Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2000 (26800 IV).

(Zie vergadering van 17 april 2000.)

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Het beleid van de Nederlandse regering met betrekking tot de Nederlandse Antillen en Aruba is gebaseerd op een viertal pijlers: verantwoordelijkheid, verbondenheid, goed bestuur en goed beleid. Ik wil deze vier pijlers met betrekking tot beide landen de revue laten passeren. Ik begin met iets te zeggen over Aruba.

Verantwoordelijkheid van het eigen land voor de eigen toekomst en de inrichting van de eigen samenleving is een hoeksteen van het Statuut. Die verantwoordelijkheid staat niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met de verbondenheid waarover ik nog kom te spreken. De kerngedachte van het Statuut is dat "waar mogelijk" de landen in de West op eigen benen moeten kunnen staan. Deze grondgedachte is uitgewerkt door een commissie onder leiding van oud-minister-president Biesheuvel in het rapport Op eigen benen. Dat is verschenen in 1997 en heeft betrekking op de situatie op Aruba. De gedachte was, dat door Aruba en Nederland een weg zou moeten worden bewandeld die ertoe zou leiden dat Aruba op den duur los komt te staan van Nederlandse financiële steun, zodat de relaties binnen het Koninkrijk niet meer gekenmerkt worden door financiële afhankelijkheid, maar meer door samenwerking van de partners Nederland, de Antillen en Aruba.

Ik heb de heer Biesheuvel verzocht de kerngedachte van dit belangrijke rapport uit te werken in een nadere studie. Die is, met medewerking van de Arubaanse en Nederlandse regering, een aantal maanden geleden tot stand gekomen: het rapport Op afstand verbonden. Dat rapport brengt concreet naderbij de mogelijkheid, dat Aruba over tien jaar geheel losstaat van Nederlandse financiële hulp. Dan blijft over een relatie die gebaseerd is op afspraken over gemeenschappelijke belangen, bijvoorbeeld over het vormgeven van een kustwacht, over een recherchesamenwerkingsteam en over justitiële en politionele samenwerking. Hierbij gaat het om zaken die koninkrijksbelangen raken en waarvan beide regeringen vinden dat ze ook na de tienjarige periode van vermindering van steun door beide regeringen zouden moeten worden gedragen. Dit is tevens een antwoord op de vraag van mevrouw Roscam Abbing op dit punt.

Waarom behandel ik dit onderwerp onder het kopje Eigen verantwoordelijkheid? Omdat hiermee invulling wordt gegeven aan de wens van Aruba om autonoom de eigen toekomst vorm te geven en om niet meer voor veel financiële zaken bij Den Haag te hoeven aankloppen. Dit beleid wordt mogelijk doordat op basis van de drie andere pijlers van het Nederlandse beleid voortgang is geboekt. De verbondenheid met Nederland heb ik genoemd, maar daarnaast zijn de pijlers: goed bestuur en goed beleid. Het gaat hierbij om een radicale vernieuwing van het Nederlandse beleid met betrekking tot Aruba. Het zetten van een punt achter een ontwikkelingsrelatie na een periode van tien jaar is een majeure ontwikkeling in een geschiedenis die ons verbindt. Ik ben trots dat wij deze ontwikkeling samen met Aruba kunnen doorvoeren.

Goed bestuur is natuurlijk een voorwaarde voor een dergelijk proces. De Nederlandse regering hecht zeer aan het proces van kwaliteitsverbetering van het openbaar bestuur op Aruba, dat onder de inspirerende aansturing van de gevolmachtigd minister in Den Haag, de heer Croes, vorm krijgt. Het is overigens een proces dat nog veel aandacht vergt. Veel is tot stand gebracht, veel moet nog tot stand worden gebracht en de uitvoering van maatregelen vergt de nodige aandacht. Ik neem aan dat bijvoorbeeld de Staten dezer dagen zullen spreken over de salarissen van de statenleden. Er ligt al een tijdlang een rapport op dat vlak voor de Staten ter behandeling.

Er zijn vragen gesteld over de rol van de Gouverneur op Aruba. De Gouverneur heeft uiteraard een dubbele taak: hoofd van de landsregering en orgaan van het Koninkrijk. Als het gaat om de benoemingsprocedure van ministers is er een tweede rapport van de heer Biesheuvel en anderen, dat binnenkort door de koninkrijksregering zal worden besproken. De strekking daarvan is dat aan twee zijden moet worden gewerkt om die benoemingsprocedures goed te laten verlopen. Aan de ene kant is het de verantwoordelijkheid van de zittende regering, c.q. de formateur. In veel gevallen zou dat de ex-minister-president kunnen zijn, maar het kan ook een oppositieleider zijn. De formateur heeft de belangrijke verantwoordelijkheid om alleen diegenen voor te stellen die te goeder naam en faam bekend staan en als zodanig een bijdrage kunnen leveren aan goed bestuur van het land. Dat proces staat onder controle van de Staten. De Staten hebben daarin een belangrijke verantwoordelijkheid te vervullen. Ook derden, vooraanstaande leden van de samenleving, zouden in dit proces adviserend kunnen optreden.

De rol van de Gouverneur als orgaan van het Koninkrijk komt pas aan de orde als het bestuur van het land zou dreigen te desintegreren of direct gevaar daarvoor ontstaat. Dat is dus een rol op de achtergrond. Hij is er echter wel degelijk en het is een belangrijke constitutionele verantwoordelijkheid. Voorop staat echter de verantwoordelijkheid van de politici van het land zelf om deze processen op de juiste wijze vorm te geven. Het lijkt mij dat daarmee ook geheel wordt beantwoord aan de geest van het Statuut dat de zorg voor de mensenrechten en goed bestuur opdraagt aan de landsautoriteiten en de waarborg op de achtergrond aan de koninkrijksregering.

Goed beleid, ook dat is een pijler van de Nederlandse opstelling ten aanzien van Aruba. Goed beleid is van groot belang voor de verhoudingen binnen het Koninkrijk en voor de toekomst van Aruba. Het Internationaal Monetair Fonds heeft een positief oordeel uitgebracht over de economische en begrotingsontwikkelingen op Aruba en daarmee een compliment gegeven voor het beleid dat meer dan tien jaar lang is gevoerd door opeenvolgende Arubaanse regeringen van verschillende politieke samenstelling. Dat is een beleid waarbij de economie is geopend en waarbij de overheidsfinanciën in de hand zijn gehouden. Met name het toelaten van buitenlandse investeerders en buitenlandse werknemers heeft een stimulerend effect gehad op de ontwikkeling van de Arubaanse economie. Belangrijk is ook dat Aruba voortgang heeft geboekt, zoals dat is omschreven in een recent rapport van de Financial Action Taskforce op het gebied van de strijd tegen het witwassen. Dat is een probleem dat uiteraard in die hele regio een rol speelt. Het is overigens ook belangrijk dat de Financial Action Taskforce nog wel een aantal aanbevelingen heeft gedaan om die strijd tegen het witwassen te intensiveren.

De relatie met Aruba zal, als het gaat om de ontwikkelingspolitiek, nog dit jaar een nieuwe start maken. De ontwikkelingsgelden van Nederland zullen worden beheerd door een Arubaanse instelling, the Aruban Investment Bank, dat een fonds in beheer krijgt. Dat betekent niet dat Nederland geen zeggenschap meer heeft over het besteden van de middelen. Jaarlijks worden tussen beide regeringen op hoofdpunten afspraken gemaakt over de besteding. Daarbij is ook een intensief toezicht, een monitoringssysteem afgesproken op basis van accountantsrapporten, maar ook op basis van de verslaglegging aan de respectieve parlementen. Ik kan meedelen dat ik inmiddels de heer Blankert bereid heb gevonden om als vertegenwoordiger van Nederland zitting te nemen in deze nieuwe instantie.

Ook op de Nederlandse Antillen is het Nederlands beleid geënt op de vier uitgangspunten die ik heb genoemd. Allereerst verantwoordelijkheid van de lokale politici voor het eigen bestuur. Op de Nederlandse Antillen zijn in de loop der jaren de financiële en economische structuren geleidelijk scheef gegroeid. Het is een historische opgave van deze generatie politici om die scheefgroei te corrigeren. Daarmee wordt goede voortgang geboekt. Ik kom daar nog op terug.

Verbondenheid, naast verantwoordelijkheid, kenmerkt onze relatie met de Nederlandse Antillen. Verbondenheid die tot uiting komt in de vaste wil om steun te bieden waar dat noodzakelijk is, financieel, maar ook juridisch. Er is juridische steun, namelijk als het gaat om wetgevingsbijstand. De verbondenheid komt ook tot uiting in samenwerking. Een van de essentiële lijnen van het Statuut is dat landen van het Koninkrijk zoeken naar het gemeenschappelijk belang. Dit speelt duidelijk met betrekking tot de problematiek van de Antilliaanse jongeren. De vlucht van veel Antilliaanse jongeren naar Nederland is een tragische ontwikkeling, allereerst voor de Antillen zelf. De demografische opbouw wordt negatief beïnvloed. Een land dat zijn jeugd verliest, verliest een belangrijk deel van zijn toekomst. Het is ook tragisch dat een kleine minderheid van de Antilliaanse jongeren in Nederlandse steden in grote problemen komt. Dat gaat helaas met te veel geweld gepaard. Ik hecht er sterk aan dat Nederland en de Antillen gezamenlijk op basis van gemeenschappelijke belangen trachten dit probleem het hoofd te bieden. Daar is al een aantal afspraken over gemaakt.

Het verheugt mij dat de Antilliaanse regering een nieuw programma onder de titel Confianza in voorbereiding heeft. Dit programma heeft tot doel de kwaliteit van het functioneren van de overheid en de integriteit van de overheid op alle mogelijke manieren te versterken. De eilandgebieden zijn bijvoorbeeld allemaal achter met het vaststellen van hun jaarrekeningen. Een overheid zonder jaarrekening kan moeilijk een begroting vaststellen. Voor de financiële sanering op de Antillen is het belangrijk dat die achterstand wordt weggewerkt. Dat is een onderdeel van het programma. De Nederlandse Rekenkamer zal hiertoe met de Antilliaanse Rekenkamer samenwerken. De Algemene Rekenkamer heeft mij laten weten dat het mogelijk moet zijn om alle achterstanden in de loop van dit jaar weg te werken. Dat is een majeure stap vooruit in termen van de financiële administratie en van het bestuur op de Antillen.

Goed beleid is de vierde pijler. Het gaat dan om een beleid dat banen schept. Dat is de sleutel tot verbetering van de situatie op de Nederlandse Antillen: banen creëren, kansen scheppen met name voor de jongeren die voelen dat er onvoldoende toekomst voor hen is, zodat zij de wijk nemen naar elders. Overal is de ervaring dat het scheppen van banen vooral goed kan worden verricht door de particuliere sector. Overal ter wereld steunen overheden de particuliere sector bij het uitoefenen van die verantwoordelijkheid. Op de Nederlandse Antillen gold dat het bedrijfsleven de overheid financierde bij het in stand houden van het apparaat. De president van de Antilliaanse centrale Bank, de heer Tromp, heeft het probleem van de Antillen wel eens in drie woorden samengevat: te veel overheid. Dit is een simplificatie, maar de heer Tromp raakt wel de kern. De overheid op de Antillen geeft te veel uit en houdt verstarde economische structuren in stand. Het is de grootste verdienste van het herstelprogramma van het kabinet-Pourier, dat in belangrijke mate is voorbereid door het vorige kabinet onder leiding van mevrouw Römer, dat in deze verstarde situatie nu verbetering wordt aangebracht.

