mag niet zo zijn dat een aantal directeuren van nationale banken te kennen heeft gegeven dat het maar even wat trager moest met de nieuwe toetreders, omdat daarmee de euro bedreigd zou worden. Dat is toch niet de maat der dingen als het gaat om de politiek ten aanzien van nieuwe toetreders? De Europese Unie is toch niet met name bedacht om een kloof te laten bestaan in Europa? Het gaat er juist om, Europa te laten groeien en samengaan, ook als het gaat om de sociale dimensie.

Tekenend voor het karakter van de Europese integratie is de euro: geld als symbool en als glijmiddel. De kop van elk muntstuk heeft de nationale variant, maar als de virtuele status per 1 januari 2002 eenmaal is losgelaten, is iedere portemonnee na enige tijd een smeltkroes van pecunia. Dat een Italiaan daarbij op de Nederlandse eurorand ook nog "God zij met ons" ziet staan, zal tot verwondering leiden. De scheiding tussen religie en staat heeft in dat moderne Nederland zo haar beperkingen. De paarse partijen maken zich terecht druk over de positie van het Vaticaan in internationale organisaties, maar in Italië is dat de feitelijke uitdrukking van die scheiding. Diezelfde paarse partijen zouden zich ook in Nederland wat drukker moeten maken voor het slechten van de privileges op grond van religie in wetgeving. Heeft de minister in navolging van de discussie over de belofte inmiddels al het verzoek uit de Tweede Kamer ontvangen om op de zijkant van de munt ook "Allah zij met ons" te drukken?

De voortdurende val van de euro in verhouding met de dollar maakt Duisenberg, noch Wellink, noch Zalm zenuwachtig, maar doet bij de publieke opinie de mening postvatten dat er toch iets niet in de haak is met de nieuwe munt. Tot hoever moet de koers dalen wil minister Zalm wél zenuwachtig worden? Wat is voor hem de ondergrens? De psychologische factor speelt een rol. Het virtuele karakter van de munteenheid zorgt ervoor dat het vertrouwen daalt. Moet je achteraf niet stellen dat de termijnen van de invoering als rekeneenheid en als wettelijk betaalmiddel te ver uiteenliggen?

In het Ecofin-overleg van 28 november meldt minister Zalm trots dat de Nederlandse voorlichtingsinspanning veruit het krachtigst van alle eurolanden is, terwijl directeur Wellink van De Nederlandsche Bank in het DNB Magazine meldt dat Nederland in de voorlichting van het begin af aan minder actief is geweest dan andere landen. Een van beiden zit ernaast, maar hoe het ook zij, wreekt zich hier niet het feit dat er geen referendum over dit onderwerp is gehouden? Immers, een mooi neveneffect van een referendum is de maatschappelijke discussie die tijdens de campagne ontstaat. Daar kan geen voorlichtingscampagne tegenop.

Van de EU kom ik op het IMF en de Wereldbank, die liberale eenheidsconcepten voor sanering van overheidsfinanciën en capitulatie voor de vrije markt opleggen aan ontwikkelingslanden. Het verzet tegen deze globalisering neemt internationale vormen aan. Alternatieve actievoerders, hardnekkige antikapitalisten en oprecht verontruste burgers weten zich gesteund door wetenschappers van naam en faam. Ook voormalige medewerkers laten zich niet onbetuigd, zoals Joseph Stiglitz die ons in een artikel in De Groene Amsterdammer van 30 september jongstleden een blik achter de coulissen van het IMF gunt. Stiglitz was van 1993 tot 1997 adviseur van Clinton en daarna tot 1999 chef-econoom en vice-president van de Wereldbank. Hij bekritiseert de uniformiteit van de bezuinigingsrecepten die het IMF aan ontwikkelingslanden oplegt. "Deze" globalisering van economische verhoudingen draagt bij aan de ondermijning van de zo noodzakelijke diversiteit van mensen, culturen en staten op wereldschaal. Ik leg de nadruk op deze, want globalisering is op zichzelf natuurlijk onvermijdelijk. De ontwikkeling van de ICT-sector doet afstanden en tijdslimieten immers steeds verder verschrompelen. Het IMF en de Wereldbank moeten onzes inziens evenwel omgevormd worden tot transparante en democratische instellingen die in samenspraak met NGO's programma's ontwikkelen die aansluiten bij lokale behoeften en aspiraties.

Volgens ons zijn de volgende veranderingen nodig bij de Wereldbank.

  • - De nadruk bij het verstrekken van leningen moet verschoven worden van kwantiteit naar kwaliteit. Er moet rekening gehouden worden met sociale aspecten, waaronder de positie van de vrouw, en milieuaspecten. De meetinstrumenten moeten hierop afgestemd worden.

  • - De Wereldbank heeft een blinde vlek voor de informele sector en het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden en staart zich blind op multinationals en multimiljonairs. De nadruk moet liggen op de creatie van een goed "enabling environment", het afdekken van te grote risico's voor lokale banken en scholing.

  • - Ontvangende landen, maatschappelijk middenveld en democratische instituten moeten meer invloed krijgen op het te volgen beleid. De armoedebestrijdingsstrategieën dienen geïntegreerd te worden met nationale duurzaamheidsplannen.

  • - De Wereldbank moet verplicht worden om verantwoording af te leggen over de manier waarop zij geld heeft uitgegeven, en moet jaarlijks verantwoording afleggen over het door haar gevoerde beleid en over datgene wat zij met dat beleid in de desbetreffende landen heeft bereikt.

Wat is de opvatting van de minister over deze voorstellen en wat is volgens hem zijn rol, als hij samen met zijn ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking de halfjaarvergaderingen van Wereldbank en IMF bezoekt? En dan is er ook nog de Nederlandse bewindvoerder bij de Wereldbank. Die moet duidelijke richtlijnen meekrijgen, opdat het Wereldbankbeleid getoetst wordt aan de eisen die Nederland stelt aan het ontwikkelingsbeleid. Het parlement moet hier ook regelmatig overleg over kunnen voeren en geïnformeerd worden.

Voorzitter! Ik keer terug naar de Hollandse huiselijkheid. De volledige hypotheekrenteaftrek is uniek in Europa. In de Miljoenennota is een apart hoofdstuk opgenomen over de fiscale aspecten van het eigenwoningbezit. Begin en eind van de redenering is dat in het regeerakkoord is vastgelegd dat de hypotheekrenteaftrek voor de financiering van de eigen woning ongewijzigd blijft. En zolang de PvdA dit conservatieve standpunt aanhangt, zal het onbespreekbaar blijven. Over de inhoud van de Miljoenennota valt wel het een en ander op te merken, zeker daar waar meer subjectieve oordelen de tekst insluipen, zoals het veronderstelde maatschappelijke voordeel van eigenwoningbezit, namelijk dat het bewoners stimuleert om zich meer betrokken te voelen bij het in stand houden van de kwaliteit van de eigen woning en de woonomgeving. Bewoners van woonwagencentra en AZC's kunnen meepraten over deze betrokkenheid, die toch vooral door de angst voor waardevermindering wordt ingegeven. Het is een onzinnige redenering, alsof huurders geen belang zouden hebben bij een goede woning en een leefbare woonomgeving.

In de nota blijven vervelende bijverschijnselen onbesproken. Sommige daarvan zijn echter ook nog maar recent opgedoken, zoals het effect van het Nederlandse systeem voor België, waar de marktprijs laag is vanwege de beperkte hypotheekrenteaftrek. Er is daar een run op woningen en grond door Nederlanders die de volledige hypotheekrenteaftrek genieten en daarmee de prijzen zo opdrijven dat het voor Belgen moeilijk is om daar tegenop te bieden. Een ander effect is de onlangs gediagnosticeerde hypotheekziekte: mensen die door hypotheekschuld gedwongen worden om in een uitkeringssituatie te bivakkeren.

Het aardige van de nota zit in de staart, waarin alternatieven tegen het licht worden gehouden. Daaruit blijkt dat verschillende door GroenLinks bedachte varianten, zoals beperking van de hypotheekrenteaftrek en het plaatsen van de eigen woning in box III, voordelig voor lage en onvoordelig voor hoge inkomens is, terwijl het nu andersom is. De conclusie van de regering dat de huidige situatie evenwichtig is, kan dan ook moeilijk gevolgd worden, tenzij evenwicht gedefinieerd moet worden als "de sterkste schouders innen de grootste belastingvoordelen".

