Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 10, pagina 221-241 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 10, pagina 221-241 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 16 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Protocollen bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Hongarije, de Republiek Polen en de Tsjechische Republiek (26032).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Zoals u reeds voor de aanvang van de vergadering is medegedeeld, moet onze woordvoerder voor dit onderwerp, de heer Hirsch Ballin, door familieomstandigheden plotseling verstek laten gaan. Het lijkt ons goed, toch een ogenblik bij dit voor ons belangrijke wetsontwerp stil te staan. Ik zal het zeer kort houden, in strijd met mijn gebruikelijke inbreng, die veelal van iets minder bescheiden aard is.
In de tijd dat ik mij heb kunnen voorbereiden, heb ik stil kunnen en mogen staan bij de belangwekkende discussie die wij op 11 maart 1997 in dit huis hebben gehouden over de Defensiebegroting inclusief de NAVO, waarbij de heer Van Gennip diepgaand is ingegaan op de uitbreiding van de NAVO in een uiterst actuele setting. De fractie van het CDA heeft toen onomwonden aangegeven, achter de uitbreiding van de NAVO te staan op basis van zeer duidelijke criteria voor toetreding en zonder af te doen aan een zorgvuldige afweging van alle voor- en nadelen. Het nalezen van de Handelingen daarvan heeft mij weer heel alert op die uitgangspunten gemaakt. Kortheidshalve verwijs ik naar die boeiende, fundamentele discussie. Ik vat ons standpunt kort samen.
Uitbreiding van de NAVO staan wij op basis van zeer duidelijke criteria voor, maar wel als onderdeel van een substantieel veiligheidsarrangement voor de landen van het Oostblok. Intussen spreken wij nu al vanaf 10 en 11 januari 1994 over de mogelijkheid dan wel de wenselijkheid van uitbreiding met Midden- en Oost-Europese landen. Op 11 maart 1997 is het voor de fractie van het CDA komen vast te staan dat het nog slechts ging om de wijze waarop de uitbreiding zou plaatsvinden en niet meer om de vraag óf er tot uitbreiding moest worden overgegaan. Over dit laatste bestond toen nog geen brede consensus in dit huis, maar nu wel. Wij spreken ons onomwonden uit als voorstander van de toetreding van Hongarije, Polen en Tsjechië. Nogmaals, wij zijn er gelukkig mee dat dit vandaag in dit huis vermoedelijk in grote consensus kan gebeuren.
Dit neemt niet weg dat wij bij voortduring de vinger aan de pols zullen houden bij de voltooiing van de overgang van landen naar een democratische rechtsstaat, zowel de nieuwe lidstaten als toekomstige kandidaat-lidstaten. Ons bereiken de laatste tijd echter wat zorgwekkende berichten over het onopgehelderde lot van naar het oosten afgevoerde krijgsgevangenen uit de Tweede Wereldoorlog en gedeporteerden na de mislukte omwenteling van 1956. Juist omdat wij zo'n voorstander van toetreding van deze landen zijn, hebben wij het recht, aan de minister te vragen hoe deze op het ogenblik de situatie op het gebied van de rechten van de mens in deze nieuwe lidstaten beoordeelt.
De heer Van Eekelen (VVD):
Mijnheer de voorzitter! De fractie van de VVD heeft reeds in het voorlopig verslag kenbaar gemaakt, dat wij voor de goedkeuring van de protocollen tot uitbreiding van de NAVO met Hongarije, Polen en Tsjechië zullen stemmen. Wij hadden daar in het verleden onze bedenkingen tegen en die bedenkingen zijn ook niet geheel weggenomen, maar wij hebben ons nooit tegen het beginsel van uitbreiding als zodanig verklaard. Lidmaatschap van de NAVO speelt ongetwijfeld een rol bij de bevordering van stabiliteit in de landen waar het nu om gaat, maar het zou beter geweest zijn, wanneer uitbreiding van de NAVO meer zou zijn afgestemd op uitbreiding van de Europese Unie. Immers, werkelijke stabiliteit zal alleen via die Europese Unie verwezenlijkt kunnen worden. Ik praat dan over stabiliteit in de zin van de rechtsstaat; pluralistische democratie, inclusief democratische controle op het militaire apparaat en de Defensiebegroting; de markteconomie en, heel belangrijk ook, goede betrekkingen met de buurlanden. Dat is althans wat de VVD verstaat onder stabiliteit.
De politiek-militaire dimensie heeft uiteraard een zekere betekenis, maar gelukkig niet meer die overheersende prioriteit die hij tijdens de Koude Oorlog had. Daarom zien wij in de uitbreiding van de NAVO nu vooral een politiek gebaar – een politiek gebaar dat de betrokken landen bij ons horen en dat wij bereid zijn solidariteit met hen op te bouwen. Overigens is het dan wel wat paradoxaal dat wij onze garantie mede geven voor de collectieve defensie van die landen, maar dat het grotere proces van solidariteit, over het hele spectrum van internationale betrekkingen, dat door de Europese Unie zal moeten worden verschaft, zeker nog enige jaren op zich zal laten wachten.
Voor ons heeft deze uitbreiding eigenlijk twee consequenties. Allereerst is dat de consequentie, dat wij de economie van die landen niet extra moeten belasten door aandrang tot verhoging van hun defensiebudget. Het zou ook paradoxaal zijn, wanneer wij onze defensie-inspanning verlagen en tegelijkertijd die democratieën vragen meer geld uit te geven aan hun defensie – geld dat broodnodig is voor hun eigen economische ontwikkeling.
Het tweede gevolg betreft de vraag: waarom die drie landen wel, maar landen als Roemenië en Slovenië niet? De beide ministers schrijven in de memorie van antwoord nogal laconiek dat op de topconferentie van Washington, in april, geen nieuwe besluiten te verwachten zijn die een uitnodiging tot toetreding bevatten. Maar dan is de vraag: waarom niet? Eigenlijk alleen, zo lijkt ons, omdat de Amerikanen dat niet willen, respectievelijk omdat het draagvlak in het Congres op dit moment niet aanwezig wordt geacht. De regering spreekt dan van 'het voldoen aan de bestaande criteria'. Maar, zo vraag ik, voldoen nu Slovenië en Roemenië minder aan de toetredingscriteria, welke dat ook mogen zijn, dan de drie gelukkige kandidaten? Naar onze mening zijn ook die drie eigenlijk niet helemaal klaar voor toetreding. Mevrouw Van Leeuwen doelde net even op een speciaal punt in Hongarije. Zelf zou ik willen wijzen op recente berichten uit Tsjechië en ook uit Hongarije, die ons in die mening versterken. Vandaar ook onze aanvankelijke aarzeling, die wat dat betreft niet helemaal is weggenomen. Eigenlijk zijn die drie landen nog niet helemaal klaar voor de toetreding. Wij maken dus een politiek gebaar en het is beter dat dan ook ronduit te zeggen. Met militaire logica heeft het al heel weinig te maken, getuige het feit dat Hongarije geen enkele grens met NAVO-landen bezit, maar wel bij de eerste groep werd gerekend. Als het dan een politiek gebaar is, waarom dan ook niet aan Roemenië en Slovenië? Gelooft de regering niet dat het plaatsen in de wachtkamer voor onbepaalde tijd van Roemenië een negatief effect zal hebben op de altijd gevoelige verhouding met Hongarije en op de stabiliteit van de jonge democratie? Het praten over het vermijden van nieuwe grenslijnen, hetgeen in de NAVO zo populair is, doet wat bizar aan wanneer wij evident een grens leggen tussen Hongarije en Roemenië. Die grens wordt door de EU ook al getrokken, maar dan wel uit gerechtvaardigde economische overwegingen. Roemenië is duidelijk minder klaar voor toetreding tot de Europese Unie dan Hongarije. Die grens zou niet door de NAVO moeten worden versterkt. Het dreigt nu een dubbele grenslijn te worden.
Tijdens de vergadering van de NAVO-assemblee te Edinburgh heeft senator Roth in zijn interessante rapport over de rol van de NAVO in de volgende eeuw voorgesteld om in april Slovenië uit te nodigen als bewijs dat het proces doorgaat. Namens de Nederlandse delegatie heb ik mogen verklaren dat wat ons betreft ook Roemenië zou kunnen worden uitgenodigd. Deelt de regering die opvatting?
Over de situatie in Rusland kan ik kort zijn. Het land gaat een nieuwe periode van onzekerheid tegemoet. Het Westen doet zijn best de Russen de indruk te geven dat zij meetellen in de wereldpolitiek. Dat is zeker verstandig, maar heeft heel weinig om het lijf, zeker wanneer het om oplossingen van problemen als Irak of Kosovo gaat. Daarom was de fractie van de VVD ook blij met het besluit van de NAVO-raad om militaire actie tegen president Milosevic te ondernemen zonder een mandaat van de Veiligheidsraad. Natuurlijk verdient actie van de Veiligheidsraad de voorkeur, maar er zijn gevallen van genocide en etnische zuivering waarin wij onze legitimatie kunnen putten uit hogere beginselen dan de instemming van Rusland en China. Wij hopen dat het nieuwe strategisch concept dat ook in april door de NAVO moet worden vastgesteld, hiertoe ruimte zal bieden. Wat is het oordeel van de minister? Ik accepteer dat hij als toekomstig lid van de Veiligheidsraad op dit punt enige terughoudendheid betracht. Wij wensten ons standpunt heel duidelijk te formuleren.
Nog één woord over Rusland. Het is een illusie te menen dat Moskou de uitbreiding van de NAVO echt heeft geaccepteerd. Alle Russen zijn tegen, maar weten ook dat zij er heel weinig tegen kunnen doen. Derhalve zal de relatie met de NAVO heel moeizaam blijven. Wij geloven ook niet dat de gemeenschappelijke partnerschapsraad veel zal opleveren, want de Russen maken er gewoon geen optimaal gebruik van. Het beste bewijs voor mijn stelling is het feit dat in Kosovo de NAVO een ondergeschikte rol speelt. De verificateurs komen van de OVSE, de zogenaamde extractiemacht staat onder Frans commando, maar wel onder Cinc South en SACEUR, maar wij noemen het geen 'combined joint task force', waar wij sinds 1994 de mond zo vol van hebben. Het komt ons voor dat de relatie tussen de verschillende internationale organisaties nadere precisering verdient. In ieder geval verdient zij op dit moment nog niet het predikaat 'interlocking'.
Mijn fractie wil niet vooruitlopen op de behandeling van de NAVO-begroting in maart. Wel willen wij op één punt duidelijkheid scheppen wat onze positie betreft. Nederland staat misschien weer aan de vooravond van een nucleair debat, in Duitsland losgemaakt. Nucleaire debatten maken in ons land veel emoties los, maar ik zou ervoor willen pleiten daarmee nog even te wachten. Het regeerakkoord in Duitsland bevat een inspanningsverplichting om te komen met een 'no first use'-verklaring. Washington heeft al verklaard daartegen te zijn. De VVD is het daarmee eens, maar niet omdat wij er in het huidige tijdsgewricht behoefte aan hebben het nucleaire wapen te benadrukken. Dat heb ik bij de behandeling van het teststopverdrag al kenbaar gemaakt. Voor het Westen hebben wij het kernwapen niet meer nodig als afschrikking voor een massale conventionele aanval. Het Amerikaanse kernwapen vormt nog wel een tegenwicht tegen andere kernwapenarsenalen, met name het grote Russische, en speelt op dit moment eigenlijk een nog grotere rol als het gaat om de proliferatie van kernwapens in derde landen. Daar is afschrikking nog steeds wel voor nodig. Bovendien heeft een verklaring om niet als eerste gebruik te zullen maken van kernwapens maar zeer beperkte betekenis. Het is een verklaring die slechtwillenden op ieder moment kunnen herroepen. De VVD steunt de regering in haar antwoord in de memorie van antwoord.
In het voorlopig verslag hebben wij een vraag gesteld die niet geheel is begrepen door de regering. Die vraag ging over het beginsel van eenstemmigheid – het is alleen in artikel 10 van het NAVO-verdrag opgenomen ten aanzien van de uitbreiding met nieuwe leden. Het ging ons er geenszins om dat beginsel te veranderen, althans niet voor de toelating. Het ging ons om de vraag in hoeverre andere besluiten van de NAVO met consensus genomen moeten worden. Consensus is prachtig en moet worden nagestreefd, maar als beginsel kan het ook verlammend werken. Dat hebben wij met name in de OVSE gezien. NAVO-communiqués kennen bovendien al jaren het verschijnsel van voetnoten, waarbij een land zich distantieert van een bepaalde passage. Nederland heeft zich daar ook even aan bezondigd in het verleden. Maar voor operationele besluiten is in de praktijk de gewoonte van consensus gegroeid. Mijn vraag is nu of dit beginsel wel moet, respectievelijk kan blijven in de toekomst en of het nog wel te hanteren is in een zich uitbreidende NAVO, vooral wanneer het gaat om zaken die niet rechtstreeks de collectieve verdediging raken.
Ik kom nu op de relatie tussen de NAVO en andere internationale organisaties. Bij het debat over het Verdrag van Amsterdam komen wij terug op de plaats van de WEU tussen NAVO en Europese Unie, maar nu een vraag over de positie van de drie landen die nu tot de NAVO zullen worden toegelaten. Deze landen zijn nu nog geassocieerd partner van de WEU, maar als ze lid van de NAVO worden, kunnen ze geassocieerd lid van de WEU worden, net zoals IJsland, Turkije en Noorwegen. Dat betekent vooral een betere en vaste plaats in de militaire staf, in de planning cell van de WEU. Verwacht de regering dat dit zal gebeuren? Wat betekent de Nederlandse ratificatie die, naar ik hoop binnen enkele dagen zal kunnen plaatsvinden, voor de inwerkingtreding van de uitbreiding? Wat de VVD betreft zeggen wij nu: hoe eerder, hoe beter, dus niet wachten tot april. Al te veel accent op de uitbreiding tijdens het feest van 50 jaar NAVO in Washington hebben wij altijd minder gewenst geacht, omdat het feit van de nieuwe scheidslijnen die toch worden getrokken, ook al zeggen wij dat wij die willen vermijden – ik wees daar al eerder op – onnodig zou worden benadrukt.
De heer Stoffelen (PvdA):
Voorzitter! De PvdA-fractie stemt graag in met het voorstel tot goedkeuring van de Protocollen betreffende de toetreding van Hongarije, Polen en Tsjechië tot de NAVO. De behandeling van dit voorstel in de Tweede Kamer en de schriftelijke voorbereiding in deze Kamer waren zo veelomvattend, dat wij ons nu beperken tot een zeer korte beschouwing in vier vraagpunten.
1. Waarom willen Centraal-Europese landen en Oost-Europese landen lid worden van de NAVO?
2. Wat betekent de toetreding voor die drie landen?
3. Wat betekent de toetreding van Hongarije, Polen en Tsjechië voor de andere Centraal-Europese en Oost-Europese landen?
4. In hoeverre vergroot de toetreding van die landen de stabiliteit in Europa?
Mijnheer de voorzitter! Waarom willen die drie landen lid worden van de NAVO? Om te beginnen omdat die landen en de mensen in die landen zich dan veiliger voelen. Verder betekent het een stap dichter bij het lidmaatschap van de Europese Unie.
Ongeveer vijf jaar geleden heeft de West-Europese Unie een conferentie georganiseerd over de betrekkingen tussen Centraal-Europese landen en de West-Europese Unie met hoge vertegenwoordigers en bewindslieden uit onder meer Hongarije, Polen en Tsjechië. Daarbij gaven deze vertegenwoordigers op dezelfde wijze aan hoe zij de veiligheidssituatie van hun land beoordeelden. Dat was hún beoordeling. Ik laat in het midden in hoeverre die gerechtvaardigd is. Daarbij vielen twee elementen op. Zij waren geenszins gerust over de mogelijke ontwikkeling in de Russische Federatie en achtten de kans niet uitgesloten dat de democratie daar ernstig bedreigd werd door een mogelijke combinatie van grote ontevredenheid onder de bevolking en een communistische partij die daar bekwaam gebruik van maakt om een meerderheid te verwerven. Bovendien, zo stelden zij, vergroten de zeer grote hoeveelheden nucleaire wapens die daar opgestapeld liggen, het gevaar.
Wij begrijpen dat nu beter dan ooit. Ik citeer de Volkskrant van enkele dagen geleden: 'Rusland geschokt door moord op democratie. Rusland heeft geschokt gereageerd op de moord op Galina Starovotjona, een van de leiders van de slinkende democratische beweging, maar medestanders zien in de moord een nieuw bewijs dat corruptie, machtsmisbruik en geweld het winnen van de liberale en tolerante waarden die deze vrouw tijdens haar leven hartstochtelijk verdedigde.'
