Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 38, pagina 1630-1647 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 38, pagina 1630-1647 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling van Den Haag en omgeving (27598).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Pastoor (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling van Den Haag en omgeving heeft een veelzijdige voorgeschiedenis. Veelzijdig, omdat niet alleen meerdere voorstellen tot samenwerking in de Haagse regio eraan vooraf zijn gegaan, maar ook verschillende varianten van herindeling de revue gepasseerd zijn. Het is verleidelijk ze stuk voor stuk onder de loep te nemen en in relatie te brengen met het nu voorliggende voorstel. Ik zal dat niet doen. Het zou een herhaling zijn van wat de memorie van toelichting en diverse andere stukken in dit dossier al uitvoerig laten zien.
Ik kan uiteraard niet om het aangrijpingspunt van de motie-Remkes uit 1997 heen, de bakermat van wat nu voor ons ligt als herindelingsvoorstel. Na de liefdevolle omarming van de boreling door de meerderheid van de Tweede Kamer is de motie vervolgens een onontkoombare omstrengeling van de bestuurlijke toekomst van Den Haag en omgeving geworden. Na het van het toneel verdwijnen van de stadsprovincie gaf de motie immers dwingend en met een exacte opdracht de gebieden aan die bij Den Haag gevoegd moesten worden, terwijl ook een corridor naar het gebied vereist werd geacht om Den Haag de regiefunctie over het te annexeren gebied te geven. Vervolgens werd eenzelfde opdracht in het regeerakkoord opgenomen. Het is die onontkoombare druk van motie en regeerakkoord die onze fractie opnieuw bezwaren doet uiten tegen het gegeven dat in wet- en regelgeving voor herindeling zo nauwkeurig omschreven voorbereidingsrechten van gemeentebesturen en burgers met voeten worden getreden. "Opnieuw", omdat wij bij verschillende herindelingsvoorstellen onze bedenkingen hebben laten horen tegen het herindelen bij motie of amendement. Ik noem als voorbeeld de gemeentelijke herindeling Limburg, als het gaat om Born en Belfeld.
Weliswaar is in het onderhavige wetsvoorstel slechts sprake van twee voorbeelden van wijziging of toevoeging bij amendement, in dit wetsvoorstel is wat anders soortgelijks aan de hand. Er is vooruitlopend trompetgeschal in een motie van de Tweede Kamer, dat dwingend de toon bepaalt voor het toekomstige muziekstuk. Het in de wet Arhi voorgeschreven open overleg met gemeentebesturen kan op die wijze moeilijk als open worden beschouwd, en met de volksraadpleging zoals vastgelegd in diezelfde wet en bovendien nog in artikel 5 van het Europese Handvest inzake de lokale autonomie kan absoluut niet onbevangen worden omgegaan.
In de memorie van antwoord zegt de minister naar aanleiding van een vraag van ons op dit punt onder meer dat de zorgvuldigheidstermijnen in acht zijn genomen en dat de betrokken gemeenten op generlei wijze belet zijn in de overleggen en in hun standpuntbepaling andere oplossingsrichtingen voor het voetlicht te brengen. Dat betwisten wij ook niet. Wij hebben bedenkingen tegen het feit dat de openheid van het overleg niet open kan zijn in die zin dat het ook resultaat kan brengen en dat de inspraak geen echte inspraak kan zijn, omdat het toe te voegen gebied onwrikbaar vastligt. Motie-Remkes en regeerakkoord verplichten daartoe. Ik citeer bovendien oud-minister Peper die op 9 april 1999 letterlijk aan de Tweede Kamer schreef: "Ik heb op 31 maart de aanwezige gemeentebesturen er ook op gewezen dat de Haagse regio onder het beslag van het regeerakkoord ligt".
Mijnheer de Voorzitter. Terug naar de inhoud van het herindelingvoorstel De stad Den Haag kent een niet onaanzienlijk aantal niet geringe problemen: ruimtegebrek voor wonen en bedrijvigheid, maatschappelijke tweedeling, afname van arbeidsplaatsen, afkalvend inwonersbestand. De memorie van toelichting gaat stuk voor stuk op de onderwerpen in. En ook het gemeentebestuur van Den Haag heeft ze in de afgelopen weken in woord en geschrift nog eens onderlijnd. De CDA-fractie onderkent ten volle de aanwezige problematiek en meent ook dat daar waar mogelijk helpende handen dienen te worden uitgestoken, in ieder geval via een oplossingsrichting waar de centrumstad Den Haag als zodanig in en met de regio zijn regisserende functie behoudt en waar mogelijk versterkt. Dat is ook het uitgangspunt van de motie-Remkes, die immers letterlijk voorstelt om door toevoeging van Vinex-locaties Den Haag een zelfstandige regiefunctie over dit gebied te geven. De regering vertaalt dat in de nota naar aanleiding van het verslag in de Tweede Kamer met de drie woorden "slagkracht, regie en uitbreidingsruimte" voor Den Haag. Kunnen die uitbreidingsruimte, die regie en de daaruit voortvloeiende slagkracht bereikt worden door het wetsvoorstel tot herindeling dat nu voorligt, of is een meer regionale aanpak zoals tot nu toe in Den Haag ook het geval is geweest maar dan met meer zeggingskracht voor Den Haag een meer voor de hand liggende oplossing?
Kijken we naar het herindelingvoorstel dan dringt zich direct de vraag op of de toegedachte en begeerde regiefunctie wel gerealiseerd kan worden door toevoeging van Vinex- en enkele andere gebieden. Wij stelden daarover in onze schriftelijke inbreng zeer expliciete vragen aan de regering. Een echt eigenstandig antwoord kregen wij niet van de minister. De minister laat ons weten dat er – ik citeer – "volgens opgave van de gemeente Den Haag" nog ruimte is voor in totaal ongeveer 1000 woningen in deel plan 15 (De Bras) en deelplan 19 (Nootdorp), en dat belangrijke deelgebieden van Leidschenveen eerst na 1 januari 2002 zullen worden gerealiseerd. Dat antwoord dwingt tot een korte eigen analyse, temeer omdat de buurgemeenten die nu samen met Den Haag in de Vinex-gebieden participeren een- en andermaal een ander antwoord hebben gegeven op dezelfde vraag.
Kijken we naar Leidschenveen, dan moet worden geconstateerd dat die wijk qua bouw en gebiedsinvulling volledig is dichtgetimmerd in een pps-constructie tussen de gemeente Leidschendam, de Nationale investeringsbank en een negental grote bouw- en ontwikkelingsmaatschappijen. Wat betreft het naastliggende Forepark, een gemeenschappelijke 50/50-regeling tussen Den Haag en Leidschendam, wordt op dit moment door beide gemeenten gezamenlijk invulling gegeven aan de laatste 6 ha van 125 ha. Voor het bedrijvenpark Ypenburg, een 50/50-regeling tussen Den Haag en Rijswijk, is 90% van de 20 ha die wordt ontwikkeld, niet meer vrij uitgeefbaar. De woongebieden Ypenburg en De Bras, nu vallend onder de gezamenlijke regie van de gemeenten Rijswijk, Nootdorp, Pijnacker en Den Haag, zijn Europees aanbesteed en geven, nog afgezien nog van de al gerealiseerde bouw in Ypenburg, nauwelijks nog ruimte voor nieuwe beleidsoverwegingen. Overigens maken de 1000 woningen die in de memorie van antwoord worden genoemd, slechts een gering deel uit van de in totaal 11.500 woningen. Alleen de oksel van het Prins Clausplein en de Vlietzone, op dit moment beide planologisch niet of nauwelijks mogelijkheden biedend, zijn nog niet ingevuld. Aan de Vlietzone is in de Tweede Kamer via een amendement bovendien nog een gedeelte onttrokken.
Van een echte regisseermogelijkheid wat de bouw betreft kan derhalve nauwelijks worden gesproken. Een regievoordeel voor de toekomst – daar spreekt de minister ook over – wat betreft woningvoorraad en bedrijfsverhuizingen is slechts betrekkelijk, omdat de markt zich bij bedrijfsmutaties niet of niet volledig laat sturen. Wat betreft de woningbezetting geldt al een regionaal scenario, waarin Den Haag mederegisseur is. In dat kader is in Leidschenveen van de nu gerealiseerde woningen in de sociale sector meer dan 60% aan Hagenaars toegewezen.
Hoe dan ook, er zal in de heel nabije toekomst in ieder geval een vergaande verplichtende samenwerking met een vooraanstaande rol van de centrumgemeente Den Haag moeten komen. Het CDA heeft die gedachte altijd aangehangen en destijds de optie van een stadsprovincie ondersteund. Om die reden heeft de CDA-fractie in de Tweede Kamer zich niet achter de motie-Remkes geschaard. Daarom ook is het interessant de exercitie die de voorganger van de huidige minister in maart 1999, midden in de herindelingvoorbereiding heeft laten uitvoeren door prof. Van der Zwan weer even naar voren te halen. Van der Zwan heeft de problemen en oplossingsrichtingen geanalyseerd en geconcludeerd dat het oplossend vermogen van herindeling ten opzichte van samenwerking maar betrekkelijk is en dat overwogen zou moeten worden over het regeerakkoord heen te springen en te kiezen voor een samenwerkingsvorm, die op termijn een bijzondere en duurzame basis zou kunnen krijgen. In dit rapport wordt de betrokkenheid van de buurgemeenten bij de problematiek van Den Haag en het belang bij en de afhankelijkheid van de buurgemeenten van een vitale centrumgemeente gereleveerd. Van der Zwan presenteerde een concept voor een strategische samenwerkingsovereenkomst. Daarbij werd voorgesteld de betrokken gemeenten een openbaar lichaam op te laten richten, waarin Den Haag een beslissende stem heeft over ontwikkeling en grondexploitatie van de Vinex-locaties, alsmede van een aantal Haagse locaties. Dit openbaar lichaam zou beherende, planologische en andere relevante bevoegdheden van de deelnemende gemeenten overgedragen kunnen krijgen, met als eindfase een regionale bestuursautoriteit.
In de memorie van antwoord laat de minister weten dat in de discussiesessies met Van der Zwan een aantal essentiële elementen van zo'n strategische samenwerkingsovereenkomst ter discussie is gesteld. Als conclusie kwam de vraag naar voren of het nastreven van zo'n overeenkomst wel een begaanbare weg zou zijn. De verslagen van de gesprekken laten echter een veel positiever beeld zien betreffende het draagvlak en ook minister Peper erkent dat in een brief aan de Tweede Kamer van 9 april 1999. Zijn gedachten daarover – ik citeer hem: "een creatief getinte oplossingsrichting van samenwerking" – worden echter overvleugeld door zijn uitspraak in dezelfde brief dat hij conform het regeerakkoord gehouden is de gemeentelijke herindeling voortgang te doen vinden. Het was een uitwerking die niet misstaan zou hebben of, beter gezegd, naadloos zou aansluiten op het raamwerk dat de huidige minister twee jaar later in maart van dit jaar vastlegde in zijn nota "Bestuur in stedelijke gebieden" als toekomstperspectief voor gebieden als Haaglanden. Daarin staat immers helder verwoord dat in een aantal stedelijke gebieden behoefte bestaat aan een stabiel bestuurlijk kristallisatiepunt en dat de nieuwe opgaven niet zonder een regionaal-bestuurlijk-organisatorische infrastructuur tegemoet getreden kunnen worden.
De financiële positie van Den Haag is ook een niet onbelangrijk item in de herindelingsprocedure. Al in de motie-Remkes werd, mede met het oog op de toen slechte financiële positie van Den Haag, gestipuleerd dat de financiële gevolgen van een herindeling voor Den Haag positief zouden moeten zijn. Door financiële injecties van rijkswege is de financiële toestand intussen verbeterd. Die is echter nog verre van ideaal. Ook wij zijn van oordeel dat Den Haag meer financiële armslag zal moeten krijgen. Toevoeging van Vinex-gebieden zal in geval van herindeling grondbedrijfwinsten en nieuwe inkomsten uit de onroerendzaakbelasting genereren.
In geval van uitsluitend samenwerking zal de financiële positie niet betekenend verbeteren. De minister heeft in de memorie van antwoord als antwoord op vragen van andere fracties gezegd, dat de problematiek van Den Haag niet primair als een financiële problematiek kan worden aangeduid. Wellicht niet primair, maar toch is onmiskenbaar, zoals ik eerder al zei, de financiële positie verre van ideaal, ook en met name om de oplossing van de veelzijdige problematiek van Den Haag dichterbij te brengen. Het is om die reden dat wij een motie hebben voorbereid waarin wij de regering vragen in geval van alleen bestuurlijke samenwerking een bijzondere uitkering aan Den Haag toe te kennen die recht doet aan de specifieke problemen en het bijzondere karakter van Den Haag. Het moge zo zijn, zoals de minister formuleert als antwoord op vragen van andere fracties, dat – ik citeer – "eenvoudig uitkeren van extra geld via het Gemeentefonds geen alternatief voor de voorgestelde herindeling is". Maar waarom is het zo dat het niet zinvol zou zijn – en dan citeer ik opnieuw – "om de structurele verzwakking enigszins in geld te compenseren". Is de minister bereid daar nog eens wat dieper op in te gaan?
Resumerend menen wij dat het herindelingsplan geen of nauwelijks meerwaarde heeft voor de oplossing van de Haagse problematiek, niet nu, niet echt voor de korte termijn en zeker niet voor de lange termijn en dat het niet de "slagkracht, regie en uitbreidingsruimte" brengt die de regering en overigens ook wij voorstaan. De problemen van Den Haag zijn die van de regio en die van de regio die van Den Haag. Een verregaande verplichtende vorm van samenwerking in de Haagse regio met een voortrekkersrol voor de centrumgemeente Den Haag lijkt daarom een betere oplossing. Het samengaan van de gemeenten Nootdorp en Pijnacker en Leidschendam en Voorburg is daarbij alleen een pre, omdat bij samenwerking de bestuurskracht van de partners afstraalt op het geheel.
Mevrouw Tan (PvdA):
Mijnheer de voorzitter. Is het vandaag of is het gisteren? Vorig jaar heeft deze Kamer op ditzelfde tijdstip, de laatste plenaire vergadering voor het zomerreces, een voorstel afgehandeld dat grote overeenkomsten vertoont met het onderhavige. Ook toen ging het om één van de vier grote steden, kampend met ruimtegebrek, en de relatie tot de regio, toegespitst op de nieuwe Vinex-bouwlocaties. Ging het vorig jaar over Utrecht en Vleuten/De Meern inzake Leidsche Rijn, dit keer zijn aan de beurt Den Haag, Leidschendam, Voorburg, Rijswijk, Nootdorp en Pijnacker inzake Ypenburg en Leidschenveen. Op deze gelijkenis zal ik aan het eind van dit betoog terugkomen.