Daar waarmee de minister de presentatie van zijn Miljoenennota begon, eindig ik. De aanbieding van de Miljoenennota ging gepaard met de trotse mededeling van minister Zalm dat deze begroting een overschot heeft. De laatste keer dat dit het geval was, was de begroting van 1950, die PvdA-minister Lieftinck op Prinsjesdag 1949 presenteerde en, zo sprak minister Zalm op dinsdag 19 september de Tweede Kamer toe: "Toen was ik nog niet geboren." Nu laat ik maar in het midden of er een oorzakelijk verband bestaat tussen beide fenomenen, maar het lijkt me passend om een korte typering van Lieftinck te citeren uit tamelijk onverdachte bron, namelijk de Winkler Prins, zesde druk, uit 1954. Het begin van de typering komt wel een beetje overeen met de huidige minister, maar daarna treedt de verwijdering in: "De portefeuille van Financiën heeft hij door alle kabinetswisselingen heen behouden, wat hem de gelegenheid gaf, in sterke mate zijn stempel te drukken op de naoorlogse Nederlandse politiek. Hierbij toonde hij zich een overtuigd voorstander van staatsingrijpen in het economisch leven en van de gedachte dat belastingheffing naast het vullen van 's lands schatkist ook ten doel heeft, een herverdeling van inkomens en vermogens tussen burgers te bewerkstelligen." Ik hoop dat ondanks deze laatste zinnen de minister toch met vuur en vlam wil antwoorden op mijn inbreng.

De heer Wöltgens (PvdA):

Voorzitter! Ik wil nog twee opmerkingen maken naar aanleiding van de laatste woorden van de heer Platvoet.

Als ik mij goed herinner, maakte de heer Lieftinck een omgekeerde politieke ontwikkeling door in vergelijking met de heer Zalm. De heer Lieftinck kwam uit de CHU en liet zich bekeren tot de sociaal-democratische variant van het socialisme, als je dat volgens de heer Platvoet nog zo mag noemen. De heer Zalm is zoals bekend begonnen als eerzaam sociaal-democraat. Vandaag is hij één van de boegbeelden van het door u zo bestreden liberalisme.

De voorzitter:

"U" is in dit geval niet de voorzitter!

De heer Wöltgens (PvdA):

Sorry. Maar ik had ook de voorzitter kunnen bedoelen. Ik zou overigens niet weten waar die vandaan komt, maar dat is weer wat anders.

Mijn tweede opmerking is vooral bedoeld voor toekomstige debatten. De sociaal-democraten in Europa voeren volgens de heer Platvoet allemaal zo'n verkeerd beleid. Het is dan wel goed om in de gaten te houden dat de meesten van die sociaal-democraten in een coalitie met de Groenen zitten. Als een en ander leidt tot discussies binnen de Europese Groenen, hoor ik graag de resultaten van die discussies!

Mijnheer de voorzitter! Wij hadden het net over Lieftinck. Vandaag wil ik de vraag stellen, wat de plaats van minister Zalm in de geschiedenis zal worden. Ik kan het ook anders zeggen: welke wapenfeiten van het ministerschap van de heer Zalm zullen in de collectieve herinnering overeind blijven? Je zou dat wat prematuur kunnen noemen, want naar alle waarschijnlijkheid heeft Paars nog twee jaar te gaan. Ik ben wat geprovoceerd door de minister zelf, die bij de presentatie van de Miljoenennota zei: eerlijk gezegd verwacht ik dat ik met één ding de geschiedenis zal halen, namelijk de omzetting van het verplichtingenkasstelsel naar een baten-lastenstelsel. Verbazing alom, ook bij mijzelf. Wat zou de minister ertoe hebben gebracht om zijn verdiensten met betrekking tot de Zalmnorm zo te relativeren? Of zijn verdiensten met betrekking tot de belastingverlaging? Ik ben gaan nadenken – ik ken minister Zalm namelijk als een slimme man – waarom hij tot deze relativering van Zalmnorm en belastingverlaging is gekomen. Ik zal enkele redeneringen opzetten, waarbij ik er probeer achter te komen wat de minister ertoe heeft gebracht om deze relativeringen aan te brengen.

Het is misschien goed om eerst over het baten-lastenstelsel te spreken. Als je de Miljoenennota leest, waarin over het baten-lastenstelsel wordt gesproken, is het eerste dat je opvalt dat er geen baten-lastenafweging plaatsvindt van het baten-lastenstelsel, terwijl je dat toch zou verwachten. Er staan drie pagina's in over de baten van het baten-lastenstelsel, maar ik kon nog geen zin vinden – behalve datgene wat misschien later na de Raad van State ertussen is gevoegd – waarin de nadelen van het baten-lastenstelsel aan de orde werden gesteld. Ik denk toch dat het goed is om daar ook even bij stil te staan. De voordelen zijn uitvoerig gemeld en die kan iedereen ook voor zichzelf nagaan. De huidige sturing van de rijksbegroting is eigenlijk op uitgaven gericht, zonder dat je weet of dat resultaatgericht is. Wij kennen de kosten en baten ook niet van veel dingen die wij doen. Het is dan ook niet onredelijk om te kijken in welke mate kosten en baten een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of er extra uitgaven moeten plaatsvinden.

Ik wil twee dingen voorleggen aan de minister, waarbij het enthousiasme misschien wat getemperd zou kunnen worden. Je moet je goed realiseren welke kosten de omstelling van een verplichtingen-kasstelsel naar een baten-lastenstelsel met zich meebrengt. Er zijn veel lagere overheden die deze weg zijn gegaan. Daarbij zijn buitengewoon interessante discussies gehouden over de vraag aan welk product van de gemeente de burgemeester zou moeten worden toegerekend en op welke wijze je het moet verdelen, om maar te zwijgen van de vraag wat wel of niet een investering is. Op het moment dat daar anders over wordt gesproken dan nu, krijg je grote discussies. Verder ging het om de vraag welke afschrijvingstermijn je moet hanteren bij alle mogelijke investeringen. Dat zijn allemaal mogelijkheden tot manipulatie op het moment dat het wat minder goed gaat. Net zo goed als de kasnorm ertoe leidde dat wij leasecontracten kregen en men tafelzilver ging verkopen, zullen bij deze baten-lastennorm ook weer allerlei vormen van manipulatie voorkomen. Als je dan de kosten van invoering van zo'n stelsel afweegt tegen de baten daarvan, dan zou ik wel eens willen zien of, afgezien van duidelijk af te bakenen terreinen, de totale invoering van een dergelijk baten-lastenstelsel überhaupt opweegt tegen de nadelen die daaraan verbonden zijn.

De heer Boorsma (CDA):

Ik luister met belangstelling naar de heer Wöltgens. Ik ben het misschien ook wel met hem eens, maar daar zal ik in tweede termijn op terugkomen. Ik wil hem nu echter vragen of hij zich niet vergist. Die discussies over tot welke producten de prestaties van de burgemeesters moeten worden gerekend, hebben niets te maken met het baten-lastenstelsel.

De heer Wöltgens (PvdA):

Dat heeft ermee te maken dat men probeert kostprijzen te berekenen, kostenplaatsen te definiëren, profitcenters te definiëren en alles wat daarmee samenhangt. Daar komen veel arbitraire beslissingen bij kijken.

De heer Boorsma (CDA):

Akkoord.

De heer Wöltgens (PvdA):

Dat betreft een methode die als eerste in Tilburg op gang is gebracht en is uitgewerkt.

Er is een dieperliggend motief dat mij zeer doet aarzelen bij de invoering van een baten-lastenstelsel. Dat komt omdat het zo goed past in de "micro-economisering" van ons wereldbeeld. Vroeger sprak ik van de "economisering" van het wereldbeeld. Dat moet ik weglaten. Als je nu naar een boekhandel gaat en kijkt naar de afdeling economie – stel dat de afdeling "esoterie" wat heeft overgelaten aan boeken waaruit je gewoon wat kunt leren – blijkt dat de macro-economie volstrekt ontbreekt. Het gaat allemaal over management en beursgoeroes. Als je echt iets wilt leren, zal er nog wel een boekje over bedrijfseconomie te vinden zijn. Er is dus duidelijk sprake van een soort micro-economisering van ons wereldbeeld. In die mode die je bij de boekhandel terugvindt, past dit baten-lastenstelsel eigenlijk ook.

