Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Ziekenfondswet in verband met samentelling van uitkeringsvakken ingevolge de Werkloosheidswet voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onder a, van die wet, administratieve vereenvoudiging van de overgang van een particuliere ziektekostenverzekering naar de ziekenfondsverzekering en afschaffing van de nominale ziekenfondspremie voor personen jonger dan 18 jaar (Knelpunten Ziekenfondswet) (27586).

De beraadslaging wordt geopend.

Voorzitter: Boorsma

Mevrouw Swenker (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Doel van het onderhavige wetsvoorstel is het oplossen van enkele knelpunten van de Ziekenfondswet, maar de onderwerpen waarvoor een oplossing wordt voorgesteld, geven opnieuw aan dat ons verzekeringsstelsel een lappendeken is en inmiddels ook een vangnet is geworden voor vogels van de meest uiteenlopende pluimage.

Sterker nog, voor degenen die jonger zijn dan 18 jaar wordt ter oplossing van het knelpunt een beleidsmatige draai van 180 graden ten opzichte van het geldend beleid gemaakt. Als ik de minister mag geloven, geldt dit ook voor het toekomstige beleid in het nieuwe stelsel zoals zij dat graag ziet.

Ik bedoel hiermee dat deze jongeren volgens de klassieke opzet krachtens de Ziekenfondswet zijn verzekerd, omdat zij werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Nu wordt een reparatie voorgesteld die haaks staat op de uitgangspunten die een aantal jaren geleden nog volledig onderschreven werden, en wel door de nominale premie nu af te schaffen voor de groep jongeren onder de 18.

Een aantal jaren geleden hebben wij welbewust ervoor gekozen een einde te maken aan wat wij noemden "het voor een dubbeltje op de eerste rij zitten". Dat hield destijds in dat mensen met een klein baantje tegen een zeer lage procentuele premie aanspraak hadden op een zeer breed ziekenfondspakket. Toen wij de nominale premie invoerden, zeiden wij dan ook dat die substantieel moest zijn. Dat is nu de reden, die nominale premie weer af te schaffen voor deze groep jongeren. Ook in de toekomst moet de nominale premie substantieel zijn, zo hoorde ik de minister afgelopen zondag nog op de radio verklaren. Hoe rijmt zij dit alles met het huidige wetsvoorstel?

De VVD-fractie beziet dit voorstel dan ook met gemengde gevoelens. Op zichzelf heeft de VVD-fractie er best begrip voor dat de huidige nominale premie een te groot beslag kan leggen op het loon van jongeren, met name in die situatie waarin sprake is van een vakantiebaantje. Er blijken echter ook zo'n 120.000 jongeren te zijn met een permanente baan. Wie kan deze jongeren nu uitleggen dat zij de laatste dagen voor hun achttiende verjaardag alleen een procentuele en dus geen nominale premie betalen en dat zij daags erna de volledige premie moeten betalen? Ik neem aan dat de minister met de grens van achttien jaar ongetwijfeld heel pragmatisch een knoop heeft doorgehakt, maar alles overwegende, geeft het de VVD-fractie toch een onbevredigend gevoel. De reden is niet alleen dat ten aanzien van het uitgangspunt een draai van 180 graden wordt gemaakt, maar vooral omdat de VVD-fractie juist voorstander is van een zeer substantiële, zo niet geheel nominale premie.

Een andere kwestie is het onder de werkingssfeer van de Ziekenfondswet brengen van alimentatiegerechtigden die voorheen mede verzekerd waren in de Ziekenfondswet onder een aantal voorwaarden met als motto: blijf zitten waar je zit. Het oplossen van knelpunten veroorzaakt ook in dit geval nieuwe knelpunten. Voor de betrokken groepering is de gekozen oplossing waarschijnlijk een verbetering. Zij levert echter ook minder positieve effecten op en roept vragen op, met name over de uitvoerbaarheid dat wil zeggen de implementatie van dit onderdeel in de praktijk.