Zoals te doen gebruikelijk heeft ook dit herindelingsvoorstel weer veel stof doen opwaaien. De afgelopen weken hebben tal van activiteiten plaatsgevonden. Zo konden bijvoorbeeld liefhebbers van touringcars hun hart ophalen. Frappant is dat na de behandeling in de Tweede Kamer allerlei aanvullend feitenmateriaal op tafel is gekomen. In een spervuur van hoor en wederhoor kwam vooral aan de orde in hoeverre deze gebiedsindeling voor Den Haag kan bijdragen aan noodzakelijke oplossingen. Het gaat dan met name om de regiefunctie. Hoeveel ruimte is daar nog voor, gegeven de stand van de ontwikkelingen op de locaties? Wat is de meerwaarde van centrale regie boven bestuurlijke regionale samenwerking?
Voorzitter. Gezien deze stand van zaken start dit betoog met een verhandeling over de inhoud en gaat daarna verder over het proces, voorgeschiedenis, perspectieven van onder meer bestuur in stedelijke gebieden en ten slotte de conclusies die de PvdA-fractie trekt, culminerend in een sfeertekening en een standpunt rond de voorgestelde herindeling.
Deze herindeling heeft ten doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Haagse regio door versterking van het stedelijk gebied. Het belang van een sterke centrumgemeente voor een regio wordt immers steeds meer onderkend. Den Haag als derde grote stad van Nederland kent echter een specifieke problematiek. Als kern daarvan ziet de PvdA-fractie primair de demografische ontwikkeling. De financiële positie is voor ons onder meer daarvan een afgeleide. Dit is een ander standpunt dan dat van de heer Pastoor van het CDA.
De cijfers laten de leegloop zien: leegloop van inwonersaantallen van een derde in 40 jaar, terwijl de regio de afgelopen 15 jaar navenant is gegroeid. Bovendien krijgt Den Haag 70% van de vestigers uit het buitenland te verwerken en zijn de afgelopen 30 jaar ook 7000 bedrijven met 20.000 werknemers uit de stad verdwenen. Centraal staat dus het keren van de voortgaande uitstroom van midden- en hogere inkomensgroepen naar de regio in combinatie met de verarming en de verkleuring in de Haagse grootstedelijke buurten en wijken. Kortom, het keren van de neerwaartse segregatiespiraal.
Opvallend is dat in de verhitte discussies van de afgelopen weken de onderkenning van deze problematiek nagenoeg onomstreden was. Bestuurlijke oplossingsmogelijkheden zitten voor gemeenten, zoals bekend, vooral in het plannen en beheren van nieuwe gebieden. De gemeente Den Haag heeft dringend behoefte aan ruimte voor het ontwikkelen en beheren van winstgevende nieuwe locaties voor woningbouw en bedrijvigheid. Dit ter compensatie van de verliesgevende binnenstedelijke ontwikkeling en als reservoir voor ruimtegebrek en ruimteverlies bij de herstructurering van achterstandswijken. Nieuwe locaties met een gedifferentieerde opbouw bieden dan langs twee wegen soelaas. Zij brengen midden- en hogere inkomensgroepen weer bij de gemeentegrenzen en versterken daarmee het sociaal-economische draagvlak en de structurele positie. Daarnaast biedt de component sociale woningbouw op de nieuwe locaties de mogelijkheid, groepen uit de binnenstad te herhuisvesten, al dan niet ter ondersteuning van herstructureringsprocessen van achterstandswijken.
Elke gemeente heeft belang bij dergelijke mogelijkheden. Voor die mogelijkheden zijn financiële en vooral ook ruimtelijke middelen nodig. Maar ruimtegebrek is nu juist één van de meest specifieke kenmerken van de Haagse problematiek, ook in vergelijking met die van andere grote steden als Amsterdam en Rotterdam. Den Haag, ingeklemd tussen de zee en de regiogemeenten, heeft weinig andere opties dan zich te oriënteren op het gebied van de omliggende gemeenten. Het spreekt vanzelf dat regiogemeenten primair vanuit de eigen noden opereren. Ook zij hebben belang bij het versterken van de sociaal-economische positie en bij het herhuisvesten van achterstandsgroepen en -buurten van de eigen gemeente. Daar zijn zij zogezegd voor ingehuurd.
Dat dwingt ons tot een afweging van belangen tussen centrale stad en regiogemeenten, waarbij niet alleen het belang van een centrumgemeente voor de regio in het geding is. Voor de Partij van de Arbeid is de eerste fundamentele keuze voor de gebieden met de meeste zwakke groepen en de grootste achterstandsgebieden; een keuze voor de stad boven de regiogemeenten. Zo bezien gaat deze herindeling over een verdelingsvraagstuk.
Voor het vinden van oplossingen door het ontwikkelen van nieuwe locaties is regievoering de cruciale factor naast ruimte en geld. Deze regievoering is niet alleen van belang bij het tot stand brengen van een aanbod aan woningen en bedrijfslocaties dat is afgestemd op de regionale behoeften en dat de lokale deelbelangen overstijgt en integreert, maar ook bij ontwikkeling en inrichting, toewijzing en uitgifte, zowel in eerste aanleg als daarna, in een continu dynamisch proces van beheer, herstructurering, hertoewijzing en heruitgifte.
Voor de Partij van de Arbeid is dan ook niet zo doorslaggevend in welke mate op de locaties reeds bouwactiviteiten zijn afgerond en bouwplannen zijn vastgelegd. Veel meer van belang vinden wij de vraag in hoeverre centrale regievoering meer voordelen oplevert voor het oplossen van de Haagse en daarmee ook de regionale problematiek dan intergemeentelijke samenwerking. Dit is voor ons de tweede fundamentele keuze.
Gemeentebesturen, wij zeiden het reeds, hebben de taak op te komen voor de belangen van hun gemeente. Hoezeer regiogemeenten ook gebaat zijn bij een sterke centrumstad, het blijft moeilijk aan belanghebbende burgers uit te leggen waarom bewoners van de eigen gemeente bijvoorbeeld geen voorrang meer hebben op de nieuwe woningmarkt in het eigen gebied. Toch zijn hier concrete voorbeelden van in de bestuurspraktijk van Haaglanden. In Leidschenveen en vooral op Ypenburg hebben nogal wat inwoners uit achterstandswijken van Den Haag een nieuwe woning kunnen betrekken.
Het ene gemeentebestuur is meer bereid of in staat de nek uit te steken voor de regio dan het andere. Het blijft voor de slagkracht van de regionale regie een ongewisse factor. Het hemd is immers nader dan de rok. Dat is niet meer dan menselijk.
De betrokken gemeenten geven een uiteenlopende beeld van de bestaande praktijk van regievoering. De ervaring met gemeenschappelijke regelingen biedt zo'n overmaat aan praktijkvoorbeelden van taaie, contraproductieve processen dat enkele positieve prestaties daar nauwelijks tegen op kunnen wegen. Hoezeer het ook toe te juichen is dat de bestuurlijke samenwerking in Haaglanden de afgelopen periode is verbeterd, voor het tempo en de reikwijdte van het aanpakken van de segregatieproblematiek in Den Haag is het veiligstellen van de centrale regie in de Vinex-gebieden essentieel voor de fractie van de Partij van de Arbeid. Dat gold vorig jaar bij Leidsche Rijn en dat geldt nu ook bij Ypenburg en Leidschenveen.
Dan kom ik op de procesgang, om te beginnen de voorgeschiedenis en uitmondend in de toekomstperspectieven. De ontwikkeling van de zeven kaderwetgebieden van Besturen op niveau naar stadsprovincies werd onderbroken door de referendumuitslagen in Amsterdam en Rotterdam. In mei 1997 blijkt dat de Tweede Kamer geen vertrouwen meer heeft in het vormen van een stadsprovincie Haaglanden. Zij neemt de motie-Remkes aan. Ypenburg, Leidschenveen, een deel van Wateringseveld plus een corridor gaan naar Den Haag.
Het kabinet vindt deze optie kwalitatief minder dan een stadsprovincie, maar acceptabel. Nadat een snelle grenswijzigingsprocedure bij de provincie eind 1998 vastloopt, concludeert de toenmalige minister medio 1999 dat gemeenten geen overeenstemming kunnen bereiken over een reëel alternatief voor herindeling en start de herindelingsprocedure.
Het herindelingsplan van voorjaar 2000 bevat Ypenburg minus De Bras, Leidschenveen, aansluitend de Vlietzone en Forepark en een deel van Wateringseveld.
De voorzitter:
Ik verzoek degene wiens telefoon afgaat, nu de tribune te verlaten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Mevrouw Tan (PvdA):
Uiteindelijk wordt het gebied verder begrensd en om Den Haag verder te versterken zonder onnodig onrecht te doen aan de regiogemeenten gaan alleen de bouwlocaties over en niet de bestaande bebouwing. Hierdoor ontstaat een grillig grenspatroon met een heel smalle verbindingsstrook.
Uit dit relaas blijkt hoe tot het uiterste is tegemoetgekomen aan de belangen van de regiogemeenten. Met een soort salamitactiek is steeds verder het in de motie-Remkes omschreven gebied afgekalfd tot op de werkelijke bouwlocaties. Het is bijna gaan lijken op een uitwas van ons veelgeroemde poldermodel: een doorgeschoten poging het iedereen zo veel mogelijk naar de zin te maken. Nu hebben de tegenstanders het over grillige grenzen en beperkte maatregelen met navenant beperkte duurzaamheid van de oplossingen. Zo lust ik er nog wel een paar, zou ik bijna zeggen.
Opvallend is dat ineens en onverwacht allerlei voorstanders van de stadsprovincie of een stadsprovincieachtige opzet blijken te bestaan. Weliswaar zijn onder die nogal onverwachte voorstanders verschillenden die daaraan de redenering verbinden dat dit wetsvoorstel van tafel moet om te wachten op een echte, regionale oplossing in een stadsprovincieachtige opzet. Komt daar een aap uit een mouw? Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie niets voelt voor nog eens uitstel van bestuurlijke mogelijkheden voor Den Haag na die ellenlange voorgeschiedenis. Heeft het nog niet lang genoeg geduurd?
De fractie van de Partij van de Arbeid was en is nog altijd een groot voorstander van stadsprovincies in grootstedelijke gebieden: stadsprovincies zonder vierde bestuurslaag wel te verstaan en met binnengemeentelijke decentralisatie. Dat wil zeggen dat wij van mening zijn dat na het aannemen van dit wetsvoorstel parallel aan de uitvoering van dit wetsvoorstel met voortvarendheid de discussie en besluitvorming over de bestuurlijke perspectieven in het grootstedelijke gebied zouden mogen plaatsvinden. Voor de fractie van de Partij van de Arbeid kan dit bijna niet snel genoeg gebeuren, gegeven de slepende menings- en besluitvorming over het regionale bestuur. Toegespitst op Den Haag geldt dit voor ons eens temeer, gegeven de beperktheid van omvang en duurzaamheid van de onderhavige oplossing.
In reactie op het door ons voorgestane perspectief van een regionaal bestuur stelt de minister van BZK in de memorie van antwoord dat de beleidsnotitie Bestuur in stedelijke gebieden nadrukkelijk en uitsluitend streeft naar continuering van de bestaande hulpstructuren. Ondanks zijn tegenzin om uitgebreid bij nieuwe bestuurlijke perspectieven stil te staan, vragen wij toch enige aandacht daarvoor, mede gelet op de fusies van Leidschendam en Voorburg, respectievelijk Nootdorp en Pijnakker en gelet op de stand van de binnengemeentelijke decentralisatie en deconcentratie in Den Haag. Na een korte beschouwing kom ik op deze vraag terug.
De ervaring met onder andere de referenda in Amsterdam en Rotterdam heeft geleerd dat de politiek moeite heeft met het uitleggen aan en enthousiasmeren van burgers bij bestuursorganisatorische kwesties. Toch is het uiteindelijke doel van al deze maatregelen dat burgers of groepen burgers erop vooruitgaan. Dat geldt zowel voor de afstand tussen bestuur en bestuurder als voor het niveau van de gemeentelijke dienstverlening.
Op vragen over de satisfactie van de burger verwijst de minister in de memorie van antwoord naar uitkomsten van meningspeilingen over de Haagse dienstverlening. Het rapportcijfer is 7. Ruim voldoende heette dat toen ik nog op school zat. Den Haag heeft tot dusverre gekozen voor deconcentratie in stadsdeelcommissies. Ten aanzien van de binnengemeentelijke decentralisatie wijst de minister terecht op de eigen verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur. Hij voegt daaraan de verwachting toe dat de discussie in het parlement tot nieuwe impulsen zal leiden. De herindeling, aldus de memorie van antwoord, is in het verleden vaker een belangrijke aanleiding geweest voor het nader uitwerken van ideeën over binnengemeentelijke decentralisatie. Deze stelling wordt bevestigd door het feit dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht nu voorstellen in behandeling heeft met betrekking tot bestuurlijk en ambtelijk wijkgericht werken.
De informatie vanuit de gemeente Den Haag leert echter anders, althans voorlopig. Den Haag was hierover niet in de stukken het meest expliciet, maar in de mondelinge toelichting van wethouder Heijnen tijdens de busrit die de gemeente Den Haag voor de woordvoerders uit deze Kamer organiseerde. Daarin nam hij expliciet afstand van binnengemeentelijke decentralisatie in de vorm van deelraden: bestuurlijke drukte met extra bureaucratie. Nu zijn deelraden voor onze fractie geen conditio sine qua non, geen heilige koeien, maar toch wekt deze stellingname twijfels, ook in het licht van deze herindeling. Hoe denken burgemeester en wethouders van Den Haag dan wél de afstand tot de bewoners in Ypenburg en Leidschenveen te overbruggen? Dat dit nodig is, moge ook blijken uit de vele brieven over herindeling die wij van burgers uit de regiogemeenten hebben mogen ontvangen.
