Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (IV) voor het jaar 1997 (25000 IV).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! In de inbreng van de Eerste Kamer ten aanzien van deze begroting is een aantal bijzonder interessante gezichtspunten te ontwaren. De heer Hirsch Ballin wil het Koninkrijk binnen de bestaande structuur zoveel mogelijk inhoud geven en aanpassen aan de interdependente wereld waarin wij leven. Daartegenover staat het door de heer Schuurman geschetste model. Hij kiest voor een fundamentele wijziging van de koninkrijksrelaties. In tegenstelling tot de heer Hirsch Ballin die voor een federale benadering pleitte, ziet de heer Schuurman meer in een centralistische opstelling, hetgeen ook de kern van het Franse model is.

De overige sprekers hebben hier interessante aspecten aan toegevoegd. De heer Van Graafeiland heeft vooral gevraagd naar hetgeen er in concreto wordt bereikt in de koninkrijksrelatie. Hij vroeg zich ook af of het wel zinvol is om ieder jaar een beleidsdebat ten principale te voeren. Voorzitter! Ik kan daar meteen antwoord op geven. Uiteraard zal deze vraag ook beantwoord worden door de onderscheiden fracties in dit huis. Mij lijkt een debat zoals dat vanmiddag is ingezet door de Eerste Kamer, zeer zinvol. Dit hoeft overigens niet elk jaar op dezelfde fundamentele wijze te gebeuren. Soms kan ook volstaan worden met het bespreken van de lopende activiteiten in koninkrijkskader. Vanmiddag hebben wij echter een voorbeeld van een debat waarin een aantal buitengewoon belangrijke vragen over de koninkrijksverhouding aan de orde zijn. Ik ben overigens minder sceptisch over hetgeen wij in koninkrijkskader bereiken dan de heer Van Graafeiland. Ik kom daar in het vervolg van mijn betoog op terug.

De heer Hirsch Ballin heeft aandacht gevraagd voor de verwantschap in doelen ten aanzien van het koninkrijksbeleid tussen zijn fractie en het regeringsbeleid. Voorzitter! Ik onderschrijf die verwantschap. Die heeft ook te maken met de tamelijk grote mate van consensus die zowel in deze Kamer als in de Tweede Kamer bestaat over de wijze waarop de koninkrijksrelatie ingevuld moet worden. De vraagstukken van bevoegdheden, competentie en formele regelingen moeten daarbij niet vooropgesteld worden. Het gaat vooral om het oplossen van concrete problemen.

Voorzitter! Bij de keuze voor deze aanpak moeten wij ons realiseren dat wij in koninkrijkskader over de instrumenten beschikken om de problemen het hoofd te bieden. Wij kunnen daartoe de juiste wegen bewandelen. Ik wil niet zeggen dat vragen inzake procedures en competenties niet van belang zijn – soms kunnen ze behulpzaam zijn, maar soms ook hinderlijk – maar de aanpak van maatschappelijke problemen moet vooropstaan. Ik stel vast dat de beleidsprioriteiten en de diagnose van de problemen van de drie regeringen in koninkrijkskader een grote mate van gelijkenis vertonen. Gelet op de door de Nederlandse Antillen en Aruba naar voren gebrachte vraagstukken en de meningen die daarover in Nederland bestaan, stel ik vast dat er een gemeenschappelijke belevingswereld van de beleidsprioriteiten is. Wij moeten ons dan ook niet blindstaren op vraagstukken inzake formele autonomie en koninkrijkstaken. Wij moeten het aanpakken van de problemen centraal stellen, omdat het in het Koninkrijk gaat om personen van dezelfde nationaliteit, die voor zichzelf en in de verbanden waarin zij leven vergelijkbare doelen nastreven. Het is een staatkundig verband dat door de buitenwereld als een eenheid wordt gezien.