Mijnheer de voorzitter! Een ander element in de beoordeling van de veiligheidssituatie was toen al de zorg over de instabiliteit en de bedreigingen uitgaande van de situatie in de Balkan, met name in het voormalige Joegoslavië.
Een tweede reden voor de Centraal-Europese en Oost-Europese landen om zo spoedig mogelijk lid te worden van de NAVO is volgens mij hun overtuiging dat het een stap dichter bij het lidmaatschap van de Europese Unie betekent. Zij weten dat het stap voor stap gaat: Raad van Europa, eventueel een speciale relatie tot de West-Europese Unie, de NAVO als het kan en dan zo snel mogelijk onderhandelingen over en het perspectief van het lidmaatschap van de Europese Unie. We vragen de minister op deze beschouwing te reageren.
Voorzitter! De volgende vraag is wat de toetreding van deze drie landen betekent voor de NAVO? Wij beperken ons tot het aanstippen van een enkel aspect. Allereerst het taalaspect. Het aantal militairen in Polen, Hongarije en Tsjechië dat Engels, Frans en Duits spreekt, is 'uiterst beperkt'. Er zijn er, maar niet velen. Illustratief is een krantenbericht dat een militair taleninstituut in Polen 4500 officieren vijf maanden lang Engels, Duits, Frans, Russisch of Oekraïens heeft geleerd. Het Russisch en Oekraïens was waarschijnlijk iets minder moeilijk dat het Engels. Het lijken er veel, maar bij nadere beschouwing zijn het er niet veel.
Ik noem nog een aspect. Een Poolse generaal concludeert dat tijdens oefeningen met bijvoorbeeld Denen en Duitsers communicatie via de Poolse en westerse verbindingsapparatuur niet mogelijk was. Op een daarmee samenhangend aspect hebben bewindslieden gewezen tijdens de schriftelijke voorbereiding aan de overzijde van het Binnenhof.
Vanaf het moment van toetreding wordt ervan uitgegaan dat de nieuwe leden volledig inzetbaar zijn voor bondgenootschappelijke taken op het gebied van de collectieve verdediging. Vereist dat van die toetredende landen geen zware financiële inspanning die, gezien de moeilijke financieel-economische situatie in die landen, haast niet op te brengen is? Welk gedeelte van de financiële inspanningen van de toetredende landen om hun strijdkrachten op het vereiste peil te brengen, wordt door de NAVO bekostigd en welk gedeelte door de landen zelf? In hoeverre speelt de concurrentiestrijd tussen de Amerikaanse en de Europese defensie-industrie hierbij een rol?
Voorzitter! Een derde vraagpunt betreft de betekenis van de toetreding van Polen, Hongarije en Tsjechië voor de andere Centraal- en Oost-Europese landen. Naar onze overtuiging gelden zo niet voor al deze landen dan toch voor de meeste dezelfde alleszins begrijpelijke motieven om lid van de NAVO te willen worden. Uiteraard zijn voor alle landen dezelfde zeven criteria van toepassing die zijn genoemd door collega Voorhoeve aan de overzijde van het Binnenhof. Maar dan nog is het gewenst en zelfs logisch om spoedig perspectief te bieden aan landen die aan de criteria voldoen, zoals in ieder geval Roemenië en Slovenië. Het staat echter vast dat de Verenigde Staten daar, althans voorlopig, niets voor voelen. Naar de inschatting van de PvdA-fractie dreigt er een mogelijk langdurige impasse.
De dringende wens van de Tweede Kamer is verwoord in de voortreffelijke motie-Koenders. Het ging daarbij om één zin: de Kamer verzoekt de regering, geëigende diplomatieke stappen te nemen die ertoe bijdragen dat volgend jaar in het uitbreidingsproces aan één of een aantal landen die in het licht van het voorgaande aan de vastgestelde criteria voldoen, een concreet perspectief geboden wordt om toetredingsonderhandelingen te beginnen. Vervolgens wordt gesteld dat er een politieke verklaring wordt aangenomen ter herbevestiging van het principiële besluit dat het NAVO-lidmaatschap open staat voor landen die aan de gestelde criteria voldoen. Ook de regering is het daarmee eens. Het is echter onwaarschijnlijk dat de Verenigde Staten daar feitelijk de komende jaren iets voor voelen. Deelt de regering de opvatting dat hier een impasse dreigt? Wat zijn de kansen en mogelijkheden om dat te voorkomen en om uitvoering te geven aan genoemde motie?
Voorzitter! Mijn vierde en laatste vraagpunt betreft de vraag wat de toetreding van Polen, Hongarije en Tsjechië betekent voor de stabiliteit in Europa. Die bijdrage moet zeker niet overdreven worden, maar het valt niet te ontkennen dat de mogelijkheid van toetreding tot de NAVO voor Centraal- en Oost-Europese landen een stimulans is, het proces van democratisering voort te zetten. Het is ook een aansporing om eventuele etnische en territoriale geschillen tussen mensen of landen op vreedzame wijze op te lossen. Als en voorzover die toetreding een voortgaand proces is, zal zij zeker de stabiliteit in Europa bevorderen.
Ik heb reeds gezegd dat de bijdrage aan de stabiliteit niet overdreven moet worden. De uitbreiding van de NAVO zal nu en in de komende tijd een van de argumenten zijn – of wij dat nu aardig vinden of niet – onder meer bij de discussies in de Doema en niet alleen daar, over de Europese en mondiale positie van de Russische federatie en bij de discussies over ratificering van START 2. Evenzo doet de uitbreiding van de NAVO weinig af of toe aan de problemen van de Europese Unie in haar streven naar een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid en bij haar pogingen, een einde te maken aan bijvoorbeeld het gruwelijke bloedvergieten in het vroegere Joegoslavië. Graag horen wij hoe de regering hier tegen aankijkt.
Voorzitter! Ik eindig met mijn eerste zin: de PvdA-fractie stemt graag in met dit voorstel tot goedkeuring van de protocollen over de toetreding van Hongarije, Polen en Tsjechië tot de NAVO.
De voorzitter:
Wat u opmerkte over het talenprobleem, doet mij denken aan de situatie in de oude Donaumo narchie van Oostenrijk en Hongarije, de K und K-monarchie. De commandanten daar waren verplicht om hun bevelen te kunnen uitspreken in acht talen. Je ziet hoe oud dit probleem is.
De heer Schuurman (RPF):
Voorzitter! Ik mag vanmiddag ook namens de fracties van SGP en GPV het woord voeren. Wat tien jaar geleden nog ondenkbaar was, blijkt nu mogelijk: uitbreiding van de NAVO met Polen, Hongarije en Tsjechië, landen die eerder deel uitmaakten van het Warschaupact. De machtsverhoudingen zijn de laatste jaren aanzienlijk veranderd. Vanuit de NAVO en vanuit de positie van de toetredende nieuwe leden van de NAVO gezien is er alleszins reden voor tevredenheid en dankbaarheid. De gezamenlijke veiligheidspolitiek van de Noord-Amerikaanse en West-Europese democratieën is daarmee versterkt. De keerzijde moet evenwel ook niet uit het oog worden verloren. Er zijn met de uitbreiding van de NAVO verliezers, met name Rusland, die zijn invloedssfeer aanzienlijk ziet verminderen. Terecht is daarom in de discussie de vraag opgeworpen of door toetreding van nieuwe NAVO-leden de vrede op termijn niet opnieuw bedreigd wordt.
Er mag geen misverstand over bestaan dat onze fracties onverdeeld positief staan tegenover de uitbreiding van de NAVO. Tegelijk hebben wij oog voor de keerzijde. De snelle veranderingen van de laatste jaren moeten ons naast dankbaar ook voorzichtig maken. Alertheid blijft geboden: de machtsverhoudingen op het wereldtoneel zijn nog allerminst stabiel, vooral de machtsverhoudingen in Midden- en Oost-Europa zijn nog allerminst uitgekristalliseerd. Rusland als de verliezer van de laatste jaren kan zich in toenemende mate bedreigd voelen en Europa kan door de toetreding van nieuwe leden tot de NAVO door een nieuwe scheidslijn worden gedeeld.
De vraag die uiterst actueel is, of kan worden, is hoe met de uitbreiding van de NAVO groeiend wantrouwen bij Rusland en toenemende spanning in de verhouding met Rusland voorkomen kunnen worden. Daar staat tegenover dat de macht van Rusland nog steeds afneemt en dat de NAVO er alles aan heeft gedaan en zich ervoor zal blijven beijveren om voortdurend goed overleg met Rusland te voeren over Europese veiligheidsproblemen.
Maar zit daarin voldoende garantie dat de wederzijdse posities niet tegenover elkaar komen te staan? Hoe je het ook wendt of keert: zal Rusland als blijvende kernmogendheid niet veel in de melk te brokkelen houden? En blijft de kernmacht van Rusland door de ongewisse politieke ontwikkelingen in dat land niet een riskante factor? Een partnerschap voor vrede met Rusland en andere Oost-Europese landen kan de risico's doen verminderen, maar niet opheffen. Het gevaar is niet denkbeeldig dat men aan deze mogelijke ontwikkeling voorbijziet.
Gezien de recente financiële en economische crisis en de versterking van het nationalisme in Rusland, blijft er reden om zeer alert en behoedzaam te blijven. Het spreekwoord dat zegt dat een kat in het nauw gekke sprongen kan maken, zou wel eens voor een in alle opzichten in een crisis verkerend Rusland kunnen gelden. We kunnen niet om de blijvende nucleaire dreiging heen. Als Rusland in verdere ontbinding geraakt, is verspreiding van kernwapens naar nabijgelegen landen als Iran en Pakistan niet uitgesloten. En wat te denken van de gevolgen van een mogelijk uiteenvallen van Rusland? Zo'n situatie lijkt steeds klemmender te worden.
Wie let op de eenmaal ingezette koers om nieuwe leden de NAVO binnen te leiden, kan niet om de vraag heen welke en hoeveel landen straks alsnog kunnen toetreden tot de NAVO. De nota aan onze Kamer zegt dat de eerste prioriteit is de toetreding van de nieuwe leden te verwerken. Dat lijkt ons op het eerste gezicht verstandig. Maar aan de aspiraties van een betrekkelijk groot aantal landen om tot de NAVO toe te treden kan ook niet blijvend voorbij worden gegaan. met nog meer nieuwe leden zal de in gang gezette ontwikkeling de veiligheid en de stabiliteit in Europa door de versterking van een geïntegreerde militaire organisatie kunnen bevorderen. Wat ons betreft moet daarmee haast worden gemaakt, zonder dat aan de noodzakelijke en bekende criteria voor toetreding afbreuk wordt gedaan, enerzijds om die landen zelf meer veiligheid te garanderen, anderzijds om de mogelijke gevaarlijke risico's van een destabiliserend Rusland te verminderen. Tegelijk mogen nieuwe toetredingen de relatie met Rusland niet ongunstig beïnvloeden; ze moeten dus vooral gevaarlijke isolatie van Rusland voorkomen. Daarvoor zal veel diplomatiek overleg, voorzichtigheid en wijze besluitvorming nodig zijn. Is de minister het met onze overwegingen eens?
Graag stellen wij nog een actuele vraag. De nieuwe leden voeren op dit moment actie om niet volgend jaar april bij het vijftigjarig bestaan van de NAVO, maar reeds per 1 januari aanstaande als leden te worden toegelaten. Wat is daarvan de achtergrond? Voelen ze zich op dit moment zodanig bedreigd dat snelle toetreding noodzakelijk is, of weigeren ze in april het feestvarken te zijn zonder bij de afspraken die dan gemaakt gaan worden, zelf te worden betrokken? Willen ze bij die afspraken hun inbreng hebben en wat is de inhoud daarvan dan? Zijn ze terecht bevreesd dat getornd gaat worden aan de tot nu toe geldende regel dat aanval op één van de leden van de NAVO beschouwd wordt als aanval op alle leden? Wij kunnen ons niet voorstellen dat dit zou gebeuren, maar in de pers wordt er zo wel over gesproken, bijvoorbeeld in een artikel in Trouw van jongstleden zaterdag.
Tot slot willen wij nog voor één zaak aparte aandacht vragen. Ook de collega's Van Eekelen en Stoffelen gaven vanuit hun gezichtspunt aandacht aan dat probleem. De nieuwe en ook de toekomstige nieuwe leden zullen financieel minder kunnen bijdragen dan de oude leden van de NAVO. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de noodzakelijke financiering van de toetreding en de vereisten daartoe – bijvoorbeeld versterking van de infrastructuur en verbetering en modernisering van de strijdkrachten – vooral door de oude bondgenoten moet worden opgebracht. Wij zullen het ons niet kunnen permitteren dat de NAVO-keten schakels in zich opneemt die uitgesproken zwak zijn. Lukt het om de financiële positie van de NAVO te versterken nu verschillende Europese landen, waaronder ook ons land, juist op defensie-uitgaven willen bezuinigen? De nota zegt duidelijk dat er voldoende financiële middelen zijn, maar de vraag is dan of de noodzakelijke hervormingen en moderniseringen wel kunnen worden doorgevoerd.
Onze fracties spreken graag de wens uit dat de toetreding van nieuwe leden tot de NAVO en verdere uitbreiding in de toekomst vrede en gerechtigheid tussen de volkeren mag bevorderen. De twintigste eeuw heeft die noodzaak benadrukt. Moge de volgende eeuw onder de zegen van de God van hemel en aarde meer van die vrede en gerechtigheid laten zien.
Met belangstelling zien wij uit naar een reactie van de minister.
Mevrouw Tiesinga-Autsema (D66):
Mijnheer de voorzitter! Het Atlantisch bondgenootschap maakt met de toetreding van Hongarije, Polen en de Tsjechische Republiek een belangrijke stap voorwaarts in de opbouw van een ongedeeld Europa. Mijn fractie is ervan overtuigd dat daardoor de veiligheid en stabiliteit in de gehele Euro-Atlantische gemeenschap zal worden versterkt. Al is het niet de eerste keer dat de kring van bondgenoten groter wordt – al eerder traden immers Griekenland, Turkije, de Bondsrepubliek Duitsland en Spanje toe – het is wel een bijzondere gebeurtenis omdat het hier gaat om drie Midden- en Oost-Europese landen. De fractie van D66 is daar buitengewoon verheugd over. Het is voor Hongarije, Polen en de Tsjechische Republiek, maar ook voor alle bondgenoten een felicitatie waard.
In de memorie van antwoord zijn de bewindslieden ingegaan op vragen over de toekomstige uitbreiding van de NAVO en het zogenaamde 'opendeurbeleid' waarover door de bondgenoten overeenstemming is bereikt. In de memorie van antwoord maakt de minister ons duidelijk dat op de NAVO-top van april 1999 geen besluit zal worden genomen over verdere uitnodigingen tot toetreding. Mogen wij er wel van uitgaan, dat de Nederlandse regering zal aandringen op duidelijke herbevestiging van het opendeurbeleid? Daarvan zal in ieder geval het signaal uitgaan dat het niet de bedoeling is nieuwe scheidslijnen aan te brengen of in stand te houden.
De bewindslieden memoreren het belang van samenwerkingsverbanden met landen die zich nog niet direct kwalificeren voor het lidmaatschap, zoals de Euro-Atlantische Partnerschapsraad en het Partnerschap voor de Vrede.
Kan de minister – behalve de door de NAVO geleide vredesoperatie in Bosnië – meer voorbeelden geven van praktische samenwerkingsprogramma's? En welke voornemens bestaan er aan Nederlandse zijde tot verdere verscherping van deze samenwerkingsmechanismen?
Mijnheer de voorzitter! Over mijn volgende onderwerp heeft collega Van Eekelen al woorden gesproken die recht uit mij hart komen. Ook mijn fractie betreurt het, dat het nog niet mogelijk is gebleken, landen als Slovenië en Roemenië in het bondgenootschap op te nemen. Met name Roemenië ligt mij na aan het hart. Ik had het het Roemeense volk en de Roemeense regering zeer gegund. Na de verkiezingen van november 1996 heeft de nieuwe regering onder leiding van Victor Ciorbea zich tot het uiterste ingespannen om alsnog tot de NAVO te worden toegelaten. President Constantinescu verbond deze zaak met de nationale waardigheid van Roemenië; en ik ben ervan overtuigd dat het Roemeense volk het ook zo voelt. Uit een door de Europese Unie gehouden onderzoek onder de Roemeense bevolking in november 1996 blijkt, dat 76% 'ja' zou stemmen als er een referendum over toetreding tot de NAVO zou worden gehouden. Men acht de veiligheidsgaranties die het bondgenootschap kan bieden en een eventuele bescherming tegen Rusland van groot belang.