Daar komt bij dat één van de hoofdlessen uit het grote stedenbeleid is, dat er extra aandacht nodig is voor de zgn. sociale pijler. Wat voor achterstandsgebieden in de steden geldt, zal ook gelden voor gebieden waar oorspronkelijke bewoners van de oude wijken worden geherhuisvest. De achilleshiel is de sociale cohesie. Centrale regie gaat dus wat ons betreft niet alleen over het groots en meeslepend ontwikkelen van bouwlocaties. Het gaat ook en misschien wel vooral om het bestuurlijke handwerk, met de beide benen op de koude grond of met de poten in de modder: in elk geval bestuurlijke aanwezigheid en aandacht op wijkniveau. Zonder goede samenspraak met bewoners over de eigen leefomgeving is het risico immers levensgroot, dat de karavaan van hogere en middeninkomens verder de regio of de periferie in zal trekken.
In de beschouwingen over dit soort herindelingen gaat de aandacht onzes inziens in onevenredige mate naar de grootschalige aspecten en komen de complementaire kleinschalige aspecten onvoldoende aan bod. Dat is ook onze kanttekening bij de voorgenomen fusies tussen de regiogemeenten. Natuurlijk onderschrijven wij de positieve effecten van die fusies, door het ontstaan van krachtiger gemeenten en meer evenwicht in de regio. Daarnaast vragen wij echter ook aandacht voor het intact laten en koesteren van sociale verbanden in bestaande kernen van de fuserende gemeenten.
Ik kom terug op de vraag aan de minister: is het met het oog op toekomstperspectieven niet wenselijk, dat er in Haaglanden meer aandacht komt voor de kleinschalige bestuursorganisatie, complementair op regionale constructies? Rijnmond heeft toch geleerd hoe funest het effect kan zijn van een bestuurlijk ongedeelde grote stad op bestuurlijke regionale ontwikkelingen? Kan de minister hierop zijn visie geven, met inachtneming van de eigen gemeentelijke verantwoordelijkheden? Dat moet toch mogelijk zijn zonder te vervallen in onverantwoord koffiedik kijken?
De conclusies, mijnheer de voorzitter. Voor ons zijn de bezwaren van de regio tegen deze herindeling legitiem, maar die kunnen voor ons toch niet de doorslag geven. Trouwens: als alles al is volgebouwd en de regie toch al is vastgelegd in gezamenlijkheid, waarom maakt het dan voor de regio nog zoveel uit? Nee, het maakt wel degelijk verschil, want het gaat om een belangenstrijd, die de regiogemeenten met veel verve en grote professionaliteit hebben gevoerd. Respect en waardering daarvoor, maar de PvdA-fractie kan niet anders dan voorrang geven aan de meest kwetsbare groepen in de grote stad. Een inhoudelijke inschatting van de regionale situatie leidt tot keuzes van de PvdA-fractie vóór het gemeentebestuur met de zwaarste problematiek, vóór het daaraan toekennen van een centrale regiefunctie en daarmee ten principale vóór dit wetsvoorstel. Gegeven de lange voorgeschiedenis vinden wij langer uitstel uit den boze, maar parallel aan deze herindeling is spoedige besluitvorming over regionaal bestuur geboden, in combinatie met binnengemeentelijke decentralisatie in grote steden.
Ten slotte wijs ik erop dat mevrouw Bloemendaal, de burgemeester van Leidschendam, afgelopen donderdagochtend op Radio West heeft gezegd dat er eindelijk eens een eind moet komen aan deze jarenlang slepende kwestie. Zij vond ook dat emoties de bovenhand hebben boven argumenten. Dit doet mij denken aan een uit de regio aan mij gestelde vraag: "Bent u voor, omdat u zo onder druk bent gezet?". Nee, mijnheer de voorzitter, niet hierover, noch over andere recente parlementaire kwesties ben ik onder druk gezet door wie dan ook. Is dit illustratief voor de verpolitiekte stemming rond dit voorstel? Ook dit debat in de Eerste Kamer is vooral politiek-bestuurlijk en gaat toch nauwelijks over de kwaliteit van de wetgeving of de uitvoerbaarheid van de wet? Is het eigenlijk wel geloofwaardig als de Eerste Kamer een voorstel van dit belang en met een dergelijke voorgeschiedenis uit politieke overwegingen tegenhoudt? Wij betwijfelen dit, maar wij gaan de politieke discussie niet uit de weg, zoals u uit mijn betoog heeft kunnen afleiden. Wij willen de andere fracties in deze Kamer echter wijzen op onze consistente keuze voor centrale regie bij de gemeente met de grootste probleemgroepen, net als vorig jaar. Is het dan geloofwaardig om vandaag tot een diametraal andere conclusie te komen dan gisteren?
De heer Ruers (SP):
Voorzitter. Een ding is bij dit wetsvoorstel zeker: het heeft van de betrokken burgers veel aandacht gekregen en het heeft de nodige reacties losgemaakt. Tot het laatst toe hebben bestuurders via de media hun opvattingen ten beste gegeven en daarop hebben anderen weer hun mening gegeven. Zo hebben de meest recente uitlatingen van burgemeester Deetman van Den Haag en de commissaris van de Koningin Franssen venijnige reacties opgeroepen die – hoe de afloop hier ook zal zijn – duidelijk maken dat voor velen de sfeer voor langere tijd vertroebeld is. Dit is geen best resultaat.
De oorsprong van dit wetsvoorstel ligt in de beoordeling van de positie van de stad Den Haag zoals die in de loop van de negentiger jaren bij de paarse partijen heeft postgevat en bij de zienswijze van paars over het verbeteren van die positie. Vanaf het begin werden twee hoofdpunten genoemd: de financiële positie van Den Haag en de bestuurlijke en ruimtelijke setting. Gaandeweg werd de zwaarte van de financiële kant minder, vooral toen de financiële ondersteuning van de grote steden in de tweede helft van de negentiger jaren in het kader van het Gemeentefonds terecht aanzienlijk werd verbeterd. Daarvan heeft Den Haag net als de andere grote steden kunnen profiteren.
Paars bleef niettemin vasthouden aan de eenmaal ingeslagen weg die in 1997 werd voorgesteld in de motie-Remkes – wellicht kan ik beter zeggen het dictaat-Remkes – en het jaar daarna in het regeerakkoord werd neergelegd. Ik stel wel vast dat de regering en de coalitiepartijen langzaam de bakens hebben verzet. De financiën worden nu immers niet langer doorslaggevend geacht, maar de bestuurlijke problematiek.
Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel bediende de regering zich in de memorie van antwoord van de volgende formulering: "De probleemanalyse concentreert zich niet op de financiële positie van Den Haag, maar op de grootstedelijke problematiek die onder meer haar oorsprong heeft in de bestuurlijke en ruimtelijke ordening van Den Haag.". Elders heet het: "De eigenlijke kern van de Haagse problematiek is gelegen in een ernstig tekort aan ruimte en regie, waarbij ruimte de voorwaarde is voor regie.". Maar zelfs als men die conclusie deelt, zegt dit nog weinig over de oorzaken die tot die situatie hebben geleid. Daarover wordt in de uitgebreide schriftelijke voorbereiding naar mijn mening te weinig gezegd. Toch is het noodzakelijk dat daaraan aandacht wordt besteed, anders blijft de oplossing – welke dan ook – in de lucht hangen.
Een van de oorzaken van de huidige positie van Den Haag ligt – of beter gezegd – lag in de onvoldoende financiële steun voor de grote steden in het kader van het Gemeentefonds. Dit probleem is inmiddels – zij het laat – aangepakt en grotendeels opgelost door een aanzienlijk hogere bijdrage.
De tweede oorzaak ligt naar mijn mening in de zogenaamde "grotestadsproblemen" die Den Haag in gelijke mate treffen als alle andere grote steden. Die problemen zijn voor een belangrijk deel, zo niet in overwegende mate, het gevolg van rijksbeleid. Ik wijs bijvoorbeeld op het volkshuisvestingsbeleid en het daarmee samenhangende inkomensbeleid, die automatisch leiden tot scheefgroei en tweedeling, maar ook tot de verpaupering van oude stadswijken en het vertrek van de hogere inkomens. Het paarse neoliberale beleid van een terugtredende en bezuinigende overheid, gekoppeld aan het laten overheersen van de markt, het laissez-fairedogma, leidt onvermijdelijk tot scheefgroei op velerlei terrein. Daarvan worden de wrange vruchten het eerst geplukt in de grote steden. Het is dus geen typisch Haags verschijnsel dat wij hier vaststellen, ofschoon er natuurlijk specifieke Haagse kenmerken aanzitten.
De regering zegt dat het gaat om ruimte en regie en dat daar de Haagse schoen wringt; ruimte en regie, waarvoor ruimte de voorwaarde is voor de regie. Over de onderliggende factoren die de ruimte, en daarmee de regie, verregaand beïnvloeden en bepalen, hoor ik de regering nauwelijks. Toch ligt daar de wortel van het kwaad. Zoals mijn partijgenoot Poppe het in de Tweede Kamer treffend verwoordde, zijn marktdenken en het nationale beleid inzake de ruimtelijke ordening de basis voor de problemen die wij in de grote steden zien. Poppe zei het als volgt: "Ondanks de schaarse ruimte mag je, als je veel geld hebt, een grote kavel kopen en daar een flinke hut op zetten. Je kunt riant gaan wonen en je krijgt er een stevige hypotheekrente op toe." Dat is de huidige situatie en die zal ook niet veranderen als dit herindelingsvoorstel wordt aangenomen.
Die ontwikkelingen in de volkshuisvesting en de ruimtelijke ordening met name, spelen Den Haag parten. De stad kan tegen het rijksbeleid weinig ondernemen. In dat verband was de reactie van de minister in de Tweede Kamer tijdens de algemene beraadslagingen op 23 mei jl. interessant. Hij doet daarin verslag van zijn gedachtewisselingen met het bestuur van Den Haag. Ik citeer de minister: "De heer Deetman heeft mij herhaaldelijk volstrekt duidelijk gemaakt dat de stad Den Haag met de uittocht van mensen uit de middenklasse, de iets beter bedeelden, en een enorme opvang van anderen, echt substantieel in de problemen komt. Dat probleem kan men niet oplossen, omdat degenen die vertrekken meestal worden opgevolgd door mensen die weer minder hebben dan degenen die zijn weggegaan. De stad verarmt dus en er is sprake van segregatie. Dat zal binnen de stad tot een zeer ongezonde situatie leiden. Dat probleem moet worden opgelost. Dat kan natuurlijk niet van de ene op de andere dag, maar wij moeten er wel voor zorgen dat de gemeente Den Haag over gebied beschikt gedurende langere tijd, waarmee men de problemen op een adequate wijze kan oplossen."
Dan doet zich de vraag voor op die oplossing van dit voorstel komt. De uitspraak van de minister is interessant, omdat zij wel ingaat op de achtergronden en de oorzaken van de grotestadsproblematiek van Den Haag, die zoals ik zei niet specifiek voor Den Haag zijn maar voor alle grote steden: een scheefgroei, of zo u wilt onevenwichtigheid, qua inkomen, wonen werken en kansen. De processen die de minister beschrijft zijn mijns inziens juist weergegeven, maar ik zet grote vraagtekens die hij, kennelijk samen met de heer Deetman, voorstaat. Hoe kan deze min of meer fundamentele scheefgroei namelijk worden rechtgetrokken? Is daarvoor een herindeling als voorgesteld toereikend of nodig? Of liggen de oorzaken wellicht dieper en zijn ze moeilijker te bestrijden? Ik denk en vrees het laatste. Een herindeling als deze lost de geschetste problemen niet op; hooguit worden de gevolgen ervan tijdelijk iets verzacht. Als de dieper liggende maatschappelijke oorzaken met name door het rijksbeleid niet worden aangepakt, dan blijft het dweilen met de kraan open. Dan kan Den Haag over een paar jaar weer met dezelfde noodkreten en dezelfde argumenten betogen dat de stad te klein is, et cetera, et cetera. Daarom hoor ik graag van de minister waarom juist deze voorgestelde herindeling het antwoord is op de door hemzelf benoemde scheefgroei. Ik vraag de minister aan te geven waarom het niet zinvoller is om de oorzaken van de scheefgroei proberen aan te pakken in plats van de gevolgen ervan. Anders gezegd: zou het niet de voorkeur verdienen als de rijksoverheid weer zelf de bredere regie in handen neemt op belangrijke maatschappelijke terreinen, die zo'n grote invloed hebben op grote steden en ook op Den Haag.
Herindelingsvoorstellen maken bijna altijd veel emoties los. Dat geldt zeker als burgers zich gemanipuleerd en genegeerd voelen. Een gemeentelijke herindeling legt op de overheid, lokaal, regionaal en nationaal de plicht om uiterst zorgvuldig te motiveren en intensief met de betrokken burgers te communiceren. Op dat punt krijgen dit wetsvoorstel en de verdediging ervan van mijn partij een dikke onvoldoende.
Waar het gaat om de motivering, valt het op dat zelfs als men de ruimte en regieopvatting van de regering aanhangt, er weinig overtuigends is aangevoerd. De totaal beschikbare ruimte blijft sowieso gelijk. Veel te nog te bebouwen gebieden zijn al geheel of gedeeltelijk volgebouwd, vol gepland of weg bestemd. In de regio bestaat reeds lang een intensieve vorm van overleg en uitruil op het gebied van volkshuisvesting en bedrijfshuisvesting. Het alternatief van verdergaande regionale samenwerking is duidelijk voorhanden, maar wordt niet echt enthousiast omarmd. Op dat terrein dient naar de mening van de SP een belangrijke taak voor de provincie te liggen.
Nu ik het toch over de provincie heb, wil ik erop wijzen dat de rol en de taak van de provincie in het geheel erg onderbelicht zijn gebleven. Dat kan niet alleen maar te wijten zijn aan het feit, dat de provincie op onderdelen door de rechter werd gecorrigeerd. Het viel mij op dat in de door beide Kamers met de regering gewisselde stukken zo weinig over de provincie wordt gezegd. Sommigen zullen nu opmerken dat de provincie er niet uitgekomen is en haar opdracht heeft teruggegeven. Dat is waar, maar dan wijs ik er toch op dat in de provincie over de hele kwestie intern wel degelijk is gesproken. Zo valt in de provinciale stukken onder meer het volgende interessante te lezen: "De verwachting is dat de plannen inhoudelijk niet wezenlijk zullen wijzigen, als de rol van de randgemeenten wordt overgenomen door Den Haag." Het is een intrigerende visie. Ik hoor daarop graag de reactie van de regering.