In het Koninkrijk worden soms tamelijk theoretische discussies gevoerd, bijvoorbeeld over de autonomie. De interpretatie van dat woord is daarbij van belang. Betekent autonomie dat andere bestuurslagen en bestuurlijke verbanden zich niet met jou mogen bemoeien? Of betekent autonomie dat er gezamenlijk naar wordt gestreefd, de zelfredzaamheid van verschillende bestuurlijke en maatschappelijke verbanden zo veel mogelijk te versterken, waarbij middelen worden verworven en ook worden ingezet om de maatschappelijke problemen op te lossen?

Ik kom hiermee op de vraag van de heer Schuurman naar de prioriteiten. Hij richtte zich daarbij op het toekomstig beleid. Diezelfde prioriteiten kunnen echter in het huidige beleid worden teruggevonden. Ik noem vier punten die hierbij centraal moeten staan en die ook voor de hand liggen. Ik noem ze als nevengeschikte doelen. Het is namelijk moeilijk om een soort volgorde daarin aan te brengen. Dat zou een verkeerde indruk wekken. De vier punten zijn ook sterk met elkaar verbonden. Men kan niet het ene aanpakken en het andere laten liggen.

In de eerste plaats noem ik een evenwichtige bestuurlijke en politieke ontwikkeling van de rijksdelen. Ik kom nog op de vraag wat dit voor de verschillende rijksdelen betekent. In de tweede plaats is de financiële sanering van groot belang. Dit slaat met name op de problematiek van de Nederlandse Antillen. In de derde plaats noem ik het aanpakken van ernstige sociale problemen, zoals deze in bepaalde steden en op bepaalde eilanden op de Nederlandse Antillen worden aangetroffen. In de vierde plaats dient de werkgelegenheid voor laaggeschoolden ontwikkeld te worden. Dit is een hardnekkig probleem dat, als het niet met veel nadruk en via nieuwe wegen wordt aangepakt, vanzelf ernstiger zal worden. Het probleem doet zich overal in de wereld voor en komt niet alleen voort uit de al bestaande achterstanden op sociaal gebied. Het heeft ook te maken met het steeds hoger wordend tempo van technologische en economische ontwikkelingen. Er wordt een premie gezet op de "snelleren" in de maatschappij, waardoor, als hier niet effectief tegen wordt opgetreden, de achterstand van de "langzameren" steeds verder zal vergroten.

Ik onderschrijf de opmerking van de heer Hirsch Ballin, dat de in 1954 aangebrachte scheiding tussen interne en externe zaken in 1997 niet zou worden aangebracht, want er is veel veranderd in de wereld. Toch geloof ik niet dat het Statuut ons hindert in het effectief aanpakken van de problemen, omdat het Statuut toch ook in de bijna 43 jaar dat het bestaat een zekere flexibiliteit heeft vertoond en ook nog wel mogelijkheden heeft die lang niet altijd goed zijn benut door de koninkrijksregering en door de regering van de onderscheiden delen.

Bovendien moet men als men kijkt naar feitelijke bestuurlijke en politieke verbanden zich niet blindstaren op constitutionele teksten, maar ook naar het ontwikkelde gewoonterecht kijken. Men moet vooral kijken naar de vraag of er wilsovereenstemming is om problemen aan te pakken. Dat laatste – ik heb er al het een en ander over gezegd – is er in grote mate.

Wij kunnen de ernstige problemen waar de heer Van Graafeiland de nadruk op legde, ook aanpakken al zeg ik erbij dat die wilsovereenstemming een perspectief op lange termijn vereist, bijvoorbeeld om de sociale problematiek in de Antillen aan te pakken of voor een evenwichtiger politiek bestuurlijk stelsel te zorgen in de kleinere gemeenschappen. Dat zijn taken die lange adem vergen, vele kabinetten duren alsmede een consensus in het Koninkrijk vereisen.

Moet er niet op koninkrijksniveau een betere voorziening van de democratische controle komen? Het is merkwaardig dat in het federale verband dat het Koninkrijk is, een federaal koninkrijksparlement ontbreekt. Ik zou daar het volgende over willen opmerken.