Maar er is meer. Roemenen hebben hun politieke en culturele wortels in Europa – ik heb dat vele malen in de NAVO-assemblee in gesprekken gemerkt – en willen niet langer verstoten blijven van dat erfgoed. Roemenië is na de verkiezingen van eind 1996 een democratisch, stabiel en hervormingsgezind land geworden, waar ook een stevige economische herstructurering in gang is gezet door een brede coalitie en met steun van de voornaamste oppositiepartijen. Het land leverde bijdragen aan de vredesmissies in Joegoslavië en Albanië. Kan de bewindsman aangeven hoe de Roemenen de teleurstelling na Madrid hebben verwerkt, of, en, zo ja, in welke mate de afwijzing invloed heeft op de voortgang van het hervormingsprogramma, welk perspectief hij ziet voor toetreding van Roemenië en Slovenië en ten slotte of, en, zo ja, op welke wijze daaraan op de weg daarnaar toe door de bondgenoten steun wordt verleend?
Mijnheer de voorzitter! Ook tussen de Russische federatie en de NAVO is er samenwerking gekomen in plaats van confrontatie. Met de stichtingsakte van vorig jaar mei is een belangrijke stap gezet, maar niet verwacht mag worden, dat Rusland passief zal blijven toezien hoe de NAVO zich verder naar het Oosten uitbreidt. De Russische houding ten opzichte van de huidige uitbreiding is negatief. Men ziet haar als een destabiliserende factor in de huidige internationale betrekkingen.
Dat blijft, mijnheer de voorzitter, toch iets waarmee we rekening zullen moeten houden. De angst voor en/of de haat tegen de NAVO is jarenlang door communistische propaganda gevoed. Dat waait niet zomaar over. En Rusland wil zijn rol als grote natie binnen Europa spelen. En laten we eerlijk zijn, die rol is ook belangrijk. Voor een politieke oplossing van het conflict in Kosovo bijvoorbeeld, is de invloed van Rusland onontbeerlijk. Mijn fractie hecht er dan ook aan, dat Rusland ten nauwste betrokken blijft bij de dialoog over kernwapens. Kan de bewindsman toezeggen dat hij zich daarvoor zal inzetten? Tenslotte onderschrijven wij het belang van een goede taakverdeling tussen de NAVO en de OVSE, waarbinnen Rusland zijn ideeën over veiligheid inbrengt. Het in de OVSE aan de orde zijnde handvest voor de Europese veiligheid is in dit kader van groot belang.
Voorzitter! In de memorie van antwoord wordt een overzicht gegeven van het werkprogramma 1998. Het jaar is echter bijna om. Kan de bewindsman wat nader ingaan op de resultaten die bij de aangegeven onderwerpen het afgelopen jaar in de Permanente Gezamenlijke Raad zijn geboekt?
Het moge duidelijk, voorzitter, dat deze opmerkingen worden gemaakt uit vrees dat een nieuwe scheidslijn in Europa zal worden gelegd. Dat moet worden voorkomen. Wij zijn uit op heling, niet op verdeling.
Tot slot, voorzitter. Het moge eveneens duidelijk zijn, dat de D66-fractie dit wetsvoorstel van harte steunt. Wij wachten met belangstelling de reactie van de minister af.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Voorzitter! Mijn verhaal is wat langer dan op de sprekerslijst staat aangegeven. In de geest van mevrouw Van Leeuwen heb ik een doorwrocht betoog gemaakt, althans ik heb daartoe mijn best gedaan.
Voorzitter! Op 11 maart 1997 heb ik de visie van de GroenLinks-fractie over de uitbreiding van de NAVO hier weergegeven. Aan dat standpunt is – bij ons – niets veranderd. In dat debat stond de VVD-fractie bij monde van collega Van Eekelen lijnrecht tegenover zijn minister, de heer Voorhoeve. In het kielzog van fractievoorzitter Bolkestein wees de VVD-fractie hier uitbreiding van de hand. Maar uit de schriftelijke voorbereiding nu – en dit is in de mondelinge inbreng bevestigd – blijkt dat de VVD-fractie van mening is veranderd, althans in de conclusie, nog niet in de analyse, heb ik begrepen. Aan de overzijde bleek dat ook overduidelijk toen nota bene de heer Voorhoeve woordvoerder van zijn fractie was geworden en het regeringsstandpunt van weleer als VVD-standpunt mocht verdedigen. Wat zal hem dat een voldoening hebben geschonken! Maar ik heb het altijd al gedacht: wij kunnen de kritiek op de NAVO maar beter in eigen hand houden en niet aan de wispelturigheid van de pro-NAVO-partijen overlaten.
Toch bevatte de kritiek van de heer Bolkestein een aantal juiste constateringen. Hij analyseerde terecht dat deze uitbreiding van de NAVO er vooral was gekomen – de heer Van Eekelen heeft dat vorige keer ook hier gezegd – vanwege interne Amerikaanse politieke overwegingen. Clinton had de stemmen nodig van ex-Oost-Europeanen – met name van de Polen – en daarom was tot deze uitbreiding besloten. Deze opportunistische politiek wordt in de memorie van toelichting bij dit verdrag volledig verzwegen. Nee, tot deze uitbreiding is besloten, omdat zij de stabiliteit en veiligheid in Europa zou dienen. Door de VVD – destijds door de heer Bolkestein en ook door de heer Van Eekelen – werd terecht gehakt gemaakt van deze stelling.
Ook in de kritiek van GroenLinks en in mijn bijdrage werd juist het tegengestelde naar voren gebracht. De veiligheid in Europa wordt namelijk vooral bepaald door de relatie met de Russische Federatie, die begrijpelijk en terecht – nog steeds – zeer gekant is tegen deze uitbreiding. Natuurlijk wordt er wel steeds beweerd dat deze uitbreiding niet gericht is tegen Rusland, maar dit doet mij denken aan iemand die prikkeldraad op de gezamenlijke schutting spijkert, dat zwaar onder stroom zet, achter de deur een honkbalknuppel zet en vervolgens zegt dat hij een goede relatie met de buurman wil opbouwen.
Nu weet iedereen dat in de Visegrad-landen een sterke Russo-fobie bestaat als een begrijpelijke reactie op het verleden, maar daarom willen deze landen zo graag bij de NAVO. Ondanks de dramatische veranderingen in Rusland waarbij het leger volledig is ingestort, functioneren de reflexen van de Koude Oorlog nog steeds. Het is te vergelijken met anti-Duitse gevoelens in Nederland, die nu ook nergens – meer – op slaan. De Russen voelen dit natuurlijk haarfijn aan en voelen zich bedrogen.
In een artikel in de knipselkrant van Defensie las ik een jaar geleden over een bijeenkomst van de toenmalige minister Voorhoeve voor een paar honderd Russische officieren. U moet de uitbreiding van de NAVO niet als een vijandelijke activiteit zien, wij zijn geen vijanden maar vrienden van u, fleemde de minister van de Defensie. Maar hij ontmoette massief onbegrip en wantrouwen en ontving zeer vijandige reacties. De Russen laten zich natuurlijk niet in de luren leggen. Zij voelen heel goed aan dat ze kennelijk nog steeds gewantrouwd worden, niet alleen in Polen of Hongarije, maar ook door sommigen in de Nederlandse politiek die dan spreken van een onstabiele situatie. Wie wantrouwen zaait, zal wantrouwen oogsten. Dat blijkt bij de ratificatie van het START 2-verdrag over kernontwapening. Dat verdrag wordt door de Doema niet goedgekeurd en dat heeft weer alles te maken met het feit, dat de Russen van mening zijn, dat met de uitbreiding van de NAVO het CSE-verdrag (over conventionele wapens) wordt geschonden.
In Atlantisch Perspectief van 21 februari 1997 schreef Cees Homan, de bekende generaal-majoor, werkzaam bij het Instituut Defensieleergangen daarover een verhelderend artikel. De Russen beschouwen uitbreiding van de NAVO zoals gezegd als een schending van het CSE-verdrag, omdat het uitgaat van de oude tegenstelling tussen NAVO en Warschaupact. Dat verdrag was gebaseerd op militaire pariteit. De uitbreiding van de NAVO met deze drie landen verandert de krachtsverhoudingen (nog verder) ten nadele van Rusland. Ik heb een bijlage met cijfers bij mijn verhaal.
In het overzicht blijkt trouwens, dat de NAVO op alle fronten, of het nu tankpantsergevechtsvliegtuigen, artillerie, gevechtsvliegtuigen of aanvalshelikopters betreft, een zeer groot overwicht heeft, vaak een factor van drie tot vier keer zo veel. Homan legt uit, dat de Russische militairen, net als alle militairen, meer waarde hechten aan capabilities dan aan intenties. 'Capabilities take years to build up, intentions may change overnight', luidt volgens hem de aloude militaire wijsheid.
Omdat de Russen zich geschoffeerd voelen en bij de conventionele wapens zich verzwakt voelen gaan ze meer vertrouwen op hun nucleaire wapens en hebben ze zelfs hun 'no first use'-verklaring, die zij wel hadden afgelegd, ingetrokken. Daar kan de NAVO moeilijk bezwaar tegen maken, want zelf heeft ze tijdens de Koude Oorlog dat kunstje ook al geflikt, omdat het Warschaupact toen een conventioneel overwicht had.
In antwoord op vragen van GroenLinks ontkent de minister elke relatie tussen de NAVO-uitbreiding, het verzet van de Russen hiertegen en de stagnatie in de ontwapeningsprocessen. De opstelling van de Russische federatie zou alleen uit interne politiek verklaard moeten worden en de keuze voor een isolement maken ze zelf. Dit is natuurlijk volstrekt onwaar en iedereen weet dat. Stoffelen sprak daar net ook al over. Een vijandelijke opstelling gebaseerd op wantrouwen stimuleert natuurlijk nationalistische en chauvinistische krachten in Rusland, speelt ze in de kaart. Zelfs politici als Lebed, waar sommige commentatoren in Nederland erg veel van verwachten, stellen zich verbitterd op.
Een objectieve veiligheidsanalyse van Europa wijst uit, dat de grootste veiligheidsrisico's nu liggen in de nucleaire erfenis van Oost-Europa. Schuurman sprak daar ook over, zowel de gammele kerncentrales als roestende atoombommen. Smokkel van plutonium kan niet uitgesloten worden, waarbij het niet betalen van soldij een wel heel goede voedingsbodem vormt. De uitbreiding van de NAVO met deze drie landen vormt een volledig fout en archaïsche antwoord op dit probleem, dat juist alleen door samenwerking en vertrouwen kan worden opgelost.
Zou de constatering van de regering, dat de Russen bij de ontmanteling van hun kernwapens geen westerse inkijk in hun keuken willen niet hiermee te maken hebben? Is het niet heel begrijpelijk, dat die ene buurman die zich bewapenende een zich beveiligende buurman liever niet op de koffie vraagt? Dit had de heer Bolkestein destijds heel scherp gezien. De regering preekt stabiliteit in Europa maar bereikt het tegenovergestelde, al die mooie partnerschappen als schaamlapje – Van Eekelen analyseert dat eigenlijk ook zo – ten spijt.
Van hetzelfde laken een pak was de voorwaarde van 'geen nieuwe scheidslijnen in Europa'. Evident is, dat deze willekeurige uitbreiding met deze drie landen wel degelijk leidt tot nieuwe scheidslijnen. Zelfs Voorhoeve moest dat toegeven. Er is nu eenmaal een verschil tussen leden en niet-leden. Aan de overzijde is weliswaar een motie aangenomen, die de regering oproept om artikel 10, het lidmaatschap staat voor elk land open, actief toe te passen. Maar iedereen weet, dat de Verenigde Staten hierin bepalend zijn. Op het nippertje werd in de Amerikaanse senaat een motie niet aangenomen voor een moratorium van vijf jaar. De meerderheid van de republikeinen vindt het kennelijk wel welletjes. De Roemenen, de Slowaken en anderen kunnen het voorlopig wel vergeten. Hoezo geen nieuwe scheidslijnen?
Hoewel GroenLinks de NAVO een verouderd koude-oorlogsproduct vindt, een oplossing op zoek naar een probleem en daarmee een sta-in-de-weg voor een pan-Europees veiligheidssysteem als onderdeel van de VN, en de NAVO wil opheffen ten gunste van zo'n veiligheidsstelsel, was het nog wat geweest als de Russen ook lid van de club hadden mogen worden. Natuurlijk, zo wordt er poeslief gezegd, dat is niet uitgesloten, maar uiteraard behoort dit niet tot de mogelijkheden, dat zou de grootst mogelijke problemen geven. Hoezo eigenlijk? Kan de minister mij dit nu eens helder uiteenzetten? En kan hij hierbij dan ook betrekken dat de drie nieuwe landen uiteindelijk met veel lagere kosten tot de club konden toetreden? Ik geef het toe, op dit punt moet onze eerste kritiek waarbij er bedragen van 100 tot 150 mld. over de tafel gingen, met name vanuit Amerika, afgezwakt worden. Het lijkt 1,5 mld. te zijn over 10 jaar, voor Nederland 23 mln., zo meen ik. Het wapentuig uit Oost-Europa bleek het kennelijk nog behoorlijk te doen, al was het westerse natuurlijk wel superieur. Alleen de interoperabiliteit en de communicatie zou verbeterd moeten worden. Veel weerstand tegen een peperdure operatie in deze landen – de heer Van Eekelen sprak er ook over – die toch wel andere prioriteiten zouden moeten hebben, is zo weggenomen. Heel slim, hoewel sommige diehards in de NAVO zich wel zorgen maken. Zij vragen zich bezorgd af of hun militaire bijdrage wel iets voorstelt. Zware nieuwe investeringen werden niet nodig gevonden omdat er geen sprake is van een geloofwaardige dreiging. Maar dit leidt wel tot een interne inconsistentie, zo schrijven Perlmutter en Carpenter in Foreign Affairs van januari 1998 in hun artikel 'The folly of enlargement'. Als er geen dreiging is, waarom wordt de NAVO dan eigenlijk uitgebreid? Als deze landen kennelijk op een koopje lid kunnen worden, waarom zou dat dan ook niet voor de Russen gelden, die immers over dezelfde spulletjes beschikken?
Een ander hoofdpunt in onze kritiek vormt de nucleaire doctrine van de NAVO. Bij het kernstopverdrag hebben we de opstelling van de NAVO, en vooral van de Verenigde Staten, maar ook van de Nederlandse regering, zwaar bekritiseerd. Er wordt in mijn ogen lippendienst bewezen aan artikel 6 van het NPV, en uitbreiding van de NAVO waarbij de nieuwkomers ook onder de nucleaire paraplu moeten vallen, is in strijd met de geest van het NPV. Ook landen als Zuid-Afrika stellen dit. De weinig heldhaftige opstelling van de Nederlandse regering in New York bij de resolutie van de New Agenda Coalition – Nederland heeft zich onthouden en is zoals vele landen bezweken voor de sterke druk van de Amerikanen – wordt door GroenLinks sterk afgekeurd. Toch is er hoop – de heer Van Eekelen sprak er zojuist over – door de opstelling van de nieuwe Duitse regering, die een discussie is aangegaan over de 'no first use'-verklaring, een van de redenen waarom Nederland de resolutie niet wilde steunen. Natuurlijk zijn de Amerikanen en de NAVO-kernwapenlanden fel tegen een wijziging van de nucleaire paragraaf, maar wij roepen de Nederlandse regering opnieuw op, het initiatief van het grootste EU-land, ook uit welbegrepen nationaal belang te steunen. En daar gaat het toch om, Duitsland is toch onze grootste handelspartner?
Interessant in dit verband is de brief van oud-ambassadeur Graham – hij noemt zich nog steeds 'ambassador' op zijn briefpapier; dat mag kennelijk in Amerika – die ook geschreven is aan de Nederlandse regering. Op 2 november 1998 schrijft hij over de nucleaire strategie van de NAVO:
'Re-affirmation of the cold war era strategy without revision would have a negative impact on the internal non-proliferation regime.';
'I believe that the NPT regime will be in grave jeopardy if significant progress is not made toward the Article VI disarmament obligations by the five nuclear weapon states by the 2000 Review Conference.';
'The policy choices that NATO makes regarding the deployment and conditions of prospective use for nuclear weapons will increasingly impact the health of the NPT regime.'