Ook op andere punten schiet het wetsvoorstel tekort, bijvoorbeeld het democratisch draagvlak. In de omliggende gemeenten zijn de inwoners bijna massaal tegenstander, terwijl er in Den Haag weinig voorstanders te vinden zijn. Burgers hechten, dat is ook hier duidelijk geworden, aan hun eigen gemeente. Dat is een belangrijke niet-materiële en emotionele kant van de zaak. De overheid moet daarmee rekening houden. Het is niet zo dat er nooit meer een gemeentelijke herindeling mogelijk is. Het betekent wel dat aan de presentatie, communicatie en overtuiging hoge eisen gesteld mogen worden. Voor de SP staat bij de gemeentelijke herindeling voorop dat zo'n herindeling gedragen moet worden door de burgers en het bestuur. Alleen door het bestuur is niet voldoende. Er moet voldoende draagvlak onder de burgers zijn. De overheid moet de burgers ervan overtuigen dat herindeling noodzakelijk is en aantonen dat alleen door herindeling bepaalde zwaarwegende problemen zijn op te lossen. Aan die voorwaarden is hier niet voldaan.
Daarnaast dient er, ook als vanuit bestuurlijk oogpunt argumenten zijn voor een herindeling, sowieso nog een afweging plaats te vinden, een zorgvuldige afweging tussen de aantoonbare noodzaak van herindeling vanuit de bestuurlijke invalshoek enerzijds en de nadelige effecten en gevolgen zowel materieel als immaterieel voor de betrokken burgers anderzijds. Naar mijn mening is die expliciete afweging in dit voorstel onvoldoende uitgewerkt. Er is wel geconcludeerd, dat kan niet ontkend worden, dat de noodzaak van herindeling moet prevaleren, maar de concrete afweging van het voor en tegen komt nauwelijks uit de verf. Dat is niet alleen jammer, maar legt ook een zware hypotheek op de regionale toekomst en de regionale samenwerking, nu veel burgers niet overtuigd of zelfs gefrustreerd zijn.
Gemeentelijke herindeling is voor de SP onder omstandigheden bespreekbaar en aanvaardbaar. Maar het is voor ons een uiterste middel. Er moet aan een aantal strikte voorwaarden, zoals een degelijke argumentatie en een grondige communicatie zijn voldaan en er moet uiteindelijk een zorgvuldige afweging hebben plaatsgevonden. Als daaraan getwijfeld kan worden is mijn devies: niet doen. Ik hoor graag van de minister waarom naar zijn oordeel aan die voorwaarden wel is voldaan.
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Voorzitter. De treurige voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel is algemeen bekend. Die zal ik niet nog eens uit de doeken doen. Mijn fractie hecht er echter wel aan te memoreren dat in GroenLinksgelederen al jarenlang consensus bestaat over de bestuurlijke toekomst voor dit gebied. In twee notities "Springen over schaduwen" van november 1999 en "Verder springen over schaduwen" van februari 2000 is vanuit een integrale visie op de regio gekozen voor een stadsprovincie als dé oplossing voor dit gebied. De stadsprovincie is echter door de huidige coalitie politiek ten grave gedragen, met als afsluitende ceremonie in 1997 aanvaarding van de motie-Remkes in de Tweede Kamer. Die bewuste motie is richtinggevend geweest voor het voorliggende wetsvoorstel. Bij de behandeling in de Tweede Kamer heeft mijn partijgenote mevrouw Van Gent haar uiterste best gedaan om alsnog een politieke meerderheid achter het idee van de stadsprovincie te krijgen. Zij had namelijk sterk de indruk dat net als GroenLinks ook andere partijen de stadsprovincie eigenlijk de beste oplossing vonden. Dat is niet gelukt. Helaas heeft zelfs een motie in die richting, door ons samen met het CDA ingediend, het niet gehaald. Afspraken tussen regeringspartijen hebben het gewonnen van het gezonde verstand.
Voorzitter. Een rechtstreeks gekozen regionaal bestuur zit er in de huidige coalitie niet in. Maar, over een jaar zijn de Tweede-Kamerverkiezingen achter de rug en is er misschien een andere coalitiesamenstelling. En dan komt ook voor deze regio de stadsprovincie weer boven de horizon. Ik hoorde van collega Tan, woordvoerster van de PvdA-fractie, een soort intentieverklaring in die richting.
Op tal van beleidsterreinen zijn "gebiedsgerichte aanpak" en "maatwerk" sleutelbegrippen voor het formuleren en uitvoeren van politiek beleid. Mijn fractie moet helaas constateren dat bij gemeente lijke herindelingen deze begrippen nog niet zijn doorgedrongen. Men durft de al eeuwenlang platgetreden paden niet te verlaten, is bang om zekerheden uit het verleden los te laten en is bang voor vernieuwingen. Wij hebben te maken met starre organisatiestructuren die indertijd passend waren, maar die niet met de tijd zijn meegegroeid, waardoor zij niet meer zijn toegesneden op de eisen van onze veranderde samenleving. En daar waar wordt geconstateerd dat structuren gaan knellen, wordt niet gezocht naar passende maatregelen, naar maatwerk, om de geconstateerde problemen op te lossen. Nee, in alle voorstellen valt men terug op het bekende; die voorstellen komen neer op meer van hetzelfde. Centralisatie gecombineerd met schaalvergroting is bij de regering een geliefd "middel tegen alle kwalen". Hier en daar wordt een grens verlegd en klaar is Kees. Wat te doen als de voorstellen toch geen oplossing blijken te zijn voor geconstateerde problemen? Dat zien we later wel weer. Dan herhalen we toch gewoon de procedure.
De discussie tussen voor- en tegenstanders van het voorliggende wetsvoorstel wordt gekleurd door het uitgangspunt dat wordt ingenomen bij de beoordeling ervan. Diegenen die de belangen van de gemeente Den Haag als uitgangspunt nemen voor de beoordeling van het wetsvoorstel zijn geneigd de voordelen voor Den Haag breed uit te meten en de nadelen voor de omliggende gemeenten van ondergeschikt belang te vinden. In die visie is de regio ondergeschikt aan Den Haag. De regio staat ten dienste van de centrumgemeente. Degenen die uitgaan van een integrale visie op de regio waarin de ontwikkelingsmogelijkheden van de regio een centrale plaats innemen, vermogen niet in te zien hoe verplaatsing van gemeentegrenzen een oplossing kan zijn voor bestaande grotestadsproblemen. Die zijn zich bewust van de betrekkelijke voordelen voor Den Haag, maar zien ook de nadelen van deze herindeling voor de regio als geheel.
Zoals gezegd, bestaat er binnen GroenLinks grote overeenstemming over de integrale, regionale benadering van dit gebied. Deze integrale, regionale benadering zal dan ook leidraad zijn voor mijn betoog. De dynamiek van maatschappelijke ontwikkelingen manifesteert zich in toenemende mate op het regionale vlak. Het voorliggende wetsvoorstel gaat over zo'n regio; een aaneengesloten stedelijk gebied, grondgebied van de gemeenten Den Haag, Rijswijk, Voorburg, Leidschendam, Pijnacker en Nootdorp; een van de meest verstedelijkte en dichtbevolkte gebieden van Nederland met ruim 600.000 inwoners.
Stedelijke regio's hebben de toekomst, constateerde prof. Zijderveld februari vorig jaar op een minisymposium over "Oplossingen voor de Haagse regio". In zo'n regio hebben centrumgemeente en randgemeenten elkaar nodig. Ze zijn op elkaar aangewezen.
Naast de traditionele rol van overheden krijgen maatschappelijke actoren in het maatschappelijk-bestuurlijke proces een steeds belangrijker rol. In de huidige samenleving is structurele samenwerking tussen overheden en maatschappelijke actoren op velerlei gebied al niet meer weg te denken. Omdat maatschappelijke ontwikkelingen steeds vaker de gemeentegrenzen overstijgen en zich steeds meer in regionaal verband afspelen, wordt ook samenwerking tussen gemeentelijke overheden steeds dringender.
Veel argumenten over de al dan niet wenselijkheid van deze herindeling zijn al gewisseld in de schriftelijke voorbereiding. Het is ondoenlijk om alle antwoorden van de minister uit de memorie van antwoord van commentaar te voorzien. De verleiding daartoe is groot, maar ik zal die weerstaan en in dit betoog slechts enkele hoofdpunten belichten.
Allereerst het hoofdargument van de beknelde positie van Den Haag. Afgezien van het feit dat in deze regio Voorburg in dezelfde positie verkeert en landelijk eveneens heel wat gemeenten met datzelfde gegeven worstelen, was en is dat feit op zichzelf voor GroenLinks geen argument voor verruiming van gemeentegrenzen. Als sociale, economische en ruimtelijke verbanden zich tot over de gemeentegrenzen heen ontwikkelen, is dat een "fact of life". Expansiedrift als oplossing voor dit fenomeen is over het algemeen het begin van regionale destabilisatie en is dus niet aan te bevelen! Juist door de toegenomen regionalisering van tal van relaties ligt intergemeentelijke samenwerking voor de hand. In het stadsgewest Haaglanden met een bevolking van 940.000 inwoners – waarvan deze zes gemeenten deel uitmaken – werken gemeenten al samen op een aantal beleidsterreinen die gemeentegrens overstijgend zijn.
Voor de ontwikkeling van verschillende bedrijfsterreinen zijn samenwerkingsverbanden opgericht waarin Den Haag participeert. Hetzelfde geldt voor de Vinex-locatie Ypenburg. En in stadsgewestelijk verband wordt vanaf 1995 een regionaal volkshuisvestingsbeleid gevoerd met als uitgangspunt het voorkomen en tegengaan van segregatie, niet alleen tussen centrumgemeente en buurgemeenten, maar ook binnen Den Haag. De nadruk ligt op mogelijkheden voor doorstroming. De open woningmarkt is niet beperkt tot de regio Haaglanden, maar staat ook open voor woningzoekenden van buiten de regio. Cijfers tonen aan dat verhuisbewegingen in de huursector vanuit de centrumstad naar de vijf betrokken buurgemeenten duidelijk zijn toegenomen. De instroom vanuit de gemeente Den Haag is gemiddeld tweemaal zo groot als de verhuisbewegingen binnen de betrokken gemeenten in de huursector. De gerealiseerde huisvesting van minima is in deze buurgemeenten zelfs beduidend groter dan volgens afspraak. Op regionaal huisvestingsgebied wordt lokaal maatwerk geleverd. Starters worden op leeftijd geselecteerd en doorstromers op bewoningsduur. De afspraak is nu dat minimaal 75% van alle vrijkomende corporatiewoningen in het stadsgewest bestemd is voor de doelgroep van lage en lagere inkomens. Niet alle gemeenten in het stadsgewest doen hieraan mee, maar wel de zes gemeenten waar het vandaag over gaat.
Vergeleken met 1995 neemt het draagvlak voor het open aanbodmodel in het stadsgewest iets af. Dat wordt voornamelijk veroorzaakt door de instroom van buiten de regio en niet door migratie binnen de regio. De laatste ontwikkelingen zijn dan ook gericht op het opwerpen van drempels voor de instroom van buiten de regio, zodat de slaagkans voor de eigen bewoners toeneemt.
Omdat het in de publiciteit nogal veel aandacht heeft gekregen, noem ik Stompwijk, dat midden in het Groene Hart is gelegen. Het is niet onwaarschijnlijk dat Stompwijk in de toekomst vanwege zijn unieke situatie een uitzonderingspositie zal krijgen.
In de Vinex-locaties blijft het uitgangspunt van 30% sociale woningbouw onveranderd. Is de minister het met mij eens dat het gevoerde stadsgewestelijke volkshuisvestingsbeleid segregatie inderdaad tegengaat?
Ik kom op de regiefunctie voor de centrumgemeente. De stelling wordt betrokken dat de gemeente Den Haag het primaat moet hebben in de regie over de ontwikkelingen in de hele regio. Nog afgezien van de vraag of GroenLinks daarin zou willen meegaan, gaat deze wens voorbij aan het feit dat afspraken over woningbouw en aanleg en ontwikkeling van bedrijfsterreinen vastliggen in contracten tussen overheden en marktpartijen. De gemeente Den Haag is daarin inderdaad slechts een van de contractpartners. Maar ook bij overgang van de beoogde gebieden naar de gemeente Den Haag blijven de betrokken gemeentebesturen de in het contract genoemde partners. En contracten kunnen slechts worden opengebroken met instemming van alle betrokken partijen.
Bovendien is de planvorming voor alle Vinex-locaties min of meer afgerond en zijn de uitvoeringswerkzaamheden al begonnen. Er valt dan ook in fysieke zin voor de gemeente Den Haag op de Vinex-locaties niet veel meer te regisseren.
Ik ga in op de sociale tweedeling, zowel in Den Haag als tussen Den Haag en de buurgemeenten. Anders dan in andere stedelijke agglomeraties is het volkshuisvestingsbeleid in het stadsgewest gericht op het tegengaan van segregatie. De fractie van GroenLinks vermag niet in te zien dat de gemeente Den Haag door het toevoegen van de in het voorstel genoemde gebieden een volkshuisvestingsbeleid zou kunnen voeren dat de segregatie beter zou bestrijden dan nu in het door het stadsgewest ingezette en uitgevoerde beleid gebeurt. Ik ben benieuwd of de minister hier een andere mening over heeft.
Onveiligheid in en verloedering van wijken in de stad kunnen ook niet worden tegengegaan door het simpele verleggen van gemeentegrenzen. Daarvoor is een complex van maatregelen nodig. Bovendien is het voor een deel een financieel probleem. Het beleidsinstrument gemeentelijke herindeling moet daarvoor niet worden misbruikt. Voor die grootstedelijke problemen moet een beroep worden gedaan op andere beleidsinstrumenten. In dat verband verwijs ik naar de brief van de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 7 juni jl. (27598, nr. 102). Volgens die brief zal de bijdrageregeling "Sociale integratie en veiligheid" worden uitgebreid met een impuls voor "Onze buurt aan zet". In dat kader heeft de gemeente Den Haag recht op 6,5 mln gulden voor een wijkgerichte aanpak. Ik wijs erop dat ook in de Haagse buurgemeenten de laatste jaren de noodzaak tot herstructurering duidelijk is geworden. De volgens het gemeentebestuur zwakke financiële positie van Den Haag is voor een deel te verklaren uit de financiële achterstelling ten opzichte van andere grote steden in het verleden. Er is echter een inhaalslag geweest en nu is er geen sprake meer van achterstelling. Ik heb trouwens ook financiële overzichten ontvangen waaruit blijkt dat de financiële positie van Den Haag niet zó ongunstig is. Misschien kan de minister daar ook zijn licht over laten schijnen.