Het feitelijke statutaire verband dat wij hebben, heeft zowel federale als confederale aspecten. Het confederale bestaat hieruit dat het een verband is op vrijwillige basis. Aruba en de Nederlandse Antillen hebben hun zelfbeschikkingsrecht uitgeoefend door te kiezen voor het blijven in dit verband. Het is een minder hecht federaal verband dan andere federaties. Daarom zou ook wat te zeggen zijn voor het gebruik van het woord confederatie. Het gaat in feite om de betekenis achter die woorden. Uit vergelijking met andere stelsels weten wij dat Zwitserland, een hechte federatie, zichzelf een confederatie noemt. Zo zijn er allerlei voorbeelden die erop duiden dat deze termen nader moeten worden ingevuld om precies vast te stellen wat ermee wordt bedoeld.

Een soort koninkrijksparlement vind ik een interessante gedachte. Wij hebben nu het parlementaire contactplan. Dat is een vrijwillige vorm van periodieke, intensieve communicatie zonder besluitvormende bevoegdheden. Het cruciale vraagstuk bij de vorming van een koninkrijksparlement zou zijn, of de partners in de West instemmen met een dergelijke toevoeging aan het Statuut. Ik denk dat hun instemming vooral afhangt van de verhoudingen in een dergelijk parlement. Wordt dat een proportionele verhouding met bepalingen voor bescherming van minderheden of wordt het een niet-proportionele verhouding met sterke blokkerende mogelijkheden voor de vertegenwoordigingen van Aruba en de Nederlandse Antillen? De realisatie van iets dergelijks zal een moeizame discussie vergen. Die discussie moeten wij niet uit de weg gaan. Ik vind het een interessant punt in het kader van toekomstige modernisering en vernieuwing van het Statuut.

Ik zeg er wel bij dat op de korte termijn de mogelijkheden voor een vergaande herziening van het Statuut beslist niet moeten worden overschat. Ik heb de kwestie van statuutsherziening tijdens mijn laatste reis van een paar weken geleden met beide premiers besproken. Van beiden kreeg ik de reactie dat daar eigenlijk geen behoefte aan was, met één uitzondering, namelijk dat de al een tijd aan de gang zijnde en nog niet afgeronde discussie over de staatkundige verhouding binnen de Nederlandse Antillen wellicht aanleiding zou kunnen zijn tot enige statutaire wijzigingen. Ik denk dat die discussie eerder aanleiding zal zijn tot wijziging van de ERNA. Dat brengt op zich weer een band met de koninkrijksregering naar boven, omdat fundamentele wijzigingen in de staatkundige verhoudingen ook weer getoetst moeten worden in Den Haag. Die discussie is nog niet afgerond en het is mij nog niet duidelijk waar zij uiteindelijk toe zal leiden. Zoals bekend zijn er op dat punt vele gedachten in omloop gebracht, in het bijzonder door de Commissie "Make it work", maar in de Antillen zelf is, althans door mij, nog geen consensus ontwaard over hoe het zou moeten. Het streven is in ieder geval om die discussie dit jaar af te ronden en dan met concrete voorstellen naar Nederland te komen.

In het licht van die discussie heb ik het wijs geacht om nu van Nederlandse kant niet allerlei initiatieven tot statuutsherziening te nemen en om eerst te bezien wat de interne discussie zal opleveren, omdat Nederlandse initiatieven al gauw een reflex tot gevolg hebben die nu eenmaal samenhangt met de verhouding tussen "groter" en "kleiner" en ook met de historische relaties. Een zekere prudentie is op dat terrein dus van belang.