Alimentatie levert een rechtsgrond op om toegelaten te worden tot het ziekenfonds, aldus dit wetsvoorstel. Is deze toelating van rechtswege? Zo ja, wat gebeurt er als die alimentatiegerechtigde zich toch particulier verzekert? Wie trekt er dan aan de bel? Wie gaat de inkomenstoets uitvoeren? Doet het ziekenfonds dat of andere instellingen? Zo langzamerhand is er immers een rij van mogelijke gegadigden. Indertijd is in 1997 voor de 65-plussers die van de opting-inregeling gebruik wilden maken, besloten dat het niet wenselijk zou zijn als gegevens van verzekerden bekend waren bij ziekenfondsen. Uit dien hoofde is destijds besloten om de inkomenstoets te laten uitvoeren door de Sociale verzekeringsbank. Voor de kleine zelfstandigen vervult de belastingdienst deze rol. Kortom, wie krijgt de rol toebedeelt voor alimentatiegerechtigden?

De VVD-fractie kan zich voorts niet aan de indruk onttrekken dat de minister door invoering van deze regeling in feite de centrale kas spekt. Ter toelichting geef ik het volgende voorbeeld. Stel, er is een werknemer, hij is hoofdverzekerde en kostwinner. Hij verdient op jaarbasis ƒ 60.000. Het is zijn enige inkomen. De loonbelasting is dus een eindheffing. Ook de werkgever zal de procentuele ziekenfondspremie inhouden, terwijl de verzekerde gewoon zelf zijn nominale premie betaalt. Laten wij het ongelukkige voorbeeld nemen dat er een echtscheiding volgt en hij bijvoorbeeld ƒ 30.000 alimentatie betaalt, waarover naast de nominale premie ook weer procentuele premie moet worden betaald. Dat zou betekenen dat er in feite over ƒ 90.000 procentuele premie wordt betaald. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ware het niet beter geweest, de alimentatiegerechtigde in dat opzicht alleen de nominale premie te laten betalen?

Er is nog méér. Als de betrokken alimentatiegerechtigde voor wie de alimentatie rechtsgrond is voor deelname in het ziekenfonds, te eniger tijd in loondienst gaat en daarmee een salaris gaat verdienen dat lager is dan het bedrag aan alimentatie, valt betrokkene weliswaar onder de Ziekenfondswet op grond van dat dienstverband, maar wordt hij of zij geen kostwinner, zodat de kinderen niet meeverzekerd worden in het ziekenfonds en zich particulier moeten verzekeren. De minister zal ongetwijfeld antwoorden dat dit ook voor andere groepen geldt, maar het is niet erg stimulerend voor een alimentatiegerechtigde dat, als deze kans ziet om bijvoorbeeld parttime te gaan werken, dit in feite tot gevolg heeft dat het salaris voor een groot deel weer opgaat aan het betalen van premie voor een particuliere ziektekostenverzekering voor de kinderen. Wordt hier niet een rem gezet voor de betrokkenen om weer deel te gaan nemen aan het arbeidsproces?

Daarnaast is er een groep alimentatiegerechtigden die zich ongetwijfeld in de kou gezet voelt: degenen die voorheen particulier verzekerd waren en een lagere alimentatie ontvangen dan de groep die wél ziekenfondsverzekerd wordt. Daarbij komt nog dat tot nu toe mensen die particulier verzekerd waren met een lage alimentatie, op basis van de overgangsregeling wel naar het ziekenfonds mogen, maar in de toekomst degenen die voorheen particulier verzekerd waren, dat niet meer mogen. Inkomenspolitieke overwegingen hebben kennelijk geen rol gespeeld. Welke overwegingen hebben dan wél een rol gespeeld toen de minister besloot het amendement van de Tweede Kamer in haar wetsvoorstel op te nemen?

Samenvattend roept het wetsvoorstel met betrekking tot de afschaffing van de nominale premie voor jongeren en met name het onder de werkingssfeer brengen van alimentatiegerechtigden een groot aantal vragen bij de VVD-fractie op. De fractie ziet dan ook met zeer grote belangstelling de antwoorden van de minister tegemoet.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Namens de commissie voor VWS, met uitzondering van de VVD-leden van deze commissie, wil ik een enkele opmerking maken over het in de Tweede Kamer toegevoegde amendement over de alimentatiegerechtigden.

Op zich staat de commissie, met uitzondering van de VVD-leden, positief ten opzichte van het voorstel dat alimentatiegerechtigden met een alimentatie boven de bijstandsgrens die voor hun scheiding medeziekenfondsverzekerden waren, zich niet langer particulier behoeven te verzekeren. Hierdoor moesten deze alimentatiegerechtigden immers een veel hogere premie betalen, té hoog vaak in relatie tot hun inkomen. Het aanvaarden van het amendement-Oudkerk c.s. is dan ook voor hen een wezenlijke verbetering.