Minister De Vries:
Dat kan alleen als mevrouw Schoondergang wil toelichten over welke stukken zij het heeft.
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Ik heb het op een papiertje staan, dat ik de minister zal geven.
De voorzitter:
Zo wordt het lastig voor de Kamer om hierover te debatteren. Wij debatteren over wat wij zeggen en niet over wat op een papiertje staat. Dát was bij de schriftelijke voorbereiding het geval.
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Ik moet even denken hoe ik hiervoor een oplossing kan vinden. Ik kan nu natuurlijk in mijn papieren gaan grabbelen en het gaan voorlezen, maar dat zal ik niet doen. Ik zal het in tweede termijn voorlezen.
De voorzitter:
U mag het voorlezen, of we kunnen kijken of het verspreid kan worden. Het eerste is echter beter.
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Ik zal het in tweede termijn voorlezen.
Als duidelijk is dat onze grote steden structureel tekort komen, zou een bijstelling van de Financiële Verhoudingswet moeten worden overwogen. Hoe staat de minister tegenover zo'n suggestie?
De fusie tussen Voorburg en Leidschendam en die tussen Pijnacker en Nootdorp kan niet doorgaan als dit wetsvoorstel wordt afgewezen. GroenLinks steunt beide fusievoorstellen. De twee fusies op zich zijn politiek niet omstreden. Hier wreekt zich dat verschillende voorstellen op een hoop worden geveegd in één wetsvoorstel. Als het voorliggende wetsvoorstel wordt afgewezen, kunnen voorstellen voor de twee samenvoegingen echter heel snel door de beide Kamers worden geloodst. Eventueel kan dat zelfs als hamerstuk, omdat over de fusies op zich politieke overeenstemming bestaat.
Minister De Vries:
Ontgaat mevrouw Schoondergang nu totaal dat er een samenhang tussen de voorstellen bestaat?
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Natuurlijk niet. Ik heb ook geen enkel bezwaar tegen gelijktijdige behandeling op dezelfde dag. Maar het zouden wel aparte wetsvoorstellen moeten zijn, zodat ze apart kunnen worden beoordeeld en we er apart over kunnen stemmen. Dat moet, zoals gezegd, wel in gezamenlijke behandeling gebeuren.
Minister De Vries:
Mijn opmerking is nu juist, dat tussen deze voorstellen samenhang bestaat en dat ze van elkaar afhankelijk zijn. Als daar een deel uitgeschoten wordt dat nota bene de kern van het wetsvoorstel uitmaakt, moet op een andere manier worden nagedacht over wat er met andere gemeenten moet gebeuren.
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
U kijkt, dat is heel duidelijk, anders tegen het wetsvoorstel aan dan ik.
Minister De Vries:
Het is u misschien niet ontgaan dat ik het heb ingediend.
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Nee, anders stond ik hier niet!
Als dit wetsvoorstel wordt afgestemd, is de minister dan bereid om een traject voor heel snelle invoering voor te bereiden?
Minister De Vries:
Het antwoord is natuurlijk "neen".
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Dat is niet vanzelfsprekend. Ik leg het voor als een vraag.
Ik kom toe aan de positie van de Vlietzone. In het wetsvoorstel wordt ook dit gebied aan Den Haag toegevoegd. Voor de toekomstige ontwikkelingen van dit gebied bestaan thans nog geen vastgestelde ruimtelijke plannen. Maar Den Haag heeft daar blijkbaar wel ideeën over. Ik citeer uit een bijlage bij de brief van de burgemeester van Den Haag van 26 juni jl. "Door de strategische ligging heeft dit gebied (de Vlietzone) grote potenties voor Den Haag.". GroenLinks ziet niet veel in een ontwikkeling van de Vlietzone ten behoeve van woningbouw en bedrijfsterreinen. Daar moet ik aan denken als de burgemeester zo'n opmerking maakt over de grote potenties van dit gebied voor Den Haag. Wij steunen wel de gedachte van herstructurering, maar zijn verder voorstander van handhaving van deze regionale groengebieden als onderdeel van de Randstadgroenstructuur. Ik vraag mij af of de minister zijn gedachten al heeft laten gaan over de toekomst van dit groengebied.
De motie-Remkes ligt ten grondslag aan dit wetsvoorstel en de regering beroept zich op het regeerakkoord. De motie-Remkes is door de feitelijke ontwikkelingen achterhaald en wordt trouwens maar voor een deel uitgevoerd. De harde financiële voorwaarden uit die motie worden gebagatelliseerd. Het regeerakkoord wordt bovendien als het de coalitie uitkomt, zoals bij de oplossing van het fileprobleem, wel rustig terzijde geschoven. Bij deze herindeling wordt de suggestie gewekt dat het regeerakkoord onontkoombaar is. Dat roept bij mij de associatie op van het gedrag van een groep lemmingen.
Ten slotte wil ik nog iets zeggen over het draagvlak. Voor politici is dat toch een belangrijk beoordelingscriterium. Laat ik eerst het draagvlak onder bestuurders onder de loep nemen. Van alle betrokken gemeenten zijn alleen de bestuurders van de gemeente Den Haag grote voorstanders. De bestuurders van de andere vijf gemeenten zijn mordicus tegen.
Dan kom ik op het draagvlak onder de bevolking van dit gebied. Er bestaat bij de bevolking van de zogenaamde randgemeenten grote eensgezindheid: zij zijn afkerig van dit voorstel. Die heeft zich duidelijk gemanifesteerd. Volgens zeglieden hebben 88.562 mensen zich tegen verklaard. Deze duidelijk uitgesproken tegenstand kan ook de fractie van D66 toch niet onberoerd laten, zeker gezien de opvatting van collega Terlouw vorige week bij de behandeling van het correctief referendum dat ook de intensiteit van de stem zou moeten worden meegewogen.
Wat de inwoners van Den Haag betreft is het opmerkelijk dat een aantal van hen de moeite heeft genomen ons te laten weten dat zij niets zien in dit wetsvoorstel. Zij voeren daarvoor ook argumenten aan. Dat is opmerkelijk, want over het algemeen interesseert gemeentelijke herindeling inwoners van een centrumstad totaal niet.
Voorzitter. Ik rond af. Mijn fractie ziet vooralsnog niet dat verlegging van gemeentegrenzen de grotestadsproblemen van Den Haag kan oplossen. Of dit wetsvoorstel nu wordt aangenomen of verworpen – in ieder geval moet er morgen een beslissing vallen – in beide gevallen zullen de gemeenten in stadsgewestelijk verband moeten samenwerken om de ontwikkelingsmogelijkheden van de gehele regio te optimaliseren. De rol van de provincie kan daarbij niet buiten beschouwing worden gelaten. De provincie zou een coördinerende en stimulerende rol moeten vervullen in de regio. Maar dan zal het provinciebestuur zich wel heel anders moeten opstellen dan tot nu toe het geval is geweest.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Ik mag bij deze gedachtewisseling mede namens de fractie van de ChristenUnie het woord voeren.
Iets meer dan een jaar geleden, op 4 juli 2000, behandelden wij hier het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling in een deel van de provincie Utrecht (26904), waarover diezelfde dag is gestemd. Het voorstel werd met 36 tegen 35 stemmen aangenomen. Die beslissing wordt op pagina 19 van de memorie van antwoord bij dit wetsvoorstel terecht gememoreerd. Aan het slot van mijn bijdrage kom ik op dit voorstel terug.
Elk voorstel tot gemeentelijke herindeling is uniek. Dat ik het voorstel betreffende Utrecht hier noem, vindt zijn verklaring voornamelijk hierin dat het toen, evenals thans, in hoofdzaak om één ding gaat, namelijk de exclusieve regie – zeg macht – van de grote stad, toen Utrecht, over het omliggende gebied, toen Leidsche Rijn, met name over dat van de gemeente Vleuten-De Meern. Een opvallend verschil met het voorliggende voorstel is dat daarin geen enkele gemeente geheel wordt opgeheven, maar delen van gemeenten worden geannexeerd ten behoeve van Den Haag.
Vandaag en morgen zullen alle argumenten pro en contra dit wetsvoorstel nog eens de revue passeren, zonder dat iemand, die althans kennis heeft genomen van alle stukken, daardoor van gedachten zal veranderen. Onze taak in deze Kamer is heroverweging van wetsvoorstellen, maar het is de vraag of de posities niet zijn ingenomen voordat dit debat begon. Echt nieuwe argumenten zijn, lijkt mij, niet te verwachten.
Eén van de slechtst denkbare argumenten is wel dat de discussie al zo lang heeft geduurd en dat de knoop moet worden doorgehakt. De relatieve betekenis hiervan valt niet te ontkennen, maar men gaat dan toch wel volledig aan de inhoud voorbij.
Wat onze fracties betreft waren de argumenten vóór het voorstel van de zijde van de regering tot nu toe tamelijk mistig en ongrijpbaar. In het voorlopig verslag stelden wij als eersten de vraag aan de orde wat nu eigenlijk de kern van de problematiek van Den Haag was waarvoor het voorstel een oplossing moest bieden. Achteraf bezien was die vraag te veel ingegeven door de memorie van toelichting en de vervolgstukken waarin de regering deze problematiek probeerde te schetsen en probeerde aan te tonen dat het instrument van gemeentelijke herindeling het meest passende middel was om tot een oplossing van die problemen te geraken. De vraag had moeten zijn wat nu eigenlijk de problematiek van de Haagse regio is en wat uitbreiding van de gemeente Den Haag aan de oplossing daarvan zal bijdragen. Het enige waar het op dit punt aan schort volgens de regering is een soepele samenwerking. Wij komen daar in het vervolg op terug, maar eerst volgen wij het standpunt van de regering dat de kern van de problemen wordt gevormd door de Haagse problematiek.
Zoals zo dikwijls bij herindelingsvoorstellen rond centrumsteden, vermoeden wij dat geld, dat wil zeggen meer inkomsten voor de centrumstad, het hoofdmotief voor de herindeling vormt. Niet voor niets spelen de financiële aspecten van de herindeling een prominente rol in de discussie. Dat men zich rekenschap geeft van deze aspecten, zeker voorzover ze het gevolg zijn van een eventuele herindeling, ligt voor de hand. Maar als motief voor de herindeling zouden ze geen enkele rol moeten en mogen spelen. Dat is toch ook de lijn van de regering? Ik moge de minister herinneren aan wat hij nog maar een maand geleden zei, toen de samenvoeging van de gemeenten Dodewaard, Echteld en Kesteren in de Tweede Kamer aan de orde was. Ik citeer hem: "Nogmaals, bij herindelingen gaat het natuurlijk niet om het oplossen van financiële problemen".
Minister De Vries:
Datzelfde zal ik vanavond graag herhalen, als de heer Holdijk dat wetsvoorstel gaat behandelen.
De heer Holdijk (SGP):
Ik verheug mij op die discussie.
Voorzitter. Voor alle duidelijkheid verwijs ik wat betreft het citaat van zo-even naar de Handelingen van de Tweede Kamer van 7 juni 2001, pagina 84-5318. En, zo voegde de minister er in dat verband aan toe: gemeenten moeten de tering maar naar de nering zetten. Een wijs woord! Maar, zo veroorloof ik mij toch maar te vragen, stel nu dat de herindeling voor Den Haag per saldo niets zou opleveren, zou ook dan voor deze oplossing gekozen zijn? Ik zou kunnen verwijzen naar de motie-Remkes. Ik zou misschien zelfs min of meer bij voorrang kunnen verwijzen naar de motie-Pastoor als die er mocht komen.
Dat Den Haag met problemen heeft te kampen, is wel duidelijk. En als het financiële problemen zijn, zouden die ook langs financiële weg moeten worden aangevat, te beginnen door de gemeente zelf. Bovendien zou, als er van problemen sprake is, nagegaan moeten worden in hoeverre die het gevolg van het eigen beleid van Den Haag zijn. Er zouden wel een paar voorbeelden te noemen zijn. Daarnaast moeten we, naar ik meen, in alle zakelijkheid erkennen dat grote steden, hoe groot ook – als ik mij voor één keer die uitdrukking mag veroorloven – niet in staat zijn hun eigen broek op te houden. Maar daarnaast moeten we billijkheidshalve ook weer erkennen dat de negatieve gevolgen van het rijksbeleid op een aantal thema's in het bijzonder op de grote steden en dus ook op Den Haag neerslaan. Daarmee kom ik dan op de problemen van Den Haag die de regering signaleert: sociale problemen, zoals ernstige segregatie, hoge werkloosheid, maatschappelijke tweedeling, lage economische groei, vertrek van bewoners en bedrijven, maatschappelijke onveiligheid etc. Nogmaals, afgezien van "eigen schuld" als gevolg van eigen beleid of dat van anderen, zijn dit de normale grotestadsproblemen, waarin Den Haag zich niet opvallend ongunstig onderscheidt van andere grote steden als Amsterdam en Rotterdam. De regering zou ons nog eens moeten uitleggen wat de annexatie van delen van andere gemeenten aan de oplossing van de sociale problemen kan bijdragen. Het verspreiden van deze problemen over andere, naburige gemeenten, die gelukkig nog niet op dezelfde intensieve wijze daarmee geconfronteerd worden, is als zodanig toch geen oplossing te noemen.
De kern van de Haagse problematiek is, aldus de memorie van antwoord, een ruimteprobleem, gebrek aan uitbreidingsruimte dus. Dáárin zou Den Haag zich ook onderscheiden van beide andere genoemde grote steden. Ik moge overigens opmerken dat elders in dezelfde memorie als kern een ruimtelijk én bestuurlijk probleem wordt vermeld. Dan zou het dus niet alleen om – meer – ruimte, maar ook om meer macht gaan. "Ruimte en regie" heet het ergens anders in de stukken. Laten wij er echter even van uitgaan dat ruimtegebrek hét probleem bij uitstek is en dat hier dús de oplossing gevonden moet worden. Het lijkt mij echter op voorhand een merkwaardige gedachte dat als een stad groot is en grote problemen heeft, de oplossing gezocht moet worden in nog groter worden. Als steeds groter worden enerzijds een absolute voorwaarde voor het vermogen tot oplossing van problemen is en anderzijds bestuurlijk-technische principes dwingen in deze richting, dan zou op z'n minst nagegaan moeten worden of deze principes wel deugen en of zij niet bijgesteld zouden moeten worden. De zwakte van deze aanpak op het punt van uitbreiding van de fysieke ruimte is dat de vraag zich opdringt voor hoeveel jaren de thans voorgestelde oplossing soelaas biedt. De memorie van antwoord is daarover tamelijk vaag gebleven. Wij lezen onder andere: "Voor een lange reeks van jaren ontstaat een sterkere centrumgemeente, omringd door sterkere buurgemeenten". Er zou echter antwoord moeten komen op de vraag voor hoe lang, voor hoeveel jaren. Er wordt gesproken van 15 jaar. En wat moet er daarna gebeuren als alle ruimte benut is? Is de logisch voor de hand liggende stap dan niet de totale annexatie van de gemeenten waarvan nu gedeelten zouden worden geannexeerd?