Er is mij gevraagd of ik geloof dat wij voldoende vertrouwen kunnen hebben in de hervormingen op de Nederlandse Antillen. Voorzitter! Ik ben een "Antillen-optimist". Ik ben ervan overtuigd dat het mogelijk is om de Antillen een betere toekomst tegemoet te laten gaan, zowel politiek als economisch. Als de Antillen ooit een regering heeft gehad die de noodzakelijke hervormingen tot stand kan brengen dan is dat deze regering. Er is nu een kabinet op brede basis. Er ligt een regeerprogramma dat klinkt als een klok. Alle essentiële problemen zijn duidelijk omschreven en er zijn heldere oplossingen aangegeven. Dit kabinet wordt krachtig geleid door de minister-president en de vice-premier.

Voorzitter! Dat regeerprogramma moet nu worden uitgevoerd. Economisch zijn er behalve negatieve gelukkig ook af en toe positieve berichten. Ik noem dat, omdat ik het belangrijk vind dat de beeldvorming over de Antillen niet alleen wordt bepaald door negatieve publiciteit, zoals zo vaak het geval is. Het feit dat recentelijk hotels zijn overgenomen op de Nederlandse Antillen door leidende Amerikaanse hotelketens – als ik het goed zeg: Marriott en Sonesta – is een belangrijk positief signaal. Dat kan nieuwe markten aanboren. Ook de gedachte om het toerisme een nadere impuls te geven, bijvoorbeeld door betere opleidingen, is buitengewoon positief.

De heer Schuurman heeft mij gevraagd naar mijn visie over het toerisme. Ik denk dat het toerisme een sector is die nog veel ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Daarmee zeg ik niet – ik haast me om dat te benadrukken – dat dit de enige sector zou moeten zijn waar het herstel vandaan moet komen, maar het is zeker een van de belangrijkste. De Antillen hebben goede mogelijkheden. Zij beschikken over een uniek erfgoed, zowel cultureel als natuurlijk. Bij cultureel erfgoed denk ik aan de monumenten op Curaçao, maar ook aan St. Eustatius waar nog veel mogelijk is. Bij het natuurlijk erfgoed denk ik aan de natuurparken. Een aantal eilanden op de Antillen is bezig met wet- en regelgeving om de natuurparken een betere positie te geven. Er ligt een zeer interessant rapport van het Wereld Natuurfonds dat erin voorziet om de natuurparken op een inkomensgenererende wijze te exploiteren, maar wel binnen de randvoorwaarden van duurzame ontwikkeling. Sustainable development maar wel met income generating activities, aldus het rapport. Ik denk dat dit een zeer interessante aanpak is waarbij nog vele mogelijkheden kunnen worden benut.

Er is mij gevraagd hoe ik aankijk tegen mogelijkheden tot fiscale stimulering van het economisch herstel op de Antillen. Nederland heeft op dit moment een viertal fiscale regelingen die dezer dagen toegankelijk zijn voor ondernemers en particulieren die willen investeren op de Nederlandse Antillen en Aruba. Van die regelingen wordt er op de Antillen door Nederlandse ondernemers en particulieren geen groot gebruikgemaakt. Dat hangt natuurlijk samen met het algemene macro-economische klimaat en de noodzaak daarin verbetering aan te brengen. Mijn taxatie is, ook in overleg met het Nederlandse bedrijfsleven, dat naarmate aan het financieel-economisch herstel op de Antillen door de eigen politiek meer vorm wordt gegeven, deze fiscale stimuleringsinstrumenten effectiever zullen worden. Ik ben in dat verband ook bereid de belastingregeling voor het Koninkrijk te bezien, waar de minister van Financiën van de Antillen en de voormalige staatssecretaris van Financiën in Nederland kortgeleden samen naar hebben gekeken.

Ook de haven biedt economische exploitatiemogelijkheden, zowel op Curaçao als op St. Maarten. Ik verheug mij erover – ook dat is positief nieuws – dat de stad Rotterdam een zo intensieve samenwerking zoekt met Curaçao en de haven daar, niet uitsluitend uit altruïsme maar ook uit welbegrepen Rotterdams eigenbelang. Op die basis kunnen wij elkaar goed vinden.

Ten slotte denk ik aan de sector van de telecommunicatie en de informatica. De goede taalkennis op de Nederlandse Antillen kan een voordeel zijn bij bijvoorbeeld telecommunicatie en dienstverlening. Een voorwaarde is dan natuurlijk wel dat de telecommunicatie-infrastructuur kwalitatief en kwantitatief op niveau is en dat de prijsstelling internationaal concurrerend is. Daarvoor is weer privatisering van belang.

Voorzitter! In dit beleid van hervormingen en vernieuwingen staan de Antillen niet alleen. Nederland verleent krachtig steun aan dit hervormingsproces. Politiek, financieel en anderszins, bijvoorbeeld juridisch. Toen het vorige Nederlandse kabinet Kok voor het eerst sprak over de mogelijkheden om vanuit Nederland financieel bij te dragen aan het herstelbeleid op de Antillen, is een omvangrijk financieel pakket in het vooruitzicht gesteld. Dit kende vier componenten. Een kredietlijn van 100 mln., herfinanciering van schulden voor 96 mln., 75 mln. voor sociaal beleid en 25 mln. voor economische structuurversterking. Die bedragen zouden beschikbaar komen als de Antillen een structureel aanpassingsprogramma zouden overeenkomen met het Internationaal Monetair Fonds en als dat programma zou worden uitgevoerd onder monitoring van het IMF. Nederland hechtte aan de rol van het IMF en doet dat nog steeds vanwege de signaalfunctie die goedkeuring door het IMF heeft voor het internationale bedrijfsleven. Als je buitenlandse investeringen wilt aantrekken en Nederlandse bedrijven wilt interesseren voor investering op de Antillen – en dat lijkt mij essentieel voor de economische ontwikkeling daar – moeten die bedrijven het gevoel hebben dat de Antillen een concurrerende bestemming zijn vergeleken met andere investeringsmogelijkheden in de wereld. Een positief advies van het IMF kan daarbij van groot psychologisch en praktisch belang zijn. Dat IMF-akkoord, wij weten het, kwam niet tot stand. Desalniettemin heeft het vorige kabinet besloten, een begin te maken met de terbeschikkingstelling van een deel van de geoormerkte gelden. De 75 mln. die voor sociaal beleid bestemd was, is in een aantal tranches beschikbaar gesteld ondanks het feit dat de voorwaarde die daaraan door Nederland was verbonden, door de Antillen niet werd vervuld.

Toen het nieuwe kabinet, het huidige kabinet, aantrad, heb ik besloten op dit pad voort te gaan en de Antillen daarnaast drie handreikingen te doen.

In de eerste plaats heb ik ondanks het niet aanwezig zijn van een IMF-akkoord, besloten om door te gaan met de financiering van dit sociaal beleid, in het bijzonder met de financiering van het sociaal noodfonds. Ik heb veel waardering voor de rol van het sociaal noodfonds. Het doet goed werk en het verdient het om in deze moeilijke tijden gesteund te blijven.

In de tweede plaats heb ik het Nederlandse steunaanbod, waarover ik zojuist sprak, flexibeler willen maken. Dan hoeven de Antillen niet het hele herstelbeleid uit te voeren voordat Nederland steunt. Mijn benadering is dat wij gezamenlijk en gelijk op werken. Parallelle stappen. Als de Antilliaanse regering hervormingsstappen neemt, verleent Nederland parallel financiële steun. Dat gebeurt dus tranche- en stapsgewijs. Samen op werken naar de toekomst. Een dergelijke pas de deux, zoals de heer Rosenmöller dat aan de overzijde van het Binnenhof heeft genoemd, lijkt mij de wil van beide regeringen te symboliseren om gezamenlijk te werken aan herstel op de Antillen. Flexibeler hulp dus.

In de derde plaats heb ik eind vorig jaar een bedrag van 130 mln. beschikbaar gesteld als overbruggingsfinanciering om het Antilliaanse kabinet te helpen de periode te overbruggen tot een akkoord met het IMF tot stand zou zijn gekomen. Ik heb dat gedaan in de volle overtuiging dat de Antilliaanse regering ernst wil maken met het uitvoeren van het eigen herstelprogramma en dat dit jaar integraal wil uitvoeren. Dat wil zeggen inclusief de liberalisering van werkvergunningen voor Europese Nederlanders, een punt waar diverse afgevaardigden vragen over hebben gesteld. Daarnaast is eind vorig jaar een extra bedrag beschikbaar gesteld – Roscam Abbing wees daarop – voor de aanschaf van Klein Bonaire door het bestuurscollege van Bonaire. Het is een kleine geste, maar een symbolisch belangrijke, omdat wij op die manier ook het idee van de duurzame ontwikkeling concreet vorm kunnen geven. Nederland heeft in dat opzicht dus solidariteit willen betrachten en dat willen wij de rest van dit jaar ook doen.

Dat brengt mij bij de rol van het Internationaal monetair fonds. Ik kan de Kamer meedelen dat het afgelopen weekeinde in Washington overleg heeft plaatsgevonden tussen de staf van het IMF, de Antilliaanse regering, de Antilliaanse centrale bank en de Nederlandse regering. Dat overleg had tot doel om in kaart te brengen hoe ver het hervormingsproces op de Antillen is gevorderd en welke mogelijkheden het IMF ziet om op korte termijn een missie af te vaardigen om een begin te maken met de advisering over een structureel aanpassingsprogramma. Nederland heeft in dat overleg er bij het IMF op aangedrongen, nog voor de zomer een missie naar Willemstad te zenden. Het IMF heeft daaraan de voorwaarde verbonden dat de Antilliaanse regering alsnog besluiten neemt om de economie te moderniseren. Het gaat daarbij niet om nieuwe besluiten. Het gaat daarbij om de besluiten die de Antilliaanse regering in het eigen regeerprogramma wel is overeengekomen, maar tot nu toe niet heeft uitgevoerd. In het bijzonder noem ik de privatisering van overheidsbedrijven, flexibilisering van de arbeidsmarkt en het afschaffen van handelsbescherming, van protectionisme dus. Als aan die voorwaarden wordt voldaan, is het IMF bereid een missie naar Willemstad af te vaardigen en kan zo'n structureel aanpassingsprogramma met ingang van de begroting van het jaar 2001 tot stand komen. Op deze wijze, lijkt mij, kan een impuls op korte termijn worden gegeven.

Dan is het de vraag hoe het er dit jaar voor staat. Wij praten immers over een aanpassingsprogramma voor 2001. De Antilliaanse regering is relatief optimistisch over de kansen om het tekort voor dit jaar op de Antillen tot financierbare proporties terug te dringen. Op verzoek van de Antillen stelt Nederland daarvoor extra mankracht beschikbaar. Tien extra personen zullen de belastingdienst van de Nederlandse Antillen versterken om de inning van de belastingen te verbeteren en op die manier het tekort te verkleinen. Die tien extra mensen, van wie een aantal al is afgereisd, komen bovenop de ongeveer honderd Nederlandse belastingambtenaren die al geruime tijd op de Nederlandse Antillen werken als technische bijstand.

Wat gebeurt er als de Antilliaanse regering in de loop van dit jaar onverhoopt toch nog een aanvullende financiële behoefte zou voelen? Ik zeg vandaag toe dat ik bereid ben opnieuw een bedrag voor overbruggingsfinanciering ter beschikking te stellen, als de IMF-missie daartoe deze zomer of op een later tijdstip zou adviseren. Het IMF is het best toegerust om over omvang en vorm van eventueel nadere Nederlandse steun objectief te adviseren.