Voor het aanpakken van concrete problemen zijn er erg veel mogelijkheden binnen de huidige statutaire verhoudingen door gebruik te maken van het samenwerkingsartikel. Alle nieuwe stappen van de afgelopen jaren – intensivering van de samenwerking op een groot aantal terreinen – zijn direct of indirect gebaseerd geweest op dat samenwerkingsartikel. Zo moet ook de term "intensivering en verbreding van de koninkrijksbetrekkingen" worden ingevuld. Ik probeer sterk te stimuleren dat andere leden van de ministerraad hun beleidsterrein niet beperken tot de vraagstukken die zij in Nederland aantreffen, maar dat beleidsterrein verbreden door op hun terrein ook een dialoog – ik moet zeggen: een trialoog – aan te gaan met de collegae in de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik stel vast dat dit een wederzijds stimulerend effect heeft. Een recent voorbeeld: de minister van VROM is de afgelopen maand als ik mij niet vergis voor de tweede keer in de West geweest om daar op een milieutop met de collegae te spreken. Daar zijn een groot aantal onderwerpen aangepakt en besproken en daar zijn afspraken over gemaakt die tot concrete resultaten en concrete actie op milieugebied leiden. Een zelfde intensivering van de relaties zien wij op het terrein van onderwijs en bestuurlijke samenwerking. Ook de minister van Binnenlandse Zaken is actief in het kader van het Koninkrijk. Hetzelfde geldt voor de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, die zich onder andere heeft gebogen over problemen die daar bestaan bij de bevolkingsadministraties en de paspoortuitgifte. Wij zien ook dat voor het eerst – het heeft eigenlijk veel te lang geduurd voordat op dat punt initiatieven werden genomen – een echte dialoog over de financiële verhoudingen in het Koninkrijk tot stand is gekomen: in januari heeft collega Zalm met de collegae van de Nederlandse Antillen en Aruba gesproken. Een van de punten in het rapport van de commissie-Van Lennep is dat er in koninkrijkskader een intensieve beleidsdialoog over het financiële beleid zou moeten zijn. Daar is nu dus een heel nuttig begin mee gemaakt. Ik zou ook nog andere beleidsterreinen kunnen noemen, zoals de volksgezondheid. De problemen op het terrein van de inspectie volksgezondheid in de Antillen worden krachtig aangepakt door de Antilliaanse regering, mede door samenwerking te zoeken met een aantal Nederlandse instanties die kunnen helpen bij het oplossen van de problemen.

Centraal stel ik dus de wilsovereenstemming en het samenwerkingsartikel. Dat kan natuurlijk ook tot bepaalde frustraties leiden omdat er niet hetzelfde hechte kader is als wanneer er een centrale staatsregeling is, zoals het stelsel dat Frankrijk ten aanzien van overzeese gebiedsdelen heeft. Maar dat is ook een wezenlijk ander staatkundig verband, waar in het verleden toe is besloten. Een dergelijk besluit is in het verleden niet in het kader van het Koninkrijk der Nederlanden gevallen. Wij moeten dus werken binnen het staatkundige en juridische raamwerk dat er is. Als wij ons zouden concentreren op het formeel wijzigen van dat raamwerk, zou ons dat ongelooflijk veel energie gaan kosten, waarbij het nog maar de vraag is of dat hanteerbare resultaten oplevert. De situatie waarin wij ons bevinden is namelijk zodanig dat die statutaire verhoudingen niet kunnen worden gewijzigd zonder instemming van de koninkrijkspartners.

Er is wel wilsovereenstemming over het aanpakken van allerlei gemeenschappelijke problemen. Of dat nou de internationale georganiseerde criminaliteit is, de vraagstukken op het terrein van onderwijs of milieu, of de afslanking van bestuurlijke apparaten en de verhoging van de kwaliteit van de verschillende ambtelijke organisaties. Op al die terreinen zijn wij gedrieën in overeenstemming bezig. Dat levert natuurlijk frustraties op over het tempo of over het feit dat zoveel bestuurslagen zich ermee bemoeien en er niet altijd gelijkgezind wordt opgetrokken, maar met de nodige tact en wat geduld aan alle drie de kanten kunnen wij toch een heel eind komen.