Deze oud-ambassadeur, die eens voor de Verenigde Staten de onderhandelingen voerde op ontwapeningsgebied, heeft tientallen landen bezocht en hij komt tot de bevinding dat de nucleaire NAVO-strategie moet worden herzien op de volgende punten:
- geen nucleaire bases in Europa als noodzakelijke verbinding tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten;
- een 'no first use'-verklaring, alweer!;
- de nucleaire afspraken van de Koude Oorlog zijn aan revisie toe. Hoe gaat de Nederlandse regering reageren op deze brief? De brief is in ieder geval aan de minister-president gestuurd. Als de minister van Buitenlandse Zaken er niet over beschikt, zal ik hem graag een kopie ervan geven.
Er wordt veel gesproken over de NAVO als een investering in de transatlantische relatie oftewel de Verenigde Staten. Ook GroenLinks wil veel investeren in relaties met progressieve krachten in de Verenigde Staten, die helaas zeer versnipperd opereren. Deze kunnen wel wat steun gebruiken in dit puriteinse land, waar de Republikeinse meerderheid onder grote invloed staat van de fundamentalistische bible-belt. Deze Republikeinen hebben in het verleden de meest walgelijke dictators in het zadel gehouden of geholpen als zij maar anticommunistisch waren. Ik weet het: Clinton heeft in Afrika daarvoor zijn gemeende excuses aangeboden en dat deed mij goed, maar de oorlog in Vietnam ben ik niet vergeten, en evenmin de machinaties van de CIA in Chili, die de wrede praktijken van Pinochet mogelijk hebben gemaakt. Als Pinochet berecht gaat worden – het is een schande dat de Nederlandse regering hierin geen duidelijk standpunt durft in te nemen – zal ook de rol van de CIA, Nixon en Kissinger aan de orde moeten komen. De CIA zit trouwens met een budget van 50 mld. onbekommerd heel Europa af te luisteren, alle protesten van het Europarlement ten spijt.
Hoewel er nu een zeker vertrouwen in Clinton en Albright gesteld kan worden, moet ten minste geconstateerd worden dat de Amerikaanse buitenlandse politiek elk moment kan veranderen. Ook dat land is dus politiek zeer instabiel. Gelukkig heeft het Amerikaanse volk de Monica Lewinsky-affaire als een privé-kwestie opgevat en moest Newt Gingrich het veld ruimen. Het is echter wel opmerkelijk dat vele politici zich altijd zorgen maken over de instabiliteit van de Russische federatie, maar dat de instabiliteit van de buitenlandse politiek van Amerika zelden met naam en toenaam wordt genoemd.
Ten slotte kom ik bij de NAVO als waardengemeenschap. In de memorie van toelichting wordt dit ideologische argument weer van stal gehaald. Het zou gaan om de waarden van democratie en vrijheid, met het leger volledig onder controle van de politiek. Laten wij nu niet flauw doen over Couzy en de dappere minister de Grave, die de militairen in Nederland dit principe kennelijk nog even pregnant onder de neus moest wrijven. Laten wij het ook niet hebben over de Starfighters die eens over het Binnenhof vlogen. Laten wij het maar eens hebben over het lid Turkije.
Hoezo waardengemeenschap? Door het Turkse leger zijn duizenden dorpen platgebrand in de strijd tegen de Koerden, die terecht in opstand zijn gekomen tegen de onderdrukking van hun cultuur. Het leger is in Turkije zeer dominant en waarschuwt de politiek aan de lopende band. Dit is toch een aardig vingerhoedje inkt in die witte was van de waardengemeenschap? In het verleden hadden wij het fascistische Portugal, dat met NAVO-wapens ongestraft mocht moorden in haar koloniën. Welke waarden, welke gemeenschap? Aan het adres van mevrouw Tiesinga zeg ik dat ik niet inzie wat aan deze kritiek communistische agitatie is. Ik sprak al over de rol van de CIA in Chili, waar Amerikaanse belangen in kopermijnen het fundament van die waardengemeenschap bleek te zijn en een democratisch gekozen linkse regering met alle middelen aan de kant geschoven moest worden. In de prachtige film Missing wordt aan het eind helder de opvatting van Kissinger verwoord: we laten toch niet toe dat in onze achtertuin onze belangen worden geschaad? Het gaat dus niet om democratische waarden maar meestal om economische belangen.
In de Tweede Kamer sprak het PvdA-Kamerlid Koenders in zijn maidenspeech erover dat het aan de bevolking niet is uit te leggen waarom de NAVO nog bestaat als zij er niet toe in staat is, 50.000 hongerige Kosovaren in de bergen te redden. Dat is mooi gesproken, maar hij had het ook over Bosnië of Rwanda al kunnen zeggen. Afgezien van de vraag hoe bombardementen deze mensen hadden geholpen en zonder grondtroepen deze vluchtelingen het slachtoffer hadden kunnen worden van Servische represailles, moet geconstateerd worden dat de NAVO het over deze taak helemaal niet eens is. Vooral de nieuwe toetreders voelen er niet veel voor. Voorzover zij een taak zien bij humanitaire interventies, blijkt het voor de eigen manschappen veilige kruisvluchtwapen het meest geliefde wapen van de militairen te zijn, verzucht een verbitterde Mient Jan Faber van het IKV terecht.
Gisteren stond er in de Volkskrant een interessant artikel over de ruzie in de NAVO over het nieuwe militaire strategische concept. De Amerikanen willen de NAVO mondialiseren – interessant – terwijl grote Europese landen daar niets voor voelen.
Het is toch absurd dat er dit soort fundamentele discussies en meningsverschillen over de nieuwe NAVO-strategie bestaan en dat ondertussen willekeurige landen kunnen toetreden? Het lijkt mij een meer logische volgorde om eerst een nieuw concept vast te stellen en dan over eventuele uitbreiding te praten. Om die discussie al wat op te porren, wil ik de minister over dat nieuwe concept een aantal vragen stellen.
- Heeft de minister eigenlijk een eigen concept, waaraan het NAVO-concept wordt getoetst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt het dan geen tijd voor een openbare discussie hierover?
- Steunt de regering een eventueel NAVO-optreden zonder VN-mandaat? Zo ja, onder welke voorwaarden?
- Wordt er nog steeds een onderscheid aangebracht tussen Reaction Forces, Main Defence Forces en Augmentation Forces?
- Wordt in het concept extra aandacht besteed aan de relatie met de Russische Federatie?
- Hoe wordt de Russische Federatie eigenlijk beschreven in dat concept: als een partner of als een potentiële dreiging?
- Wat wordt verdedigd door de collectieve veiligheid: grondgebied of belangen van lidstaten?
- Wie besluit over de inzet van kernwapens op Volkel, als het niet de NAVO is?
- Worden kernwapens omschreven als weapons of last resort?
- Komen tactische kernwapens nog steeds voor in de tekst?
- Is de Nederlandse regering bereid om tactische kernwapens op Volkel op te geven, als de Russische Federatie en de VS tot een overeenkomst zouden komen over deze categorie wapens?
Het lijken mij vragen die kunnen dienen als een voorzet voor een broodnodige discussie over dat nieuwe concept.
Zoals bekend, is binnen GroenLinks een heftige discussie gevoerd over de herijking van ons pacifisme. Vredesoperaties, ook met militair geweld, zijn helaas soms onvermijdelijk, als je er tenminste niet tegen kunt dat mensen systematisch afgeslacht worden, en bereid bent tot effectieve acties. Onze veiligheidsarchitectuur ligt bij de Verenigde Naties, die over een staand vredesleger moeten kunnen beschikken en vervolgens moeten kunnen rekenen op regionale standby-forces. De Nederlandse defensie en de NAVO zouden volledig voor dat doel omgebouwd moeten worden, waarbij in de OVSE, met haar conflictpreventiemogelijkheden, veel zwaarder geïnvesteerd moet worden, want voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Dat zou een verantwoord eigentijds antwoord geven op de moderne problemen. Deze uitbreiding van de NAVO geeft dat antwoord niet, maar is een nagalm van oude antwoorden uit het verleden.
Voorzitter! In het Buitenhof sprak de minister, hier aanwezig, over de Nederlandse diplomaten die gevoeliger moeten worden voor discussies in de Tweede Kamer en – die noemde hij ook nadrukkelijk – de Eerste Kamer, zeg maar het parlement. Ik verwacht uiteraard, zoals altijd, gedegen antwoorden op mijn vragen, maar zou het ook op prijs stellen, ter verhoging van het educatieve effect voor die diplomaten, als de minister ingaat op de hoofdargumenten van mijn beschouwing.
Minister Van Aartsen:
Mijnheer de voorzitter! Ik zou willen beginnen met een aantal meer algemene opmerkingen te maken, daarbij met name ook reagerend, in algemene zin, op een aantal betogen die vanmiddag in uw Kamer zijn gehouden. Ik zou er de nadruk op willen leggen dat het debat dat vandaag in deze Kamer wordt gevoerd, ook een historisch debat kan zijn. Immers, mocht uw Kamer, voorzitter, er vandaag toe overgaan haar goedkeuring te hechten aan de uitbreiding van de NAVO met Polen, Hongarije en de Tsjechische Republiek, dan is dat het sluitstuk van de parlementaire goedkeuringsprocedure in de zestien lidstaten van het bondgenootschap. Het behoeft uiteraard geen betoog dat ik van harte hoop dat de Kamer vandaag haar goedkeuring aan dit wetsvoorstel zal hechten, waarmee de weg wordt vrijgemaakt voor de uitvoering van dit historische besluit van de NAVO-top van juli 1997 te Madrid. Tijdens die top werd besloten, deze drie landen uit te nodigen tot het voeren van toetredingsonderhandelingen.
Bij het begin van mijn betoog wil ik op het volgende punt de nadruk leggen, vooral in reactie op de betogen van de heren Pitstra en Van Eekelen, wellicht 'bien étonnés de se trouver ensemble'. De uitbreiding van de NAVO is geen doel op zich, maar vormt een onderdeel van een veel bredere strategie om de stabiliteit in Midden- en Oost-Europa te vergroten en om een veelomvattend en overigens coöperatief Euro-Atlantisch veiligheidssysteem te ontwikkelen. In deze strategie past tevens de samenwerking met de landen in de Euro-Atlantische partnerschapsraad. Het gaat daarbij om ongeveer 54 landen. Bovendien is de NAVO speciale betrekkingen aangegaan met de Russische Federatie en met Oekraïne.
Ook andere organisaties, zoals de OVSE en de WEU, spelen een belangrijke rol bij de totstandkoming van dit veiligheidssysteem, gericht op het vergroten van de stabiliteit in Europa. In het kader van de OVSE zijn de Russen overigens wel degelijk bij een van de Kosovo-operaties betrokken, namelijk bij de Kosovo-verificatiemissie. Ik vind dat een wezenlijke bijdrage, die wij niet kunnen missen.
Zo kan de uitbreiding van de EU worden gezien als een onderdeel van een groter proces om de stabiliteit in Europa te bevorderen en om de democratie op ons continent verder te verbreiden. Dat dat betekent dat je bij tijd en wijle harde boodschappen moet brengen aan bondgenoten, hoort daar volgens mij allemaal bij.
Het is mijn conclusie dat de uitbreiding van de NAVO onderdeel uitmaakt van een veel breder proces van transformatie van de NAVO en van de aanpassingen die in EU- en OVSE-kader in Europa plaatsvinden. Net zoals bij de andere processen, gaat het bij de uitbreiding van de NAVO om het projecteren van stabiliteit, het betrekken van de nieuwe democratieën van Midden-Europa in de nieuwe Europese veiligheidsarchitectuur. Dat kan ook helpen om etnische problemen mee te helpen oplossen.
Aangezien de geachte afgevaardigde mevrouw Van Leeuwen mij zei dat zij dit debat wellicht eerder moet verlaten, ga ik direct maar in op haar opmerking over de mensenrechten. De naleving van mensenrechten is een van de criteria geweest die heeft gespeeld bij de keuze van de landen die nu hopelijk gaan toetreden. Het monitoren van de mensenrechten is zowel een permanente taak van de Raad van Europa als van de OVSE. Bij het proces over de uitbreiding van de Europese Unie, in eerste instantie met een zestal landen, speelt het vraagstuk van de mensenrechten een belangrijke rol. Het is in ieder geval een thema waar de Nederlandse regering continu aandacht voor vraagt. Over de drie landen waar wij meer in het bijzonder naar kijken, merk ik op dat het in die drie landen op het gebied van de mensenrechten behoorlijk goed gaat. Dat sluit aan op het besluit dat vorig jaar in Madrid is genomen.
Mevrouw Van Leeuwen stelde voorts een concrete vraag over de situatie ten aanzien van gedeporteerden, maar daar kan ik nog geen exact antwoord op geven. Ik zal dat uiteraard aan uw Kamer doen toekomen, mijnheer de voorzitter.
Het proces van de aanpassing van de NAVO vindt plaats tegen de achtergrond van een sterk gewijzigde veiligheidssituatie in Europa. Ik moet helaas vaststellen dat ons continent er, ondanks het verdwijnen van de oude en klassieke dreigingen, zoals die bestonden in de periode van de Koude Oorlog, niet veiliger op is geworden. De uitdagingen en risico's, waarvoor wij ons op dit moment geplaatst zien, zijn pluriform van karakter en kunnen zich ook in korte tijd aandienen. Dit is ook één van de thema's die een rol zullen spelen bij de discussies over het nieuwe strategisch concept van de NAVO. Deze dreigingsanalyse brengt met zich dat de NAVO bezig is zich aan te passen, zowel intern als extern. Wij hebben het daar in deze Kamer al eerder over gehad, naar aanleiding van het teststopverdrag.
De externe aanpassing krijgt het duidelijkst vorm in het opnemen in het bondgenootschap van de landen die de beginselen van het Verdrag van Washington onderschrijven en die een bijdrage kunnen leveren aan vrede en veiligheid in het Euro-Atlantische gebied. Het gaat daarbij zowel om alle politieke overwegingen, zeg ik tegen de heer Pitstra, als om militaire overwegingen. Naar de vaste overtuiging van de regering voldoen de drie landen, waarover wij het nu hebben, aan deze voorwaarden. Nederland heeft zich dan ook altijd sterk gemaakt voor de toetreding van deze landen tot de NAVO.
Zou de besluitvorming ten aanzien van de uitbreiding de Top van Washington niet enigszins kunnen belasten? Zo heb ik de vraag van de heer Van Eekelen althans begrepen. Het lijkt mij goed wanneer de Top van Washington over een aantal andere vraagstukken zou kunnen gaan, bijvoorbeeld over het thema van het opendeurbeleid van de NAVO. Daarover zal ik dadelijk het nodige zeggen, want dat is een belangrijk thema voor de toekomst van de NAVO. Het lijkt mij goed dat tijdens de ministeriële Noord-Atlantische Raad van volgende week wordt vastgesteld, als daar tenminste consensus over bestaat, dat deze drie landen zullen toetreden. Dan kunnen ze namelijk ook deelnemen aan de discussies over het strategisch concept. Dat lijkt mij belangrijk. In ieder geval heeft Nederland daarvoor een zekere sympathie. Uiteraard is het duidelijk dat het Verdrag ook in deze Kamer moet worden goedgekeurd, maar het moment van formele toetreding ligt nog niet vast. Ik geloof echter niet dat het de bedoeling is, als het volgende week niet lukt om het formele moment vast te stellen, de Top van Washington vooral en voornamelijk in het teken van de uitbreiding van de NAVO te laten staan.
Voorzitter! Een van de thema's die volgend jaar tijdens de Top in Washington een belangrijke rol zal moeten spelen, is het opendeurbeleid. Ik heb daar vorige week rond deze tijd met mijn Amerikaanse collega over van gedachten mogen wisselen. De heer Van Eekelen heeft de opmerking gemaakt dat in de stukken wat laconiek wordt opgemerkt dat de NAVO-Top van Washington geen besluit zal zien tot verdere uitbreiding van de NAVO. Mevrouw Tiesinga heeft vrij uitvoerig gesproken over de gevolgen die dit kan hebben voor een land als Roemenië. Ik wil daar mijnerzijds aan toevoegen dat je je dan ook moet afvragen welke gevolgen deze discussie, met name de vraag van een keuze voor bepaalde landen, op andere landen heeft. Ik denk bijvoorbeeld aan Bulgarije. De president van Bulgarije is hier zeer recent op bezoek geweest. De heer Stoffelen heeft in dit kader opgemerkt dat wij moeten uitkijken dat geen impasse gaat ontstaan. Als er op de Top van Washington in april 1999 geen besluit te verwachten is – en dat is het geval – dan zou dat uiteindelijk de verkeerde signalen geven.