Het gaat echter, zoals ook de minister zelf in de gewisselde stukken heeft opgemerkt, om een fundamentele ingreep in het systeem van de Ziekenfondswet. In één en hetzelfde wetsontwerp wordt nu immers in feite met twee maten gemeten: in het ene geval juist géén toepassing van het "blijf zitten waar je zitprincipe", in het geval van de nieuwe alimentatiegerechtigden weer wél. Dat geeft toch een enigszins onbehaaglijk gevoel. Ook toekomstige alimentatiegerechtigden die voor hun scheiding particulier verzekerd waren, kunnen in hetzelfde schuitje zitten: een veel te lage alimentatie in relatie tot de te betalen premie. Uit de ontvangen brieven en telefoontjes wordt duidelijk, dat het door de betrokkenen wel degelijk wordt aangevoeld als een vorm van rechtsongelijkheid. Formeel hangt deze uitzondering samen met het duale stelsel, zoals mevrouw Swenker al terecht opmerkte; langzamerhand zeggen wij allemaal dat zo snel mogelijk een eind aan dat duale stelsel moet komen. Het gevolg is wel dat er binnen de groep van oorspronkelijk particulier verzekerden twee groepen ontstaan: enerzijds de groep die reeds alimentatiegerechtigd is en, beneden het minimumloon, onder de overgangsbepaling van artikel IX gaat vallen, anderzijds de nieuwe toestroom die particulier verzekerd moet blijven. De royale aanpassing zoals bij de jongeren onder achttien jaar toegepast, ontbreekt hier dus.

Een ander voorbeeld heeft betrekking op de situatie dat de alimentatiegerechtigde parttime gaat werken. Mevrouw Swenker heeft terecht hierop gewezen. Dit voorbeeld toont aan dat er meer problemen kunnen ontstaan, doordat de kinderen als gevolg hiervan particulier verzekerd moeten worden.

Deze beoogde uitkomst – gelet op de letter en geest van het amendement en de Ziekenfondswet – gaat wel rechtstreeks in tegen het voorgestane beleid van grotere arbeidsparticipatie. Deze uitkomst is in ieder geval geen stimulans.

Dit zijn beleidsmatige en inhoudelijke perikelen. Daarnaast is ook de uitvoering van de voorgestelde wijziging geenszins eenvoudig. De voorbeelden die mevrouw Swenker daarvan heeft gegeven, kunnen nog met vele andere worden aangevuld. Dit tezamen heeft bij de overige leden van de commissie de behoefte aan een uitvoeringstoets doen ontstaan. Die behoefte is groter geworden na het antwoord van de minister op de gestelde vragen. De minister stelt immers dat zij gelet op de beschikbare tijd, niet om een uitvoeringstoets zal verzoeken. Dit argument wil er bij de commissie niet zo in, gelet op de beoogde invoeringsdatum van 1 januari a.s. Naspeuringen van mijn zijde en telefonisch overleg met de minister leverden uiteraard nog andere argumenten op, bijvoorbeeld dat het College voor zorgverzekeringen een uitvoeringstoets ook niet noodzakelijk acht. Wij zouden daarvoor niet hoeven te zwichten ware het niet dat ook vandaag nog eens is bevestigd dat er volop overleg gaande is tussen de betreffende instanties, waaronder de Belastingdienst, over de wijze waarop aan de ziekenfondsverzekering voor alimentatiegerechtigden het beste kan worden vormgegeven. Dit overleg zal binnenkort worden afgerond. Het was oorspronkelijk onze bedoeling bij motie een uitspraak te vragen als wij geen harde toezegging van de minister zouden krijgen. Nu ben ik niet zo'n voorstander van moties als je ook verbaal met elkaar tot een goede oplossing kunt komen. Het komt ons voor dat de commissie – minus de VVD-fractie – kan volstaan met de toezegging van de minister dat zij de uitkomsten van dit overleg over alle uitvoeringsperikelen die kunnen ontstaan en de manier waarop zij kunnen worden opgelost, ruim voor de invoeringsdatum aan de Eerste Kamer, c.q. de commissie voorlegt. Zonodig kan dan alsnog aan de bel worden getrokken. Overigens moet de minister dit niet te zwaar opnemen. De commissie wil eventueel dan nog enige vragen aan de minister kunnen voorleggen. Is de minister bereid deze toezegging hier uit te spreken?