In dat kader wil ik ook reageren op de benadering die de heer Van Graafeiland koos. Hij hield mij een spiegel voor van de problemen die ik bij een vorig debat in de Tweede Kamer had opgesomd. Dat zijn natuurlijk maatschappelijke problemen die moeten worden aangepakt, maar ik hield niet op bij de constatering dat er ernstige problemen waren. Ik heb ook een twaalftal punten opgesomd waarvan kan worden gezegd dat de koninkrijkspartners concreet vooruitgang hebben geboekt. Als men kijkt naar de vaak ernstige sociale problemen in een slechte wijk – of dat nou in Willemstad of Sint Maarten is – kan men, als men de blik daartoe beperkt, mismoedig worden en zich afvragen of dit nou zoveel beter is geworden in de afgelopen decennia en soms moet men daar ook "nee" op antwoorden. De vraag is echter niet waarom al die problemen in het verleden niet zijn opgelost, de vraag is hoe ernstig die problemen zouden zijn als er geen samenwerking in koninkrijkskader was geweest.

Het stellen van die vraag doet de blik snel afdwalen naar de rest van het Caribisch gebied. We zien daar een groot aantal eilandsamenlevingen, waar zeer ernstige problemen zijn en waar de sociale problemen vaak veel ernstiger zijn dan in de Nederlandse Antillen en Aruba. Wij zien ook dat de levensstandaard en de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte – belangrijke indicaties voor de kwaliteit van de samenleving – zich in de Antillen en Aruba op een zeer veel hoger niveau bevinden dan op de meeste andere eilanden in het Caribisch gebied. Dat heeft veel te maken met het feit dat zij een staatsverband en een samenwerkingsverband hebben met een Noordwest-Europees land, dat in dat Noordwest-Europese kader dan wel een betrekkelijk klein land mag zijn, maar dat toch door zijn economische positie, zijn plaats in de Europese Unie en de stabiele rechtsorde stabiliteit verleent en daar kunnen de Nederlandse Antillen en Aruba van profiteren. De band met Nederland is voor hen een aanmerkelijk voordeel in vergelijking met een aantal andere Caribische landen en eilanden. Die band heeft ook grote economische betekenis door de projectie van stabiliteit en rechtsorde die ervan uitgaat.

Er zijn een aantal opmerkingen gemaakt over de betekenis van de band met de Europese Unie. In het bijzonder is stilgestaan bij de LGO – landen en gebieden overzee – de associatie met de Europese Unie, alsmede de problematiek van de import van rijst en suiker in de Europese Unie uit de Antillen en andere LGO. Het is juist dat daarover spanningen in december zijn ontstaan in koninkrijkskader. Het is niet helemaal juist, dit te wijten aan een gebrek aan communicatie tussen Den Haag, Willemstad en Aruba. Er is ook voordien communicatie geweest. Ik wijs erop dat in onze permanente vertegenwoordiging in Brussel een functionaris aanwezig is van de Nederlandse Antillen die ten volle bij het beleid en de onderhandelingen betrokken is en die de regering van de Nederlandse Antillen daarover informeert. Hoe dan ook, de vraag moet worden beantwoord hoe de kansen moeten worden ingeschat voor de LGO in de Europese Unie gezien het feit dat het Koninkrijk zich tegenover veertien andere lidstaten bevindt, die niet in de eerste plaats gericht zijn op de belangen van de Nederlandse Antillen en Aruba, of een compromisformule het beste is voor de Nederlandse Antillen en Aruba en of op een aantal jaren van harde confrontatie moet worden aangestuurd. Daarbij is het onduidelijk wat dit op de lange termijn voor de Nederlandse Antillen en Aruba oplevert. Ik kan er nu niet erg concreet over zijn, omdat wij in koninkrijkskader hebben afgesproken dat wij eerst een juridische strijd aangaan voor het Europese Hof tegen de vrijwaringsmaatregelen die de Europese Commissie heeft genomen. In de tussentijd zullen wij ons nader beraden over de onderhandelingsaanpak die daarna moet volgen. Intussen wordt ook precies uitgezocht wat de sociaal-economische effecten van de LGO-regeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba zijn.