Voorzitter! Het is zeer de vraag of de micro-economische zienswijze wel recht doet aan de taken van de overheid. Ik noem drie elementen die voor een deel ook in het advies van de Raad van State naar voren komen. In de eerste plaats kan op grond van een micro-economische benadering nooit via de begroting conjunctuurstabilisatie bereikt worden. In veel gevallen zal zo'n benadering zelfs procyclisch werken. In de tweede plaats is er het gevaar voor dezelfde blindheid die wel bij bedrijven optreedt, namelijk dat de externe, ongeprijsde effecten van het handelen niet in de boekhouding zijn terug te vinden. Bij een micro-economische beschouwing van het onderwijs moet je tot de conclusie komen dat het voordeel van individuen om onderwijs te volgen waarschijnlijk zo groot is dat dit beter aan henzelf overgelaten kan worden. Wij weten echter ook dat de externe effecten van een bevolking die goed is opgeleid zo groot zijn dat de optelsom van individuele voordelen wordt overtroffen. In de derde plaats wordt de uitgavenkant van de inkomensverdeling – en de rol van de overheid daarin – geheel terzijde geschoven. Deze drie elementen lijken mij een stap terug. Er moet nog eens goed over worden nagedacht of dit wel de vlag moet zijn waaronder de toekomstige begrotingsvoorbereiding moet plaatsvinden

Hoe duurzaam zal de Zalmnorm blijken te zijn? Ik maak een vergelijking met de Zijlstranorm die tot in de jaren zeventig is gehanteerd. Ik kan mij nog goed herinneren waarom die norm uiteindelijk is verdwenen. In de Zijlstranorm was de trend berekend op 3,75% en dit percentage kon nog worden vermenigvuldigd met een progressiefactor van 1,25. Op die manier ontstond de ruimte voor uitgaven of lastenverlichting. De Zijlstranorm is echter bezweken onder de tegenvallers en ik ben ervan overtuigd dat de Zalmnorm zal bezwijken onder de meevallers. Intellectueel is het namelijk onbevredigend om telkens meer binnen te krijgen dan op grond van het behoedzame scenario is berekend. Weliswaar is het veronderstelde groeipercentage bij de aantreding van het tweede paarse kabinet verhoogd van 2 naar 2,25, maar vergeleken met de werkelijke groeipercentages is dit toch wel erg behoedzaam. Op een bepaald moment zal men de vraag stellen of de trend wel goed is ingeschat.

De Zalmnorm zal het waarschijnlijk niet zo lang maken als de Zijlstranorm, omdat die laatste een grote vrijheid liet tussen links en rechts. Ik ben heel ouderwets: links zijn uitgaven en rechts zijn belastingen. Zelfs de staatssecretaris zal het daar niet mee eens zijn, maar daarvoor is hij ook lid van een paars kabinet. Mijn simpele verdelingsmethodiek was dat linkse kabinetten de ruimte konden gebruiken om meer uit te geven en rechtse kabinetten voor lastenverlichting. De Zijlstranorm was dus eigenlijk politiek neutraal. Dat is bij de Zalmnorm niet het geval en dat komt door de aanvullende regels die hij gesteld heeft, die, los van de onderschatting van de trendmatige groei, ertoe moeten leiden dat de collectievenuitgavenquote als aandeel van het nationaal inkomen zal dalen. Het is, gelet op de daling die op dat punt al bereikt is, zeer de vraag of dat in mijn ouderwetse filosofie over wat links is eigenlijk nog wel politiek neutraal is. De minister zou er verstandig aan doen om in dat opzicht iets van Zijlstra te leren. Ik zal het simpel zeggen. Schuldverlichting noem ik noch links noch rechts. Ik stel voor de helft van de ruimte die ontstaat door meevallers te gebruiken voor schuldvermindering – en dat leidt tot een wapenstilstand tussen links recht – en de andere helft vrij te besteden à la Zijlstra. Dat advies bied ik nu gratis aan. De oplossing voor de redding van de Zalmnorm. De minister hoeft mijn naam niet te noemen als dit in het kabinet aan de orde is. Maar dit lijkt mij wel een mogelijkheid om de Zalmnorm te redden en een beetje van zijn politieke connotatie te ontdoen.

In dit verband noem ik nog een punt. De minister beseft misschien dat de belastinghervorming nu niet iets is waarmee hij geschiedenis zal maken. Vervelend voor de minister is het conjuncturele moment waarop de hervorming plaatsvindt. Ik kom daar later nog op terug. Nu wil ik er niet verder over uitweiden. Het heeft een bestedingscomponent en een cost push-element door de BTW-verhoging van 1,5%. Daardoor wordt natuurlijk een bijdrage geleverd aan de inflatie. Vorig jaar heb ik al gezegd dat "fine-tuning" als het gaat om dit soort impulsen nooit goed lukt. Dat bleek in het verleden ook als het ging om Keynesiaanse fine-tuning. De omvang van de impuls is ruwweg een dik procent van het nationaal inkomen. Dus in die zin moet je de impuls ook nog relativeren.

Achteraf heb ik er spijt van dat ik toen niet een uitvinding van één van de liberale voorgangers van minister Zalm naar voren heb gebracht, namelijk van oud-minister Witteveen. Waarom hebben wij voor dit soort gelegenheden niet een wiebeltaks? Zo'n wiebeltaks zou kunnen helpen om enerzijds de structuur die wij belangrijk vinden overeind te houden – robuust en arbeidsparticipatiebevorderend – en anderzijds het effect van het conjuncturele moment te verminderen. Ik vraag mij zelfs af of in een situatie waarin ons allerlei monetaire instrumenten ontnomen zijn, zo'n lokale wiebeltaks bij een lokale inflatie niet een goed middel zou zijn om het ontbreken van een monetair instrumentarium voor een deel te compenseren.

Als het gaat om de belastinghervorming zie ik ook nog andere donkere wolken aan de hemel.

De heer Boorsma (CDA):

Voorzitter! De heer Wöltgens maakte zojuist een opmerking over de BTW-verhoging naar 19%. Hij heeft eerder in zijn verhaal gememoreerd dat boeken over macro-economie in de boekwinkel niet meer te koop zijn. Ik hoop dat hij er toch nog één in zijn kast heeft staan. Is hij nu eigenlijk voor die verhoging van de BTW naar 19% gegeven de invloed die dat heeft op de inflatie en gegeven zijn eigen achterban. Vroeger hoorde je altijd dat de PvdA tegen dit soort belastingverzwaringen was via een verhoging van de BTW.

De heer Wöltgens (PvdA):

Vorig jaar heeft onze fractie ingestemd met een pakket dat een verschuiving inhield van enerzijds verhoging van indirecte belastingen naar anderzijds een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Daar hebben wij mee ingestemd vanwege de structurele elementen in dat pakket. Ik heb toen gevraagd: komt het wel conjunctureel gelegen als dat per 1 januari 2001 wordt ingevoerd? Ik heb vervolgens de minister niet verweten dat hij dit invoert. Ik heb mijzelf verweten waarom ik de minister vorig jaar niet het instrument van een wiebeltaks aan de hand heb gedaan. Dat instrument zou hem in staat hebben gesteld om de structuur die hij voor ogen had in te voeren, zonder dat het conjunctureel al te verstorend zou werken. Ik heb daaraan de vraag gekoppeld of wij in de toekomst niet iets als een wiebeltaks nodig hebben. Misschien is het toch verstandig om iets dergelijks in de achterzak te hebben, zeker in de situatie waarin wij andere instrumenten van financieel-economisch beleid, meestal monetair beleid, ontberen.

Voorzitter! Ik zei al dat er donkere wolken aankomen. Misschien vinden de minister en de staatssecretaris dat niet, maar dan kunnen zij dadelijk zeker enige opheldering geven. Dan heb ik het over de robuustheid van de belastinghervorming in relatie tot de Europese ontwikkelingen. Op de eerste plaats schijnt men een week of wat geleden overeengekomen te zijn dat er per 2010 een bronheffing wordt ingevoerd. Dat is natuurlijk geweldig. Wij hebben Luxemburg eindelijk overwonnen, zal ik maar zeggen. Welke consequenties heeft zo'n bronheffing eigenlijk voor onze boxbenadering en voor het fictieve rendement? Dat wil ik graag weten, want volgens mij kan dat best met elkaar interfereren. De minister schudt van nee, maar dan moet een van de bewindslieden mij dat straks maar even uitleggen.