Mijnheer de voorzitter. Tot slot wil ik nog een kanttekening maken namens de CDA-fractie. De minister voelt er kennelijk niet voor een inventarisatie te maken van alle overige, nu nog reëel aanwezige knelpunten. Ik durf dit ook nauwelijks meer te vragen nadat ik mevrouw Swenker heb aangehoord. Aan de andere kant heeft de CDA-fractie in de Tweede Kamer nog wel wat behoorlijke knelpunten aangegeven. Ook andere fracties in de Tweede Kamer hebben een lijstje knelpunten aan de minister voorgehouden. Ik heb in onze inbreng niet gevraagd om nu een inventarisatie over te leggen, omdat de minister zo hard werkte aan de lang verwachte notitie over het nieuwe stelsel, maar daarna moet het toch mogelijk zijn een inventarisatie op te stellen van de overige knelpunten en daarover met de Kamer van gedachten te wisselen? De vraag of de minister het verantwoord achtte om al deze knelpunten te laten liggen tot 2005, bleef hierdoor onbeantwoord. Ik dacht dat wij na een goede discussie wel zouden kunnen beslissen welke knelpunten nog even kunnen blijven bestaan en welke zeker niet. De minister weet hoezeer het CDA in deze Kamer eraan heeft meegewerkt om de kleine zelfstandigen onder de Ziekenfondswet te brengen. Wij hebben afgesproken om knelpunten op hun eigen merites te bezien. In de Tweede Kamer hebben mijn collega's duidelijk gezegd dat er reële problemen bestaan. Vanuit een soort ereschuld voor mijn fractie in deze Kamer vraag ik daarvoor aandacht. Mijn vraag is dus of het verantwoord is om al die knelpunten te laten bestaan. Is de minister bereid om mijn vraag alsnog te beantwoorden? Ook degenen die nu nog de dupe zijn van de sterk verouderde duale systematiek hopen allemaal op een spoedige oplossing, ook al is er nu zicht op een nieuw stelsel. Van mijn kant is dit een gelukwens aan de minister, de staatssecretaris en de betrokken ambtenaren zeker waard, maar het jaar 2005 is voor een aantal van deze mensen wel erg ver weg.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Mijn antwoorden kunnen zich op enkele punten concentreren. Mevrouw Swenker en mevrouw Van Leeuwen hebben sommige dingen niet naar voren gebracht, waaruit ik concludeer dat het eerste onderwerp van dit wijzigingsvoorstel, de samentelling van de afgelegde wachttijdvakken voor ziekenfondsverzekering bij mensen die een paar keer achtereen een werkloosheidsuitkering krijgen, de steun van de Eerste Kamer heeft. Daar ben ik uiteraard blij mee.

Het oorspronkelijke tweede punt betreft de overgang van particuliere verzekering naar ziekenfonds, een administratieve vereenvoudiging. In de Tweede Kamer heeft dit het niet gehaald; het is bij amendement uit het voorstel verwijderd. Ik neem in overweging of ik hierover met een nieuw voorstel kom. Ik heb dit ook toegezegd aan Zorgverzekeraars Nederland.

Daarmee blijven over de nominale ziekenfondspremie voor jongeren en het amendement over de alimentatiegerechtigden, dat nu deel uitmaakt van het wetsvoorstel. Met de afschaffing van de nominale ziekenfondspremie voor jongeren volg ik een in de Tweede Kamer breed gedragen wens om iets te doen aan de belemmering voor vijftien-, zestien- en zeventienjarigen tot deelname aan het arbeidsproces. Mevrouw Swenker stelde een aantal kritische vragen. Zij zei dat wij ooit welbewust hebben gekozen om een eind te maken aan het voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Welnu, wij hadden dat toen wellicht in gedachten voor iedereen, dus ook voor de jeugdigen, maar in een vrij hoog tempo heeft zich bij jongeren een ontwikkeling voorgedaan waarbij zij in grote meerderheid een klein baantje hebben. Zij lopen dus tegen dit probleem aan. Dan is het de vraag of je een pragmatische politiek moet voeren en een oplossing hiervoor moet vinden. Of moet je keihard vasthouden aan het principe dat niemand voor een dubbeltje op de eerste rang mag zitten, ook niet degenen die nog geen achttien jaar zijn? Wij hebben voor dat pragmatische idee gekozen. De Tweede Kamer is daarover heel erg positief.