Mijnheer de voorzitter! De discussie in het Amerikaanse Congres speelt daarbij zeker een belangrijke rol. Ik denk echter dat niet alleen de VS het onmogelijk acht dat volgend jaar tot een verdere uitbreiding wordt besloten, maar dat hetzelfde geluid ook in andere NAVO-hoofdsteden klinkt. Ik wil er geen doekjes om winden. Ook in Den Haag hebben wij onze twijfels over de mogelijkheid om daar volgend jaar in concreto toe te besluiten.
Ik zou kunnen zeggen dat nu in de NAVO breed de visie prevaleert dat de NAVO na de eerste drie toetreders de gelegenheid moet krijgen om deze uitbreiding goed te verwerken, om in ieder geval enige tijd te hebben alvorens nieuwe, concrete uitbreidingsbesluiten te nemen. Naar het oordeel van de Nederlandse regering en de Tweede Kamer der Staten-Generaal – die een motie heeft aangenomen waar de heer Stoffelen een kwalificatie aan verbond die ik deel – kan het daar echter niet bij blijven. Het principe van het opendeurbeleid zou volgens de Nederlandse regering minimaal moeten worden herbevestigd en er zou meer moeten worden geboden dan in de verklaring van de Top van Madrid is gezegd over aspirant-leden. Zoals de Kamer weet, werden in Madrid Slovenië en Roemenië met name genoemd, ofschoon in het communiqué wel sprake is geweest van landen in de Baltische regio en Zuidoost-Europa, maar in meer algemene termen dan zijn gehanteerd ten aanzien van Slovenië en Roemenië.
Binnen de NAVO wordt op dit moment gedacht over een nieuw programma, een membership action plan, voor het beter voorbereiden van landen op het NAVO-lidmaatschap. Ook daarover heb ik vorige week met een aantal gesprekspartners in Washington kunnen spreken. We zouden op de Top in Washington moeten proberen landen te noemen die voor zo'n programma in aanmerking komen en we zouden moeten spreken over de wenselijkheid om op een zeker moment tot een evaluatie over te gaan.
Voorzitter! Nederland stelt voor om alle landen die zich voor het lidmaatschap bij de NAVO hebben gemeld in aanmerking te laten komen voor zo'n programma, overigens met uitzondering van Albanië en Macedonië vanwege de specifieke omstandigheden waarin deze landen zich op dit moment bevinden. Dat komt in dit verband neer op zeven landen: Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenië, Slovenië en Slowakije. Op een nader te bepalen moment zouden de vorderingen van de respectieve landen in dit programma moeten worden geëvalueerd, waarna kan worden overgegaan tot het voeren van concrete toetredingsonderhandelingen met een aantal of al deze landen. Uiteraard volgt uiteindelijk een politieke beslissing van het bondgenootschap. Er kan geen sprake zijn van een automatisme.
Wat moet het membership action plan zo ongeveer inhouden? Het moet naar mijn mening gaan om een meer doelgerichte samenwerking op het gebied van defensieplanning, militaire paraatheid en interoperabiliteit. Het plan zou open moeten staan voor landen die hebben aangegeven, lid van de NAVO te willen worden en die overigens ook al in het Partnerschap voor vrede hebben laten blijken, vorderingen op dit gebied te hebben gemaakt. Ik kom dan uit op het rijtje landen dat ik zojuist noemde.
Nogmaals, er mag in dit gehele proces geen sprake zijn van een automatisme, maar wel van een duidelijk signaal van de kant van de NAVO dat de 'opendeurmededeling' niet zomaar is gedaan. Het signaal moet zijn dat er concreet iets wordt gedaan en dat het zelfs van groot belang is om deze landen voor te bereiden op een toekomstig lidmaatschap van de NAVO. Deze gedachten worden vooral van Nederlandse zijde in NAVO-verband naar voren gebracht. De regering is van mening dat op deze wijze wordt voldaan aan de motie-Koenders, ingediend bij het debat in de Tweede Kamer over de uitbreiding van de NAVO.
Voorzitter! Mevrouw Tiesinga heeft een indringend betoog over Roemenië gehouden. Zij heeft gevraagd of men het in Madrid genomen besluit wel goed heeft verwerkt. Uit mijn contacten en anderszins maak ik op dat Roemenië het besluit zeer zeker heeft begrepen, maar daaruit niet heeft geconclu deerd dat het streven naar het NAVO-lidmaatschap verder zinloos is. Overigens weten de zojuist genoemde landen heel goed dat concrete toetreding er in 1999 niet in zit. Dat voorkomt dat in het kader van de top van Washington eventueel teleurstellingen ontstaan. Dat zou geen goede ontwikkeling zijn.
Zodra over een land zoals Roemenië wordt gesproken – ik heb dat verband al gelegd – moet terstond ook aan een land zoals Bulgarije worden gedacht, een land dat juist de laatste periode zeer interessante ontwikkelingen doormaakt.
Voorzitter! De heer Van Eekelen heeft gevraagd – de heer Stoffelen sloot zich daarbij in eigen bewoordingen aan – naar de precieze relatie tussen enerzijds de NAVO-uitbreiding en anderzijds de EU-uitbreiding. Het lijkt mij niet verstandig, een link daartussen te leggen. Beide uitbreidingsprocessen hebben hun eigen dynamiek, hun eigen tijdpad en verschillende fora waarin het besluit moet worden genomen. Ik hoef alleen maar het probleem Cyprus te noemen, waaraan ook de nodige haken en ogen zitten. De gewenste congruentie zal bij een aantal landen wel optreden, maar ik denk dat het zoeken naar een werkelijke band voor die twee processen, die processen negatief zou kunnen beïnvloeden.
Over de betrekkingen tot Rusland hebben de heer Pitstra, de heer Van Eekelen en de heer Schuurman opmerkingen gemaakt. Bij de aanvang van zijn betoog heeft de heer Schuurman de term 'verliezers' gebruikt, maar die term neem ik liever niet voor mijn rekening. Verderop in zijn betoog maakte hij een aantal opmerkingen die mij meer aanspraken, toen hij zei dat het van groot belang is om isolatie van de Russische Federatie te voorkomen. Die benadering spreekt mij wel aan.
Het is een vaststaand feit dat de Russische Federatie tegen de uitbreiding van de NAVO was en is, en dat zal zij mogelijkerwijs ook blijven. Zonder die wetenschap te willen veronachtzamen denk ik dat het niet goed is om ons daarop blind te staren. Deze houding van de Russische Federatie heeft in 1997 de totstandkoming van de Stichtingsakte tussen NAVO en Rusland en de instelling van een permanente, gezamenlijke raad niet in de weg gestaan. Uiteraard verloopt het overleg tussen de NAVO en Rusland niet altijd even soepel, hoe zou het anders kunnen, maar naar mijn oordeel wordt er op gezette tijden en naar de omstandigheden ook heel constructief samengewerkt.
Alleen al het bestaan van het mechanisme van de permanente gezamenlijke raad heeft een bijzonder waardevolle functie vervuld. Het is mij opgevallen dat de contactlijnen van deze raad in de crisis rond Kosovo uitstekend hebben gewerkt, waarbij er voortdurend contact was tussen de instanties van de NAVO, uiteraard in de eerste plaats de secretaris-generaal, en de Russische Federatie over de manier waarop deze crisis moest worden aangepakt. Ik denk dat het een zeer gelukkige omstandigheid is dat dit type contact, ook over de interpretatie van resoluties van de Veiligheidsraad, in die periode mogelijk was.
Uit de gesprekken die ik in die periode heb gevoerd met de secretaris-generaal van de NAVO, weet ik hoe nauw hij contact heeft onderhouden met de Russische regering en hoezeer dat heeft bijgedragen aan het succes van Holbrooke tijdens zijn besprekingen met Milosevic, half oktober. Holbrooke kon niet slagen, als de Russische Federatie daar niet op de achtergrond aan mee had geholpen. Dat mag ook wel eens worden vermeld.
Juist nu de Russische Federatie zich in een zeer moeilijke situatie bevindt, is het van belang dat de NAVO zich zo transparant mogelijk opstelt en blijk geeft van wil tot samenwerking en overleg. Zo heb ik ook de opmerkingen van mevrouw Tiesinga verstaan. Ook zij legde er de nadruk op dat er geen sprake moet zijn van het isoleren van de Russische Federatie, om die terminologie van de heer Schuurman in dit verband tot de mijne te maken. Ik hoop dan ook dat het mogelijk zal zijn om het werkterrein van de gemeenschappelijke raad uit te breiden. De stichtingsakte biedt daar in ieder geval voldoende ruimte voor.
Er wordt samengewerkt op een aantal terreinen: vredeshandhaving, non-proliferatie, militaire strategie, militaire doctrine, inclusief de nucleaire, en ook het thema van de rampenbestrijding. Dit is en blijft van groot belang.
Mevrouw Tiesinga vroeg wat de concrete resultaten zijn van de samenwerking tussen de NAVO en Rusland. Naar beider beoordeling is die voorzichtig positief; voorzichtigheid blijft hier wel geboden. Uiteraard zal in de komende periode naar een verdieping moeten worden gestreefd. Ik heb aangegeven hoe belangrijk de Nederlandse regering dat vindt. Ik denk dat het te vroeg is om nu al zeer scherp in uw Kamer de resultaten te kunnen aangeven, al is het alleen maar omdat de PGR nog maar anderhalf jaar werkt. Echter, als men bedenkt dat onderwerpen als de nucleaire doctrine worden besproken, ben ik optimistisch over het vervolg. Zoals ik al aangaf, hebben wij in het kader van Kosovo goed met elkaar kunnen werken, zij het op enige afstand, maar wel met volledig begrip voor elkaars positie. Dat heeft bijgedragen tot het vinden van een voorlopige oplossing in dit conflict. Het einde van het conflict en het werkelijk vinden van een politieke oplossing zijn helaas nog niet daar.
De heren Pitstra en Van Eekelen hebben vragen gesteld over het strategisch concept van de NAVO. De bedoeling is dat dit onderwerp centraal zal staan op de top van Washington, naast het vraagstuk van het opendeurbeleid. Het is het richtsnoer voor vooral de militaire activiteiten van de NAVO. Het geeft ook richting aan de nationale defensie-inspanningen en daarom is het strategisch concept mede nationaal van belang. Op Nederlands initiatief is besloten om dit concept, dat inmiddels uit 1991 dateert, te herzien en daarbij uitdrukking te geven aan de nieuwe verhoudingen en de nieuwe ontwikkelingen op veiligheidsgebied en de rol van de NAVO daarin. De discussie daarover is op dit moment gaande.
Wat zijn nu de Nederlandse desiderata ten aanzien van het strategisch concept? Voor ons is een belangrijk punt dat een nieuwe taak van de NAVO wordt opgenomen op het vlak van crisisbeheersing en vredesoperaties. Die taak kent de NAVO nu niet; haar taak in de vierde pijler is nog zeer duidelijk gericht op de situatie zoals die tijdens de Koude Oorlog bestond. Aan het omschrijven van die taak hebben wij echter geen behoefte meer. Wij hebben er juist behoefte aan dat in het hele spectrum van peacekeeping tot en met peace-enforcing een duidelijke taak wordt vastgelegd in het strategisch concept. Dat is natuurlijk voor een deel ook een reflectie van de vredesoperaties waaraan de NAVO bijdraagt in voormalig Joegoslavië, maar het weerspiegelt ook de ambitie om in de toekomst een actieve rol te spelen.
De discussie is zeker nog niet ten einde. Wij willen die discussie in alle openheid voeren. Het is ook een van de speerpunten van de discussie bij het herzien van het strategisch concept. Bij een aantal bondgenoten leeft de vrees dat met het opnemen van een dergelijke kerntaak ten behoeve van de NAVO, het belang van de collectieve verdediging van het eigen grondgebied (de artikel 5-taak van het NAVO-verdrag) min of meer naar de achtergrond zal verschuiven of zelfs in het geding zal komen. Vooralsnog huldigt men deze mening met name in de Bondsrepubliek. Naar het oordeel van de Nederlandse regering is het juist zo dat die twee taken, enerzijds de klassieke taak (de zelfverdediging, zoals neergelegd in artikel 5 van het NAVO-verdrag) en anderzijds de vredesoperaties, elkaar wederzijds kunnen versterken. Onzes inziens behoeft de ene taak niet ten koste van de andere te gaan. Zoals gezegd, zal die discussie de komende periode nog ten volle worden gevoerd in de opmaat naar de top in Washington in april volgend jaar.
Verder is voor de Nederlandse regering van belang dat in het concept meer nadruk komt te liggen op middelen die worden gebruikt voor de bondgenootschappelijke verdediging alsmede voor de nieuwe taken. Er moet aandacht worden besteed aan vraagstukken van mobiliteit, flexibiliteit en technologische inpasbaarheid en vraagstukken die te maken hebben met gereedheid en inzetbaarheid van de bondgenootschappelijke strijdkrachten. Het is ook van belang dat multinationaliteit en internationale samenwerking tussen land-, zee- en luchtstrijdkrachten, iets wat Nederland voorop wil stellen, een plaats krijgt in het strategische concept.
De heer Van Eekelen en de heer Pitstra informeerden ook nog naar het mogelijke optreden van de NAVO eventueel zonder autorisatie van de zijde van de Veiligheidsraad of van de Verenigde Naties. Uiteraard was er in verschil in benadering tussen beide heren. De Nederlandse regering heeft, zoals bekend, een voorkeur voor optreden mét autorisatie van de Verenigde Naties en met name van de Veiligheidsraad. Ik herinner eraan dat naar het oordeel van de Nederlandse regering ook het besluit dat de NAVO-raad heeft genomen in het kader van de Kosovo-crisis (het afkondigen van actord) rechtstreeks af te leiden was uit Veiligheidsraadsresolutie 1199. Er liep een draad van die resolutie naar het besluit dat de NAVO-raad midden oktober heeft genomen. De Nederlandse regering heeft, zoals in de schriftelijke stukken is neergelegd, daarvoor duidelijk een voorkeur.
Dan de rol van de kernwapens, mijnheer de voorzitter. Ook dat is een thema dat in de komende periode, en naar mijn vermoeden vooral ook tijdens de ministeriële raad van volgende week in Brussel, in vrij forse mate aan de orde zal zijn. De heer Pitstra heeft gevraagd of paragrafen betreffende de kernwapens werkelijk aan de orde zijn. Binnen de NAVO bestaat er consensus over dat bij de aanpassing van het strategisch concept in wezen een verandering van die paragrafen en met name de 'no first use'-verklaring, niet aan de orde moeten zijn. Zoals ik bij de bespreking van het teststopverdrag in deze Kamer al heb gezegd, zal ik gaarne nog uiteenzetten waarom dat naar alle waarschijnlijkheid niet het geval zal zijn. Ik wijs op het aanzienlijke nucleaire arsenaal van de Russische federatie en de rol van kernwapens in de Russische militaire doctrine. Verder wijs ik erop dat de Russische federatie zeer recent heeft laten weten niet vast te houden aan de 'no first use'-verklaring die vroeger was afgegeven en geen gebruik zal maken van een dergelijke verklaring. Wat dat betreft is de strategie van de Russische Federatie dus gewijzigd.
Daarnaast is er echter de problematiek van de toegenomen proliferatierisico's in het Midden Oosten en de getoonde nucleaire capaciteiten van landen als India en Pakistan. Al dergelijke signalen duiden op een minder veilige en minder stabiele situatie dan wellicht een aantal jaren geleden gold. Juist in dat kader speelt de 'no first use'-verklaring een belangrijke rol.