Wat dit betreft, kan ik de vraag van de heer Hirsch Ballin over het aantal arbeidsplaatsen en het percentage toegevoegde waarde van de bewerking die daar plaatsvindt niet goed beantwoorden. Ik kan slechts verwijzen naar de statistische gegevens die daarover zijn verschaft door de centrale bank van de Nederlandse Antillen, waaruit blijkt dat het zou gaan om 500 à 600 arbeidsplaatsen. Ik denk dat daarbij nog een onderscheid moet worden gemaakt tussen verschillende soorten. De vraag wat de toegevoegde waarde is en wat een en ander precies betekent voor de werkgelegenheid zal nader worden onderzocht door het Nederlands Economisch Instituut. Eind maart zal het daarover rapporteren. Ik heb net een studieopdracht verstrekt in nauw overleg met de gevolmachtigde ministers en met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken om precies vast te stellen wat de sociaal-economische effecten zijn. Als wij een en ander hard kunnen maken, is dat een extra argument tegenover de Europese Commissie om na te gaan wat wij voor het Koninkrijk kunnen regelen.

Een meer algemeen vraagstuk is: wat betekent de relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba met Nederland in koninkrijkskader en via Nederland met de Europese Unie? Dit is het onderwerp van een stuk dat thans in voorbereiding is en waarbij de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken het voortouw heeft. Dit stuk wordt opgesteld op verzoek van het Parlementair contactplan. Ik beaam dat het enige tijd heeft geduurd voor het zover was. Men heeft al medio 1996 om het stuk gevraagd. De vraagstukken die in dit kader aan de orde komen, blijken op bepaalde terreinen juridisch ingewikkeld te zijn. Bovendien vergen ze nogal wat overleg tussen Den Haag en Willemstad. Vandaar dat de studie terzake nog niet is afgerond. De staatssecretaris streeft ernaar, rond 1 april het stuk aan de Staten-Generaal aan te bieden. Daarna zullen wij meer concreet kunnen spreken over de betekenis van de EU voor de Antillen en Aruba en over de wijze waarop daarmee in het kader van het koninkrijksbeleid, gericht op de EU, rekening kan worden gehouden. Daarom zou ik nu niet nader willen ingaan op de opmerkingen die hierover zijn gemaakt. Ik stel voor, dat de discussie hierover later wordt gevoerd, naar aanleiding van het genoemde stuk van Buitenlandse Zaken. Ik kan er nu weinig verstandigs over zeggen. Bovendien zouden opmerkingen hierover zeer voorbarig zijn.

Voorzitter! Ik ben met de heer Hirsch Ballin van oordeel dat er meer moet worden gedaan aan de gemeenschappelijke belevingswereld in koninkrijkskader. Ik zie die wereld overigens groeien, zulks als gevolg van de intensivering van de contacten per departement. Ik beaam voorts dat de taalproblemen van groot belang zijn. Deze problemen hinderen met name de bevolking van de Antillen en Aruba bij haar mogelijkheden om gebruik te maken van de onderwijsfaciliteiten in koninkrijkskader. Op de Antillen woedt een discussie over de vraag wat de instructietaal moet zijn, Papiaments of Nederlands. Hoe lang moet die instructietaal worden toegepast voordat men op het Nederlands of het Engels overstapt? Een probleem is dat deze kwestie in politieke zin nogal gevoelig ligt; dit hangt met de eigen identiteit samen. Taal is in veeltalige gemeenschappen áltijd een uiterst gevoelig onderwerp. Bovendien zijn er op de Antillen ook weer per eiland verschillen. Het is bekend dat op de bovenwindse eilanden de positie van het Papiaments veel zwakker is dan op de benedenwindse eilanden.

Uiteraard moet op grond van de koninkrijksgedachte zoveel mogelijk worden gestimuleerd dat het Nederlands, als taal die ons verenigt, overeind blijft. Nederlands is ook de samenbindende bestuurlijke taal en blijft in culturele zin van belang voor de Antillen en Aruba, aangezien via het Nederlands ook de verwevenheid in de geschiedenis tot stand is gekomen. Nederlands is voor de bevolking van de Antillen ook de taal waarmee zij toegang tot hoger onderwijs op Europese schaal heeft. Natuurlijk is er ook de mogelijkheid van toegang tot Amerikaans hoger onderwijs maar daarvoor gelden hogere drempels dan voor het Nederlandse onderwijs.