Als wij het ruimteargument serieus nemen, zou de voorgestelde oplossing begrijpelijk zijn, indien het in dit geval om maagdelijk uitbreidingsgebied ging. Maar dat is niet het geval. Als men werkelijk naar open ruimte zoekt, zou het dan niet veel meer voor de hand liggen om richting Wassenaar en Voorschoten – het gebied ten westen van de spoorlijn naar Leiden – te kijken? Waarom is die optie niet in de afweging betrokken?
Voorzitter. Wanneer wij ons richten op de gebieden waarvan wordt voorgesteld die aan Den Haag toe te voegen om het ruimteprobleem te lijf te gaan, rijzen geheel andere vragen. Lang niet alles zal ik noemen. Veel aspecten zijn al bij herhaling in discussie geweest. In de eerste plaats staat vast dat de open gebieden waarover het gaat reeds geruime tijd geleden een nieuwe bestemming hebben gekregen en dat deze voor grote delen is uitgevoerd en niet meer te wijzigen valt. Minstens zo belangrijk is echter dat de gemeente Den Haag in deze plannen en projecten betrokken is. Bij woningbouw en bedrijfslocaties voorzien zij terecht in de regionale behoeften. Dat dient voorop te staan. Voorzover de sociale problematiek kan worden teruggebracht tot enerzijds het behoud van de midden- en hogere inkomens voor de stedelijke agglomeratie en anderzijds de spreiding van lagere inkomens over de regio, is zij reeds aangepakt, zo constateer ik.
De betrokken gemeenten verschillen van opvatting over de vraag in hoeverre er na 1 januari 2002 wijzigingen kunnen worden aangebracht in de bestaande plannen, voorzover zij nog niet zijn uitgevoerd. De ruimte voor wijzigingen lijkt ons uiterst gering, zo niet afwezig, tenzij men allerlei nadelige effecten ervan voor zijn rekening wil nemen.
Hier komt de beoogde regie van Den Haag aan de orde. Als ik het goed begrijp, gaat het bij dit met een mysterieus aureool omgeven begrip gewoon om meer macht van Den Haag ten koste van de buurgemeenten. De vraag is welke macht Den Haag nog heeft of zal krijgen om de plannen naar haar hand te zetten. Toen de herindelingsplannen van de provincie aan de orde waren, hebben de investeerders en ontwikkelaars reeds gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van wijzigingen in de vastgestelde plannen. Is de informatie juist dat zij de minister ook van hun standpunt op de hoogte hebben gebracht, zoals zij de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer tijdens de hoorzitting hebben gedaan? Bestaat niet het risico dat Den Haag, met een beroep op de verworven regie, de zoveelste blunder wacht, ofwel doordat de beoogde doeleinden niet worden bereikt, bijvoorbeeld de huisvesting van lagere inkomensgroepen, ofwel dat schade moet worden gecompenseerd die het beoogde financiële voordeel deels of geheel teniet zal doen? Op mijn vraag in het voorlopig verslag over mogelijke ruimte voor en consequenties van eventuele planwijzigingen is in heel algemene zin geantwoord, maar in concreto zegt dit niets.
Daarbij komt dat de planning voor Leidschenveen zeer recent is aangepast, inhoudende minder, maar meer duurdere huizen. Dat gebeurde op grond van beleid van het departement van VROM voor de beoogde kwaliteitsslag in Vinex-wijken en van afspraken in het stadsgewest. De minister is hiervan gedetailleerd op de hoogte gebracht bij brief van burgemeester en wethouders van Leidschendam. Kan hij ons meedelen of de gemeenteraad op 2 juli conform heeft besloten?
Afrondend enkele meer algemene opmerkingen over het herindelingsvoorstel. De minister noemt de gebiedsovergang voor deze gemeenten "niet dramatisch, terwijl zij voor de gemeente Den Haag juist van vitaal belang is". Als dat al ooit gegolden heeft, is de vraag of dat bij de huidige stand van zaken kan worden volgehouden. Een deel van de basis van door de buurgemeenten getroffen of geplande voorzieningen valt door deze operatie weg.
Het grensbeloop blijf ik verre van logisch vinden. In de memorie van antwoord zegt de minister op pag. 13: "Het logisch grensbeloop is niet een zelfstandig argument tot herindeling, maar kan wel een bijkomend doel zijn, met de nadruk op bijkomend." Dat valt te begrijpen, maar in het herindelingsvoorstel wordt een volstrekt onlogisch grensbeloop gecreëerd van lobben met niet meer dan wegbrede corridors naar de stad.
Ons standpunt is dat herindeling in dezen niets zal oplossen voor de langere termijn. De gemeenten zijn aangewezen op intensieve, niet-vrijblijvende samenwerking, in het belang van de gehele regio. Wat nu dreigt te gebeuren, is een straf op samenwerking voor de buurgemeenten en een beloning van ongezond beleid. Daarin ligt de parallel met de herindeling van Utrecht/Vleuten-De Meern die ik in het begin van mijn betoog noemde. In dit geval kan de herindeling het bestaande klimaat van samenwerking alleen maar frustreren.
Onze aandacht werd vandaag getrokken door een krantenbericht waarin stond dat de commissaris van de Koningin van Zuid-Holland zich een opmerking over het wetsvoorstel zou hebben laten ontvallen, overigens niet gericht aan het adres van deze Kamer. Het verraste mij zeer omdat ik in de memorie van antwoord aan deze Kamer nog had gelezen dat het provinciebestuur zich nadrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat de provincie niet meer aan zet is en dat zij ook geen uitspraken moet doen. In dat standpunt is sedertdien geen verandering gekomen.
Ik zou mij kunnen voorstellen dat de minister niet de eerst aangewezene is, hierop een toelichting te geven. Wij zouden van de woordvoerder van de VVD-fractie graag vernemen of dit een uitlating qualitate qua of op persoonlijke titel is geweest.
Wij zullen met belangstelling naar het antwoord van de minister luisteren.
De heer Bierman (OSF):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording in de memorie van antwoord. Het heeft onze mening weer versterkt dat de gevoelens over lokale wortels belangrijk zijn in relatie tot rijksbeleid dat die gevoelens soms doorkruist. De minister moet vooral zo doorgaan, want het localisme waarvan mijn fractie het moet hebben, wordt daardoor alleen maar versterkt. Vanavond voer ik echter het woord in de Eerste Kamer. De Eerste Kamer staat niet voor dat soort politiek gewin op korte termijn en ik moet mij met wat meer zaken bezighouden die op het wetsvoorstel betrekking hebben.
In het wetsvoorstel gaat het om ruimte en regie: zonder ruimte geen regie. Als ik zou geloven dat dit punt aan de orde was, moet er een flinke hoeveelheid ruimte gevonden, want dan heb je veel regie. Ik constateer echter dat er maar een heel klein beetje ruimte bij komt, dat die ruimte vaak al voortvarend is bebouwd en ingepland en dat wat overblijft niet al te veel mogelijkheden voor regie biedt. Het gaat om restruimte en restregie. Dat houdt in dat als je vindt dat deze herindeling moet worden uitgevoerd het resultaat minimaal is. Mevrouw Tan zei dat het dan ook niet zo erg was voor die andere gemeenten. In mijn opvatting is het voor die gemeenten juist wel erg. Hierna, misschien al over drie jaar, zal men veroordeeld zijn tot nieuwe samenwerking om toch nog wat moois te maken van het gebied dat al zo dichtgepleisterd is.
Mevrouw Tan (PvdA):
Voorzitter.
De heer Bierman (OSF):
U krijgt zo het woord.
De voorzitter:
Ik verdeel de spreektijd, mijnheer Bierman. Wacht u maar rustig af totdat ik mevrouw Tan het woord geef.
De heer Bierman (OSF):
Mag ik even mijn zin afmaken, want ik vermoed dat zij daarop wil reageren.
Ik vind dat hiermee een hypotheek wordt gelegd op toekomstige samenwerking waar wij helemaal niet buiten kunnen en waartoe alle partners veroordeeld zullen blijven, omdat er niet meer ruimte bij komt.
Mevrouw Tan (PvdA):
Verre is het van de fractie van de PvdA en van mij om de belangen van de regiogemeenten te onderschatten. Wat ik alleen wel heb gezegd, is dat de stelling: er is niet zo veel meer te ontwikkelen, leidt tot de vraag wat deze herindeling dan nog uitmaakt.
Ik heb juist betoogd dat het wel degelijk verschil uitmaakt, zowel voor Den Haag als voor de regiogemeenten en de bestuurders van de regiogemeenten. Daarom moeten wij een afweging maken. Onze afweging is duidelijk, maar daarmee hebben wij de belangen van de regiogemeenten niet onderschat, integendeel.
De heer Bierman (OSF):
Fijn, dan is dat opgehelderd. Het is dus ook erg voor de randgemeenten. Ik wil daarop even doorgaan.
Als zo weinig regie zo weinig resultaat oplevert, wat moet er dan wel gebeuren? Ik geloof niet dat dit voorstel de oplossing is van de problematiek van de grote steden. Die problematiek zit anders in elkaar. Ik heb de minister gevraagd of hij vergelijkend materiaal heeft over de grotestedenproblematiek, bijvoorbeeld in Amsterdam en Rotterdam. De minister antwoordt daar niet op, maar komt wel aan met Utrecht en Vleuten-De Meern. Daar had ik nu juist niet om gevraagd, want de minister kent mijn standpunt hierin. Het bij Utrecht trekken van Vleuten-De Meern levert helemaal geen bijdrage aan de oplossing van de grotestedenproblematiek, want die wordt niet bepaald door al dan niet een stuk grond erbij.
Als er ruimtenood is, moet worden gekeken naar de vraag wat er in de grote stad aan de gang is. De grote stad lijdt aan inwonerverlies. Er blijven dezelfde woningen staan, maar er zitten minder mensen in. Waardoor is dat veroorzaakt? Welnu, door het overloop- en het groeikernenbeleid van de rijksoverheid, want dat heeft ervoor gezorgd dat de inwoners uit de steden naar de randgemeenten trokken. Daardoor heeft bijvoorbeeld Zoetermeer veel inwoners van Den Haag overgenomen en krijgt Den Haag te maken met vertrekkende middengroepen. Dat is de drainageproblematiek die wij ook uit Amerika kennen: de middengroepen verdwijnen, de minder weerbare achterblijvers kunnen niet weg en er komt een instroom van nog minder weerbaren, wat leidt tot de grotestedenproblematiek die niet kan worden opgelost door een kleine grenswijziging. Bovendien geeft het veel verkeersproblemen, omdat mensen voor werk, recreatie en onderwijs vaak nog op de donorstad aangewezen blijven.
Dit is dus het resultaat van het groeikernenbeleid. Wij hoopten dat te verlaten, maar met de Vinex-locaties zetten wij het in de praktijk toch nog een tijdje voort. Met de voorgestelde herindeling administreren wij de effecten – die precies dezelfde zijn als die welke altijd al optraden – weg door de gemeentegrenzen te verleggen tot voorbij de Vinex-locaties, zodat ze tot één geheel gerekend kunnen worden. Dat is echter alleen een administratieve oplossing die het oog misschien streelt, maar die het probleem zelf geheel intact laat en hoogstens verdunt. Als bovendien wordt besloten om in de Vinex-locaties meer duurdere woningen neer te zetten, wordt het proces nog versterkt: degenen die kapitaalkrachtig zijn en nog in de donorstad Den Haag wonen, worden daardoor óók weggetrokken naar de periferie. Dit is, zoals gezegd, allemaal rijksbeleid en alleen grenswijzigingen lossen die problematiek niet op.
Hoe zou het dan wél moeten? Den Haag heeft volgens mij grote potentiële ontwikkelingsmogelijkheden. Er is ontgroening en vergrijzing, waardoor er kleinere huishoudens komen die méér te verteren hebben. Die passen uitstekend in dichte bebouwing dichtbij voorzieningen, dus juist in de grote stad die Den Haag is. Daarop moet het beleid toegespitst worden, wil men voor Den Haag de grotestedenproblematiek oplossen.
Ik heb al erover geklaagd dat het wetsvoorstel als één geheel is voorgelegd, niet in een aantal afzonderlijke voorstellen. De minister heeft daarop geantwoord dat alle zaken nauw met elkaar samenhangen, maar het zal hem duidelijk zijn dat ik die samenhang niet zo zie. Als gemeenten zelf, dus van onderop, tot een fusie willen komen, vind ik dat uitstekend. Ik ben er dan ook sterk voor dat Pijnacker en Nootdorp fuseren en dat ook Leidschendam en Voorburg dat willen doen, mits ze maar niet geamputeerd worden ten behoeve van een grotestedenproblematiek die in feite niet wordt opgelost door herindeling. Ik denk dat een volwaardige fusie het beste tot stand kan komen door het wetsvoorstel niet te aanvaarden, want dan kunnen de gemeenten op eigen kracht tot die fusie komen. Dit is dus een pragmatische oplossing.
Pragmatisme proef ik overigens in het hele voorstel van de minister. De grotestedenproblematiek is er alleen maar bijgesleept en het betoog over regie en ruimte levert in feite ook niets op, met zo weinig ruimte en dus ook nauwelijks regie. Het enige dat resteert is, dat met dit voorstel een probleem voor de minister wordt opgelost, namelijk dat dit dossier van tafel gaat. Eigenlijk zei de minister destijds, bij de bespreking van Utrecht en Vleuten-De Meern, precies hetzelfde. Daarmee zijn wij weer terug bij het begin: pragmatisme staat aan de basis van dit voorstel en daarvoor moeten de burgers dan maar even slikken.