Er is ook een tweede punt dat ik in dit verband aan de orde wil stellen. Het is duidelijk dat die bronbelasting, althans op papier, wordt ingevoerd en dat men in Europees verband zal gaan kijken naar schadelijke concurrentie op het gebied van de directe belastingen. Wij staan algemeen bekend als degenen die vooroplopen met het bieden van alle mogelijke faciliteiten aan bedrijven die zich bij ons vestigen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij dat gelaten ziet aankomen. Daarbij speelt zich een heel merkwaardige discussie af die door de heer Ruding is opgeworpen. Die discussie is zo raar omdat de heer Ruding de staatssecretaris verwijt dat hij terughoudend is met het toepassen van "advanced rulings" ten aanzien van bedrijven die zich hier willen vestigen. De heer Ruding zegt dat hij dat jammer vindt omdat het een instrument is dat in heel Europa zal moeten worden toegepast. Gaat die discussie zich van de bronheffingen verplaatsen naar de inkomstenbelasting en de vennootschapbelasting? In Nice – maar ook daarover kan het laatste nieuws het best van de heren achter de tafel komen – is afgesproken dat er iets als een Europese vennootschap komt. Volgens de waarnemers heeft dat nogal wat consequenties voor Nederland als aantrekkelijke vestigingsplek voor financiële grensoverschrijdende holdings. In hoeverre is dat niet ook een element dat in delen van de belastingstructuur die wij nu gekozen hebben invloed zal uitoefenen?

Dan heb ik nog een kritische opmerking over de inhoud van de Miljoenennota. In de Miljoenennota wordt een beschouwing gewijd aan beleidsconcurrentie. Die beschouwing is zeer positief, maar ik vind eerlijk gezegd dat beleidsconcurrentie op het gebied van belastingen funest kan zijn. Uitgerekend in de Miljoenennota zouden de minister en de staatssecretaris van Financiën naar voren moeten brengen dat zij ijveren voor meerderheidsbeslissingen in Europees verband in plaats van het vetorecht dat het totstandkomen van een Europees belastingbeleid tot nu toe heeft verhinderd.

Ook maak ik nog een opmerking over de euro. Ik heb mij het volgende afgevraagd. In ons land is sprake van inflatie, maar andere landen in Europa kennen nog een grote werkloosheid. Het monetaire beleid in euroland moet dus worden afgestemd op de landen waar de werkloosheid bestreden moet worden. Hoe kun je nog instrumenten ontwikkelen die het vervallen van het monetaire instrumentarium compenseren? Misschien moet ik de vraag andersom stellen. Als wij autonoom zouden zijn, De Nederlandsche Bank nog zouden hebben met zijn eigen discontobeleid en wij zouden zelf ons wisselkoersbeleid in de hand hebben, wat zouden wij dan overwegen te doen in een situatie van krapte op de arbeidsmarkt en dreigende inflatie? Ik denk dat wij dan zouden overwegen te revalueren. Dit hebben wij niet vaak gedaan. Ik meen dat de heer Duisenberg dit voor het laatst heeft gedaan. Daarna waren wij gekoppeld aan de D-Mark en konden wij uit politieke overwegingen niet revalueren. Nu revalueren niet meer kan, is het de vraag of je daarom niet anders tegen de loonontwikkeling moet aankijken dan het kabinet nu doet. Een loonontwikkeling die het gevolg is van schaarste op de arbeidsmarkt en tot loonstijgingen leidt, zal ongeveer hetzelfde effect hebben als revaluatie, namelijk een soort ruilvoetverbetering van Nederland ten opzichte van andere economieën. Het enige effect dat niet bij een revaluatie zal optreden, is dat de inflatie daardoor niet minder zal worden. Het is wel het logische gevolg van het accepteren van de krapte op de arbeidsmarkt, tenzij wij het Amerikaanse beleid zouden invoeren, waar langdurige hoogconjunctuur gepaard is gegaan met een buitengewoon matige loonontwikkeling die echter in hoge mate het gevolg was van de permanente instroom op de arbeidsmarkt van buiten. Degenen die nu pleiten voor handhaving van de loonmatiging, zouden op zijn minst stil moeten staan bij deze afweging.

Voorzitter! Dat de koppeling onbetaalbaar zal worden, mag nooit en te nimmer als argument worden gebruikt tegen de loonstijging. Aan het einde van het debat in de Tweede Kamer kwam dit echter wel naar voren. De heer Dijkstal zei namens de VVD-fractie dat de koppeling misschien niet kan worden gehandhaafd als de lonen hoger worden. Deze opmerking kan ik moeilijk plaatsen. De koppeling is erg belangrijk en de fractie van de PvdA hecht er zeer aan. Wij moeten echter inzien dat de koppeling op dit moment niet wordt toegepast op de wijze waarop zij was bedoeld. Wij koppelen aan de contractloonstijging, dus aan de stijging zoals die op papier plaatsvindt. De werkelijke loonstijging is ieder jaar altijd iets hoger dan de contractloonstijging. Daardoor blijven de gekoppelde inkomens voortdurend achter bij de gemiddelde welvaartsontwikkeling. Daarvoor was in de Wet op het minimumloon ook een voorziening getroffen; een keer in de zoveel jaar zou een structurele herwaardering van het minimumloon plaatsvinden. Die structurele herwaardering is al in geen tijden meer toegepast. Dit heeft tot gevolg dat de gekoppelde inkomens hoe langer hoe meer achterblijven bij de gemiddelde welvaart. De AOW behoort onder andere tot de gekoppelde inkomens. Door het invoeren van een fiscale aftrek voor 65-plussers heeft men een zekere reparatie gevonden voor het achterblijven van de ontwikkeling van de gekoppelde inkomens, in dit geval van de AOW.

De minister hecht blijkens de Miljoenennota sterk aan het bestrijden van de armoedeval. Ik vraag mij echter af waarom wij langs fiscale weg naar een oplossing zoeken voor dit vraagstuk van langdurig werklozen of, zoals minister Vermeend doet in het overleg met de wethouders, via institutionele weg. Waarom kiezen wij niet voor die structurele herziening van het minimum in een situatie van krapte op de arbeidsmarkt waarbij het minimum al jaren achterblijft bij de gemiddelde welvaartsontwikkeling? Niemand hoeft immers meer te vrezen dat een optrekking van het minimum een groot negatief werkgelegenheidseffect zal hebben. Die structurele herziening zou dan zodanig moeten worden uitgevoerd dat in een klap de armoedeval wordt verminderd. In die zin dat, als het minimum omhoog gaat, ook een aantal lokale of nationale inkomensafhankelijke regelingen die zich rond het minimum hebben opgestapeld, kunnen worden verminderd. Naar mijn gevoel zou dat een bijdrage zijn aan een betere inkomensverdeling, aan een balansverkorting met betrekking tot hetgeen aan inkomensafhankelijke maatregelen is bedacht en aan het herstel van de koppeling die in het verleden tot stand is gebracht. Ik zou het mooi vinden als deze minister de geschiedenis in zou gaan als de minister van de Zalmnorm, maar als hij de geschiedenis zou ingaan als de man die de koppeling echt heeft hersteld, dan zal ik jarenlang uitdragen hoe belangrijk dit ministerschap was.

De heer Van Bruchem (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik spreek ook namens de SGP-fractie. Collega Holdijk heeft aan het eind van zijn tweede termijn bij de algemene beschouwingen in deze Kamer een kort antwoord gegeven op de vraag "wat is calvinistisch?". Hij zei toen: "dat is hard werken en zuinig leven". Mede omdat deze definitie de minister van Financiën naar mijn indruk wel aansprak – al weet ik niet of hij haar correct interpreteerde – wil ik daarop inhaken. Bij hard werken gaat het er in de calvinistische visie niet primair om – en onze fracties zijn van mening dat deze nauw aansluit bij de Bijbelse noties op dit gebied – er zelf beter van te worden en ook niet om nog meer te kunnen consumeren of genieten, maar om dienstbaar te zijn, om God en de medemens te dienen. In dat licht bezien, hebben wij er moeite mee dat mensen die zich bezighouden met niet-betaalde zorgtaken – en dan gaat het vooral over de zogenaamde niet-werkende vrouwen – in toenemende mate worden gezien als "onbenut arbeidspotentieel".

Verder moet er evenwicht zijn tussen werken en rusten. Naar de mening van onze fracties begint dat evenwicht zoek te raken in onze stresserige 24-uurseconomie, waarin mensen voortdurend op hun tenen moeten lopen en een deel van hen dat niet blijkt te redden. Enkele jaren geleden moest de economie groeien om mensen aan werk te helpen, nu moeten de mensen aan het werk om de economie verder te laten groeien. De slogan "werk, werk en nog eens werk" lijkt inmiddels te zijn vervangen door "werken, werken en nog eens werken". Het zuinige of sobere leven houdt in ieder geval in dat je niet leeft ten koste van je medemens en ook niet op kosten van toekomstige generaties. Zowel bij onze opvatting over de staatsschuld als bij onze zorg voor het milieu speelt dit een rol. Het houdt ook simpelweg in dat de overheid haar huishouding op orde moet hebben, een goede "econoom" moet zijn in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Onze fracties beoordelen het financieel-economisch beleid van de overheid vooral vanuit deze visie.