De NAVO-kernwapenstaten hebben nooit een dergelijke verklaring afgegeven, juist omdat de onzekerheid over het al of niet gebruik van het kernwapen het belangrijkste element van de afschrikking in zich bergt. De kwestie is nu weer actueel, omdat in het regeerakkoord van de nieuwe Bondsregering de 'no first use'-verklaring wordt gemeld. Ook een interview in Der Spiegel met mijn Duitse collega wijst in deze richting. Hij heeft daarover verder een gesprek gehad met de secretaris-generaal van de NAVO. Overigens is dit thema ook vrij uitvoerig aan de orde geweest tijdens het recente bezoek van mijn nieuwe Duitse ambtgenoot, maar ik voelde mij wat dat betreft ook zeer nieuw. Als ik goed naar de geluiden uit de Bondsrepubliek luister, wil men vooral die beginselen van de nucleaire afschrikking toetsen aan de huidige en voor een deel nieuwe omstandigheden die zijn opgetreden. Op dit punt heb ik ook steun aan mijn Duitse ambtgenoot toegezegd. In mijn gesprek vorige week met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken heb ik ervoor gepleit om die discussie niet uit de weg te gaan, maar in plaats daarvan – gelet op de huidige veiligheidssituatie in de wereld en de opstelling van in ieder geval een aantal 'roguestates' in de Russische federatie – die situatie opnieuw door te meten en te toetsen aan het strategisch concept zoals wij dat nu hanteren en dan met name aan de nucleaire paragrafen en hiervoor tijd uit te trekken tijdens de komende ministeriële Noord-Atlantische Raad. Ik ben er gelukkig mee dat de aanvankelijke houding die niet in het gesprek, maar wel uit de sondages uit Washington naar voren kwam dat men sowieso niet tot een dergelijk gesprek bereid zou zijn, heeft plaats gemaakt voor de opmerking van mijn Amerikaanse ambtgenoot dat het een goed idee is om in december die discussie met elkaar aan te gaan. In en om mijn gesprekken in Washington heb ik er geen doekjes om gewonden. De Nederlandse regering komt in dit debat dicht bij de visie van de Verenigde Staten, gegeven de potentiële dreigingen die er zijn, waarvoor wij onze ogen niet zouden moeten sluiten. Het zou in wezen paradoxaal zijn om een verklaring als de 'no first use'-verklaring af te geven, terwijl de NAVO wel deze wapens bezit. Ik kan het allemaal niet zo mooi formuleren als mijn ambtsvoorganger dat deed, maar dit is in wezen dezelfde stelling die het vorige kabinet heeft betrokken, bij monde van de heer Van Mierlo, in een aantal debatten in de Eerste Kamer.
De heer Pitstra heeft kort de houding van de Russische Doema inzake de ratificatie van START 2 aangestipt. Tot op heden heeft de Doema dit verdrag niet willen ratificeren, maar de laatste weken duiden signalen en berichten erop, dat dit mogelijkerwijs binnenkort wel gebeurt. Dat zou een stap vooruit kunnen zijn. In ieder geval doet de huidige Russische premier er alles aan om de ratificatie met de Doema rond te krijgen.
De heer Stoffelen heeft geïnformeerd naar de financiële situatie van de toetreders en de investeringen die zij moeten doen. Die investeringen zijn van belang. Daar zijn afspraken over gemaakt. Overeengekomen is dat Hongarije 0,65%, Polen 2,48% en Tsjechië 0,9% zal gaan bijdragen aan de NAVO-budgetten, dus ook aan de gemeenschappelijke kosten van de uitbreiding, die zo ongeveer 1,5 mld. bedragen. Nederland zal 13 mln. voor zijn rekening moeten nemen, een bedrag dat overigens over een periode van tien jaar ter beschikking zal moeten komen. De kandidaat-lidstaten hebben toegezegd, dat zij deze bedragen ook zullen voteren. Niets duidt erop, dat er een verandering in hun standpunt is gekomen of zal komen.
De heer Stoffelen (PvdA):
Deze gegevens waren mij uiteraard bekend. De vraagstelling was een andere. Los van de bijdrage aan het NAVO-budget is er de verplichting, de eigen strijdkrachten op het NAVO-peil te brengen. Dat leidt, heb ik gezegd – en in feite collega Van Eekelen ook – tot zeer ernstige financiële inspanningen voor die landen, die het economisch toch moeilijk hebben. De eerste vraag is dus of dat in het algemeen lukt. De tweede is of daarover afspraken zijn gemaakt. De derde vraag is in hoeverre iets wat er ogenschijnlijk niets mee te maken heeft, maar feitelijk alles, namelijk de concurrentiestrijd tussen de defensie-industrieën van de Verenigde Staten en Europa hierbij een rol speelt. Dat had steeds betrekking op de te verwachten eigen inspanningen van de toetredende landen, los van het NAVO-budget.
Minister Van Aartsen:
Ik geloof niet dat op de achtergrond de defensie-industrieën een rol spelen. Naast hetgeen in het kader van het verdrag is overeengekomen, hebben de betrokken landen toegezegd, dat zij hun defensie-uitgaven geleidelijk, maar dan ook werkelijk geleidelijk, zullen verhogen, juist om hun infrastructuur te verbeteren en tot hervormingen over te gaan, precies waar de heer Stoffelen op doelt. Dat kan inderdaad uiteindelijk ook de vorm van taaltrainingen aannemen. De heer Stoffelen heeft ook gesproken over het probleem van de communicatie en de taalvaardigheden die zullen moeten worden vergroot. Het zijn allemaal elementen die zijn vastgelegd bij de onderhandelingen met de betrokken landen, en voor een deel zijn er ook toezeggingen over gedaan. En zoals ik al aangaf, is het ook een punt van discussie geweest bij de behandeling in de Tweede Kamer. Het is niet onze indruk dat er nu op dat front werkelijk problemen voor de toetredende landen zouden zijn. Strikt genomen halen ook niet alle lidstaten de NAVO-normen, en dit geldt overigens ook voor Nederland. Maar men verricht in ieder geval veel inspanningen op het gebied van de communicatie en de interoperabiliteit van het defensiematerieel. Ook de totale infrastructuur wordt op peil gebracht.
De heer Van Eekelen heeft nog gevraagd naar de consensus in de NAVO. Dit is op zichzelf een heel interessant punt, maar gelet op de huidige situatie zou een discussie in NAVO-kader over het loslaten van de consensus waarschijnlijk tot de conclusie 'onhaalbaar' leiden. Ik sluit niet uit dat hierover op enig moment een discussie op gang zou komen, maar ik denk dat wij er heel goed over zouden moeten nadenken of het wel in het belang van Nederland zou zijn, het consensusprincipe los te laten. Bij de huidige stand van zaken zou ik zeggen dat het ook in ons belang is, dit principe zo lang mogelijk te handhaven. Ik meen dat het in de afgelopen jaren ook goed gewerkt heeft. Het uitbreidingsproces vindt plaats; wij willen uitbreiding, en wel met landen die klaar zijn voor toetreding tot de NAVO. Dat er nu meer landen lid van het Bondgenootschap zullen zijn, hoeft op zichzelf geen reden te zijn om het consensusprincipe los te laten.
En ten slotte, de nieuwe landen zullen inderdaad geassocieerd lid van de WEU zijn, met alle rechten en plichten die daarbij behoren.
De vergadering wordt van 15.30 uur tot 15.40 uur geschorst.
De heer Van Eekelen (VVD):
Voorzitter! Ik dank de minister voor de buitengewoon uitvoerige beantwoording van alle vragen, ook de vragen waarop hij gemakkelijk had kunnen zeggen dat zij zich meer lenen voor de begrotingsbehandeling volgend jaar. In ieder geval dank ik hem namens de VVD-fractie hartelijk.
Ik ben het met de minister eens als hij zegt dat de uitbreiding deel is van een breder proces. De criteria in dit proces blijven echter wat vaag. Uiteindelijk komt het steeds weer neer op een politieke beslissing: ja of nee.
Hetzelfde geldt een beetje voor het aanpassingsproces. Uiteraard wensen wij allen dat de nieuwe leden zich zoveel mogelijk zullen aanpassen. Ik zie ook wel in dat dit niet op alle punten meteen kan worden gerealiseerd. Het gaat inderdaad om een proces. Het grote probleem is echter dat de specifieke spanningen in de relatie tussen Hongarije en Roemenië een bijzondere rol kunnen spelen in de inter-Europese verhoudingen. Er is niet veel reden om spanning te verwachten tussen Polen, Tsjechië en Hongarije enerzijds en de landen die al lid zijn van de NAVO anderzijds. De scheiding die wij tussen Hongarije en Roemenië hebben aangebracht, is naar mijn smaak in beginsel ongewenst en kan in de toekomst wel degelijk tot problemen leiden. Ik ben het eens met de bevestiging van het opendeurbeleid, maar als dit niet uitmondt in een concrete uitnodiging in april, zal het maar zeer beperkte waarde hebben voor de landen die voorlopig zijn buitengesloten.
Wat de minister over het membership action plan zei, is nieuw. Ik zeg hem er dank voor dat hij het in deze Kamer heeft uiteengezet. Onder de omstandigheden is dat het beste wat ervan gemaakt kan worden. Ik ben er wel een klein beetje teleurgesteld over dat Nederland geen poging meer doet om uiteraard samen met andere Europese landen te pleiten voor een uitnodiging met name aan Roemenië. Wij zullen moeten afwachten of het membership action plan voorlopig enigszins als vervanger kan worden beschouwd voor volledige toetreding. Hierbij kun je je afvragen of er sprake is van een nieuwe scheiding binnen het partnership for peace. Volgens de minister is het in beginsel toegankelijk voor alle landen die zichzelf hebben aangemeld voor het lidmaatschap. Dit lijkt mij een betere manier van doen dan wanneer de NAVO het autonoom tot een bepaalde groep beperkt. Ik neem wel aan dat binnen de kortste keren ook andere landen, met name Oekraïne, zich zullen aanmelden.
Er is maar één punt waarop ik het niet helemaal met de minister eens ben. Hij zei: als wij aan Roemenië denken, moeten wij meteen aan Bulgarije denken. Ik zie het niet zo. Het probleem Roemenië is duidelijk verbonden met Hongarije; ik noemde het al. Misschien geldt dit ook voor Slowakije wanneer het weer een meer democratisch regime heeft, zoals hopelijk nu na de verkiezingen is aangetreden. Het Bulgaarse probleem is heel anders en veel meer gekoppeld aan het zuidelijke deel van de Balkan, met name aan voormalig Joegoslavië, Macedonië. Ik zie derhalve die automatische koppeling niet zozeer, hoewel ik op zichzelf best sympathie heb voor het nieuwe democratische regime in Sofia.
Dan wat betreft mijn betoog over de banden met het proces van de Europese Unie. Uiteraard was dat een beetje een verhaal uit het verleden. Het zou beter geweest zijn, als die twee processen wat meer op elkaar waren afgestemd en men ook duidelijk de politieke dialogen in beide organisaties wat meer op elkaar had afgestemd. Dat is niet zo geweest en dat zullen we dus hoogstens kunnen betreuren. Dat is niet meer zozeer voor de toekomst, maar ik zou wel willen wijzen op één consequentie die dit al heeft gehad. Dat is dat een aantal landen, nadat de NAVO had besloten tot uitbreiding, aanzienlijk minder hard zijn gaan lopen ten aanzien van de uitbreiding van de Europese Unie. Ik denk dat dit in het bijzonder ook voor Duitsland al gold tijdens de laatste dagen van kanselier Kohl, maar waarschijnlijk geldt het ook onder de huidige regering. Dat proces zal nu veel meer op zijn economische merites worden beschouwd en minder op het stabiliteitsargument, want dat neemt nu de NAVO al voor haar rekening.
Ten aanzien van het consensusbeginsel merk ik op dat ik het eens ben met de minister, wanneer hij zegt: dat zal toch zo lang mogelijk moeten worden gehandhaafd. Ik zeg nogmaals, heel uitdrukkelijk, dat het mij niet ging om de consensus ten aanzien van de uitbreiding, want die uitbreiding staat al duidelijk in artikel 10 genoemd als het enige waarvoor consensus nodig is. Ik heb meer de vraag – het is misschien een academische vraag, maar deze zou in de politiek wel degelijk kunnen opdoemen – of onder alle omstandigheden het consensusbeginsel noodzakelijk is. Ik heb dan ook het antwoord eigenlijk al gegeven: niet altijd. Wij streven er uiteraard naar; er zijn al gevallen van voetnoten onder communiqués. Zou het eventueel kunnen betekenen dat bij een concrete actie van de NAVO sommige landen zich daarvan dissociëren? Dat is een vraag die speelt in de Europese Unie, in het Unieverdrag, namelijk de mogelijkheid van een zekere flexibiliteit. Hoewel die in de tweede pijler als zodanig is uitgesloten, staat er toch: de constructieve onthouding. Dat doet mij soms meer aan geboortebeperking denken dan aan de buitenlandse politiek, maar dat ter zijde. De vraag blijft in hoeverre je wat dat betreft – dat zou dan uiteraard niet voor dit geval van de uitbreiding spelen, maar meer in relatie tot wat er in april in Washington gaat gebeuren – toch een zekere flexibiliteit in de operationele mogelijkheden van de NAVO zou moeten inbouwen.
De heer Stoffelen (PvdA):
Voorzitter! Allereerst onze dank en waardering voor de werkelijk voortreffelijke wijze waarop de minister geprobeerd heeft, nagenoeg volledig en met succes, op goede wijze de gemaakte opmerkingen te beantwoorden. Ik zei: nagenoeg helemaal goed. Ik heb een viertal korte opmerkingen.
Ik heb allereerst geprobeerd aan te geven, waarom in essentie, volgens ons, Centraal- en Oost-Europese landen lid willen worden van de NAVO. Dat is niet omdat het historisch van belang is, maar omdat het meer begrip oplevert voor het feit dat een aantal landen echt, zo het zou kunnen, op heel korte termijn lid zouden willen worden. Ik heb genoemd hun idee van veiligheid en van bedreigingen, gecombineerd met hun verlangen om, zou het kunnen, morgen lid te worden van de Europese Unie. Ik heb die opmerking gemaakt, omdat het relevant is beter te begrijpen waarom er zo'n gedrang is, als ik het zo mag noemen – gedrang om althans een speciale relatie tot de NAVO te hebben.
Ik heb gesproken over de gevolgen voor de toetredende landen, waarbij ik het voorbeeld heb genoemd van een vrij recente oefening van Polen, Denen en Duitsers tijdens welke de verbindingsapparatuur zodanig was dat er niet te communiceren viel. Dat is natuurlijk vrij lastig. Dat is reden om ons af te vragen hoe het verder staat. Het gaat niet zozeer om de vraag wat de afgesproken bijdrage aan het NAVO-budget is, als wel om de vraag in hoeverre er mogelijkheden zijn voor noodzakelijke aanpassingen van de strijdkrachten. Wij kunnen dat niet onmiddellijk beoordelen. De NAVO heeft daar ongetwijfeld een idee van. Er komen geruststellende verklaringen in de trant van 'een geleidelijke aanpassing' en 'wij doen ons best'. Het zou er nog bij moeten komen dat men zijn best niet doet! Wat betekent dit concreet? Hoe lang zou de situatie blijven bestaan dat de verbindingsapparatuur niet op elkaar aansluit? Wat is de geloofwaardigheid van het feitelijk geacht worden op het min of meer vereiste NAVO-niveau te kunnen samenwerken?
De heer Van Eekelen (VVD):
De heer Stoffelen heeft gelijk wanneer hij dit probleem signaleert, maar het is even sterk aanwezig binnen de oude zestien van de NAVO. Ik herinner mij dat ik in 1966 de NAVO-delegatie betrad, bij welke gelegenheid een betoog werd gehouden waarin erop werd gewezen dat de NAVO-landen helaas niet in staat waren, met elkaar te communiceren. Misschien zou het probleem in het jaar 1980 zijn opgelost. Welnu, ik heb net een symposium bezocht, waarop werd gemeld dat Duitsers en Nederlanders in staat zijn om met elkaar te communiceren – dat is waarschijnlijk een van de gevolgen van het Duits-Nederlands legerkorps – maar dat Nederlanders en Amerikanen of Nederlanders en Italianen, laat staan Nederlanders en Fransen daartoe nog absoluut niet in staat zijn. In die gevallen is communicatie alleen mogelijk op het heel hoge niveau van legerkorpscommando's. In een concrete situatie à la Bosnië of Kosovo schiet de communicatie ernstig tekort. Ik ben het dus eens met de heer Stoffelen, maar hij mag dit punt niet opwerpen als obstakel of extra probleem bij de toetreding. Het is een probleem waar wij allemaal mee zitten en dat alleen maar heel langzaam in de toekomst kan worden opgelost, hoewel het historisch precedent daarvoor niet erg groot is.
De heer Stoffelen (PvdA):
Het nadeel van voorbeelden is dat ze dit soort begrijpelijke interrupties uitlokken. Het is niet meer dan een voorbeeld. Er moet nog heel wat gebeuren, ook bij deze toetredende landen, voordat er zodanige uitwisselbaarheid is, dat op gelijk niveau kan worden opgetreden. Nederland staat er financieel-economisch bepaald beter voor dan Hongarije, Polen of de Tsjechische Republiek, om niet te spreken over de andere toetreders. De vraag blijft dus recht overeind. Wat betekenen de afspraken concreet en in hoeverre wordt daarop toegezien?