Het is essentieel dat het IMF voldoende vertrouwen heeft in het beleid van de Antillen om haar missie te zenden. Dat betekent dat het van groot belang is dat het regeringsprogramma van deze coalitie integraal wordt uitgevoerd. De Antillen kunnen er dan op rekenen dat Nederland zijn woord gestand doet wat betreft de bereidheid financiële hulp te bieden. Het IMF moet erop kunnen rekenen dat de Antillen woord houden en het regeerakkoord naar letter en geest uitvoeren. Gebeurt dat, dan komt er een akkoord binnen bereik dat doorslaggevend is voor de toekomst van het land en voor de toekomst van al die duizenden Antillianen die reikhalzend uitzien naar betere levensomstandigheden.

Diverse afgevaardigden hebben mij de vraag gesteld of Nederland naast financiële steun ook technische steun beschikbaar stelt om de hervormingen te ondersteunen. Dat is het geval. Op 30 maart jongstleden heeft het Antilliaanse kabinet mij een reeks voorstellen voorgelegd over de van Nederland gevraagde technische bijstand in de vorm van personele ondersteuning. Ik betreur het dat het tot 30 maart heeft moeten duren, voordat die integrale afweging door het Antilliaanse kabinet kon worden gemaakt, maar zij is gemaakt. De lijst is nu beschikbaar, waarop een honderdtal projecten is geïdentificeerd. De Antilliaanse regering wenst dat ongeveer tweederde hiervan wordt uitgevoerd voor medio volgend jaar.

Een aantal van die projecten is al door Nederland goedgekeurd. Ik noem de ondersteuning van management dat verantwoordelijk is voor de sanering van het overheidsapparaat. Ik noem ook het ter beschikking stellen van wetgevingsondersteuning om de Antillen te helpen bij de privatisering. Ik noemde al even de uitzending van extra belastingambtenaren voor de belastingdienst. Ik verwacht daarnaast, op grond van overleg dat thans gaande is, dat ik snel een beslissing zal kunnen nemen over Nederlandse technische steun aan het mobiliteitscentrum dat op de Antillen wordt ingericht, om afgevloeide ambtenaren voor te bereiden op een loopbaan elders.

Andere Antilliaanse voorstellen hebben betrekking op terreinen zoals de flexibilisering van de kapitaalmarkt, herziening van de wetgeving over luchtvaart en scheepvaart, het verbeteren van de integriteit van het openbaar bestuur en het vergroten van de professionaliteit van het overheidsapparaat. De Antilliaanse regering zegt nog geen duidelijkheid te kunnen bieden over de gewenste omvang van de externe ondersteuning, omdat veel projecten nog moeten worden uitgewerkt. Ik heb overigens gezegd dat ik bereid ben de Antillen te ondersteunen bij de uitwerking van die projecten om de behandeling in ons land te versnellen.

De Antilliaanse overheid schat de kosten van dit meerjarige programma voorlopig op ongeveer 28 mln. over de periode van nu tot en met 2002. Ik heb de Antilliaanse regering gezegd in principe bereid te zijn zo'n programma te financieren. Op deze manier kan een belangrijke impuls worden gegeven aan de wet- en regelgeving op de Antillen, ter uitvoering van het herstelprogramma. Ik heb er daarbij op aangedrongen dat de Antilliaanse regering snel concrete aanvragen indient, rekening houdend met de eisen die de Nederlandse Rekenkamer stelt aan projecten op het gebied van personele samenwerking. Hoe eerder overleg start met de Nederlandse vertegenwoordiging in Willemstad over deze projecten, hoe sneller dit samenwerkingsprogramma concreet gestalte kan krijgen.

Voorzitter! Ik heb de hoofdlijnen uiteengezet van het beleid met betrekking tot Aruba en de Antillen. Als de Antillen en Aruba bestuur en beleid voeren dat beantwoordt aan internationaal breed gedragen normen, dan verleent Nederland krachtig en breed steun, zodat recht kan worden gedaan aan de grondgedachte van het Statuut: een samenwerking tussen zelfstandige partners. De vier pijlers van mijn beleid zijn onderling verbonden. Trek er een onderuit, en het hele bouwwerk wankelt. Nederland geeft zeer omvangrijke hulp en is bereid, nog forser extra inspanningen te doen, maar uitsluitend als het beleid van het ontvangende land – ik denk in dit geval in het bijzonder aan de Antillen – het mogelijk maakt om dat Nederlandse geld goed te besteden. De Wereldbank en de OESO hebben op grond van jaren ervaring in ontwikkelingsrelaties een eenduidige conclusie getrokken. En die is dat ontwikkelingshulp uitsluitend ten goede komt aan de bevolking als het beleid van het ontvangende land deugdelijk is. Als dat niet het geval is, dan is ontwikkelingshulp een steun voor het behoud van de positie van elites en een subsidie voor slecht beleid. Daarom is de essentie van het kabinetsbeleid van het vorige en het zittende kabinet: steun gekoppeld aan hervormingen. Het kabinet-Pourier heeft op de weg naar hervormingen moedige stappen gezet in het belang van het land. Hij heeft daarmee succes binnen handbereik gebracht. Er is op financieel gebied veel tot stand gebracht en een aantal economische hervormingen ligt nog in het verschiet.

Voorzitter! Mevrouw Tan heeft mij de vraag gesteld of naast de rol van de overheid, ook als het gaat om het investeren in de sociale infrastructuur van de landen, de rol van niet-gouvernementele organisaties niet een zwaar accent verdient. Ik ben dat zeer met haar eens. De NGO's zijn een essentieel onderdeel van de sociale infrastructuur van Aruba en de Nederlandse Antillen en kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de weerbaarheid van de bevolking in landen waar de overheid vaak heel dicht bij de bevolking staat en waar zelforganisaties de kracht van de bevolking in positieve zin zeer kunnen versterken. Op pagina 48 t/m 50 van de memorie van toelichting vindt mevrouw Tan de opsomming van de huidige NGO-subsidies, die vorig jaar ongeveer 26 mln. beliepen, wat overeenkomt met zo'n 10% van de begroting. Ik heb kortgeleden in overleg met de Arubaanse en Antilliaanse regering voorstellen geformuleerd om de NGO's een grotere rol te geven in de ontwikkelingsbetrekkingen. Die voorstellen zijn op twee doelen gericht. Ik noem in de eerste plaats het bundelen van krachten van de bestaande NGO's. Er is een proliferatie van NGO's op de Nederlandse Antillen. Zo zijn er alleen al op Saba enige tientallen. Die proliferatie draagt niet altijd bij – ik zeg het maar voorzichtig – aan effectiviteit. Het bundelen van krachten is dus een belangrijke doelstelling. En de tweede doelstelling is om over te gaan van ad hoc-projectfinanciering in relatie tot de NGO's naar programmafinanciering, waarbij de NGO's dus meerjarenprogramma's in werking stellen, bijvoorbeeld als het gaat om de drugshulpverlening, de armoedebestrijding, de opvoedingsondersteuning en wat dies meer zij. Ik zie de rol van de NGO's vooral in die sociale sectoren. Ik denk dat zij op die gebieden over unieke expertise beschikken en ik zou die graag actiever en effectiever willen benutten.

De heer Lemstra heeft gevraagd naar het voorzieningenniveau tussen de diverse eilanden. Dat is een belangrijke, principiële maar ook praktische vraag. Het verschil in voorzieningenniveau op de eilanden hangt natuurlijk ook samen met het verschil in financiële draagkracht en met het verschil in schaalgrootte tussen de eilanden. De vergelijking tussen Saba met 1500 inwoners en Curaçao met 150.000 is lastig als het gaat om scholen, een ziekenhuis, een vliegveld, een haven, de elektriciteitsvoorzieningen en de watervoorzie ning. Daarom denk ik dat een deel van de problematiek kan en moet worden opgevangen door middel van samenwerkingsconstructies tussen de eilanden, waarbij bijvoorbeeld gedeelde voorzieningen tot stand worden gebracht. Dat gebeurt in de praktijk ook al: Curaçao biedt enige voorzieningen aan Bonaire en St. Maarten biedt voorzieningen aan Saba en St. Eustatius. Ik heb willen proberen om samen met de Antilliaanse regering deze problematiek een stap verder te brengen. Want het heeft alles te maken met het functioneren van het Solidariteitsfonds. De leden zijn vertrouwd met het Solidariteitsfonds: de oude gedachte dat het uittreden van Aruba uit de Nederlandse Antillen financieel zal moeten worden gecompenseerd. Het is de vraag of het 14 jaar na het uittreden van Aruba nog een voldoende bestaansreden heeft, maar natuurlijk speelt het fonds symbolisch en financieel een belangrijke rol bij het steunen van de kleinere eilanden. Toch is er al jarenlang onmin over de omvang en de procedures die met dat fonds samenhangen. Daarom is er een driemanschap ingesteld, dat op korte termijn met voorstellen moet komen over nieuwe financiële verhoudingen op de Nederlandse Antillen. Daarbij wordt ook het solidariteitsfonds betrokken. Die commissie is aan de slag gegaan onder leiding van de heer Havermans, lid van de Algemene Rekenkamer en een erkend expert op het gebied van financiële verhoudingen in Nederland. De vraag speelt of in het solidariteitsfonds niet een constructie kan worden gecreëerd tussen de eilanden, die elementen bevat van het Nederlandse Gemeentefonds. Ook bij dit fonds speelt immers de vraag welke voorzieningen waar aanwezig moeten zijn en hoe ze moeten worden gefinancierd. De eerste ervaringen van de heer Havermans zijn bemoedigend. Hij hoopt nog voor de zomer een eerste verslag te kunnen inleveren. In de loop van dit jaar zal dan een vervolgrapport verschijnen.

Met betrekking tot de Koraal Specht-gevangenis is een tweetal positieve ontwikkelingen te signaleren. Het Antilliaanse kabinet heeft ten langen leste besloten nieuwbouw te plegen. In februari van dit jaar is de bouw gestart. Ik denk dat dit belangrijk is, want nieuwbouw betekent zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve verbetering. Als een deel van het ruimteprobleem wordt opgelost, zullen de gespannen verhoudingen tussen de gevangenen verminderen. Een tweede positieve ontwikkeling is dat de minister van Justitie van de Nederlandse Antillen door zijn regering is gemachtigd om extra personeel aan te trekken ter versterking van het management van de gevangenis. Enerzijds gaat het om extra bewaarders die op de lokale arbeidsmarkt worden geworven, anderzijds gaat het om interim-management dat in de VS wordt geworven. Dat interim-management krijgt een cruciale rol bij het verbeteren van de kwaliteit van bewaarders en dus ook van de kwaliteit van de omstandigheden in de gevangenis. Ik heb de heer Martha meegedeeld dat ik bereid ben te bezien of Nederland het aantrekken van het interim-management financieel kan ondersteunen. Daarover vinden nu oriënterende gesprekken plaats tussen de Antillen, de particuliere instantie die de mensen gaat leveren en Nederland.

Mevrouw Roscam Abbing heeft gevraagd naar (vermeende) uitspraken van de Franse president over "maffiapraktijken" op het Nederlandse deel van St. Maarten. Deze interpretatie is in verschillende media gegeven van een toespraak die de heer Chirac op 12 maart jl. hield in het stadhuis van St. Martin tijdens een besloten lunch. Uit de tekst van deze toespraak blijkt echter dat de heer Chirac in algemene zin heeft verwezen naar problemen, die kunnen voortkomen uit het feit dat het eiland bestaat uit een Frans en een Nederlands deel. Naar aanleiding daarvan noemde hij met name de veiligheidsproblematiek, de drugshandel, de illegale migratie en de verschillen in arbeidskosten. In het algemeen zijn dat problemen die gelden voor veel landen in het Caribisch gebied. Daarover is geen verschil van mening. Ik meen dat ik op deze wijze de uitspraken van de heer Chirac in de juiste context heb geplaatst.