Wat betreft het op orde hebben van de overheidshuishouding valt er op het beleid weinig aan te merken. De gehanteerde begrotingsdiscipline met een strakke scheiding van uitgaven en inkomsten heeft daaraan ongetwijfeld bijgedragen. Wel vinden onze facties dat deze discipline, in combinatie met de wel zeer behoedzaam gebleken groeiprognoses, ertoe heeft geleid dat urgente maatschappelijke problemen later en minder ambitieus zijn aangepakt dan mogelijk en wenselijk was geweest. De meevallers zaten min of meer in de uitgangspunten ingebakken, al had de economische ontwikkeling natuurlijk ook kunnen tegenvallen. Ik ben benieuwd wat de minister vindt van het SER-advies inzake het economisch beleid tussen 2000 en 2004, om in het vervolg uit te gaan van een "voorzichtig, trendmatig groeitempo"; iets minder behoedzaam dus. In de Miljoenennota staat op pagina 12 dat met het gevoerde beleid wordt voorkomen dat inkomstenmeevallers, anders dan in de jaren tachtig, leiden tot structureel hogere uitgaven. Dat is op zichzelf juist, maar het is de vraag of dit voor alle aanwendingen in gelijke mate geldt. Voor infrastructurele voorzieningen bijvoorbeeld, die meestal een incidenteel karakter hebben en bovendien op termijn de economie ten goede komen, ligt dat begrotingstechnisch gezien wellicht wat makkelijker dan voor bijvoorbeeld een verhoging van de uitgaven in de zorgsector.

Een volgende vraag is of het kabinet binnen de gekozen kaders de juiste prioriteiten stelt. Volgens het lijstje op blz. 10 van de Miljoenennota gaat er in de periode 1999-2001 ruim 7 mld. naar lastenverlichting en wordt een kleine 15 mld. besteed aan diverse extra uitgaven, de zogenaamde beleidsintensiveringen. Een aantal onderdelen van die 15 mld. moet naar de mening van onze fracties wel worden bezien tegen de achtergrond van eerdere bezuinigingen of ombuigingen.

Wat onze fracties betreft had er heel wat minder naar lastenverlichting mogen gaan en heel wat meer naar de goede doelen: Mede omdat een flink deel van die 15 mld. wordt aangewend om de economische groei in de toekomst op gang te houden, wat waarschijnlijk de druk op het milieu vergroot, vinden onze fracties dat natuur en milieu er in het overzichtje tamelijk bekaaid afkomen. Ook de ontwikkelingslanden hadden wel wat meer mogen krijgen. Onze vrachtwagenchauffeurs zijn gedeeltelijk gecompenseerd voor de hoge olieprijzen, maar vooral de olie-importerende ontwikkelingslanden, landen waarvoor de hoge olieprijzen ook grote problemen opleveren, hadden ook een extra steuntje in de rug verdiend. Zolang er meer dan een miljard mensen in de wereld rond moeten komen van minder dan één dollar per dag is er op dat gebied nog best wat te doen. Ik zeg dit laatste ook om de bijna genante economische ontwikkeling in ons eigen land enigszins te relativeren.

Mijnheer de voorzitter! Onze fracties hebben altijd met belangstelling gekeken naar de effecten van het beleid op de inkomensverdeling. Door de wijziging van het belastingstelsel geven de gebruikelijke koopkrachtplaatjes voor 2001 wat minder inzicht dan anders. Het CPB werkt in haar macro-economische verkenningen zelfs met puntenwolken. Op het eerste gezicht zien deze cijfers er niet al te slecht uit, althans tot aan modaal. De inkomens boven modaal gaan er volgens de puntenwolken het meest op vooruit en dat bevalt ons niet. Overigens is er tot aan modaal zeker geen sprake van een echte verkleining van de inkomensverschillen. Vooral de groepen die langdurig op of in de buurt van het minimum zitten, zouden best wat extra mogen krijgen. In dit verband is het de vraag of de koopkrachtcijfers het verloop van de werkelijk vrij beschikbare koopkracht goed aangeven. Ik zeg dit vooral met het oog op de relatief sterke stijging van allerlei vaste lasten, zoals medische verzorging, huisvesting enz. Lagere inkomensgroepen ondervinden daarvan waarschijnlijk meer nadeel dan de hogere, zodat de echte koopkrachtontwikkeling minder evenwichtig is dan de cijfers suggereren.

De gemiddelde koopkracht van de modale werknemer zal in 2001 naar verwachting meer dan 5% stijging. Dat is historisch gezien erg veel. Deze koopkrachtimpuls lijkt op een ongelukkig moment te komen, nu lonen en prijzen toch al een vrij sterke nominale stijging te zien geven. Deze koopkrachtimpuls zal de reële conjuncturele afzwakking die zich wat aftekent, beperken. De voorspellers van het CPB verwachten voor 2001 eenzelfde groeipercentage als in 2000. Het lijkt mij echter niet uitgesloten dat de werkelijke gang van zaken volgend jaar, voor de verandering, eens een keer in ongunstige zin afwijkt van de prognoses. De arbeidsinkomensquote is al aan het stijgen. De looneisen lijken hoger uit te vallen dan waar het CPB rekening mee heeft gehouden. Verder is het herstel van de euro ten opzichte van de dollar, hoe gewenst ook, een negatieve factor voor de export. Een onzekere factor is de rentevoet. De dalende tendens die zich hier in ieder geval vanaf 1990 maar eigenlijk al vanaf 1980 voordoet, heeft door de goedkopere investeringen, de stijgende beurzen en de hogere prijzen voor onroerend goed die daarvan het gevolg waren, de economische groei ongetwijfeld positief beïnvloed. Als die tendens ombuigt – sinds 1998 is er in elk geval geen sprake meer van een daling van de rente – kunnen zich tegenovergestelde effecten voordoen, die een conjuncturele vertraging versterken. Hoe beoordeelt de minister dit?

Het wordt steeds duidelijker dat de arbeidsmarkt een belangrijk knelpunt aan het worden is. De oplopende CAO-eisen vormen daarvoor een indicatie. De aanpak van het kabinet, een beperking van de loonkosten door verlichting van de collectieve lasten, lijkt niet goed meer te werken. In de afgelopen jaren heeft het wel goed gewerkt, maar dat was in een situatie met een zeer ruime arbeidsmarkt. Het is daarom de vraag of dit instrument in een veel krappere arbeidsmarkt wel zo effectief zal blijken te zijn. Op langere termijn zal arbeid door de demografische ontwikkelingen wel eens duur kunnen worden, omdat vooral in sectoren waar een sterke stijging van de arbeidskosten moeilijk kan worden opgevangen, problemen zullen ontstaan. Gelet op de ontwikkelingen op de langere termijn in de samenleving en op de arbeidsmarkt achten onze fracties een breed gedragen akkoord wenselijk, vooral met het oog op de solidariteit tussen de marktsector en de publieke sector. Wij moeten voorkomen dat essentiële taken in de samenleving niet voldoende worden vervuld. Ik denk dan in het bijzonder aan de zorgsector, die nu al te maken heeft met een toenemende arbeidsbehoefte en waar zich nu al stevige problemen aftekenen. Er wordt gelukkig het nodige geld naar de zorgsector gestuurd, op basis van de plannen die er nu liggen, maar dat extra geld moet toch worden bezien in het licht van de tekortsituaties en de bezuinigingen in de afgelopen jaren. Met alleen maar geld is het personeelsprobleem misschien niet meer op te lossen.

Nu de overheidsbegroting een overschot vertoont wordt de route ingezet naar een forse reductie van de staatsschuld, mede met het oog op de vergrijzing. Laat ik vooropstellen dat onze fractie daar achter staat, al was het alleen maar omdat het verstandig is om schulden af te lossen als het je goed gaat. Daarnaast kun je met de 30 mld. aan rente allerlei andere nuttige dingen doen. Er zit echter ook een andere kant aan, zoals de heer Platvoet al aangaf. In de eerste plaats gaat het echt om een nettobedrag van 30 mld., al vloeit een deel daarvan automatisch terug naar de schatkist. De rentebetalingen vormen immers inkomen voor de houders van staatsobligaties. Dat zijn voor het grootste deel Nederlandse burgers, al dan niet met tussenkomst van een institutionele belegger. Staatsobligaties vormen vaak een stabiel onderdeel van een beleggingsportefeuille. Als zodanig spelen ze een rol bij de diverse vormen van oudedagsvoorziening. Wat voor gevolgen kan een substantiële reductie van de staatsschuld hebben voor pensioenfondsen en dergelijke? Worden zij niet, omdat veel andere landen een soortgelijk beleid gaan voeren, gedwongen om hun geld meer speculatief te gaan beleggen? Is dat wel goed? En een derde vraag: zal een drastische reductie van de staatsschuld niet leiden tot extra inflatie en worden nuttige overheidsinvesteringen daardoor niet moeilijker te realiseren? Wat vindt de minister hiervan?