Mijn derde opmerking betreft de toetreding van andere landen. Is er geen impasse? Het 'membership action plan' is een vondst. Het biedt de mogelijkheid om een nieuw signaal af te geven. Het valt te hopen dat aan de andere kant geen cynische mensen zitten die zeggen: er worden geen onderhandelingen aangeboden, het 'membership action plan' gaat zeer lang duren. Misschien is men zo beleefd om het niet te zeggen, maar men denkt het wel. De vraag is hoe bereikt kan worden dat het echt een voortgaand proces is. Het noemen van zeven landen is in die zin geruststellend, dat alle landen die wij in gedachten hebben, in het rijtje voorkomen. Het is echter zeer de vraag of het mogelijk is om te doen alsof een begin van onderhandelingen met alle zeven tegelijk realiseerbaar is. Dit zal niet de bedoeling van de minister zijn, maar wil hij nader ingaan op de vraag in hoeverre dat een voortgaand proces is?
Dan nog iets over de bijdrage tot stabiliteit. Als ik het goed zie, dan zijn daarvoor twee dingen van essentieel belang en die zijn nog belangrijker dan de toetreding. In welke mate is de Europese Unie in staat om te komen tot een Europees veiligheidsbeleid, niet alleen op papier, maar ook in werkelijkheid? Is de NAVO in staat, indien en voorzover dat niet lukt, om de leemte die dan ontstaat, op te vangen? Geeft dat niet een extra relativering aan die op zichzelf belangwekkende toetreding, waaraan wij graag zullen meewerken?
De heer Schuurman (RPF):
Voorzitter! Namens onze fracties dank ik de minister. Wij stemmen graag in met het beleid, zoals hij dat vanmiddag heeft ontvouwd. Ik beperk mijn commentaar tot een conclusie. Vervolgens vraag ik de minister of hij het met die conclusie eens is.
Als ik de minister goed heb beluisterd, dan moeten wij constateren dat de ontwikkeling van de NAVO zich momenteel bevindt tussen continuïteit en vernieuwing in. Tegelijkertijd houdt dit een dilemma in. Aan de ene kant herinnert de continuïteit ons aan de situatie van de Koude Oorlog. Anderzijds is er sprake van een oriëntatie op een geheel nieuwe situatie. De toetreding van drie nieuwe leden wijst daar op, net als de mogelijk latere uitbreiding met vijf andere leden en de discussie over het nieuwe strategisch concept over crisisbeheersing en vredesoperaties. De continuïteit herinnert ons echter ook aan nieuwe potentiële dreigingen die de minister noemde, zoals India en Pakistan. Bij dat dilemma speelt Rusland mijns inziens een cruciale rol, zonder dat de minister dat zo nadrukkelijk aangaf. Wij mogen Rusland niet isoleren. Wij zijn blij dat de Koude Oorlog tot een eind is gekomen. Wij moeten die geen kans geven om weer tot ontwikkeling te komen. Naast het NAVO-bondgenootschap is er dus sprake van een gemeenschappelijk beraad, waarin Rusland participeert. Anderzijds spreekt de minister over de potentiële dreigingen van India en Pakistan, waarvoor het oude concept van de NAVO op het punt van de continuïteit nodig is. Mijn vraag luidt, in verband met deze constatering, of Rusland als kernmacht toch niet een groot risico blijft voor de ontwikkeling van de NAVO op de weg van continuïteit naar vernieuwing.
Mevrouw Tiesinga-Autsema (D66):
Voorzitter! Ik dank de minister voor de aandacht die hij aan mijn betoog heeft besteed en voor de wijze waarop hij mijn vragen heeft beantwoord. Het was helder. Het was duidelijk. Ik dank hem ook voor de uitleg van de motie-Koenders en zijn opmerkingen aangaande het membership action plan. Dit was ook voor onze fractie nieuw. Het ziet er heel slagvaardig uit. Ik hoop dat het ook in die zin zal worden volbracht en dat het Nederlandse voorstel terzake ook op die manier in Washington naar voren zal worden gebracht. Ik ga ervan uit dat er een hoge inzet aan ten grondslag zal liggen. Wij zullen dit met belangstelling volgen.
Ik blijf bij mijn standpunt uit de eerste termijn. Ik voel mij daarin gesteund door de opmerkingen van de heer Van Eekelen in tweede termijn. Wij blijven het bijzonder jammer vinden dat Roemenië niet tot de toetreders behoort in deze ronde. De heer Van Eekelen heeft daar nogmaals een lans voor gebroken. Ik steun hem daarin. Hij heeft de Nederlandse regering verzocht om alsnog een poging te doen op het punt van een versnelde toetreding van Roemenië.
Dan iets over de Russische Federatie. Ik heb gevraagd naar concretere resultaten van het werkprogramma, maar ik kan mij wel wat voorstellen bij het gestelde door de minister dat men nog maar anderhalf jaar bezig is en dat daar nog niet te diep op moet worden ingegaan. Dat zal ik niet doen, maar ik blijf er wel heel nieuwsgierig naar. Binnenkort komt de begroting weer aan de orde. Misschien kunnen wij dan wat uitgebreider op die kwestie ingaan.
Ik voel er niet zoveel voor om in tweede termijn een lang betoog te houden. Het lijkt mij ook dat het vandaag een historische dag is. De veiligheidspolitieke ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de toetreding van Hongarije, Polen en de Tsjechische Republiek nu mogelijk is, maar hierin wordt ook de wil van de NAVO tot aanpassing en modernisering tot uitdrukking gebracht. Naast het feit dat de NAVO een politieke structuur is, is de NAVO meer en meer gegroeid naar een echt politiek bondgenootschap, dat de democratische waarden hoog in het vaandel heeft en dat bereid is zich volledig in te zetten voor collectieve veiligheid en stabiliteit. Mijn fractie is daar zeer verheugd over. De totstandkoming van de protocollen en de parlementaire goedkeuring in de 16 landen is eigenlijk verbazingwekkend snel gegaan.
Ik heb om meer dan één reden niet over de financiën gesproken. Ik wilde het niet te lang maken, maar ik vind voorts dat de toetreding voor Nederland een redelijk koopje is. Ik wens de minister veel succes toe bij datgene wat hij in de internationale fora op deze punten naar voren gaat brengen.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Voorzitter! Ik moet na de beantwoording van de minister concluderen dat hij niet echt is ingegaan op onze beschouwing en onze fundamentele punten van kritiek. Ik noem wat dat betreft onze kritiek op de NAVO als waardengemeenschap. Daar kwam geen enkele reactie op. Wij kunnen dat zien als een succesje, want kennelijk is het waar en kan het niet worden bestreden. Dat leidt er echter wel toe dat het educatieve effect op de diplomaten die dit allemaal moeten lezen, vrij beperkt blijft. De minister heeft, op een paar nieuwigheden na, het bestaande verhaal nog eens uiteengezet. De minister vindt het een historische stap in een historisch proces als de Eerste Kamer instemt met dit verdrag. Aan de andere kant relativeert de minister dit door aan te geven dat er slechts sprake is van een stapje in een zeer breed proces. Zo historisch is het dus ook weer niet.
Wij concluderen dat een en ander leidt tot nieuwe scheidslijnen. De minister zegt dat niet alleen bij de VS twijfels bestaan. Zelfs in Den Haag zijn er bedenkingen of er, na deze drie landen, nog wel andere landen bij kunnen op korte termijn. Artikel 10, met betrekking tot de opendeurpolitiek, is gewoon papier. De heer Van Eekelen zegt terecht dat als er geen concrete uitnodiging de deur uitgaat, het niet meer is dan symboliek. Dat is de feitelijkheid. De minister geeft aan dat de Baltische landen ook deel uitmaken van die zeven landen, maar dan begint mijn punt van de relatie met de Sovjet-Unie nog veel sterker te knellen. Als die er als buurman ook nog bij wordt betrokken, dan gaat mijn verhaal van de buurman met zijn prikkeldraad helemaal op. De Russen zullen dan waarschijnlijk nog verder op tilt slaan.
Ik heb een discussie aangekaart over de nieuwe NAVO-strategie. De minister zegt dat hij ook het hele scala van peacekeeping en peace-enforcing, wil opnemen. GroenLinks steunt dit idee. Ik heb gevraagd of de Nederlandse regering een eigen concept heeft waaraan het NAVO-concept getoetst wordt. Het is dan wellicht goed dat de regering in een brief aan de Kamer eens op een rijtje zet hoe Nederland tegenover het nieuwe NAVO-concept staat. Daarover kan dan een open discussie gevoerd worden. Er moet toch een brede maatschappelijke discussie gevoerd worden over Defensie. Ik wil de minister nadrukkelijk vragen de vragen die GroenLinks heeft gesteld in dit kader te beantwoorden.
Een van onze vragen betrof het VN-mandaat. De minister dacht dat de heer Van Eekelen en GroenLinks een andere mening hadden over de vraag of het mogelijk is dat de NAVO optreedt zonder VN-mandaat. GroenLinks is tegen het vetosysteem in de Veiligheidsraad en voor een grondige hervorming van de VN, ook op dit punt. Zolang van een hervorming echter geen sprake is, heeft GroenLinks evenals de minister een sterke voorkeur voor optreden van de NAVO aan de hand van een resolutie van de Veiligheidsraad. Mijn persoonlijke mening – ik weet niet of dat ook de mening van GroenLinks is – is dat daarvan mag worden afgeweken als werkelijk sprake is van genocide. Maar met dit woord moet dan niet te lichtvaardig worden omgesprongen. Bij de mensen in de bergen bij Kosovo ging het om vluchtelingen, waar hulporganisaties bij waren. Dit valt niet onder het begrip 'genocide'.
Wij vinden dus dat een VN-mandaat de voorkeur verdient. Bij Kosovo was geen sprake van een VN-mandaat, al kon die resolutie in die zin geïnterpreteerd worden. Ik las in de NRC een haarscherp artikel van twee verdragsjuristen. Zij gaven onomstotelijk aan dat wat daar gebeurd is, in strijd was met de resolutie. Je kunt daar dan voor kiezen, zoals de heer Van Eekelen doet, maar je moet dat hier dan gewoon zeggen.
Een ander hoofdpunt betreft de kernwapens van de NAVO en de strijd met het NPV. De minister zegt dat verandering van doctrine ook voor Nederland niet aan de orde is. Hij verwijst naar de Russische Federatie, die haar concept gewijzigd heeft en haar 'no first use'-verklaring ingetrokken. Ik heb in mijn betoog aangegeven waarom de Russen dit hebben gedaan. Het heeft te maken met de uitbreiding van de NAVO, met het feit dat in hun ogen het CVSE-verdrag is geschonden. Zij gaan daarom weer meer vertrouwen op hun nucleaire systeem. De NAVO heeft deze truc tijdens de Koude Oorlog zelf ook al uitgehaald. Het is goed dat de minister hier nog eens op ingaat. Hij wijst op allerlei risico's die er op dit moment zijn in de wereld. Hij noemt daarbij Pakistan. Dat punt is bij het debat over het Kernstopverdrag ook aan de orde geweest. Waarom hebben India en Pakistan kernbommen? India vindt dat het bedreigd wordt door China. China heeft kernbommen omdat de Russen ze hebben. de Russen hebben ze omdat de Amerikanen ze hebben. Kortom, iedereen voelt zich bedreigd door de ander vanwege de kernwapens. Toen India ze had, moest Pakistan ze dus ook hebben. Deze rare vicieuze cirkel is de oorzaak van de proliferatie. De toestand is instabiel is omdat aan het non-proliferatieverdrag wordt getornd. Dat wordt niet in de laatste plaats, zoals ik vorige keer heb gezegd, gedaan door de Amerikanen. Dat raakt aan de 'no first use'-verklaring. Duitsland is daar voor. De minister zegt dat daar in Washington over gediscussieerd zal worden en dat de VS openstaat voor deze discussie. De bedoeling is een toetsing aan nieuwe omstandigheden. Dat is in ieder geval iets. Ik wil daarbij meegeven dat het verhaal van Van Mierlo omhoogkwam tijdens de Koude Oorlog. Nu is de situatie zo, dat het blijven dreigen met kernwapens tot de reactie leidt, dat een ander ze ook wil. De heer Van Eekelen zegt dat het in de praktijk zo is dat men, als het erop aankomt 'die dingen er toch op dondert'. Ik vrees dat dit inderdaad zo zal zijn. Desalniettemin is het een vertrouwenwekkende maatregel waardoor andere landen minder de behoefte hebben, die dingen ook aan te schaffen. Dat is de essentie van de 'no first use'-verklaring. Ik heb echter begrepen dat er nog een discussie hierover volgt. Nederland neigt nu, zoals altijd, het standpunt van de Verenigde Staten te steunen en niet dat van Duitsland. Er moeten nog stevige discussies, ook aan de overzijde van het Binnenhof, worden gevoerd om te bereiken dat die koers wordt bijgesteld.
Ik verzoek de minister, nog in te gaan op mijn opmerkingen over het START 2-verdrag en de Doema in relatie tot het CSE-verdrag. Ook vraag ik hem, nog een reactie te geven op het artikel van de heer Homan. De minister heeft gewezen op de bereidheid van Primakov. Dat begrijp ik, want hij heeft economische steun van het Westen nodig. Ik voorspel echter dat als de Baltische staten worden genoemd in het kader van de NAVO-uitbreiding, de Doema het START 2-verdrag niet zal ratificeren. Daarmee zijn wij nog veel verder van huis.
De minister heeft mijn vraag over de brief van ambassadeur Graham niet beantwoord. Ik zal de minister een kopie daarvan geven. Ook een resolutie van het Europees Parlement gaat in die richting. De minister kan hier eventueel ook schriftelijk op ingaan.
Ik heb de minister gevraagd wat er precies op tegen is om, als men de NAVO zo graag wil uitbreiden, Rusland toe te laten. Rusland heeft dezelfde spullen als de drie landen die nu worden toegelaten. Ik zie feitelijk het probleem niet zo.
Voorzitter! Uit de teneur van mijn inbreng zal men begrepen hebben dat mijn fractie helaas niet kan instemmen met dit verdrag.
De heer Van Eekelen (VVD):
Voorzitter! Misschien zijn de heer Pitstra en ik het op een aantal punten eens. Ik bedoelde ten aanzien van de 'no first use'-verklaring dat het door ons afgeven van zo'n verklaring betekent dat wij ons daaraan zullen houden, maar het is altijd twijfelachtig of andere landen dat ook zullen doen. Om die reden heb ik daar weinig vertrouwen in.
De heer Pitstra heeft over de normen en waarden van het NAVO-verdrag gesproken. Ik ben het met hem eens dat er in de geschiedenis van de NAVO periodes zijn geweest waarin niet-democratische regimes lid waren. Toen werd duidelijk prioriteit gegeven aan de collectieve defensie. Onder de huidige omstandigheden kan gezegd worden dat de NAVO als geheel een democratiserende werking heeft gehad in Centraal-Europa. Als zodanig mogen wij best dankbaar zijn dat gemeenschappelijk wordt geprobeerd, bepaalde normen en waarden te bevorderen. Ook de Verenigde Staten zijn daarbij betrokken. Zelfs voor Turkije, een land waarop de heer Pitstra best kritiek mag hebben, geldt dat deelname aan de NAVO een matigend effect op het beleid heeft. Als zodanig moet de heer Pitstra de normerende werking van het NAVO-lidmaatschap niet onderschatten.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Voorzitter! De heer Van Eekelen is bang dat andere landen zich niet zullen houden aan de 'no first use'-verklaring. Het probleem is dat die andere landen dat ook denken. Omdat iedereen dat denkt, escaleert een en ander.
Wat de normen en waarden van de NAVO betreft, is het voorbeeld van Turkije actueel. Er zijn 2000 Koerdische dorpen platgebrand. Er is sprake van onderdrukking van de Koerdische cultuur. Dat mag allemaal bij een lidmaatschap van de NAVO. Als dat mogelijk is, vind ik de beschavende werking die daarvan uitgaat nogal tegenvallen.
Minister Van Aartsen:
Mijnheer de voorzitter! De heer Van Eekelen heeft gezegd dat die criteria eigenlijk maar vaag zijn. In the end is het altijd een politiek besluit dat wordt genomen. Ik denk dat hij daar gelijk in heeft. Die criteria zijn er natuurlijk wel, maar ik heb begrepen dat er vorig jaar in Madrid een fors debat is geweest over de vraag of Roemenië en Slovenië uitgenodigd moesten worden en of daarmee onderhandelingen moesten worden gevoerd. Daarover is toen op een zeer bijzondere manier een besluit gevallen. Dat is uiteindelijk een politiek besluit dat moet worden genomen, daar heeft de heer Van Eekelen gelijk in.