Voorzitter! Diverse afgevaardigden hebben gevraagd naar het herstelprogramma na de orkaan Lenny. Van de beschikbaar gestelde gelden voor wederopbouwactiviteiten is voor een bedrag van ruim 35 mln. gecommitteerd. Over het resterende bedrag vinden nog gesprekken plaats met de betrokken eilandgebieden en de landsregering. Ik heb onlangs extra menskracht beschikbaar gesteld om de eilandgebieden te helpen bij het opstellen van projectaanvragen. Op die manier kan het proces worden versneld, want ik meen dat het al te lang heeft geduurd. Het gaat dan bijvoorbeeld om verbetering van de infrastructuur door middel van ondergrondse bekabeling. Tijdens de orkaan is heel duidelijk gebleken dat daar waar de kabels ondergronds waren aangelegd de schade minimaal was en dat bovengronds de klappen vielen. Het gaat om afval- en hemelwaterbeheer door middel van riolering, om anti-erosieprojecten, zoals klifwanden op St. Eustatius, maar ook om toeristische projecten, zoals marketing strategieën omdat de toeristische sector van elke orkaan een forse klap oploopt. Nogmaals, ik heb hiervoor extra ondersteuning aangeboden.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft in een eerdere fase gezegd dat eilandbesturen niet in staat waren om fatsoenlijke jaarrekeningen af te leveren. Is hij ervan overtuigd dat deze technische ontwikkelingen wel door die eilandbesturen voldoende onder controle kunnen worden gehouden? Worden er geen plannen uitgevoerd die later volstrekt onvoldoende blijken te zijn?

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! De heer Schuurman parafraseerde mij iets rauwelijks, want ik heb geloof ik gesproken over een achterstand en die kan worden weggewerkt. Wat zijn vraag betreft, merk ik op dat een van de verklaringen voor het feit dat nog niet alle bedragen konden worden gecommitteerd te maken heeft met de Nederlandse wens dat als er financiering wordt afgesproken, het alleen voor projecten kan zijn die levensvatbaar zijn en duurzame resultaten opleveren. Niemand heeft belang bij witte olifanten, ook niet op St. Maarten! Daarom is het belangrijk dat in goed overleg verder wordt gewerkt. Onlangs heeft hierover op Curaçao nog nader overleg plaatsgevonden en dat zal binnenkort op St. Maarten weer gebeuren. Dat houden wij dus scherp in de gaten.

De heer Schuurman vroeg naar het beleid inzake rampenbestrijding in den brede. Voor de zomer hoop ik een aparte regeringsnotitie het licht te laten zien over de Nederlandse en de Antilliaanse bijdrage aan de rampenbestrijding. Dat is een belangrijk onderwerp. Wij hebben nu enige ervaring ad hoc met een aantal orkanen opgedaan en daaruit komen beelden naar voren. Het lijkt mij van belang om de daaruit te trekken lessen nu te bundelen, zowel waar het gaat om de Nederlandse bijdrage als waar het gaat om de inzet van de Antilliaanse overheden zelf, bijvoorbeeld bij wet- en regelgeving. Waar bouwt men bijvoorbeeld? Wat voor soort bouwvergunningen zouden eigenlijk moeten worden afgegeven om orkaanbestendig te kunnen bouwen? Ik hoop dus nog voor de zomer met een nadere reeks voorstellen terzake te komen!

De heer Schuurman vroeg naar de duurzame zonne-energie op Bonaire. Ik heb grote waardering voor de inspanningen op Bonaire op het gebied van het opwekken van alternatieve en duurzame energie. Men werkt onder andere aan een project met een zonnetank. Voor dit project is tot nu toe bij mij geen financieringsverzoek ingediend, maar er bestaat wel een financieringsmogelijkheid in de fiscale sfeer, de groene financieringsregeling die sinds 1998 ook van toepassing is op projecten op de Antillen. Daarmee wordt "goedkoop" geld beschikbaar gesteld voor milieu- en natuurvriendelijke investeringen. Dat soort projecten met een groenverklaring kan tegen een lagere rente worden gefinancierd dan de actuele marktrente. Dat loopt via het ministerie van VROM en dat departement heeft aangegeven te verwachten dat het project van Bonaire binnenkort ter goedkeuring aan hen zal worden voorgelegd en heeft al aangekondigd dat dit project dan een goede kans van slagen heeft.

Voorzitter! Ik heb het al over de fiscale stimuleringsregeling gehad, de investeringsaftrek, de energieaftrek, de willekeurige afschrijvingen die voor ondernemers gelden en ten slotte de regeling groen beleggen die ook geldt voor particulieren. Het feit dat die nog wat magertjes wordt gebruikt hangt, zoals al gezegd, samen met het algemene investeringsklimaat.

De heer Lemstra, mevrouw Roscam Abbing en de heer Schuurman hebben vragen gesteld over het drinkwaterproject op St. Eustatius. Voor het opstarten van dat project heeft Nederland ruim 4 ton beschikbaar gesteld en het houdt nog 5 mln. in reserve voor het aanleggen van een leidingnet voor drinkwater. Leidingwater is pas een goed alternatief voor de huidige situatie – opvangen van regenwater, het verspreiden van ontzilt zeewater per truck en het kopen van flessenwater – als voldoende afname en dus voldoende doorstroom, goed onderhoud en goed beheer zijn gegarandeerd. Als dit niet het geval is, dan kan de kwaliteit van het drinkwater niet worden gegarandeerd. Dat is het cruciale probleem. Nederland is dus bereid om dit project te financieren, zodra duidelijkheid bestaat over de technische en financiële haalbaarheid van het systeem. De technische haalbaarheid is door een externe consultant onderzocht, de financiële haalbaarheid hangt grotendeels af van de bereidheid van de autoriteiten op St. Eustatius om regelgeving uit te vaardigen omtrent tarieven en verplichte afname. Dat ligt dus bij het bestuurscollege aldaar; ik hoop dat wij binnen afzienbare termijn in goed overleg dit probleem kunnen oplossen, want dit alles speelt al veel te lang.

Over het probleem van de migratie van Antilliaanse jongeren zijn vele vragen gesteld. Minister Van Boxtel en ik hebben, conform het idee dat wij de zaken samen moeten aanpakken, met de autoriteiten overeenstemming bereikt over een aantal gemeenschappelijke initiatieven. De Antilliaanse minister van Onderwijs, de heer Lamp, heeft een breed urgentieprogramma voor jeugd en jongeren opgesteld, ook op Nederlands verzoek: ik heb namelijk herhaaldelijk aangegeven dat ik daaraan graag extra financiële prioriteit wil geven. Jeugd, jongeren en onderwijs vormen een cruciale factor voor het herstel van de Antillen en zijn essentieel voor de sociale infrastructuur van het land. Maar dan moeten er wel goede projectvoorstellen zijn. Nu is er een urgentieprogramma van hoge kwaliteit, dat op korte termijn wordt uitgewerkt in concrete projecten. Op korte termijn zal in elk geval worden gestart met een drietal projecten: een project op het gebied van de preventie van uitval uit onderwijs, een ander project op het gebied van beroepsscholing van kansarme jongeren en een derde project met betrekking tot de preventie van criminaliteit. Dit zijn kleinere projecten, maar zij vormen een nuttige opstap. De Antilliaanse autoriteiten, met name het bestuurscollege van Curaçao, kijken hierbij naar de mogelijkheden voor meer naschoolse opvang op het eiland, zodat jongeren niet in de middag over het eiland hoeven te zwerven, maar nuttige activiteiten in schoolverband kunnen verrichten.

Een tweede actiepunt betreft de inburgering. In Nederland geldt de Wet integratie en inburgering nieuwkomers. Nederland wil gedeelten hiervan op de Nederlandse Antillen beschikbaar stellen en financieren, zodat mensen die naar Nederland willen vertrekken, zich daar al in aanzienlijke mate kunnen voorbereiden, vooral op het leren van Nederlands. Antillianen die naar Nederland komen zonder een voldoende beheersing van het Nederlands lopen een groot risico op marginalisering. Antilliaanse jongeren die hiernaartoe komen zonder een voldoende taalbeheersing zijn helaas te kwetsbaar voor criminaliteit. Daarom is de totstandkoming van die inburgering een gemeenschappelijk belang. Hierover zijn expliciete afspraken gemaakt tussen de Nederlandse en Antilliaanse regering, die in januari in een akkoord zijn bevestigd. Ik ga ervan uit dat de Antilliaanse regering die afspraak te goeder trouw zal uitvoeren. Wij moeten op elkaar kunnen rekenen. De voogdijregeling wordt binnenkort geëvalueerd. Een eerste evaluatie zal in mei plaatsvinden. Daarnaast heeft een koppeling plaatsgevonden tussen de bevolkingsadministraties, om zicht te krijgen op de stromen en daarmee de overheidsvoorzieningen op gemeenteniveau beter op de cliënten toe te snijden.

Over een vijfde punt, de toelating van Europese Nederlanders tot de Nederlandse Antillen, is nog geen overeenstemming bereikt.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Voorzitter! Nog een vraag over het vorige punt. Kan men de overeenkomst tussen beide regeringen omzeilen door Nederland via een ander Europees land binnen te komen? In de pers wordt wel eens gesuggereerd dat deze regeling zo lek is als een mandje.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Zoals de heer Schuurman weet, heeft Nederland betrekkelijk permeabele grenzen. Wie Nederland via België binnenkomt, ondervindt zelden intensieve controle. Dit geldt overigens niet alleen bij een voogdijregeling, maar voor allen die Nederland willen binnenkomen. In dat opzicht speelt de gewone paspoortregeling ook een rol. Antilianen zijn gerechtigd tot het Nederlands paspoort en daardoor hebben zij dezelfde rechten als Europese Nederlanders. Ik denk daarbij, bijvoorbeeld, aan het recht om naar andere landen van de EU te reizen en vandaar vrij door te reizen naar Nederland. Een en ander neemt niet weg dat een aantal lacunes in de voogdijregeling is geïdentificeerd. De beide ministers van Justitie, Martha en Korthals, hebben initiatieven ontplooid die gericht zijn op het wegwerken van deze lacunes door zowel aan Antilliaanse als aan Nederlandse kant de controle te verscherpen. Aan Antilliaanse kant betreft het vooral de controle op uitreis op het vliegveld Hato. Op dit vliegveld moet worden gecontroleerd of een minderjarige beschikt over een voogd. Die controle vond wat losjes plaats en de Antilliaanse autoriteiten hebben inmiddels toegezegd op de verscherping van die controle nauwlettend toe te zullen zien. Of dat voldoende gebeurt, zal de evaluatie die wij volgende maand zullen krijgen, moeten leren.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Zoals bekend spreken wij over een politiek zeer gevoelig punt. Voortdurend wordt immers gezegd dat de getroffen regelingen niet afdoende zijn en dat er weer moet worden nagedacht over het instellen van een visumplicht. Wordt die visumplicht als een laatste mogelijkheid achter de hand gehouden? In veel opzichten ben ik het met de staatssecretaris eens, maar ik vind zijn woorden over de relatie van Nederland met de Nederlandse Antillen nogal "clean". Uit zijn woorden krijg je de indruk dat het geen probleem is om zaken met deze eilanden te regelen, terwijl de weerbarstige praktijk elke keer weer roet in het eten gooit. Wij moeten, elke keer dat wij over mogelijke oplossingen spreken, die weerbarstige praktijk onder ogen zien. Dat geldt zowel voor het verlenen van hulp als voor het stellen van eisen aan de Antillianen.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

De heer Schuurman spreekt woorden naar mijn hart. Ik word namelijk dagelijks met die weerbarstige praktijk geconfronteerd. Dat klinkt wellicht niet door in elke zinsnede, maar in een ander verband zou ik hier smakelijk over kunnen vertellen.