Nog een laatste punt over de staatsschuld. Als de staatsschuld tot nul wordt gereduceerd, zijn er geen staatsobligaties meer. Dan kan er ook geen rendement op staatsobligaties worden berekend. Dat kengetal speelt op allerlei manieren een rol. Is het daarom louter vanwege de continuïteit van de statistische reeks en het gebruik daarvan niet gewenst om toch een beperkte staatsschuld over te houden?

Vorig jaar heb ik hier de daling van de waarde van de euro aan de orde gesteld. De minister deed daar toen nogal laconiek over, maar later heeft hij er zich, samen met zijn Europese collega's, toch wel bezorgd over getoond. Inmiddels geeft de euro een herstel te zien, vooral dankzij de conjuncturele teruggang in de VS. De vraag is hoe dat verder verloopt en of de rest van de wereld al dan niet bereid blijkt, het grote tekort op de Amerikaanse handelsbalans te financieren. Als dat niet meer het geval is, gaat de euro een goede toekomst tegemoet, althans voorlopig. Wat de langere termijn betreft hoor ik de laatste tijd toch wat verhalen die erop wijzen dat de euro wat minder sterk kan zijn dan bijvoorbeeld de gulden was. Het structurele groeitempo van de Europese economie lijkt nog wat lager te liggen dan dat van de VS. Van de zijde van de Bundesbank is al gewezen op de uitbreiding van de EU, met alle problemen die dat gaat opleveren vanwege de grote verschillen in ontwikkelingsniveau. Ook de heer Varekamp wees al op een tabel op blz. 26 van de Miljoenennota. Uit die tabel blijkt dat de pensioenreserves in Duitsland, Italië, Frankrijk en België slechts een fractie zijn van die in Nederland, terwijl de vergrijzing daar ongetwijfeld even hard zal toeslaan. Als wij ons daarover in Nederland al zorgen maken, hoe moet het dan in die landen gaan? Als er in die landen problemen ontstaan, heeft dat ongetwijfeld repercussies voor de euro en voor de Nederlandse economie. Ligt hier een reden tot ongerustheid? Bestaat de kans dat wij over 10 of 15 jaar enorm terugverlangen naar onze harde gulden?

Ik meen te mogen constateren dat met de komst van de euro in sterke mate een tweepolig internationaal monetair systeem is ontstaan. Natuurlijk zijn er nog meer munten, maar hun rol is vrij beperkt in het geheel. Dit betekent dat, als de dollar omhoog gaat, de euro zakt, en omgekeerd. Het is vergelijkbaar met een weegschaal die in beweging kan worden gezet door betrekkelijk beperkte verschillen in economische ontwikkeling. Dat is op zichzelf niet zo erg – integendeel – maar deze bewegingen slaan nogal eens te ver door, mede als gevolg van speculatieve elementen. Daarmee lokken zij zinloze kapitaalbewegingen uit, met alle nadelen van dien, waaronder ongefundeerde kritiek op monetaire autoriteiten. Is de minister het hiermee eens en, zo ja, wordt het niet tijd voor transatlantische wisselkoersafspraken tussen de dollarzone enerzijds en de eurozone anderzijds?

Mijnheer de voorzitter! In een bijlage van de Miljoenennota staan leerzame gegevens over de fiscale aspecten van het eigenwoningbezit. Als de staatsschuld in 25 jaar wordt afgelost, zal binnen 10 jaar het budgettaire effect van de hypotheekrenteaftrek in dezelfde orde van grootte liggen als de rente over de dan nog resterende staatsschuld. Misschien is dat gegeven voor een volgend kabinet – het eerste kabinet-Zalm zal dat waarschijnlijk niet zijn – aanleiding om de aftrekbaarheid van de hypotheekrente te herzien. Collega De Vries heeft bij het debat over de belastingherziening in mei jongstleden onze zienswijze op dit punt uiteengezet. De belangrijkste bezwaren tegen de huidige regeling zijn, dat deze vooral gunstig uitpakt voor mensen met een duur huis en een hoog inkomen – al wordt dat effect volgend jaar natuurlijk wat minder –, dat ze een opwaarts effect heeft op de huizenprijzen en dat mede daardoor starters op de woningmarkt er niet echt mee zijn geholpen. Daarnaast is de Nederlandse regeling – ik kom nu op het terrein van de staatssecretaris – een vreemde eend in de Europese bijt, zo blijkt uit de genoemde bijlage. Kan dat laatste betekenen, dat de regeling in het kader van verdere harmonisatie van belastingstelsels op termijn niet is te handhaven?

Bij een beleidswijziging op dit gebied moet vanzelfsprekend een ruime overgangstermijn in acht worden genomen, omdat anders huishoudens met verplichtingen in problemen komen. Er moet niet alleen worden gekeken naar de hypotheekrenteaftrek, maar naar het geheel van de fiscale behandeling van de eigen woning. Uit de genoemde bijlage blijkt, dat in belangrijke mate sprake is van het rondpompen van geld, waarbij het voor onze fracties zeer de vraag is of daarmee per saldo veel maatschappelijke winst wordt behaald. Het blijkt dat het totale budgettaire effect van de bijtel- en aftrekposten voor de inkomstenbelasting in tien jaar ongeveer is verdubbeld. Als de overdrachtsbelasting en de OZB worden meegenomen, is het nominaal ongeveer stabiel gebleven. Daarbij moet naar onze mening worden bedacht, dat de verdeling van dat saldo over de diverse categorieën niet gelijk is gebleven. Met name de mensen met weinig of geen hypotheek zijn de laatste jaren via het huurwaardeforfait en de OZB nogal wat meer gaan betalen. Uit de bijlage kun je afleiden: per woning ongeveer twee keer zoveel in tien jaar. Vooral voor lagere inkomens levert dat problemen op, mede doordat zij vanwege het eigen vermogen dat in de woning zit veelal niet in aanmerking komen voor gemeentelijke kwijtscheldingsregelingen en dergelijke. Zou het daarom niet mogelijk zijn om de bijtelling vanwege het huurwaardeforfait te maximeren op een bepaald percentage van het inkomen?

Voorzitter! Ik wacht met belangstelling de reactie van de bewindslieden af.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! De vorige staatssecretaris van Financiën ging bij dit type debatten altijd rechts van de minister zitten. Deze staatssecretaris gaat links van de minister zitten en dat moet toch een hele opsteker voor de Partij van de Arbeid zijn. Hoewel, we moeten even kijken waar Hoogervorst gaat zitten.

Bij de voorbereiding op deze beschouwingen heb ik nog eens nagelezen wat vorig jaar in deze Kamer bij de financiële beschouwingen door mij is gezegd en welke geldigheid dat op dit moment nog heeft. Er is een viertal onderwerpen in het bijzonder nog actueel. Ten eerste is dat de kwestie van de bronbelasting, waarover naar het zich toen liet aanzien maar geen goede afspraken waren te maken. Maar het is enkele weken geleden dan toch gelukt om in Europees verband dat probleem aan te pakken. Weliswaar is de uiteindelijke oplossing nog ver weg, zo'n tien tot vijftien jaar, maar omdat in de tussentijd ook duidelijk stappen worden gezet en heffingstarieven zijn afgesproken, kan men toch hoopvol gestemd zijn en verwachten dat dat eindpunt een keer wordt bereikt. Dat is een felicitatie waard, omdat het kapitaalvlucht tussen de Europese Gemeenschapslanden bestrijdt. De druk die de Europese Gemeenschap vervolgens kan uitoefenen op landen als Andorra en Zwitserland zal zodanig zijn, dat die landen zich ongetwijfeld op de een of andere manier zullen conformeren aan de richtlijnen die voor de gemeenschapslanden gaan gelden. Is het resultaat op zichzelf van gewicht, wellicht is nog van meer belang dat men de indruk heeft dat het Europese ministers van financiën ernst is met hun pogingen om op van belang zijnde punten met een gezamenlijk beleid te komen om de race naar de bodem van de schatkisten tegen te gaan. Ziet de minister van Financiën dat ook zo of is die gedachte toch nog te optimistisch? Een tweede vraag op dit gebied is of ook de Nederlandse regering bereid is haar positie, bijvoorbeeld op het terrein van het fiscaal faciliteren van vestigingen van buitenlandse ondernemingen, in harmonie te brengen met afspraken die er ook op dit terrein toch onvermijdelijk eens zullen komen.