Mevrouw Swenker heeft gezegd: wij gaan op weg naar een nieuw stelsel en dan gaat het om een effectieve nominale premie. Nu is er weer een voorstel om die af te schaffen. Het huidige stelsel en het nieuwe verzekeringsstelsel kunnen niet een op een met elkaar worden vergeleken. Het is inderdaad de gedachte van dit kabinet om ten minste een effectieve nominale premie te heffen. Voor de concurrentie en het kostenbewustzijn van de verzekerde is dat van belang. Je weet van tevoren dat je er iets aan moet doen. Dat zal in de uitwerking worden meegenomen.

Mevrouw Swenker zei verder: je wordt achttien jaar en dan gebeurt er plotseling iets vervelends, want op de dag nadat je achttien bent geworden moet je de volledige premie betalen. Met het klimmen der jaren gaat het uurloon een beetje omhoog. Bovendien verandert er op je achttiende heel veel. Je mag actief aan de democratie deelnemen, een coffeeshop bezoeken. Ik denk dat in die drukte van al die veranderingen deze niet zo doorslaggevend is dat wij het om die reden niet zouden moeten doen.

Mevrouw Swenker en mevrouw Van Leeuwen hebben over de alimentatiegerechtigden gesproken. Voor degenen die onder de hoofdregel van ziekenfondsverzekerd zijn vallen geldt de regel: "blijf zitten waar je zit". Kort gezegd: wie voorafgaand aan de scheiding ziekenfondsverzekerd was, blijft dat als het inkomen ten minste niet hoger is dan de daarvoor gestelde grens. Wie particulier verzekerd was, blijft dit na de scheiding ook. Aan de uitvoering van deze regeling worden op ambtelijk niveau alle voorbereidingen getroffen. Het College voor zorgverzekeringen, de belastingdienst en Zorgverzekeraars Nederland zijn ermee bezig. Het is de bedoeling dat op 1 januari 2002 deze regeling in werking treedt.

Mevrouw Van Leeuwen vroeg om de toezegging dat ik de uitkomsten van dit overleg die natuurlijk moeten worden vastgelegd ruim voor de invoeringsdatum aan de Eerste Kamer, c.q. de VWS-commissie doe toekomen. Tot die toezegging ben ik graag bereid. Als eruit komt dat er toch ergens een probleem blijkt te zijn, zal ik zelf aan de bel trekken.

De reden waarom geen uitvoeringstoets is gevraagd, heb ik al in de stukken gewisseld. Ik kreeg mondeling van de medewerkers van het College van zorgverzekeringen te horen – het is geverifieerd bij de voorzitter, de heer De Graaf – dat men daar geen problemen verwacht. Men heeft daar kennis van zaken.

De vraag is gesteld of er geen ongelijke behandeling bestaat tussen alimentatiegerechtigden met ziekenfondsverzekering en alimentatiegerechtigden die voor de scheiding niet voor het ziekenfonds verzekerd waren. Het gaat in beide gevallen om alimentatiegerechtigden, maar de ene was op het moment van de echtscheiding ziekenfondsverzekerd en de ander niet. Ik verwijs naar de regeling die wij hebben getroffen voor de mensen die 65 jaar worden. Degene die bij het bereiken van die leeftijd ziekenfondsverzekerde was blijft dit. Degene die particulier verzekerd was, blijft dit ook. Toch zijn het mensen die net 65 jaar zijn geworden. Daarin zijn zij gelijk, maar de factoren verschillen. Daarin zijn zij ongelijk. Er is van juridische zijde nooit tegen die regeling bezwaar gemaakt. Ik denk dan ook hier niet van ongelijke behandeling te kunnen spreken.

Wat de overgangsregeling betreft, merk ik op dat vanwege administratieve redenen, omdat voor een groep oudere vrouwen die al heel lang alimentatie genieten niet meer objectief valt vast te stellen of zij ooit ziekenfondsverzekerd zijn, is gekozen voor het ziekenfondsverzekerd maken, maar dan wel met inachtneming van een eigen inkomensgrens.

Mevrouw Swenker vroeg wie de inkomenstoets gaat doen. Dat willen wij oplossen via de belastingdienst, zoals ook voor andere categorieën geldt. Dus de alimentatiegerechtigde meldt zich bij het ziekenfonds, de inkomenstoets wordt gedaan door de belastingdienst en men is van rechtswege verzekerd. Het ziekenfonds hoeft niet het exact inkomen te weten. De belastingdienst kan een verklaring afgeven waarin staat dat gezien deze wet de alimentatiegerechtigde in kwestie in aanmerking komt om van rechtswege ziekenfondsverzekerd te worden.