De vraag of een toelatingsregeling al dan niet moet worden ingevoerd komt aan de orde als dat uiterste middel aan de orde zou komen. Het is een uiterste middel, want het past niet bij de verhoudingen binnen het Koninkrijk. Als wij samen een probleem hebben, moeten wij dat samen kunnen oplossen. Ik stel vast dat die gedachte geen gemeengoed is op Curaçao. Ik hoor regelmatig politici van de Nederlandse Antillen twijfelen aan de noodzaak om hier echt iets aan te doen. Men stelt al snel de retorische vraag of het geen Nederlands probleem is. Dat is het dus niet, want het is noch inhoudelijk noch politiek een primair Nederlands probleem.

Mevrouw Tan is in een interessante beschouwing ingegaan op de vraag of Nederland de Antillen voldoende kent en of de complexiteit van die samenleving voldoende wordt onderkend. Ik ben met haar van mening dat die kennis beperkt en zelfs te beperkt is. Ook dat ervaar ik dagelijks. Ik stel echter tegelijkertijd vast dat de kennis op de Antillen van de sociale en politieke realiteiten van ons land ook te wensen over laat. Tot de vele paradoxen die het Koninkrijk bijeenhouden behoort ook de paradox dat een gebrek aan kennis over elkaar het Koninkrijk bij elkaar houdt. Ik bedoel daarmee te zeggen dat men op Curaçao te lichtvaardig denkt over de wijze waarop men in Nederland aankijkt tegen het probleem van de Antilliaanse jongeren.

De gedachte dat dit een Nederlands probleem is en geen Antilliaans – lees Curaçaos probleem – is buitengewoon riskant. Waar men terecht om solidariteit van Nederland vraagt, mag Nederland vragen om Antilliaanse steun voor de problemen in een aantal Nederlandse steden. Als ik lees dat een Nederlandse onderzoeksinstelling bekend heeft gemaakt dat het overlijden van Antilliaanse jongeren in één op de drie gevallen het gevolg is van moord, is dat een schrijnend signaal. Wie dat signaal op de Antillen onvoldoende oppakt, heeft iets te weinig gevoel voor de Nederlandse realiteit.

Ik hoop dat uitvoering zal worden gegeven aan de afspraken in het Antilliaanse regeerakkoord met betrekking tot de versoepeling van de toelating van Europese Nederlanders en dan met name de versoepeling van het werkvergunningenbeleid. Geen Nederlands bedrijf zal substantieel investeren op de Antillen als het onvoldoende personeel kan uitzenden en onvoldoende partners van dat personeel met de mogelijkheid om op de Antillen aan de slag te gaan. Dat is de economische realiteit. Wie buitenlandse investeringen wil, moet buitenlandse werknemers verwelkomen. Natuurlijk kunnen daaraan zekere voorwaarden worden gesteld, maar het principe moet vooropstaan. Er is nu een grote onevenwichtigheid tussen de toegangsmogelijkheden van Antillianen in Nederland en de gebrekkige toegangsmogelijkheden van Nederlanders op de Antillen. Zeker, die verhoudingen zijn niet gelijkwaardig. Daarin speelt natuurlijk ook de asymmetrie een rol, maar minder onevenwichtigheid zou politiek een belangrijk signaal zijn en zal door de Nederlandse regering moeten worden meegewogen bij het beantwoorden van de vraag van de heer Schuurman over een eventueel ultimum remedium.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Moet ik uit de opmerking van de staatssecretaris over de toelating van Nederlanders tot de Antillen concluderen, dat het voor Nederlanders met een hoogwaardig diploma eerder mogelijk zal zijn om toegelaten te worden dan voor laaggeschoolde Nederlanders?

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Ik moet nu diep in mijn geheugen tasten. Het kabinet Römer heeft bij mijn weten enige versoepeling aangebracht in het toelatingsbeleid en die versoepeling toegesneden op een tweetal categorieën: directeuren-eigenaren van ondernemingen – dat was dus niet gekoppeld aan opleidingen – en mensen werkzaam in of bedoeld voor de offshore. Maar als het gaat om mensen werkzaam in andere sectoren van de Antilliaanse economie, is die verruiming niet tot stand gekomen. En daarover gaat het op dit moment.

Alle regelingen die ik noemde – inburgering, urgentieprogramma jongeren, voogdijregeling, etc. – hebben één ding gemeen: het zijn deeloplossingen die ook gezamenlijk onvoldoende effect zullen sorteren als niet tegelijkertijd de economie op de Antillen uit het dal komt. De kern van de migratieproblematiek is economisch. Mevrouw Tan heeft dat terecht genoemd in haar bijdrage. Dus moet de oplossing in de kern dat ook zijn. Dat betekent, dat ook bij dit probleem de prioriteit ligt bij economisch herstel en hervorming.

Mevrouw Tan heeft nog even de toemba ter sprake gebracht. Ik bespeurde in haar bijdrage een zweem van een misverstand. Die merkwaardige toemba waarvan zij enige zinnen citeerde, is geen initiatief van de Nederlandse regering. Dat malle liedje kwam uit de pen van een aantal journalisten van het programma NOVA, die dachten daarmee een bijdrage te leveren aan het gedeelde gevoel van humor tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. Daar komt dan de beschouwing van mevrouw Tan om de hoek kijken over gebrek aan kennis over hoe de overkant werkt, want dat had uiteraard een contraproductief effect. Dat had dus niets te maken met de instelling van de Nederlandse overheid. De Nederlandse overheid is mét de Antilliaanse van mening dat het van belang is jongeren op de Antillen actief voor te lichten over wat men in Nederland kan verwachten. Dat loopt van de mogelijkheden om een huis te vinden, een baan of een opleiding, tot de risico's die je loopt als je onvoorbereid komt. Dat is dus heel wat anders dan een verhaal van "kom nooit naar Nederland". Dat komt niet over mijn lippen of over die van de onder mijn politieke verantwoordelijkheid vallende ambtenaren.

De heer Lemstra en mevrouw Roscam Abbing hebben nog gevraagd naar de situatie op St. Maarten en of het voor Nederlanders moeilijker is zich op het Nederlandse deel van St. Maarten te vestigen dan op het Franse deel, omdat op het Franse deel het EU-verdrag van toepassing is.

Theoretisch is het antwoord: "ja", praktisch is het antwoord dat het geen verschil maakt omdat de autoriteiten op Saint Martin niet bepaald een liberaal gebruikmaken van die toelatingsmogelijkheden. Daarbij speelt een rol dat Antillianen een Nederlands paspoort hebben. Vandaar dat de Franse autoriteiten op Saint Martin mensen met een Nederlands paspoort in de praktijk niet snel een werkvergunning verlenen. Zij verlenen die wel aan mensen die wonen op St. Maarten, maar op Saint Martin willen werken. Voor mensen die daar echter willen wonen en werken is het beleid aan Franse zijde niet al te uitnodigend.

De heer Lemstra heeft gevraagd of de zogenaamde Antillengemeenten in ons land niet meer zouden kunnen worden betrokken bij de beleidsontwikkelingen op de Antillen zelf. De heer Van Boxtel heeft tijdens de laatste reis die hij en ik samen maakten het bestuurscollege van Curaçao aangeboden om de kennis die men in Nederland heeft op het gebied van het grotestedenbeleid beschikbaar te stellen voor toepassing in Willemstad. Uiteraard geldt hierbij: mutatis mutandis, want je kunt de situaties niet met elkaar vergelijken. Op dit aanbod is men nog niet ingegaan. Het idee is wel dat een GSB-expertisecentrum aan de overkant kennis beschikbaar zou moeten kunnen stellen. Daarnaast voeren de Antillengemeenten in Den Haag regelmatig overleg met de heer Van Boxtel en mij. Wij treden daarbij op namens het kabinet. Dit overleg wordt gevoerd in de aanwezigheid van de beide gevolmachtigde ministers. Op die manier worden de ervaringen die men in de Antillengemeenten opdoet uitgewisseld met het kabinet.

Voorzitter! Ik heb de constitutionele kernpunten voor het eind van mijn betoog bewaard. De heer Schuurman heeft een interessante vraag over het Statuut gesteld. Het Statuut is inderdaad bijna vijftig jaar oud. Het is geschreven in een andere tijd. Het heeft echter de bepaling, dat wijzigingen uitsluitend eenstemmig door de betrokken landen kunnen worden doorgevoerd. Daarmee is een buitengewoon hoge drempel voor verandering van het Statuut opgeworpen. De ervaring die ik binnen de Europese Unie heb opgedaan, leert mij, dat verdragsveranderingen buitengewoon moeizaam zijn en eigenlijk alleen tot stand komen als alle betrokken landen er materieel groot voordeel in zien. Dat noopt tot enige bescheidenheid als het gaat om de mogelijkheden het Statuut te wijzigen. Ik heb reeds het Solidariteitsfonds genoemd. Ik heb getracht binnen het Statuut een aantal staatsrechtelijke veranderingen tot stand te brengen. Daarmee doel ik op de dubbele bestuurslaag op de Antillen. Die dubbele bestuurslaag zit de ontwikkeling van de Antillen zeer in de weg. Het feit dat het landsbestuur en de eilandbesturen dicht op elkaar zitten, leidt tot verstopping in het bestuur. De gedachte van de minister van Binnenlandse Zaken is daarom een forse decentralisering door te voeren en om tegelijkertijd tot een forse afslanking van de landslaag te komen. Dat lijkt mij per saldo een verstandige aanpak. De vraag is natuurlijk wel of de eilandgebieden financieel en technisch geëquipeerd zijn om die zaken over te nemen. Daarover gaat de discussie. Financieel probeer ik het proces te stimuleren via de commissie voor het Solidariteitsfonds. Het stimuleren van verbetering van de kwaliteit op de eilanden doen wij via het programma Confianca en alle daarmee verband houdende stimuleringsregelingen. Dus in plaats van een integrale herziening van het Statuut proberen wij binnen het Statuut verbeteringen aan te brengen. Hierbij is echter sprake van staatsrechtelijk moeizaam schuivende verhoudingen.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Mijnheer de voorzitter! De staatssecretaris zegt dat het plan is de problematiek van de twee bestuurslagen aan te pakken via decentralisatie en afslanking van de landsregering. Is dat wel een goede weg, gelet op het feit dat het land eigenlijk al moeilijk bij elkaar te houden is? Moet je er niet juist voor zorgen, dat er één landsregering komt en dat voor die landsregering veel meer met betrekking tot het beleid op Curaçao wordt gedaan? Daar doet zich namelijk de grootste problematiek voor en niet zozeer bij de eilanden. Daarom vraag ik mij af of deze ontwikkeling wel gewenst is. Is de kans niet erg groot, dat het land nog veel sneller uit elkaar valt dan nu eigenlijk al gebeurt? Ik zou veel liever het eilandsbestuur afslanken en de landsregering versterken, zodat de Nederlandse Antillen bij elkaar gehouden worden. Ik schrik eigenlijk een beetje van deze oplossing.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Dit is op zijn best een weg naar een oplossing. Ik durf die nog niet als een oplossing te presenteren. Het volgen van deze weg wordt wel bepleit door de overgrote meerderheid van de bestuurders die ik hierover spreek. Sommigen willen nog veel verder gaan dan waarschijnlijk de Antilliaanse bevolking wil. Hiermee loop ik echter vooruit op de uitslag van eventueel te houden referenda.