Een tweede onderwerp dat vorig jaar actueel was en ook nu is, is de loonontwikkeling. Er is natuurlijk niemand meer, naar ik aanneem ook de minister van Financiën niet, die het uitgangspunt uit het regeerakkoord van een loonstijging van 1,35% nog als haalbaar zal kwalificeren. Vorig jaar heeft de minister kunnen aangeven dat enige tegenslag op dat vlak wel kon worden opgevangen, maar daarbij werd een stijging van 3% als uitgangspunt genomen. Naar het zich nu laat aanzien, kan ook dat percentage aanmerkelijk te laag blijken. De inflatie speelt daarbij een rol, maar ook is er het breed levende gevoel dat er bij de zeer goede ontwikkeling van onze economie en de aanmerkelijke stijging van de lonen in de top nu een moment is gekomen dat anderen aan de beurt moeten komen. Diverse leden van het kabinet hebben zich al in waarschuwende zin uitgelaten, maar ik wil ook dit jaar van de minister horen wat de effecten kunnen zijn wanneer de lonen met 4 of 4,5% zullen stijgen. Als matiging wordt gepredikt, dan moet dat voor iedereen gelden. Het kabinet lijkt niet de mogelijkheden te hebben om de stijging aan de top in de hand te houden, wat voor acceptatie van loonmatiging van zo groot belang is.

Wij behandelen morgen het wetsontwerp dat de werknemer de keuze geeft het moment van belasting van werknemersopties te verschuiven naar het moment dat er daadwerkelijk voordeel wordt behaald. Op zichzelf is dat logisch; ook wij zijn daarvoor. Het betekent natuurlijk wel dat nu ook geen enkel risico meer wordt gelopen dat er te veel belasting wordt betaald in verhouding tot wat men ontvangt. Onze verwachting is dat daarmee de optieregeling aan de top nog meer aan populariteit zal winnen en een ongelijke loonontwikkeling derhalve in de hand zal werken. Het kabinet stelt daar niet eigenlijk niet veel meer tegenover dan de beslissing om de topinkomens openbaar te maken. Ook daar zijn wij voor, maar zal dit tot loonmatiging aan de top kunnen leiden? Of zou het effect ook omgekeerd kunnen zijn, te weten dat het hoogste de norm wordt? Wat zou de regering daaraan kunnen doen? Wij vernemen op dit punt dan ook graag de opvatting van de minister, waarbij wij ook het vraagstuk van de moraliteit betrekken. Kan het kabinet loonmatiging vragen, als voor iedereen zichtbaar is dat loonmatiging mogelijk niet selectief wordt gevraagd door het kabinet, maar uiteindelijk wel selectief dreigt uit te pakken?

Het derde onderwerp dat ten opzichte van vorig jaar niets aan actualiteit heeft verloren, is het inflatiespook. De minister toonde zich aan de overzijde nog redelijk optimistisch, maar wij zijn inmiddels toch weer ruim anderhalve maand verder en ook het rapport van de Europese Commissie over ons land rijker. Alles draait natuurlijk om de vraag hoe de ontwikkeling zal zijn in 2002. De eenmalige verhoging van de inflatie in 2001 vanwege het nieuwe belastingstelsel is ingecalculeerd, maar de verlaging die dan volgt en waarvan de minister aan de overzijde nog is uitgegaan, is toch binnen enkele weken aanmerkelijk onzekerder geworden. Wil de minister ingaan op die laatste verwachtingen en daarbij ook de afspraken uit het verdrag van Amsterdam betrekken? Is het mogelijk dat wij in 2003 op grond van de inflatie in 2002 al maatregelen hebben te nemen op straffe van boetes die Europa ons kan opleggen?

Het vierde en laatste punt uit de beschouwingen van vorig jaar was de verhouding tussen de private en de collectieve sector. Dit onderwerp is dit jaar ook aan de overzijde uitvoerig aan de orde is gekomen. De minister heeft daar naar het oordeel van mijn fractie genoegzaam kunnen aantonen dat na opschoning van de rente-uitgaven en de werkloosheidsuitgaven de groei van de collectieve sector ruim 3% is. Er zijn, zoals ook uitvoerig is aangetoond, dit jaar grote bedragen gegaan naar zorg en onderwijs. Ook mijn fractie vindt dat het hoog tijd wordt na de jarenlange bezuinigingen die bepaald niet alleen op het conto van Paars zijn te plaatsen, maar dat neemt het feit van de groei nu niet weg. Veel belangwekkender dan het gekissebis over de groei nu, is de vraag die ook in hoofdstuk 2 van de Miljoenennota "Economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de toekomst" aan de orde komt: hoe zal de ontwikkeling tussen privaat en publiek zich in de nabije toekomst ontwikkelen? Heel hoofdstuk 2 is uitvoeriger dan anders. Omdat het zich bezighoudt met verwachtingen en de manier waarop daarop gereageerd moet worden, is het bij uitstek geschikt voor een bespreking in de chambre de réflexion.

Het eerste dat opvalt, is de sterk beschrijvende manier waarop de vraagstukken worden benoemd. Bijna nergens wordt nog een politieke keuze gemaakt. Wij begrijpen dat het daar niet voor bedoeld is, maar het zou toch wel mogelijk zijn geweest de consequenties van bepaalde keuzes aan te geven, met de nadruk op het meervoud, zodat het beschrijvende aspect daarvan niet ter discussie zal staan.

Een makkelijk voorbeeld is de kwestie van de staatsschuld. Nu wij voldoen aan het criterium uit het Verdrag van Amsterdam, kan de keuze gemaakt worden de staatsschuld op het huidige niveau of iets daaronder te bevriezen of juist niet. Komt er rente vrij door aflossing van de staatsschuld, dan ontstaat het keuzeprobleem waaraan de gelden besteed moeten worden. De keuze om de gelden in te zetten ten behoeve van de collectiviteit of ten behoeve van de private sector is een politieke keuze waar de minister uiteraard nu niet in kan treden. Wat hij wel kan doen, is nagaan of die keuze zo autonoom genomen kan worden als het nu lijkt.

In een interview dat staatssecretaris Bos heeft gegeven aan Tribuut van december staat: "Ja, het feit dat de tarieven nu omlaag gaan, is ook al mede gebaseerd op wat er om ons heen gebeurt. Als wij gaan kijken naar vlaktaks-achtige varianten, zal vermoedelijk blijken dat wij op korte of middellange termijn weer een slag naar beneden moeten maken. Dus ook hier: wordt vervolgd." Als dat vermoeden waar blijkt – mijn fractie gaat er ook van uit – is daarmee ook het vraagstuk van de autonome keuze voor de verdeling tussen collectieve en private sector aan de orde.

De fractievoorzitter van de PvdA aan de overzijde, de heer Melkert, gaf in het programma Buitenhof van 3 december aan dat weliswaar het terugdringen van de staatsschuld ook een hoge prioriteit had, maar dat met de vrijgekomen rente de collectieve sector een stimulans zou moeten krijgen, omdat niet iedereen in staat is met een lastenverlichting zodanig om te gaan, dat van ouds onderdelen van de collectieve activiteiten in zorg en onderwijs nu privaat gefinancierd kunnen worden.

Ook mijn partij heeft steeds proberen vast te houden dat aflossing van de staatsschuld moet leiden tot versterking of ten minste behoud van de verworvenheden van de collectieve sector. Als staatssecretaris Bos echter gelijk heeft, is het de vraag of dit in volledigheid is vol te houden. Wij vinden het een uitdaging voor de minister van Financiën als hij volgend jaar, bij de laatste begroting van dit kabinet, in hoofdstuk 2 van de Miljoenennota bij een reeks van toekomstverkenningen dit type vragen verwerkt. Dan komt ongetwijfeld ook aan de orde de kwestie van de hypotheekrente en de omkeerregeling bij de pensioenvoorziening. Immers, wanneer een vlaktaks aan de horizon verschijnt, kunnen de twee grootste fiscale faciliteiten niet onbesproken blijven. Of ziet de minister dit anders en denkt hij dat de stijging van de arbeidsproductiviteit, onder meer te bereiken door verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen, voldoende kan zijn om én lastenverlichting te realiseren én behoud van de collectieve uitgaven tot stand te brengen?