De heer Terlouw (D66):
Mijnheer de voorzitter. Ik wil niet verhelen dat de D66-fractie het er lastig mee heeft. Er is in de schriftelijke gedachtewisseling een stoet argumenten en overwegingen langsgekomen en ook vandaag hebben de sprekers voor mij weer helder alle dilemma's op tafel gelegd. Essentieel aan het politieke debat is dat die argumenten en overwegingen nooit dezelfde dimensie hebben. "Dit is niet te vergelijken", is nu echt van toepassing, al wordt die uitdrukking meestal gebruikt voor dingen die wel kunnen worden vergeleken. Wij moeten dus het typisch politieke bedrijf uitoefenen. Dit is niet het wegen, maar het afwegen van dingen van ongelijke dimensie.
Ik ben benieuwd naar het commentaar van de minister op veel van wat hier vanavond is gezegd. Ik zal die inbrengen niet herhalen, maar ik zal zijn antwoord morgen met meer dan gebruikelijke aandacht volgen. Nu wil ik enkele minuten gebruiken om een paar punten nader te belichten, omdat ik die meer in het bijzonder belangrijk vindt.
Dit geldt niet voor de financiële problematiek. Die problematiek vormde een belangrijk element van de motie-Remkes, maar hiervoor is een oplossing geboden ex artikel 12 van de Financiële verhoudingswet. Velen vragen wat het positieve saldo van 16 mln gulden voor de gemeente Den Haag nu eigenlijk voorstelt in vergelijking tot de miljardenbegroting, maar burgemeester Deetman heeft in het gesprek met de vaste commissie gezegd dat er soms nog over ƒ 100.000 breedvoerig van gedachten wordt gewisseld. Dit is niets bijzonders, want het is bekend dat over de tweede bedrijfsauto uren kan worden gepraat, terwijl de nieuwe vleugel voor het laboratorium een hamerstuk is. Dit zien wij in allerlei besturen. Uit de memorie van antwoord begrijp ik dat ook de minister vindt dat het niet meer echt over de financiële problematiek gaat. Wij kunnen die wat mij betreft dan ook laten rusten.
Belangrijker is de regiefunctie. Ik ben het met collega Pastoor eens dat de minister in de memorie van antwoord daarop in tamelijk algemene termen ingaat. Hij gebruikt overigens juiste argumenten. Hij zegt dat er te veel spelers met te veel deelbelangen zijn, te veel specifieke invalshoeken en te veel deelverantwoordelijkheden, dat de gemeenschappelijke regelingen de publiekrechtelijke bevoegdheden van elke afzonderlijke gemeente onverlet laten, dat er een integrale benadering nodig is die verschillende locaties met elkaar in verband brengt voor het toewijzingsbeleid van bedrijfstypen en dat je de financiële plussen op de ene locatie moet kunnen verrekenen met de minnen op de andere. Dit is allemaal waar, maar je kunt dit zo in het algemeen voor heel veel gevallen zeggen.
Ik wijs erop wat een aantal randgemeenten zegt, omdat ik graag zou willen dat de minister hierop wat specifieker ingaat. Zij zeggen dat alle delen van het gebied planologisch vastliggen, onder andere via Europese aanbestedingen en dat de laatste woningen in 2005 opgeleverd worden. Zij zeggen verder dat de ontwikkelingspotentie van het herindelinggebied bestuurlijk is vervat in bestaande gemeenschappelijke regelingen of privaatrechtelijke overeenkomsten die van kracht blijven, ook als het voorstel wordt aangenomen. Ook zeggen zij dat er overeenkomsten zijn gesloten met particuliere ontwikkelaars en dat het openbreken van bestaande contracten vertraging betekent, stijging van bouwkosten, enzovoorts. Een nieuwe regio zou alleen maar veel geld en tijd kosten. Die nieuwe regie zou bovendien maar zeer tijdelijk iets veranderen en daarna is de situatie weer als van ouds. Sommigen zeggen dan ook vilein dat Den Haag eerst maar eens moet aantonen dat het de regie kan voeren over het bestaande grondgebied. Die opmerking maak ik geenszins tot de mijne en de minister hoeft er niet op in te gaan, maar dit zijn wel de dingen die je hoort. Ik zou het op prijs stellen als de minister die specifieke opmerkingen en de conclusie dat er eigenlijk toch zo weinig regie is te voeren, wil weerleggen of ieder geval van commentaar wil voorzien.
Dan is er het punt van samenwerken in plaats van herindelen. De samenwerking tussen de gemeenten in Haaglanden is al vele jaren goed te noemen. Dit hoor ik van alle kanten. De gemeentebesturen van Nootdorp, Leidschendam, Pijnacker, Rijswijk en Voorburg geven daarvan ook voorbeelden. Zij wijzen erop dat het samenwerkingsconvenant tussen de gemeenten Den Haag, Wateringen en Monster goed heeft gewerkt. De minister is hierop ingegaan in de memorie van antwoord en hij komt tot de conclusie dat hier andere overwegingen gelden. Ook wordt de samenwerkingsovereenkomst voor een nieuwe bedrijvenschap genoemd tussen de gemeenten Schipluiden, Delft en Den Haag. Verder wordt opgemerkt dat Leidschendam en Voorburg – gelet op de belangen van de regio en de gemeente Den Haag – ten behoeve van de Vlietzone een overeenkomst willen sluiten met de gemeente Den Haag over de herinrichting van het gebied. De minister ontkent die in de memorie van antwoord niet, maar vindt dat de democratische legitimiteit beter moet worden verankerd. In het algemeen vind ook ik dat dit zo goed mogelijk moet gebeuren, maar ik vraag me af of hierover wel eens een probleem is ontstaan. Is binnen die samenwerking ooit gezegd dat de democratische verankering niet in orde was en de zaak daarom stagneerde? Overigens spreken de gemeenten in de stukken dikwijls van "verplichtende bestuurlijke samenwerking". Ik vraag mij af wat hiermee wordt bedoeld. Staat die tegenover een vrijblijvende vorm en in hoeverre is er sprake van een verplichting? Ik heb hun niet om een verduidelijking kunnen vragen, maar wellicht kan de minister mij zeggen wat de gemeenten bedoelen.
De minister zegt verder dat de omliggende gemeenten er baat bij hebben dat Den Haag sterk is en dat de bestuurlijke structuur optimaal is voor de regio. De randgemeenten zeggen ongetwijfeld dat dit laatste al het geval is en dat vrijwillige samenwerking beter is dan een onvrijwillige herindeling. Verder zeggen zij aan ons dat wij hun bestuurskracht niet moeten verzwakken: als een sterke regio gewenst is, dan moeten ook zij sterk blijven. Ook hierop hoor ik graag het commentaar van de minister. In dit verband staat trouwens een wat cryptische zin in de memorie van antwoord, die ongeveer als volgt luidt: als de centrumstad voortdurend kracht verliest, dan wordt haar afhankelijkheid voor het realiseren van vitale behoeften van de buurgemeenten steeds groter. Ik begrijp dit niet goed. Betekent het dat de centrumstad niet meer kan voldoen aan de vitale behoeften van de buurgemeenten? Als de centrumstad voortdurend aan kracht verliest, wordt haar afhankelijkheid van buurgemeenten steeds groter voor het realiseren van de vitale behoeften?
Minister De Vries:
Dat laatste is het geval; ik denk dat u dit al doorhad.
De heer Terlouw (D66):
Dan vind ik de zin stilistisch niet al te best. Maar hoe gaat zoiets dan in zijn werk? Hoe wordt de centrumstad afhankelijker van de buurgemeenten voor de realisering van vitale behoeften? Gaan de buurgemeenten die vitale functies dan overnemen? En als dat het geval is, gaat dat dan niet goed, kan de centrumstad dit beter? Misschien kan de minister hierop commentaar geven.
Samenwerkingsvormen verdienen niet alleen bij dit voorstel, maar in het algemeen meer aandacht, omdat structurele veranderingen het, zoals bekend, nu eenmaal moeilijk halen. De agglomeratiegemeenten zijn mislukt, de stadsprovincie eveneens, ideeën over 24 of 40 regio's hebben nooit het stadium van voorstel bereikt. Het huidige voorstel is noodzakelijkerwijs behoorlijk marginaal. Voor het maken van een echt grote stad, een agglomeratie gemeente zo men wil, ontbreekt het draagvlak. Dat is misschien treurig, maar wel goed om vast te stellen. Bieden dit soort kleine veranderingen dan wel een oplossing, of moeten wij een andere richting uit, bijvoorbeeld naar de versterking van samenwerkingsvormen? Vreest de minister geen verslechtering door verslechterende verhoudingen? De manier waarop de discussie de laatste tijd is gevoerd, stemt wat dat betreft niet zo vrolijk.
Wat zijn de relevante zinnen in het regeerakkoord? Er staat: "herindelingsvoorstellen zoals die voor Den Haag, waarmee een aanvang is gemaakt, worden verder in procedure gebracht en in principe uitgevoerd conform de provinciale voorstellen". Er staat: "samenwerking tussen gemeenten blijft een nuttig instrument". Ook staat er: "nagegaan wordt of en hoe vrijwillige herindeling kan worden gestimuleerd". Voor Leidschendam en Voorburg is dat goed gelukt. Dit zijn allemaal heel interessante zinnen uit het regeerakkoord. Het is echter erg jammer, om niet te zeggen treurig, dat de provincie Zuid-Holland geen voorstel heeft kunnen doen: wij hebben dus geen voorstel conform de provinciale voorstellen. Het is zeer te prijzen dat de minister hier niet in heeft berust, maar het is wel de vraag of het regeerakkoord hierdoor niet een tikje wordt verzwakt. Naar verluidt, schijnt de teneur in het provinciehuis toch tamelijk negatief te zijn. Er is een motie van die strekking verworpen. Men heeft het niet willen uitspreken. Je legt je oor te luisteren. Het provinciaal bestuur schijnt niet al te enthousiast te zijn over het voorstel. Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van de heer Holdijk. Ik wil weten uit welke hoofde de Commissaris van de Koningin zijn brief heeft geschreven. Ik heb die nog niet ontvangen. Ik heb in de krant gelezen dat hij die heeft geschreven, waarschijnlijk op persoonlijke titel.
Dan de bevolking. Er zijn referenda gehouden in de buurgemeenten met een hoge opkomst. De fusie Voorburg en Leidschendam liet een opkomst zien van 55,3%, waarbij 90,9% voor was. Dat is een heel eigenaardige uitslag. Voor fusies krijgt men de handen niet op elkaar. Iedereen wil zelfstandig blijven. Het is evident, dat het hier echt ging om het afwijzen van de herindeling waarbij delen van die gemeenten richting Den Haag gaan. Niemand zal ontkennen dat dit daar een belangrijke functie had. Wij allen hebben een lawine van brieven gekregen. Ik heb zelden zoveel brieven over een onderwerp gekregen en dan vooral van particulieren uit de her in te delen randgemeenten. Er is geen referendum in Den Haag gehouden, ondanks artikel 5 van het Europese handvest. Hoeft niet, zegt de minister. Wij hebben het er in dit Huis vaak over gehad. Er staat: zo mogelijk. De rechter bevestigt dat nog eens. Het hoeft niet per se. Dat is wel zo, maar toch. Als je de intentie hebt om zoveel mogelijk te luisteren naar wat gemeenten willen, waarom houd je zo'n referendum niet? Nu kan ik mij zeer goed voorstellen dat het gemeentebestuur van Den Haag heeft gedacht: er komt geen mens. Wat kan het een Hagenaar schelen? Ontzettend weinig. De mensen in de randgemeenten zijn er zeer bij betrokken. Dat is de politieke werkelijkheid, die wij ook onder ogen moeten zien. D66 tilt heel zwaar aan wat de mensen vinden. Mevrouw Schoondergang had groot gelijk. Ik ben haar zeer erkentelijk, dat zij haar spreektijd heeft willen gebruiken om dat nog eens onder de aandacht te brengen. Ook aan de intensiteit van die stemmen hechten wij waarde. Nu zegt men wel: die particulieren hebben er eigen belang bij. Hun onroerendgoedbelasting wordt hoger. Dat kan best zo zijn. En wat dan nog? Handelt niet iedereen uit eigen belang? Als wij vanuit Den Haag brieven krijgen van de Kamer van Koophandel, het midden- en kleinbedrijf, VNO-NCW en andere instanties, dan zitten daar ook belangen achter. Daar is niets tegen. Burgers en instanties mogen in de politieke strijd best vanuit eigen belang handelen. Dat zullen particulieren vast ook gedaan hebben. Een grote betrokkenheid hierbij blijkt uit de enorme hoeveelheid brieven en de toon waarop die brieven zijn geschreven. Men is in de randgemeenten tegen, niet ongebruikelijk, maar wel met een grote intensiteit. Dat kunnen wij niet negeren. Dat wil niet zeggen dat wij per se handelen zoals de burgers dat willen. Het is wel een factor in de afweging.
Het sterkste punt van Den Haag is de ontvolking. Lage inkomensgroepen blijven. Het zegt: er is een uitstroom van de midden en hoge inkomensgroepen. Daardoor is er teruggang van het sociaal en economisch draagvlak. Er ontstaat een sociale tweedeling, zowel binnen Den Haag als tussen Den Haag en de buurgemeenten. Het is een teneur die je in industriestaten in de hele wereld waarneemt: een trek uit grote steden, arm komt, rijk gaat. Dat is voor onze welvaartsstaat erg overdreven gezegd, maar men begrijpt wat ik bedoel. Het is een sterk argument, maar daar staat tegenover de vraag: helpt deze marginale herindeling tegen die trend? Blokkeer je niet een betere structurele oplossing – die nog ver weg is; ik weet hoe de politieke verhoudingen liggen, het zou zeker vijftien jaar duren – namelijk een grote sterke agglomeratiegemeente? Persoonlijk lijkt mij dat de beste oplossing. Partijen denken daar verschillend over. Verstoort het niet het goede samenwerkingsverband dat er nu is? Er zou een structurele oplossing moeten worden gevonden voor de financiën. Voor de financiën is dit voorstel echter niet van belang. De extra beleidsruimte voor de regio is beperkt en er komen enkele tienduizenden inwoners meer in Den Haag, maar gezien de uitstroom is dit over een paar jaar gecompenseerd. Dit moet je afwegen tegen een zekere winst voor Den Haag die voor enkele jaren kan worden bereikt. Dat is het dilemma waarmee D66 nog worstelt. Wij zullen dus, zoals ik al in het begin zei, met meer dan gewone belangstelling luisteren naar wat de minister heeft te zeggen.