Er is duidelijk sprake van grote irritatie en bestuurlijke spanning tussen een aantal eilanden, gedeeltelijk ook tussen eilanden en het land. De gespannen verhouding tussen St. Maarten en Curaçao, die gedeeltelijk een eilandelijke is en gedeeltelijk een tussen bestuurscollege en de landsregering, is zeer ernstig. Ik denk dat betere financiële verhoudingen en een betere taakverdeling en dus ook meer helderheid in competenties over en weer, onspannend zouden kunnen werken. Ik ben het met de heer Schuurman eens dat een landsregering voor de Nederlandse Antillen noodzakelijk blijft. Ik zie dan ook zeker op een aantal terreinen een belangrijke taak weggelegd voor de landsregering, zoals de eenheid van het recht en de Centrale Bank. Ik zie echter niet in dat jeugd- en jongerenbeleid een centrale verantwoordelijkheid zou moeten zijn, aangezien de eilandgebieden er allemaal op aandringen dat zelf te mogen doen. Het is dus een glijdende schaal tussen de zaken die absoluut centraal en de zaken die absoluut decentraal moeten. Daar zit een grijze zone tussen. Er wordt nu pragmatisch gewerkt aan een systeem waarbij minder spanning tussen de eilanden en tussen de eilanden en het land zal bestaan.

Een interessante vraag betreft de verhouding tussen de Antillen respectievelijk Aruba en de Europese Unie. Verandering van de status van de Antillen of Aruba vergt wijziging van het EU-verdrag. Dat kan dus alleen als er andere redenen zijn die leiden tot wijziging van dat verdrag, zoals een aanstaande uitbreiding van de Unie. Wie kijkt – dat is een zeer beperkt criterium – naar het bruto nationaal product, ziet dat een land als de Nederlandse Antillen een BNP per hoofd van de bevolking heeft dat hoger is dan het Griekse. Wie kijkt naar het BNP per hoofd van de bevolking in Aruba, ziet dat dat ergens in het midden van de Europese Unie zit. Wie uitsluitend dit criterium zou willen hanteren, hoewel dat onverstandig is, zou tot de conclusie kunnen komen dat er wellicht andere structuren denkbaar zijn. Maar uiteraard is de wereld niet zo eenvoudig. Het is wel een interessant debat. Ik heb overigens de indruk dat het zeker op de Antillen voorlopig niet speelt, om allerlei begrijpelijke redenen. Ook op Aruba bespeur ik nog weinig politieke belangstelling voor een fundamentele wijzing van de verhouding.

Op dit moment wordt wel intensief gekeken naar het LGO-statuut, de landen en gebieden over zee. Dat is de status binnen het bestaande verdrag. De Europese Commissie heeft de LGO-regeling een jaar verlengd. Dat geeft wat meer ruimte om aan te passen. Nederland zou graag zien dat de Europese Commissie aanzienlijk voorspelbaarder en consistenter zou worden in de toepassing van die LGO-regeling. Nu komt het nog regelmatig voor dat de Antillen en Aruba het recht hebben om naar Europa te exporteren, maar dat zodra zij van dat recht gebruikmaken de Europese Commissie een vrijwaringsbepaling instelt. Dat is het recht van de Commissie, maar het is de vraag of het rechtvaardig is. Meer voorspelbaarheid in de Commissie zou dus wenselijk zijn. Er zal nog wel enig water naar de zee stromen voordat alle lidstaten van het belang hiervan doordrongen zijn. Nederland staat hierin nog betrekkelijk alleen.

Verder praten wij over financiële steun vanuit de EU aan de LGO. Het overleg met zowel Aruba als de Antillen op dit punt is uitstekend. Wat dat betreft is duidelijk lering getrokken uit de perikelen van een paar jaar geleden, toen er toch een uiterst gespannen situatie ontstond.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Ik heb in mijn bijdrage voorgesteld om te kijken naar het Statuut, maar wel vanuit het gezichtspunt dat er wat staat te gebeuren. Als de plannen voor de toekomst slagen, zou het aanbeveling verdienen om nu al vast te kijken naar wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren. Daar speelt Europa inderdaad een rol bij. Ook speelt een rol dat Aruba op eigen benen of op afstand verbonden gaat functioneren. Ik heb begrepen dat de oppositie op Aruba zegt dat als dat in 2010 inderdaad definitief zijn beslag krijgt, het Statuut veranderd moet worden. Ik heb van de staatssecretaris weer begrepen dat dat niet het geval is. In het Statuut staat volgens mij echter een ontwikkelingsverplichting, maar die vervalt dan. Dan zou het Statuut toch op zijn minst gedeeltelijk herzien moeten worden.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Dit hangt van de interpretatie af. In artikel 36 is wel een steunverplichting opgenomen, maar daar staat niet bij dat een en ander automatisch gepaard gaat met ontwikkelingsgelden. Ik kan mij zeer wel voorstellen dat Nederland vooral technische steun aan Aruba verleent, dus in de vorm van deskundigheid.

Het is intrigerend om de relatie tot de EU nog eens te bezien. Uitvoerige debatten over de relatie met het Statuut dan wel met de Unie, hebben het risico dat de aandacht wordt afgeleid van het meest urgente punt, namelijk dat van financieel-economisch herstel. Ook de heer Pourier is van mening dat hieraan de hoogste prioriteit moet worden gegeven. Komt dit herstel, zoals wij hopen en verwachten, in de loop van dit jaar in gezamenlijk overleg en op basis van een IMF-advies goed op gang, dan zie ik een andere politieke constellatie groeien waarbinnen dit soort discussies in alle rust hoog op de agenda kunnen komen.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Ik begrijp dat het economisch herstel de hoogste prioriteit heeft, maar ook bij het herstelplan kan de relatie van de Antillen met de EU betrokken worden. De Antillen hebben het recht, goederen naar Europa uit te voeren. De Europese Commissie staat het echter vrij om daar een stokje voor te steken. Volgens de staatssecretaris zal Nederland in Europa weinig steun krijgen als het hierin verandering wil brengen. Voor de Nederlandse Antillen, met zo weinig inwoners, is deze export van groot belang en voor het Europa is de omvang hiervan een peulenschil. Het is onbegrijpelijk dat een olifant zo tekeer gaat tegen een mug.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Er wordt mij van bevoegde zijde in Brussel wel eens toegevoegd dat een mug venijnig kan steken. Ik ben het overigens geheel met de heer Schuurman eens. Ik heb ook gezegd dat er meer duidelijkheid moet komen over de interpretatie van de bestaande vrijwaringsbepalingen. De discussies over de relatie met de Unie en over de eventuele modernisering van het Statuut is van groot belang. Ik heb daar ook mijn gedachten over. Het lijkt mij echter goed om de discussie daarover te bewaren tot het moment dat de binnenlandse politiek van de landen in de West wat sterker is. Dat moment nadert.

De heer Lemstra (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitvoerige betoog. Het was kundig, terzake doende en vertrouwenwekkend. De Antillen zijn bezig met een inhaalslag op het terrein van de jaarrekeningen. Ik herinner mij dat wij dit zo'n vijftien jaar geleden ook met de Nederlandse departementen hebben meegemaakt. Toen zijn er vele miljoenen in gestoken om de jaarrekeningen op orde te krijgen. Ik kan mij echter voorstellen dat premier Pourier en zijn ministers meer problemen hebben om de begrotingen sluitend te maken. Daarmee wil ik niet zeggen dat de jaarrekeningen niet belangrijk zijn, integendeel. Een gezonde financiële huishouding is voorwaarde voor een goede begroting. De Antillen gaan een cruciale tijd tegemoet, namelijk als de medewerkers van het IMF op bezoek komen. Ik steun de staatssecretaris graag in zijn streven om daarbij zoveel mogelijk Nederlandse vertegenwoordigers aanwezig te laten zijn.

De staatssecretaris heeft gesproken over de danspassen van mijnheer Rosenmöller. Ik zou dat geen pas de deux willen noemen. Het is nu nog een beetje dansen met je zuster en dat is veel minder spannend dan de tango die eigenlijk gedanst moet worden, namelijk die tussen de Nederlandse regering en de collega's op de Antillen. Zij zullen, zoals collega Schuurman gisteren ook al gezegd heeft, anticiperend beleid van de Nederlandse regering nodig hebben. Met alle respect als de staatssecretaris zegt dat zij een eigen verantwoordelijkheid hebben en dat wij dat zo moeten laten. Ik denk echter dat het nodig is dat de staatssecretaris en zijn ambtenaren "er bovenop zitten", omdat het anders wel eens te laat zou kunnen zijn. Dit kabinet van premier Pourier verdient onze volledige steun, omdat het zo breed is samengesteld, maar ook omdat we er gezamenlijk uit wensen te komen. Ik dank u daarom voor uw uitvoerige antwoord.

Voorzitter! Nog een paar kleine punten. Ik heb nota genomen van de opmerking van de staatssecretaris dat hij ervan uitgaat dat het Antilliaanse parlement de wettelijke plicht tot de inburgeringscursus gaat overnemen. Wij zullen daarop letten.

Ik heb begrepen dat de leerplicht ook op de Antillen is ingevoerd maar dat de handhaving daarvan, zoals helaas ook wel eens in Nederland gebeurt, nogal te wensen overlaat. Misschien kan de staatssecretaris hier nog iets over melden.

Ik heb verder een heel merkwaardig bericht uit het blad Amigo. Er staat boven: Levering van medicijnen aan de Koraal Specht stopgezet. De apotheek heeft de verstrekking van geneesmiddelen aan strafgevangenis en huis van bewaring Koraal Specht stopgezet wegens een betalingsachterstand van de overheid van 6 tot 7 maanden. Door een tekort aan medicijnen komt de noodzakelijke medische zorg van de gedetineerden in het gedrang. Gaarne hoor ik daarop een reactie van de kant van de staatssecretaris.

Mijnheer de voorzitter! Wij hebben aan de staatssecretaris gevraagd naar de situatie van vestiging op St. Maarten. Hij zegt dat dit een mogelijkheid is en dat hij zal kijken naar versoepeling. Ik hoop dat hij wil toezeggen dat op zo kort mogelijke termijn de Landsverordening toelating en uitzetting wordt aangepast om in eerste instantie de toelating van Europese Nederlanders tot het civiele verkeer zonder vergunning mogelijk te maken. Ik ontvang hierop van hem graag nog een reactie.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris zeer voor zijn uitgebreide en bevredigende antwoorden. Ik zal mijn vijf minuten slechts ten dele benutten. Ik sta hier om tegen de staatssecretaris te zeggen dat ik vertrouwen heb in zijn beleid. Hij heeft heel uitgebreid uit de doeken gedaan hoe dat beleid eruitziet. Nederland heeft veel financiële steun verleend in het verleden en zal dat blijven doen als de Antillen hun deel van de afspraken nakomen. Ik vond het gisteren heel juist – en ik vind dat nog – om de aandacht te vestigen op de armoedige omstandigheden van een groot deel van de Antilliaanse bevolking. De staatssecretaris heeft gezegd: Verbondenheid naast verantwoordelijkheid kenmerkt het Nederlandse beleid. Hij deelt die zorgen dus. Ik constateer daarom met vreugde dat hij ons een aantal positieve punten gemeld heeft, waarvan hij heeft gezegd dat er heel langzaam iets begint te verbeteren, al moeten wij daar heel behoedzaam in zijn. Het is duidelijk dat het heel belangrijk is dat het IMF zijn handtekening zet onder de afspraken. Die handtekening trekt buitenlandse investeerders aan en dat betekent juist voor die arme mensen verbeterde omstandigheden.