Hoofdstuk 2 gaat uiteraard niet volkomen voorbij aan de genoemde uitdagingen. Zo wordt duidelijk aangegeven dat naast gewenste lastenverlichting voor personen en bedrijven die min of meer logisch voortvloeit uit de Europese ontwikkelingen, er ook lasten zullen komen in de sfeer van "de vervuiler betaalt" en de mobiliteit. Ook de drie hoofdopties "belastingen aanpassen", "uitgaven beperken" en "arbeidsparticipatie verhogen" worden keurig benoemd, evenals de begrenzingen die internationale ontwikkelingen veroorzaken. Maar de lezer blijft aan het eind toch zitten met de vraag hoe samenhang te brengen in het totaal van de geschetste ontwikkelingen. Samenhang aanbrengen lijkt mij bij uitstek iets voor een verkenning waarmee een volgend kabinet zijn voordeel zou kunnen doen.

Aan de overzijde is er een korte discussie geweest tussen de minister en mijn partijgenote mevrouw Giskes over de vraag waar D66 precies staat in de uitgangspunten van het trendmatig begrotingsbeleid, behoedzaam ramen en de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Mevrouw Giskes heeft daar een helder antwoord op gegeven: D66 is voor behoedzaam ramen en voor de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Ik hecht eraan om dat nog eens te onderstrepen aan deze zijde van het Binnenhof. D66 is daarnaast ook voor tussentijdse evaluatie van die uitgangspunten tijdens een kabinetsperiode, eenvoudigweg omdat de vierjarige periode te lang is om daarvoor onwrikbare afspraken te maken. Dat heeft onherroepelijk het gevaar van iets kunstmatigs in zich. Een periode van twee jaar is voor het type vraagstukken waar wij voor staan, een veel natuurlijker termijn. Wij zullen niet ophouden, dat te beklemtonen. Daarnaast hebben wij de realiteit te aanvaarden dat de partij van de minister van Financiën, als het zo uitkomt, liever afspraken voor vier jaar maakt en dat dit ook zo in het regeerakkoord is afgesproken. Wij zullen ons aan het regeerakkoord houden, zoals wij dat ook van onze partners verwachten. Het zou evenwel sportief van de minister zijn, als hij de discussie over een tussentijdse evaluatie van de uitgangspunten zou afwijzen, zonder daarbij te suggereren dat wij van de kenmerken van het trendmatig begrotingsbeleid afscheid willen nemen. Dat is namelijk eenvoudigweg niet waar.

Overigens heeft de heer Melkert in het hier al genoemde interview in de televisie-uitzending van Buitenhof ook bepleit om voor de duur van deze kabinetsperiode toch nog eens te kijken of de inkomstenmeevallers die door de erg behoedzame raming zijn ontstaan, ook eenmalig gebruikt zouden kunnen worden voor investeringen naast de aflossing van de staatsschuld. Daarmee pleit hij met andere woorden in beginsel natuurlijk ook voor een tussentijdse evaluatie, zoals mijn partij dat al lange tijd doet. Bovendien heeft zij geprobeerd om dit in het regeerakkoord op te nemen. Het is jammer dat de PvdA dat toen niet steunde. Maar goed, nu is er wellicht toch enige ruimte om met elkaar in gesprek te blijven over dit onderwerp.

Bij de geschetste ontwikkelingen in hoofdstuk 2 wordt een beleid dat mede gericht is op lastenverlichting, als wenselijk omschreven vanwege de prikkel tot werken en het stimulerende effect op de economische ontwikkeling. Mijn fractie leest die passage evenwel als na te streven op middellange en lange termijn. Na de enorme lastenverlichting die nu is gerealiseerd voor het komende jaar, is de wens om daarmee op korte termijn nog verder te gaan, niet de onze. Dat komt niet alleen vanwege de wensen in de collectieve sector, maar eenvoudigweg ook omdat ons het geloof ontbreekt dat verdere lastenverlichting nu nog het gewenste effect op de werkgelegenheid en de economie zou hebben. Voor een nieuwe kabinetsperiode kan dat anders liggen.

Voorzitter! Als schakel tussen de meer algemene financiële opmerkingen en de behandeling van de belastingwetten morgen, vraag ik aandacht voor het aspect van de voorlichting bij het ministerie. Over het algemeen verdient de afdeling voorlichting op Financiën alle lof. Ik wil daar nadrukkelijk mee beginnen. Er komt bovendien heel veel op de afdeling af. De nieuwe munt en het nieuwe belastingstelsel komen bovenop de reguliere voorlichting over tal van lopende zaken. Het is bovendien een bekend verschijnsel dat goede en gerichte informatie op zichzelf ook weer informatie oproept. Dit gezegd zijnde, wil ik toch een aantal opmerkingen maken, te beginnen met de voorlichting over de euro. Wij bespreken vandaag de laatste begroting in guldens. Over iets meer dan een jaar gaan wij een megaoperatie tegemoet die in minder dan een maand de gulden vervangt ten gunste van de euro. Met andere woorden: het staat nu pal voor de deur. De voorlichting zou zich mijns inziens op twee terreinen moeten concentreren. Het eerste is het terrein van het sentiment. Bij de algemene beschouwingen enkele weken geleden heb ik daar iets over gezegd. Het feit dat Denemarken niet meedoet, terwijl Oost-Europa staat te dringen, maakt mensen onzeker. De minister heeft deze kwesties wel regelmatig in het parlement besproken, maar dat bereikt het grote publiek toch niet. Het lijkt mij evenwel dat dit noodzakelijk is. Ook het feit dat de euro bij voortduring wordt vergeleken met de dollar – dat is ook vandaag weer gebeurd in deze zaal – roept een averechts sentiment voor de euro op. Waarom wordt niet, evenals dat voor het belastingplan is gebeurd, het komende jaar een huis-aan-huis-krant gemaakt die op de vragen en opmerkingen terzake ingaat? Als in die krant dan ook verwezen wordt naar het cadeautje van de overheid aan iedereen in de vorm van een zakje Nederlandse euromunten, dan ontwikkelt voorlichting een activiteit die invloed kan hebben op het nu toenemende negatieve sentiment. In dat zakje euromunten zou tegen die tijd ook een presentatie in foto's kunnen zitten van de euromunten van de deelnemende landen. Heel veel mensen zijn zich van de veelheid aan variëteiten van de munten niet bewust, terwijl dat in het begin toch tot problemen kan leiden.

Een ander punt van de voorlichting is de specifieke voorlichting aan groepen die daarvoor in aanmerking komen. Ik heb al eens de verstandelijk gehandicapten genoemd. In het psychiatrisch ziekenhuis waar ik werk, worden door het maatschappelijk werk onder andere spelletjes ontwikkeld om de groep chronisch psychiatrische patiënten aan de euro te laten wennen. Daar zal het zakje euromunten ongetwijfeld ook bij betrokken worden. Kan het ministerie een overzicht geven, welke activiteiten er zijn voor specifieke doelgroepen, en wordt daar ook voldoende aandacht besteed aan het gegeven, dat de munten heel veel verschijningsvormen kennen? Hoewel slechts zijdelings ermee te maken, noem ik toch ook de kwestie van de leerboeken van de basisschool. Het ministerie van Financiën heeft hier naar mijn oordeel een zodanig belang, dat rechtstreekse bemoeienis ermee wel op zijn plaats zou zijn. Is die er ook?

Voorzitter! De voorlichting over het nieuwe belastingstelsel is de andere megaoperatie. Ik behandel het aspect van de voorlichting bij de algemene financiële beschouwingen, omdat ik aanneem dat de voorlichtingsdienst rechtstreeks de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën is, en het bovendien goed past in de algemene opmerkingen die ik over de voorlichting van het departement maak. Er zijn voorzover ik weet twee grote activiteiten. Men kan via de website van de belastingdienst zelf aan het rekenen gaan wat het nieuwe stelsel voor consequenties heeft voor iemand. Ik hoor daar positieve geluiden over. Maar aanmerkelijk minder duidelijk is de huis-aan-huis-krant geweest. In de hele krant bijvoorbeeld is niet te vinden, hoe de tariefstelling in box I is opgebouwd, en dat is ten minste nodig om bij benadering te kunnen berekenen, welke gevolgen het belastingstelsel in de individuele situatie heeft. En ook voor het overige is de krant minder duidelijk dan veel voorlichtingsbrochures van banken en belastingadviseurs. Kortom, hier was een kans, die is gemist. Wat ik ook jammer vind, is dat in de krant nergens een artikel staat waarin de overwegingen worden gegeven om tot een nieuw stelsel te komen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat men veel te veel al als bekend veronderstelt, en daar kan de voorlichting niet van uitgaan.

Voorzitter! Wij wachten het antwoord van de minister met belangstelling af.

De vergadering wordt van 19.44 uur tot 20.30 uur geschorst.

Naar boven