Overigens is dit niet het gemakkelijkste terrein van samenwerking, projecten en programma's. Dat is een gevolg van de al genoemde gevoeligheid en van de grote verschillen die er wat dit betreft binnen de Nederlandse Antillen leven. Ik wijs erop dat uit een recente opiniepeiling blijkt dat maar liefst 77% van de ouders op Curaçao tweetalig onderwijs verlangt, Nederlands en Papiaments naast elkaar, in plaats van uitsluitend Papiaments als instructietaal. Ik denk dat die ouders de perspectieven op lange termijn in het voortgezet onderwijs in gedachten hadden toen zij op deze wijze antwoordden op de gestelde vragen.

Alle sprekers zijn stil blijven staan bij de organisatie van het dagelijks behartigen van de koninkrijksbelangen, in het bijzonder bij het Kabinet van de Nederlandse Antillen en Aruba, KabNA, en de plaats van dit ministerschap in het totaal van de rijksoverheid. Zoals de Kamer weet, vinden er op dit terrein veranderingen plaats. De eerste verandering is dat het kabinet zelf per 1 januari is gereorganiseerd. Twee directies zijn versterkt; drie kleinere zijn samengevoegd tot twee wat grotere. Verder zijn er voor een personele versterking vacatures gesteld. En het probleem van het permanente gebrek aan tijd waarmee ik zelf worstel door het gelijktijdig moeten behartigen van twee portefeuilles, heb ik voorlopig opgelost, dat wil zeggen voor deze kabinetsperiode, door het aanstellen van een gevolmachtigde. Volgens mij verhoudt zich dit heel wel met artikel 9 van de Grondwet, waarin staat dat de wet de rechtspositie van ambtenaren regelt. En de gevolmachtigde heeft de positie van een hoge ambtenaar; hij is dus geen staatssecretaris, maar een bijzondere hoge ambtenaar. De functie is te vergelijken met een zware ambassadeursfunctie en ik verheug mij erin dat de betrokkene, de heer Hoekman, met name ervaring in een aantal zware ambassadeursfuncties en als directeur-generaal Internationale samenwerking heeft opgedaan. Hij is dus van alle markten thuis.

Op de langere termijn is dit natuurlijk geen oplossing; wij moeten zorgen voor een hechte, permanente inbedding van de organisatie van KabNA in het totaal van de rijksoverheid, opdat deze kwestie niet steeds aan het eind van een formatie geregeld behoeft te worden en KabNA verhuist van departement naar departement. Ik onderzoek op het ogenblik in samenwerking met mijn collega van Binnenlandse Zaken de mogelijkheden om een samenwerkingsverband tussen Binnenlandse Zaken en KabNA op te zetten. Ik spreek met nadruk van samenwerkingsverband, want in enkele opmerkingen klonk de vrees door dat KabNA bij Binnenlandse Zaken zou kunnen worden ondergebracht. Zo ver ben ik nog niet; ik kan nu nog geen definitieve uitspraken doen over de conclusies die uit dit onderzoek getrokken zullen kunnen worden. Ik kan wel al zeggen dat ik voornemens ben, vóór de afronding van mijn periode op KabNA een helder advies op tafel te leggen, zowel over de positie van KabNA in de rijksoverheid als over de aard van de banden die naar mijn overtuiging het beste met het departement van Binnenlandse Zaken zouden kunnen worden aangegaan, omdat het een departement van algemeen bestuur is dat bedreven is in juist de coördinatievraagstukken die zich ook in de koninkrijksverhoudingen in sterke mate voordoen. Koninkrijksvraagstukken zijn natuurlijk geen binnenlandse aangelegenheden – dat is zonder meer waar – en ik denk dan ook dat er een aparte bewindspersoon voor koninkrijksaangelegenheden zal moeten blijven bestaan. Op de precieze vorm wil ik nu echter niet vooruitlopen. De conclusies die ik terzake zal trekken, wil ik eerst aan mijn collega's in het kabinet voorleggen. Maar de Kamer weet nu in welke richting ik denk. Ik geloof dat een meer structurele oplossing gewenst is dan de oplossingen waarnaar in het verleden is gezocht. En als de oplossing gekozen wordt waarbij Binnenlandse Zaken er nauw bij wordt betrokken, dan zal ook dat departement zich eraan moeten aanpassen en dus niet alleen op binnenlandse aangelegenheden, maar ook op koninkrijkszaken moeten worden gericht. Welke vorm dat precies aanneemt, is nu dus nog niet te zeggen. Het is ook niet aan mij om daarover te besluiten, maar het is wel aan mij om daar op basis van mijn ervaringen in deze periode een advies over in te dienen aan de collegae en in het bijzonder aan een toekomstige kabinetsformateur.