Ik herhaal nog eens dat het voor zich spreekt dat de vier pijlers van het Nederlandse beleid samenhang vertonen en dat we dus niet ruw een van die pijlers uit die constructie moeten trekken.

Hiermee heb ik mijn reactie gegeven op het antwoord van de staatssecretaris. Ik heb nog een vraag, die indirect met de behandelde problematiek te maken heeft. Ik las onlangs dat Europa 13,5 mld. beschikbaar stelt voor de ACP-landen. Dat zijn de landen die behoren tot Afrika, het Caraïbisch gebied en de Pacific. Dat is meer geld dan in de oude constructie beschikbaar was. Zal een deel van dit geld terechtkomen op de Antillen? Dat zou natuurlijk een heel goede zaak zijn.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter! De PvdA dankt de staatssecretaris voor zijn uitvoerig en doortimmerd antwoord, waarin hij is ingegaan op al onze vragen en betogen. De complimenten daarvoor.

Het is bekend dat de staatssecretaris hoge prioriteit geeft aan het IMF-overleg. Afgelopen weekend is daar zeer veel energie in gestoken om te proberen de impasse, die steeds groter dreigde te worden, te doorbreken. Met genoegen horen wij dan ook de toezegging van de staatssecretaris dat Nederland financiële impulsen zal geven om het overleg op gang te brengen en te versnellen. Deze toezeggingen hebben betrekking op de begroting van volgend jaar en op de begroting van dit jaar. Dat stelt ons in hoge mate gerust.

Ik heb wel nog een vraag over het financieringstekort. Naar wij hebben begrepen, spitst de impasse zich daarop toe. Het IMF houdt vast aan de 100 mln., terwijl de regering-Pourier, daarin gesteund door kenners, zegt niet verder te kunnen gaan dan zij nu is gegaan. Is de staatssecretaris bereid te toetsen of dit zo is? Indien hij tot bevindingen komt die in de buurt liggen van die van de regering-Pourier, is hij dan bereid om daaraan financiële consequenties te verbinden? Natuurlijk moet wel de garantie worden gegeven dat de verleende hulp op een effectieve en efficiënte manier wordt ingezet. Dat begrijp ik heel goed en dat onderschrijft de Partij van de Arbeid ook.

De staatssecretaris heeft meegedeeld dat de technische steun op basis van de integrale lijst van 30 maart zal worden gegeven. Ik neem aan dat deze geïmplementeerd wordt of is. Het is immers al weer een halve maand later. Ik neem aan dat het daarbij gaat om wetgevingsexpertise en belastingexpertise. Over financieel-technische en administratief-organisatorische expertise hoorde ik niets. Ik neem echter aan dat, voorzover deze voorkomen in de aanvragen van de regering-Pourier, daarop goed gereageerd zal worden.

De staatssecretaris is uitvoerig ingegaan op de gevolgen van de reorganisatie voor ERNA en Statuut. Tijdens het debatje tussen de heer Schuurman en de staatssecretaris wilde ik mij er niet mee bemoeien, maar nu kom ik er wel op terug. De uiteenzetting van de staatssecretaris kunnen wij een heel eind volgen. Ik heb begrepen dat het herstelprogramma en de reorganisatie in dat kader voor een sterk deel afkomstig zijn uit Antilliaanse kringen. Dat is toch ook een belangrijk gegeven. Bovendien was het betoog inhoudelijk gezien doortimmerd. Een aantal zaken moet je echt centraal, landelijk doen. Ik noem bijvoorbeeld het rechtssysteem en de bank. Bij de sociale infrastructuur voor jeugd- en jongerenbeleid is het veel logischer om te decentraliseren. En dan is er nog een middengebied, waarbij je volgens de huidige inzichten moet proberen zoveel mogelijk decentraal, maar wel gebundeld te doen.

De reorganisatie grijpt diep in. Het gaat om grote groepen mensen die worden overgeplaatst of overtollig worden, met een wachtgeldregeling. Er is zorg over dat mobiliteitscentrum. De staatssecretaris heeft gezegd dat dit stapsgewijs en parallel gaat. Ik heb begrepen dat men nu al behoorlijk bezig is met het implementeren van dat soort stappen. Hoe eerder die mensen in een mobiliteitsprogramma zitten, hoe beter. Als er gaten tussen zitten, werkt dat als een belemmering, want dan wordt de kans op uitval alleen maar groter. Hierover hoor ik graag nadere informatie.

Tegen de achtergrond van de opmerking van de heer Tromp dat er te veel overheid is, lopen wij bij Koraal Specht aan tegen de vraag hoe het zit met privatisering van dat beheer. De extra middelen zijn zowel bedoeld voor extra bewaarders als voor interim-managers uit de Verenigde Staten. Raken de gedachten om te privatiseren hiermee wat op de achtergrond? Al is het probleem van de huidige situatie te veel overheid, gevangenisbeheer lijkt ons zozeer een kerntaak van de overheid dat het ons een beetje te ver gaat om dit te privatiseren.

Visumplicht past niet in de verhoudingen, horen wij de staatssecretaris zeggen. Het zal hem na ons betoog niet verbazen dat wij dat graag horen.

De paradox van het Koninkrijk dat verenigd is door gebrek aan kennis over elkaar, is een herkenbaar punt. De vraag wie probleemhebber is van een aantal zaken, is terecht gesteld. Gegeven de economische situatie van de Antillen zijn de mogelijkheden vele malen kleiner, als zij problemen hebben, wanneer wij daar al consensus over zouden bereiken, dan in de situatie waarin Nederland zich bevindt. De heer Lemstra heeft het over dansen met je zuster of een andere tango, maar ik heb daar een ander beeld van. Als ik kijk naar een stap in de goede richting, denk ik meer in termen van vriendschap, kameraadschap en samenwerking.

Na afloop van de plenaire sessie heeft de staatssecretaris even in de wandelgangen weergegeven hoe hij op ambtelijk niveau de zaken wat dichter bij elkaar denkt te brengen. Ik heb in het betoog van gisteren mijn opmerkingen niet willen toespitsen op deze regering, laat staan op deze staatssecretaris en zijn ambtelijke equipe. Ik heb het echt gehad over de Nederlandse mentaliteit. Daar behoren wij natuurlijk ook toe.

Over de rol van de Antillengemeente, de rol van NGO's, daar en hier, en de rol van de maatschappelijke krachten die wat weerbaarder zijn, zit de inbreng van de woordvoerders tegenover de staatssecretaris behoorlijk in dezelfde richting. Het is goed dat wij nadenken over hoe wij de Antillengemeente bij het contactplan kunnen betrekken. In Nederland moeten wij zoeken naar zelforganisaties en NGO's om te bekijken hoe je over en weer tot beter begrip kunt komen en vervolgens tot betere samenwerking. Ieder moet vanuit zijn eigen positie zoeken naar een bijdrage aan de oplossing van de problemen.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ook ik wil graag namens onze fracties de staatssecretaris danken voor de beantwoording van onze inbreng. Ik wil graag beginnen met hem onze steun te betuigen voor de lijn die hij heeft uitgezet. Ik denk dat er niet aan te ontkomen valt dat aan die heldere lijn van terugdringing van het begrotingstekort bij goedkeuring van het IMF wordt vastgehouden. Pas daarna kunnen de herstructureringsplannen worden uitgevoerd. Ik heb per interruptie gezegd dat dit een clean verhaal is. Je zou kunnen zeggen dat het een rechttoe rechtaan verhaal is. Daar valt niet aan te ontkomen. Het is een heel pijnlijk proces voor de Nederlandse Antillen, maar wij zullen daaraan vast moeten houden.

Maar dan begin ik toch enigszins te aarzelen. Immers, wij moeten ons wel realiseren dat er in een bepaald opzicht een behoorlijke kloof is tussen onze belevingswereld van de operatie die moet plaatsvinden en de belevingswereld van de Nederlands-Antillianen. Ik wil niet te veel op die kloof ingaan, maar zal een voorbeeld geven waaruit een en ander toch wel heel duidelijk blijkt. Wanneer Nederland bereid is om bepaalde goede plannen die worden ingediend, te financieren, dan worden die plannen door de Nederlandse Antillen vaak te laat of niet voldoende uitgewerkt ingediend. En vervolgens, als wij daar zijn, wordt ons verweten dat Nederland weer niet wil betalen. Daar zit dus een enorme kloof. Die kloof zou zich ook wel eens kunnen manifesteren als dat akkoord met het IMF er komt. Ik wil de staatssecretaris derhalve het volgende vragen. De staatssecretaris heeft een meersporenbeleid in zijn achterhoofd, waarbij de vier pijlers door ons ondersteund worden. Als wij dan toch het punt bereikt hebben van nu of nooit, dan zou de verbondenheid met de Nederlandse Antillen ons misschien ook wat creatiever en inventiever kunnen maken om hun de helpende hand te blijven bieden bij allerlei problemen waarmee zij geconfronteerd worden.

Voorzitter! Ik ben enigszins met zorg vervuld als het gaat om de toekomst. Die zorg is eigenlijk nog een beetje onderstreept naar aanleiding van de interventie en het antwoord van de staatssecretaris met betrekking tot de verhouding tussen de centrale overheid op de Nederlandse Antillen en de eilanden. Moet dat nu een proces zijn van centralisering of van decentralisering? Ik weet dat voor beide iets te zeggen is. Gezien de situatie zou ik kiezen voor centralisering. Ik zou de decentralisering terugdringen om krachtiger te kunnen optreden in geval van calamiteiten. Zou het geen overweging verdienen om de voor- en nadelen van de twee ontwikkelingslijnen op een rijtje te zetten? Ik geef daarbij overigens graag toe dat ik wellicht te impulsief voor een ontwikkelingslijn heb gekozen, terwijl de staatssecretaris meer heeft nagedacht over de door hem voorgestane lijn.

Er is sprake van een eenzijdige voorlichting op de Nederlandse Antillen. Ik lees natuurlijk de kranten die daar verschijnen en het valt mij elke keer weer op dat er in de media maar heel weinig wordt gesproken over de behoorlijke financiële steun aan allerlei projecten vanuit Nederland. Zou het geen aanbeveling verdienen om de voorlichter van Binnenlandse Zaken wat actiever te laten opereren in de richting van de media op de Nederlandse Antillen? Als er dan weer eens iets gebeurt, dan weet men tenminste ook dat Nederland daar een behoorlijke financiële bijdrage aan heeft geleverd. De voorlichting op de Nederlandse Antillen is zeer eenzijdig en eigenlijk bijna altijd enigszins beschuldigend in de richting van Nederland.