De heer Van Heukelum (VVD):
Ik dacht dat het Rinus Michels was die ooit eens gezegd heeft: voetbal is oorlog. Met een variant op deze uitspraak zou ik willen zeggen: herindeling is emotie. Bij de vele herindelingen die we de afgelopen jaren hebben behandeld, is telkens weer gebleken dat de emoties bij bestuurders en bevolking hoog kunnen oplopen. Burgers vormen actiecomités en Kamerleden worden overladen met argumenten: argumenten pro maar vooral argumenten contra.
De opkomst bij de gehouden referenda in Voorburg en Leidschendam hebben ook nu weer de grote betrokkenheid van de burgers bij het thema "gemeentelijke herindeling" laten zien. Het is denk ik niet onlogisch te stellen dat een stem voor de fusie tussen Voorburg en Leidschendam een stem tegen het voorliggende wetsvoorstel was. Evenals bij dergelijke referenda in andere gevallen van herindeling kun je ook hier constateren dat de bevolking van de her in te delen gemeenten in overwegende mate tegen is, behalve dan als het om gemeenten gaat die met annexatie winst maken. Maar als dat niet het geval is, wil men het laten zoals het is.
Voorzitter. In de afgelopen 150 jaar is het aantal gemeenten in Nederland meer dan gehalveerd. In de meeste gevallen is de emotie die indertijd bij de herindeling aanwezig was in de loop van de tijd, meestal zelfs in een korte tijd, weggeëbd. Wie weet nog welke van deze ruim 700 opgeheven gemeenten ooit zelfstandig zijn geweest? De geschiedenis maant ons in dezen dus wel enigszins te relativeren. Maar hoe het ook zij, herindeling blijft, ook met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel, emotie.
Het is mede om die reden ook maar goed dat de Grondwet in artikel 123, lid 2 bepaalt: "De wet regelt de wijziging van de provinciale en gemeentelijke grenzen.". Van de wetgever, regering en parlement, mag verwacht worden dat ze met de nodige afstand en relativering, maar ook met de nodige zorgvuldigheid omgaat met de belangen van alle betrokkenen. Maar, voorzitter, artikel 123 van de Grondwet breng wel mee dat de wetgevende instanties in dit land beslissingen terzake hebben te nemen. In dat kader kunnen ook wij niet voor onze verantwoordelijkheden weglopen en zullen wij in dit huis een dezer dagen dan ook een beslissing moeten nemen over het voorliggende wetsvoorstel met betrekking tot de gemeentelijke herindeling van Den Haag en omgeving.
Voorzitter. Er is zowel bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer alsook bij de schriftelijke voorbereiding in dit huis heel wat gepraat en geschreven over de vraag of de procedures in het kader van de wet Arhi, de Gemeentewet en de Europese regelgeving wel correct gehanteerd zijn. Dat is misschien niet onbelangrijk, maar mijn fractie acht deze discussie niet erg zinvol. De feiten zijn duidelijk. De bevolking van de buurgemeenten is mordicus tegen, de provincie kwam er niet uit en verzocht de minister de zaak ter hand te nemen. Hij heeft dat verzoek gehonoreerd en dat heeft geresulteerd in het voorliggende wetsvoorstel. Mijn fractie acht het een goede zaak dat de minister in dezen zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De zaak waar het om gaat, sleept zich al jaren voort en er zal toch een keer duidelijkheid verschaft moeten worden. In dit verband wil ik refereren aan de brief van VNO-NCW-west waarin de volgende zinsneden zijn opgenomen: "VNO-NCW-west acht het van groot belang dat de discussie over de versterking van Den Haag en de regio via een gemeentelijke herindeling nu eindelijk tot een positieve afronding komt. Die discussies slepen zich inmiddels ruim 15 jaar voort van nota tot nota en van voorstel tot voorstel zonder dat er iets is gebeurd. Talloze varianten zijn besproken, uitgekauwd en afgeblazen. Dit proces heeft verlammend gewerkt op de bestuurlijke verhoudingen in de regio en schade opgeleverd voor de bestuurlijke gang van zaken in de regio en voor de economie en het bedrijfsleven." Als bestuurder zou je bijna gaan blozen van schaamte!
De suggesties die de afgelopen periode zijn gehoord als zouden leden van dit huis alleen maar vóór het wetsvoorstel stemmen omdat ze dan van het dossier af zouden zijn, acht mijn fractie volstrekt ongegrond. Aan ons als Eerste Kamer is het thans om "ja" of "nee" te zeggen tegen het voorliggende wetsvoorstel.
Bij eerdere herindelingvoorstellen heb ik namens de VVD-fractie herhaaldelijk aangegeven dat wij het als leden van de Eerste Kamer niet tot onze taak achten elk voorstel tot herindeling nogmaals op al zijn details kritisch te bekijken. Wij willen ons ook nu tot enkele hoofdlijnen van het wetsvoorstel beperken. Deze hoofdlijnen wil ik namens mijn fractie in een drietal vraagstellingen samenvatten.
1. Zijn de problemen van de gemeente Den Haag zelfstandig te beschouwen of dienen ze bezien te worden in het licht van een regionale problematiek?
2. Biedt dit herindelingvoorstel een substantiële bijdrage aan de oplossing van de Haagse problemen en zo ja, voor hoe lang of zijn er andere c.q. betere oplossingen voor deze Haagse problemen?
3. Wegen de baten voor den Haag op tegen de lasten voor de buurgemeenten? En met baten en lasten heb ik meer op het oog dan alleen de financiële aspecten.
Op elk van deze drie punten leven er binnen mijn fractie nog de nodige vragen, ondanks de uitgebreide memorie van toelichting en de gedegen memorie van antwoord. Zowel de minister als zijn ambtenaren verdienen wat mijn fractie betreft veel waardering voor deze beide nota's.
Bij de presentatie van de Vijfde nota ruimtelijke ordening stelde de minister van VROM dat de Randstad als "vol" moet worden gekwalificeerd. Nu is het begrip "vol" weliswaar een betrekkelijk begrip maar niet ontkend kan worden dat de Randstad dichtbevolkt is. De beschikbare ruimte voor wonen is schaars geworden. Dat geldt zeker voor een stad als Den Haag, maar niet minder voor andere gemeenten in deze regio. De vraag die bij mijn fractie leeft is dan ook: Wat lost deze herindeling op in het kader van die beperkte woonruimte? Den Haag krijgt er weliswaar de nodige hectares bij, maar de buurgemeenten op hun beurt raken deze kwijt. Het probleem van de volle Randstad wordt door dit wetsvoorstel dan ook in geen enkel opzicht opgelost. Hoe kijkt de minister tegen dit Randstadgebeuren aan? Is het wel reëel om Den Haag los te zien van zijn omgeving? De minister stelt dat Den Haag als centrumstad een regierol in de regio moet kunnen spelen. Mijn fractie onderschrijft dit standpunt, maar zou het niet van visie getuigen als de problematiek van Den Haag in een regionaal verband zou worden ingekaderd? De minister huldigt de stelling dat een sterke centrumgemeente goed is voor de regio. Dat is ongetwijfeld waar, maar geldt niet evenzeer of zo mogelijk nog meer dat een centrumgemeente een sterke regio nodig heeft? Is het niet zo dat er regionaal gezien niets wijzigt en betekent dat niet dat de problematiek van de regio – het vol zijn – gewoon blijft bestaan? Is de minister bereid ons zijn visie te geven op de regionale problematiek van de Randstad en op die van de regio Haaglanden in het bijzonder? Hoe beoordeelt hij met name op langere termijn de dynamiek van die regio met de positie van Den Haag daarin als centrumgemeente?
Ik kom op de bijdrage van dit wetsvoorstel aan de oplossing van de Haagse problematiek. Niemand, ook de buurgemeenten niet, ontkent de problematiek van Den Haag. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel gaat de minister uitgebreid op deze problematiek in. We kunnen daaruit concluderen dat de problematiek waar de gemeente Den Haag mee worstelt, buitengewoon complex is. Het gaat om problemen van bestuurlijke, financiële, ruimtelijke en sociaal-culturele aard. Dat is waarlijk niet gering. Ook gesprekken met Haagse bestuurders en bezoeken aan delen van de stad hebben ons overtuigd van de complexiteit en omvang van de problemen.
Als oplossing biedt de regering Den Haag uitbreiding van zijn grondgebied aan. Maar is het niet een illusie te veronderstellen dat dit het wondermiddel is om Den Haag uit de problemen te helpen? Waarom is deze voorgestelde gebiedsuitbreiding nu bij uitstek het middel om de gecompliceerde problematiek van Den Haag aan te pakken?
De buurgemeenten van Den Haag hebben een onderzoek laten verrichten door het instituut Nyfer. Nu ben ik erg voorzichtig met de conclusies van onderzoeken in zijn algemeenheid, want veelal zie je dat conclusies van het ene onderzoek weerlegd worden door die van een ander onderzoek. Enige voorzichtigheid is dus geboden. Maar goed, de directeur van Nyfer, prof. Eduard Bomhoff, toch zeker niet de eerste de beste in bestuurlijk Nederland, stelt dat knippen en verschuiven van de landkaart niet erg veel te maken heeft met het dichterbij brengen van een oplossing voor de problemen.
Bij de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel is door mijn fractie de vraag gesteld waarom de regering niet gekozen heeft voor een structurele herverdeling van de jaarlijkse uitkering uit het Gemeentefonds. In antwoord hierop stelt de minister in de memorie van antwoord dat dit een te overwegen oplossing zou zijn als de problematiek van Den Haag primair als een financiële problematiek kon worden beschouwd. Verderop in dezelfde memorie van antwoord stelt hij: "Het eenvoudig uitkeren van extra geld is geen alternatief voor de voorgestelde herindeling".
Mijn fractie heeft alle begrip voor dit standpunt. Extra geld geven alleen kan nooit de oplossing zijn voor de complexe problematiek van Den Haag. Maar als nu eens een structurele extra financiële injectie voor Den Haag via het Gemeentefonds en/of het grotestedenbeleid samengevoegd zou worden met een gestructureerd, niet vrijblijvend samenwerkingsverband tussen de verschillende gemeenten in de regio Haaglanden. Zou er dan geen volwaardig of mogelijkerwijs zelfs beter alternatief ontstaan voor oplossing van de problematiek van Den Haag in samenhang met de regio? Zou de minister nog eens willen ingaan op de voor- en nadelen van deze mogelijkheid?
Ik ga in op de baten voor Den Haag in relatie tot de lasten voor de buurgemeenten. Het gaat mijn fractie hierbij niet uitsluitend en alleen om de financiële kant van de zaak. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen dan wordt, aldus de minister, Den Haag in staat gesteld intensief aan zijn problemen te werken. Door de gemeente Den Haag wordt gesteld dat zij door realisering van dit wetsvoorstel in staat is slagkracht te ontwikkelen. Dat zijn de letterlijke woorden van de burgemeester. Maar het is overduidelijk dat dit een prijs vraagt van de buurgemeenten. Is die prijs niet hoog, zo niet te hoog? Gemeenten als Leidschendam en Rijswijk veranderen van actieve ontwikkelingsgemeenten in beheergemeenten. Daar is overigens niets mis mee. Ik ken meerdere van dergelijke gemeenten die het prima vinden en waarin het uitstekend wonen is. Een feit is wel dat de betrokken gemeenten in dit geval niet voor deze rol kiezen, en dan druk ik mij nog voorzichtig uit.
Het is mijn fractie uit de verschillende ons toegezonden stukken duidelijk geworden hoe de inwoneraantallen van de verschillende gemeenten zich zullen ontwikkelen na de aanvaarding van dit wetsvoorstel. Minder duidelijk is het voor mijn fractie wat de financiële en overige gevolgen zijn, zowel voor Den Haag als voor de buurgemeenten. Zou de minister nog eens willen ingaan op de totale balans van baten en lasten, en daarbij uiteraard met name aandacht willen geven aan de financiële component?
Ik kom tot een voorlopige afronding van mijn betoog in eerste termijn. In dit betoog heb ik weinig stellingen betrokken en mij voornamelijk beperkt tot het stellen van vragen. Ik wil er geen geheim van maken dat er binnen mijn fractie wordt geworsteld met het voorstel. Ik sluit wat dat betreft aan bij het door collega Terlouw genoemde dilemma. Daarbij gaat het niet om details, niet om onderdelen van het wetsvoorstel, maar om een aantal hoofdlijnen, zoals ik die zojuist heb verwoord.
De afgelopen periode zijn wij overspoeld met informatie, voornamelijk tegen de herindeling. Het gaat om feiten en meningen in een dusdanige hoeveelheid, dat ik althans bij tijd en wijlen door de bomen het bos niet meer zag. Wij hebben ons wel eens afgevraagd, of de omvang en de felheid van de verschillende reacties wel in de juiste relatie stonden met betrekking tot de omvang van de zaak waarom het gaat. Met een variant op een Nederlands spreekwoord zou je kunnen zeggen: overdaad kan ook schaden. Maar laat het heel duidelijk zijn dat niet de hoeveelheid papier en niet de veelheid van de reacties pro of contra, maar wel de argumentatie van de regering waarom dit wetsvoorstel in de huidige omstandigheden de beste oplossing is voor Den Haag en de regio, uiteindelijk het standpunt van mijn fractie bepaalt. Het zou er wel eens op neer kunnen komen dat de uitkomst van de balans tussen de voordelen voor de ene partij in relatie tot nadelen voor de andere partij en omgekeerd de uiteindelijke positie en de keuze van de verschillende leden van mijn fractie ten opzichte van dit wetsvoorstel bepaalt.
Wij wachten met buitengewoon veel belangstelling de reactie van de minister af.
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Voorzitter. Mag ik, in aanvulling op mijn eerste termijn, waarin ik melding maakte van jaarrekeningen van Den Haag, de cijfers op dat punt nog even voorlezen?
De voorzitter:
Als u het zo snel doet dat ik geen "nee" kan zeggen, kunt u dat doen!
Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):
Voorzitter. In 1998: concernjaarrekening 72,9 mln gulden positief. In 1999: concernjaarrekening 186,3 mln gulden positief. In 2000: concernjaarrekening 93,4 mln gulden positief.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De minister zal morgen om 10.00 uur namens de regering antwoorden.
De vergadering wordt van 21.20 uur tot 21.30 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20002001-1630-1647.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.