Mevrouw Tiesinga is ook teruggekomen op die scheiding. Roemenië is er nu niet bij, die conclusie is vorig jaar getrokken. Gezien de situatie van Hongarije en Roemenië kun je je afvragen of dit leidt tot een vorm van een scheiding. Met dat Membership Action Plan heb ik willen zeggen dat wij voorzichtig moeten zijn om in die termen te spreken. Het gaat er niet meer om zulke duidelijke scheidslijnen in Europa te trekken, omdat er ook andere instituties zijn die ertoe doen. Ik heb onder andere de OVSE genoemd. Wij moeten juist af van het beeld dat de heer Pitstra probeert op te roepen, van prikkeldraad en diepe scheidslijnen in Europa.
Ik heb het idee dat het Membership Action Plan een grote bijdrage kan leveren aan het integreren van deze zeven landen in een veiligheidssysteem in Europa. Zij beseffen dat zelf ook. Zij weten dat er tijdens de Top in Washington ook geen concrete besluiten zullen vallen. Ik denk dat het een uiterst ongelukkige manoeuvre zou zijn, zoals ik tijdens het debat in de Tweede Kamer over de NAVO-uitbreiding ook heb aangegeven, wanneer de Nederlandse regering zou pogen om Roemenië en Slovenië de toetreding aan te bieden.
Waarom dan stoppen? Dat blijft toch een heel arbitraire vraag. Dat zal volgend jaar in Washington niet lukken. Stel dat Nederland daarmee actief de boer zou opgaan, gegeven de situatie in het totale NAVO-bondgenootschap, dan is de kans groot dat wij onze neus zullen stoten en de belangen van een land als Roemenië niet werkelijk dienen. Ik geloof dat het goed is om ons nu maar neer te leggen bij de werkelijkheid die zich in 1997 in Madrid heeft afgetekend.
De heer Van Eekelen heeft gelijk dat iedere keuze arbitrair is en leidt tot vormen van uitsluiting van anderen, maar dat is ook weer oud denken, volgens mij. Juist die wat flexibelere manier van omgaan met het veiligheidssysteem, waarbij diverse partnerschappen gaan werken, is een nieuwe manier van werken. Die nieuwe manier van werken is er volgens mij ook om te voorkomen dat wij weer tot uitsluitingen in en om Europa komen. Wat dat betreft wordt een zeer procesmatige aanpak gevolgd.
De geachte afgevaardigde de heer Van Eekelen heeft enige opmerkingen over de consensus gemaakt, waarbij hij aantekende dat ze in zekere mate academisch van aard waren. Overigens is het altijd mogelijk dat een lidstaat van de NAVO besluit om niet mee te doen aan een bepaalde operatie. De NAVO is ook een ander type bondgenootschap, namelijk een militair, dan de Europese Unie. In EU-verband is met het Verdrag van Amsterdam de flexibiliteitsregel neergelegd, omdat het daar gaat om de politieke structuren, niet om de vraag of men al dan niet een bepaalde militaire operatie wil ondernemen. Op dat punt – ik zeg het nogmaals – zijn lidstaten van de NAVO vrij om de beslissing te nemen die zij goed achten.
De heer Stoffelen heeft de vraag opgeworpen wat de oorzaak is dat er zoveel 'gedrang' is rond de EU en de NAVO. Ik denk dat de verklaring hiervoor te vinden is in het punt waar de heren Pitstra en Van Eekelen ook nog even onderling over hebben gedebatteerd, namelijk dat de EU en de NAVO bepaalde essentiële uitgangspunten van onze westerse democratie (zoals wij dat tot op heden noemen) willen bevorderen. Wij moeten ook niet vergeten dat in landen als Hongarije en de Tsjechische Republiek reminiscenties aan zowel 1956 als 1968 veel verser zijn dan geldt voor het Westen, althans voor Nederland. Mij is gebleken dat hierover zeer boeiende en indringende gesprekken met vertegenwoordigers van deze landen zijn te voeren.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Zegt u ook wel eens tegen hen: ja, ik kan het mij voorstellen, want u hebt onder de Russische knoet gezeten en dat was een schandaal, maar in Nederland waren er ook nog lang anti-Duitse gevoelens en daar zijn wij gelukkig langzamerhand enigszins van af? Een open relatie naar de toekomst is toch veel vruchtbaarder dan alleen maar terugkijken naar het verleden? Laat u dat soort geluiden ook wel eens vallen in die gesprekken, of roept u alleen ach en wee?
Minister Van Aartsen:
Dat is niet mijn gewoonte, maar juist in deze landen zal men stellen dat ook zij een geschiedenis met de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog hebben en bovendien hebben moeten ervaren dat zij na de Tweede Wereldoorlog kwamen in de invloedssfeer van de Sovjet-Unie. In dit soort gesprekken wórdt ook gesteld dat wij in het Westen in de luxe positie hebben verkeerd dat wij niet onder de hegemonie van de Sovjet-Unie vielen, terwijl zij die hegemonie wel na de Duitse bezetting moesten ervaren. In de tijd dat ik als minister van LNV in Praag was, heb ik daar met een aantal mensen zeer indringend over gesproken. Ik kan mij voorstellen dat zij graag bij deze waardengemeenschap behoren, met die reminiscenties van nog maar zo'n 30 jaar geleden in het achterhoofd en gelet op hetgeen het Westen toen deed of kon doen, gezien de toen geldende situatie.
De heer Stoffelen heeft een vraag gesteld over de communicatieapparatuur. De heer Van Eekelen heeft beeldend weergegeven hoe er een behoorlijk aantal jaren geleden ook in de NAVO een probleem op dat punt was. Er wordt in ieder geval aan gewerkt en de NAVO heeft bepaalde interoperabiliteitsdoelstellingen geformuleerd, waarin juist de communicatie prioriteit heeft. Gezegd moet worden, dat dit op een hoger niveau beter loopt, dan wanneer je op lagere niveaus in de militaire rangen doordringt. Het is een punt waarvoor voortdurend aandacht is. Binnen de financiële mogelijkheden die er zijn en de plannen die ervoor worden gemaakt, wordt er aandacht aan besteed. Het is misschien goed om het debat daarover verder vooral met mijn collega van Defensie te voeren, omdat ik er niet alle details van ken. Op zich is het terecht dat de heer Stoffelen de aandacht op dit punt vestigt.
Wat het membership actionplan betreft, zou ik in de richting van de heer Stoffelen willen zeggen, dat dit niet een soort onderhandelingsproces is, maar dat het een voorbereidingsproces is en wat dit betreft ook een voortrollend proces zou moeten zijn. Aan het eind daarvan – en dat moet ook wel worden weergegeven in het membership actionplan – kan het politieke besluit worden genomen om toetredingsonderhandelingen te voeren. Ik denk dat die dan ook niet groepsgewijs moeten worden gevoerd, maar dat ook dan differentiatie mogelijk moet zijn. In wezen is dit een proces vergelijkbaar met het proces dat wij bij de uitbreiding van de Europese Unie volgen, waar uiteindelijk per afzonderlijke kandidaat-lidstaat een conclusie moet worden getrokken.
De heer Stoffelen vroeg of een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in de Europese Unie nodig is. Ik kan haast niet anders doen dan antwoorden: ja, dat is zelfs heel hard nodig. Ik denk dat wij er op dit gebied in de komende periode – ik heb er ook aandacht aan besteed bij de behandeling van het Verdrag van Amsterdam aan de overzijde van het Binnenhof – met zeer veel inzet aan zullen moeten werken, ofschoon ook daar de nodige obstakels op onze weg liggen. Een van de belangrijke ijkpunten daarbij is, dat begin volgend jaar iemand wordt benoemd (de hoge vertegenwoordiger die in het Verdrag van Amsterdam staat) die secretaris-generaal zal moeten zijn van de Algemene Raad.
Relativeert dat niet de discussie over de toetreding? Dat was, geloof ik, de volgende vraag die de heer Stoffelen daarbij stelde. Ik geloof dat dat in zekere zin niet zo is, maar er is een verschil, omdat niet alle landen in dezelfde constellaties zitting hebben. Denk maar aan Noorwegen. Dat verschil is er nu overigens ook onder NAVO- en EU-leden. Die constellatie verandert uiteindelijk niet wezenlijk door de toetreding van een drietal nieuwe leden tot de NAVO.
De heer Stoffelen (PvdA):
Voorzitter! Voor de minister verdergaat, wil ik nog het volgende zeggen. Ik heb niet gevraagd of er een Europees veiligheidsbeleid nodig is. Dat bepleit ik sinds zo ongeveer twintig jaar. De vraag was of de poging om een Europees veiligheidsbeleid, en als dat niet lukt een NAVO-veiligheidsbeleid, succesvol te maken, niet veel belangrijker is dan het feit op zich dat een drietal landen tot de NAVO toetreedt, en of dat het belang van die toetreding niet relativeert.
Minister Van Aartsen:
Voorzitter! Ik zou er geen prioriteitsvolgorde aan willen toekennen. Beide zijn van wezenlijk belang, zowel de uitbreiding alsook het ontwikkelen van een werkelijk GBVB in het kader van de Europese Unie.
De heer Schuurman dank ik voor de steun die hij aan de NAVO-uitbreiding heeft gegeven namens de fracties uit welker naam hij sprak. Hij stelde mij de vraag of de Russische Federatie als kernmacht een risico is. Het antwoord op die vraag is: ja, maar ik denk dat hier sprake is van een ander type risico dan de potentiële dreigingen die van, zoals ik dat noemde, de rogue states kunnen uitgaan. In zoverre zou ik het risico dus willen relativeren. Want de omschrijving 'instabiele staat' of 'vijandig regime' past niet bij de Russische Federatie, maar het is wel een macht met kernwapens en met bovendien de nodige proliferatie risico's in de richting van de omringende regio. Ik kom zo bij de vragenreeks van de geachte afgevaardigde Pitstra, want een van de vragen is of in het concept extra aandacht wordt besteed aan de relatie met de Russische Federatie. Verder is gevraagd hoe de Russische Federatie nu wordt beschreven. Naar alle waarschijnlijkheid wordt de Russische Federatie als zodanig niet meer in het strategisch concept beschreven, maar het risico waar de heer Schuurman op duidt, is er zeker.
Ik dank mevrouw Tiesinga voor haar opmerkingen. Ik ben ingegaan op haar herhaalde verzoek met betrekking tot Roemenië, maar ik blijf erbij dat dit volgens mij een 'mission impossible' zou worden waarmee de Roemenen uiteindelijk ook niets opschieten. Het is zelfs zo dat zij ons daarom op dit moment ook niet vragen.
De heer Pitstra heeft gezegd dat ik sprak over een stapje ten aanzien van de uitbreiding. Ik meen dat ik die terminologie niet heb gebruikt, want ik vind het wel degelijk een historische stap die de NAVO nu zal zetten. Ik distantieer mij dus van die opmerking van de heer Pitstra. Ik heb bij het begin van mijn antwoord aangegeven dat het er nu juist om gaat – gegeven het diffuse veiligheidsconcept dat wij hanteren – niet weer prikkeldraden op te trekken in Europa. Dat zou juist de verkeerde weg zijn.
Over de nieuwe NAVO-strategie heb ik al aangegeven wat de Nederlandse regering belangrijk vindt en wat onze doelstellingen zijn. Een van de belangrijkste doelstellingen is het schrappen van de huidige vierde taak en het creëren van een nieuwe vierde pijler voor de NAVO-strategie. Dit is een belangrijke inzet bij de komende discussies over de herziening van het strategisch concept. Ik heb al gezegd dat dit nog de nodige discussie binnen het NAVO-bondgenootschap zal vergen. Een herziening van de nucleaire strategie is voor ons niet noodzakelijk.
Voorzover mogelijk zal ik nu een antwoord geven op de vragen van de heer Pitstra. Wij hoeven geen eigen concept op te stellen, want er is een concept dat moet worden gewijzigd. Ik heb aangegeven waarop onze speerpunten zijn gericht. Voor wat betreft de 'no first use'-discussie vind ik dat wij moeten aangeven – en wellicht voorzover dat mogelijk is in het strategisch concept – in hoeverre het juist in de nieuwe veiligheidssituatie onverstandig is een dergelijke verklaring af te geven. Ik denk dat het niet zinvol is dat de regering daarover een discussie entameert. Die discussie vindt hier plaats en mogelijkerwijs ook rond de hoofdlijnennotitie van de minister van Defensie die natuurlijk ook relaties heeft met het strategisch concept. Verder zal er de komende drie of vier maanden ongetwijfeld ook aan de overzijde worden gediscussieerd over dit onderwerp, omdat elke stap die de minister van Defensie en ik in NAVO-verband zetten onder het parlementaire licht zal staan en waar nodig onder parlementaire goedkeuring. Steunt de Nederlandse regering eventueel NAVO-optreden zonder VN-mandaat? Ik heb aangegeven dat wij daar in principe niet voor voelen. De heer Pitstra heeft daar zijn steun voor uitgesproken.
Onderscheid maken tussen reaction forces, main defence forces en augmentation forces gebeurt niet meer in het nieuwe strategische concept, omdat het een verouderde methodiek is. Extra aandacht voor de relatie met de Russische federatie staat ter discussie. Ik heb, in antwoord op de vragen van de heer Schuurman, aangegeven hoe wij daarover denken.
Wie besluit over de inzet van de kernwapens op Volkel als dat de NAVO niet is? Volgens de huidige systematiek, die met het strategisch concept niet zal veranderen, zijn dat op het allerlaatste moment, the last resort, uiteraard de Verenigde Staten. Dat is nu eenmaal de methodiek.
De kernwapens zijn weapons of last resort. In hoeverre zijn wij bereid om de tactische kernwapens op te geven? Bij de huidige stand van zaken zijn wij dat niet. Ik heb de Kamer aangegeven, dat bij het teststopverdrag het wapentuig op Volkel op de-alert wordt gezet.
Voor een goed begrip, over het 'no first use' is een interview met mijn collega van de Bondsrepubliek in Der Spiegel verschenen, maar er is geen concreet, officieel verzoek in dit kader van de zijde van de bondsregering. Ik kan ook niet zeggen of dat verzoek er daadwerkelijk komt. Gelet op hetgeen in de pers kwam naar aanleiding van het bezoek van de minister van defensie van de Bondsrepubliek aan Washington, had ik het idee dat daarover in de bondsregering nog een debat zal moeten plaatsvinden. Ik vond het noodzakelijk om het in ieder geval mogelijk te maken dat dit debat binnen de NAVO zou plaatsvinden. Je moet voor dat type debat niet weglopen. Voor de positionering van de Nederlandse regering verwijs ik naar hetgeen ik eerder daarover heb gezegd en recentelijk in een brief aan de Tweede Kamer heb geschreven. Voorts verwijs ik naar het standpunt dat door het vorige kabinet is verwoord.
De heer Pitstra stelde een vraag over het CSE-verdrag. Wij hebben op dit moment niet de indruk, dat Rusland daar echt grote problemen ziet, al was het alleen maar omdat ook de Russen zelf nog problemen hebben om te voldoen aan hetgeen van hen is gevraagd. In ieder geval kan dit in alle rust op de OVSE-top, naar ik verwacht aan het eind van het volgende jaar, worden besproken.
De heer Pitstra stelde mij een tweetal vragen over de brief die ik zojuist heb gekregen. Daar zal ik schriftelijk op antwoorden.
Wat betreft Rusland in de NAVO kan ik op dit moment alleen maar op de historie wijzen. De NAVO heeft Rusland nooit uitgesloten, maar Rusland heeft zich nooit bij de NAVO aangemeld.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
Ik deel aan de Kamer mede, dat is ingekomen een geannoteerde agenda met bijlagen voor de JBZ-raad op 3 en 4 december aanstaande. Hierover hebben de betreffende vaste commissies hedenmiddag beraadslaagd. Zij stellen voor, met de naar hun oordeel het Koninkrijk bindende ontwerpbesluiten 2G, 2J, 2M, 2P, 5, 8C, 11, 15 en 17 in te stemmen. Ik stel aan de Kamer voor, aldus te besluiten.
Tevens is ingekomen een geannoteerde agenda voor de bijeenkomst op 4 december aanstaande van het Artikel 18-comité van Dublin, met daarop een het Koninkrijk bindend ontwerpbesluit nr. 3. De betreffende commissies adviseren, hiermee in te stemmen. Ik stel aan de Kamer voor, ook dit advies te volgen.
Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.
Sluiting 16.42 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19981999-221-241.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.