Voorzitter! Ik ben toe aan mijn laatste punt. Ook in eerste termijn was dat mijn laatste punt. Toen ik dat punt aan de orde stelde, zag ik de staatssecretaris lachen. Hij zei: dat moet blijkbaar even aan de orde worden gesteld. Toch denk ik dat het een heel serieus punt is: de drugskoeriers. Zowel de gevangenissen op de Nederlandse Antillen als die op Aruba zitten vol met die drugskoeriers. Men zegt op Aruba en de Nederlandse Antillen dat Nederland een ruim drugsbeleid voert, dat hun jongeren uitnodigt om toch maar eens de stap te zetten om drugs te vervoeren naar Nederland. Ik heb op de Nederlandse Antillen gehoord dat men met één reisje schatten aan geld kan verdienen. Men is dus bereid het risico te nemen om gepakt te worden. De Nederlandse Antillen en Aruba maken wat dit betreft een verwijt aan Nederland. Zij zijn overigens niet de enige. In de NRC van gisteren staat een belangwekkend artikel over het internationaal debat over een nieuw drugsbeleid. De auteur van dat artikel schrijft: eigenlijk moet de hele wereld veranderen om ons beleid te kunnen accepteren. Ik zou liever zeggen: laat Nederland, gezien de problemen die de hele wereld met ons heeft, dat drugsbeleid nu eens wat minder ruim maken. Dan zouden wellicht de gevangenissen op de Nederlandse Antillen en Aruba wat minder vol raken. Ik ondersteun in grote lijnen het beleid van de staatssecretaris ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Aruba, maar hier ligt een duidelijk politiek meningsverschil als het gaat om een beoordeling van het Nederlandse drugsbeleid. Het eerste punt dat voor het volgende contactplan door de Nederlandse Antillen is ingediend, is het drugsbeleid van Nederland. Daar kunnen wij niet omheen. In verbondenheid met de Nederlandse Antillen en Aruba en dragend onze eigen verantwoordelijkheid, hebben wij daarop een afdoend antwoord te geven. Wij kunnen niet verwachten dat de hele wereld naar onze pijpen gaat dansen. Het is verstandiger om als klein land zich iets meer aan te trekken van wat de wereld ons te zeggen heeft.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Is het een tango? Is het een wals? Ik wil dat nog eens op mij laten inwerken en vraag mij af welke variant de "overzijde" verkiest. De heer Lemstra zegt dat Nederland er bovenop moet zitten. Hij mag ervan uitgaan dat dat gebeurt. Ik teken hierbij echter wel aan dat Nederland in al zijn zorgen over en bekommernis met de Nederlandse Antillen en Aruba altijd in gedachten moet houden dat het niet bestuurt. Het is veeleer een zoeken van contact, vriendschap en begrip om problemen uit het verleden uit de weg te ruimen. Het is dus altijd indirect werken. Dat maakt ons het werken niet onmogelijk, maar het stelt wel grenzen aan het vermogen van willekeurig welke Nederlandse regering om concrete zaken op de korte termijn te beïnvloeden Dat geldt bijvoorbeeld het schoolverzuim. Dat punt krijgt op de Antillen gelukkig veel aandacht, ook van ouders. Er zijn diverse experimenten in voorbereiding met betrekking tot schooltijdverlenging en naschoolse activiteiten. Dat zijn uitstekende initiatieven. Ik kan mij nog wel enkele andere initiatieven voorstellen, maar daar is de tijd op de Antillen nog niet rijp voor. Waar mogelijk ondersteun ik ze graag.

Het bericht over levering van medicijnen aan de gevangenis heb ik gelezen. De Antilliaanse staatssecretaris werkt eraan, het ministerie van Financiën de rekening alsnog te laten voldoen. Dit is echter een klassiek voorbeeld van een Antilliaanse staatstaak waar Nederland geen rechtstreekse bemoeienis mee heeft. Dat geldt ten principale ook de eventuele uitbesteding – van een volledige privatisering kan niet worden gesproken – van het beheer van de gevangenis. Dat is een bevoegdheid – of men het wil of niet – van de Antilliaanse Staten. De Antilliaanse minister van Justitie streeft die uitbesteding na en ik heb de indruk dat hij daarin wordt gesteund door het kabinet. Er zijn echter nog geen concrete afspraken gemaakt of contracten getekend. Ik heb erop aangedrongen de grootst mogelijke zorgvuldigheid te betrachten bij het opstellen van toezichtsbepalingen. Er zijn in de wereld nogal wat gevangenissen in private handen. Sommige daarvan zijn uitstekend, andere niet. Datzelfde geldt overigens voor gevangenissen in publieke handen. Ook daaronder zijn gevangenissen die geen schoonheidsprijs verdienen, maar ook die voortreffelijk functioneren. Bij een verzelfstandigde gevangenis gaat het er in ieder geval om dat de overheid 24 uur per dag verantwoordelijk blijft en die verantwoordelijkheid ook binnen de gevangenis kan waarmaken voor alles wat daar gebeurt. Men kan best bepaalde deskundigheid van buiten inzetten, maar men kan daarmee niet zijn verantwoordelijkheid overdragen. Dat is ook niet de wens van de heer Martha. Ik versta hem ook zo dat hij dezelfde gedachten heeft, zij het dat daaraan nog geen concretisering is gegeven.

Al zou ik het willen, ik kan de heer Lemstra vanuit mijn verantwoordelijkheid niet toezeggen dat de LTU zal worden gewijzigd. Ik weet wel dat er binnen het Antilliaanse kabinet aan wordt gewerkt. Daar is tegenstand tegen. Ik hoop dat het Antilliaanse kabinet wil vasthouden aan de eigen beleidsintenties en aan de met Nederland gemaakte afspraken. Het onderwerp heeft een grote symboolwaarde en is tevens van een groot praktisch belang voor de Antillen.

Mevrouw Roscam Abbing wees nogmaals op de armoedige omstandigheden waarin velen op de Nederlandse Antillen leven. Dat is ook mij een grote zorg. Het mag misschien als een cliché klinken, maar werk is de sleutel om dat probleem op lange termijn te verbeteren. In dat opzicht is het beste sociaal beleid goed economisch beleid, beleid dat leidt tot economisch herstel. Ik noem daar twee voorbeelden bij, in de eerste plaats dat van de marktbescherming. Marktbescherming beschermt altijd degenen die de markt al in handen hebben en dat zijn in het algemeen de sterkeren en niet de zwakkeren. Dat soort marktbescherming afbreken, helpt dus in een samenleving de positie van de have-nots ten opzichte van de haves versterken. Datzelfde geldt voor economische hervormingen als je het verstandig doet waar het gaat om ontslagwetgeving. Te starre ontslagwetgeving beschermt bestaande belangen tegen nieuwkomers, houdt arbeidsmarkten gesloten tegen nieuwkomers, terwijl het er juist om moet gaan om nieuwkomers op de arbeidsmarkt nieuwe kansen te geven. Dat vergt een stukje flexibilisering en dat kan zonder in asociale toestanden te vervallen. Maar, men moet het wel willen en ook dat is een stukje goed economisch beleid dat naar mijn gevoel ook sociaal buitengewoon wenselijk is.

De Nederlandse Antillen en Aruba ontvangen geen rechtstreekse gelden uit de ACP-regeling, maar wel uit de reguliere ontwikkelingsbegroting van de Europese Unie als ook in bepaalde omstandigheden noodhulp als specifieke categorie daarbij.

Mevrouw Tan bevestig ik nogmaals dat ik een open mind heb waar het gaat om de eventuele noodzaak om ook dit jaar aan een vorm van overbruggingsfinanciering met betrekking tot de Antillen te doen. Ik herhaal eveneens dat dit afhankelijk is van het advies van het IMF. Ik hoop dus zeer dat de Antilliaanse regering het IMF in de gelegenheid stelt om op korte termijn te komen. Dat hebben de Antillen nu zelf in de hand!

Wat betreft het mobiliteitscentrum heb ik de minister van Binnenlandse Zaken van de Antillen aangeboden om te bezien in hoeverre ambtenaren die op de Nederlandse Antillen hun werkkring hebben verloren kunnen worden geïnformeerd over vacatures bij de Nederlandse overheid. Daar zijn er nogal wat van en ik sluit niet uit dat een aantal van de mensen die nu op de Antillen naar ander werk omziet goed zou kunnen passen binnen Nederlandse vacatures. Ik kan dat uiteraard niet overzien, want dat hangt van de individuele situatie af, maar ik wil die transparantie wel helpen stimuleren.

Voor de goede orde herhaal ik nog maar even dat ik de optie van visumplicht nog maar openhoud, maar dat die ook niet mijn eerste keuze is.

Mevrouw Tan heeft interessante opmerkingen gemaakt over het Kontaktplan en de mogelijkheid om wellicht Antillengemeenten erbij te betrekken. Ik geloof dat het Kontaktplan deze keer een bezoek aan Amsterdam in petto heeft. Ik vind het in ieder geval een interessant idee. De meerwaarde van parlementaire contacten – ik zeg dit ook uit mijn ervaring als parlementariër – zit primair in de informele contacten tussen vakgenoten en niet zozeer in de formele gesprekken en in de tweede plaats in de mogelijkheid om iets van elkaars samenleving te leren begrijpen. Daarvoor moet je het veld in, het land in, daarvoor moet je praten met specialisten. Haar gedachte om daarbij ook zelforganisaties en NGO's te betrekken lijkt mij een heel goede.

De heer Schuurman hield mij een spiegel voor. Hij zei dat er soms plannen worden ingediend die onvoldoende zijn uitgewerkt, waardoor Nederland geen toestemming kan geven, wat weer leidt tot frictie bij de indieners. Ik herken dit beeld, maar denk dat dit in een ontwikkelingsrelatie onvermijdelijk is. Zo'n relatie vergt dat men aan beide kanten wijs omgaat met de problematiek. Ik heb ervoor gekozen om in prioritaire sectoren extra Nederlandse deskundigheid voor Aruba en de Nederlandse Antillen bij het opstellen van de projectdossiers beschikbaar te stellen. Nogmaals, wij moeten voldoen aan de eisen van de Rekenkamer, maar de overkant wil actie. Misschien kunnen wij elkaar langs deze weg vinden, maar het blijft gaan om een spanningsverhouding.

Nu de kwestie centralisering-decentralisering. Een gedeelte van die problematiek komt aan de orde in het werk van de commissie Solidariteitsfonds. Het lijkt me verstandig om deze vragen te bezien in het licht van de suggesties voor de nieuwe financieringsmodaliteiten die in dat verband aan de orde kunnen komen. Ik heb de indruk dat tussen beide uitersten veel grijs zit en dat het dus gaat om het vinden van een wijze tussenweg.

Ik neem de opmerkingen van de heer Schuurman over voorlichting ter harte. Zijn opmerkingen over drugs raken een gevoelig punt. Dit valt uiteraard niet onder mijn primaire verantwoordelijkheid, maar wel als het erom gaat dat wij er samen met de Antillen en Aruba voor moeten zorgen dat de kustwacht goed functioneert. Wij streven naar een verbreding van de maritieme samenwerking door middel van een multilateraal maritiem verdrag voor het hele Caribische gebied. Dit wordt onder Nederlandse leiding voorbereid; ik hoop dat wij er aan het eind van dit jaar een stap verder mee zijn. Daarnaast zijn er de Forward Operating Locations, de Amerikaanse stationering van vliegtuigen die in de strijd tegen drugs een monitoringrol vervullen. Ook wordt gezamenlijk gewerkt aan de strijd tegen witwassen en aan de versterking van de politiële en justitiële samenwerking. Op Schiphol wordt gewerkt aan de versterking van de controle op binnenkomende vluchten uit risicogebieden.

Voorzitter! De heer Schuurman eindigde met een noot van zorg. Ik wil eindigen met een noot van hoop. In de afgelopen jaren zijn wij niet zo dicht bij een akkoord geweest dat alledrie de landen van het Koninkrijk verder helpt. Wij zijn er nog niet: het is te vroeg om te roepen dat het schaap over de dam is en er moet nog veel gebeuren. Dat betekent dat alle partijen met grote zorg moeten opereren, ook in de externe communicatie. Men moet dus voorzichtig zijn met wat men in de komende tijd in de media ventileert. Zorg, terughoudendheid en goed onderling overleg zijn de slagwoorden voor de komende maanden. Ik ben graag bereid om mij daarvoor in te zetten en ik vertrouw erop dat mijn collega's aan de overzijde dezelfde instelling zullen hebben. Als wij dit gezamenlijk doen, dan heb ik hoop op een betere toekomst.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 19.01 uur

Naar boven