Dan kom ik tot het punt van de kinderen die meeverzekerd zijn. Mevrouw Swenker merkte op – en ik geloof dat mevrouw Van Leeuwen er ook een opmerking over heeft gemaakt – dat als de vrouw gaat werken en zij uit hoofde van haar werk verzekerd wordt, bijvoorbeeld ziekenfondsverzekerd, opeens voor de kinderen wel premie particuliere verzekering moet worden betaald, waardoor een negatieve prikkel ontstaat om de arbeidsmarkt te betreden. Ik denk dat dit allemaal aangeeft dat wij een heel ingewikkeld stelsel hebben dat hoog nodig moet worden vereenvoudigd. Dit zijn bepaalde effecten. Misschien doen zij zich in de praktijk niet vaak voor, maar in een enkel geval kan het wel.

Mevrouw Van Leeuwen sprak over andere knelpunten die er ongetwijfeld ook zijn. Zij zei: plannen voor een nieuw verzekeringsstelsel waarbij wij afscheid nemen van het duale systeem zijn, zoals ook de SER in zijn advies heeft geschreven, om allerlei redenen technisch pas in te voeren per 1 januari 2005. Zij koppelde daaraan de vraag: is het niet goed na te gaan of er knelpunten zijn die niet tot die datum kunnen blijven liggen? Ik heb al duidelijk gemaakt dat ik niet veel behoefte eraan heb, veel energie in het wegnemen van knelpunten te steken. Wij moeten, denk ik, al onze energie steken in het verder voorbereiden en uitwerken van een nieuw verzekeringsstelsel. Knelpunten worden, als je ze zelf niet inventariseert, in het algemeen gemeld. Ik ben bereid om de knelpunten die ons bekend zijn op een rij te zetten en te bezien of er knelpunten van dien aard bij zijn dat zij niet tot 2005 kunnen blijven liggen.

Voorzitter: Korthals Altes

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Van Leeuwen uiteraard voor de vriendelijke woorden die zij namens de CDA-fractie heeft gesproken.

Ik ga even na of ik alle vragen van mevrouw Swenker heb beantwoord, want het zou mij natuurlijk dierbaar zijn als ook de fractie van de VVD ondanks de geconstateerde schoonheidsvlekjes toch dit wetsvoorstel kon steunen. Ik denk dat ik de belangrijkste vragen heb beantwoord.

Mevrouw Swenker (VVD):

Wat ik een bijzonder interessante vraag vond, omdat ik het antwoord erop niet weet, is vermeld op bladzijde drie van mijn verhaal en betreft iemand die ƒ 60.000 per jaar verdient, gaat scheiden en ƒ 30.000 alimentatie per jaar krijgt. Waarover wordt allemaal premie geheven? Die vraag is nog niet beantwoord.

Minister Borst-Eilers:

Daartoe ben ik bereid. Het is logisch dat er over ƒ 90.000 procentuele premie betaald wordt.

Voorzitter. Ik weet niet wanneer dit voorstel in stemming komt, maar misschien mag ik deze vraag nog nader schriftelijk beantwoorden? Wordt er morgen over gestemd, als ik die onbescheiden vraag mag stellen?

De voorzitter:

Ik ging ervan uit dat wij het wetsvoorstel direct zouden kunnen afdoen, gelet ook op de vrij brede steun die mevrouw Van Leeuwen heeft mogen verwoorden.

Minister Borst-Eilers:

Ik begrijp uw conclusie. Mevrouw Swenker zei ook dat wij op die manier bezig zijn de algemene kas te spekken, maar het feit dat wij jongeren de nominale premie niet meer laten betalen is weer ontspekken van de algemene kas. Als wij naar de centrale kas kijken, denk ik dat er niet zoveel aan de hand is. Na de echtscheiding gaat het om twee mensen met ieder hun eigen verzekering en premie. Dat is onontkoombaar.

Mevrouw Swenker (VVD):

Mag ik voorstellen dat het antwoord op die vraag schriftelijk wordt toegelicht om de nieuwsgierigheid van de VVD-fractie te bevredigen?

Minister Borst-Eilers:

Daartoe ben ik gaarne bereid.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van de VVD wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Sluiting 22.12 uur

Naar boven