Verschillende woordvoerders hebben aandacht gevraagd voor de problematiek van de rechtshandhaving in Aruba en voor het rapport van de commissie-De Ruiter. Bij mijn recente bezoek aan Aruba heb ik kunnen vaststellen dat daar met veel overtuiging en vaart wordt gewerkt aan het uitvoeren van de aanbevelingen van de commissie-De Ruiter, zoals die overigens door de koninkrijksministerraad, na tripartiet overleg, waren goedgekeurd. Wel waren er een aantal verschillen ten opzichte van de adviezen van de commissie-De Ruiter. Mede aan het adres van de heer Staal merk ik op dat een van de overwegingen die niet door de koninkrijksministerraad is overgenomen, de vorming van één openbaar ministerie is. Dat is niet gebeurd omdat daar geen overeenstemming over kon worden bereikt en er een soort compromis moest worden gesloten, maar het is niet overgenomen omdat nadere overweging er bij ons eigenlijk toe leidde om de geest van de aanbeveling op een andere manier uit te voeren. De geest van de aanbeveling was om de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie zoveel mogelijk te versterken.

Wij stelden ook vast dat samenvoeging van de openbaar ministeries in Oranjestad en in Willemstad de relatie tussen Aruba en de Nederlandse Antillen zou kunnen belasten. Tevens stelden wij vast dat dit formeel weer allerlei veranderingen vereiste, waarbij de vraag was of dat op een succesvolle manier uitgevoerd kon worden.

Het wezen van de aanbeveling (het versterken van de onafhankelijkheid) kan veel beter op een andere manier verwezenlijkt worden, en wel door een aantal voorzieningen te treffen inzake de benoeming van de daar werkende personen, die hun onafhankelijkheid onderstreept. Welnu, daar werden wij het snel over eens, ook met de drie betrokken ministers van justitie. Dat traject wordt dan ook ingezet.

Daar er zeer binnenkort een vacature komt voor procureur-generaal in Aruba en het enige tijd zal kosten om daarin te voorzien, zal die positie voor maximaal een jaar worden waargenomen door de tijdelijke procureur-generaal in Willemstad. Dat geeft ons dus een jaar de tijd om een definitieve voorziening te treffen voor het openbaar ministerie in Aruba. In dat openbaar ministerie zullen zich in de komende tijd een aantal personele veranderingen voordoen; dus het zal om verschillende benoemingen moeten gaan.

Een van de afspraken in het kader van de overeenstemming van november van het vorige jaar is dat voor de hoofdofficier van justitie in Aruba eenzelfde procedure wordt gevolgd als bij die voor advocaat- generaal. Hiermee wordt ook weer het belang extra benadrukt, mede van de zijde van de regering van Aruba, van een onafhankelijk functionerende persoon aldaar.

Verschillende sprekers hebben terecht gezegd dat het niet alleen gaat om enkele personele wijzigingen, maar ook om veel meer. Ik kan melden dat de regering van Aruba daar ook zeer voortvarend mee bezig is. Een van de dingen die na de gesprekken hierover tussen Aruba en Nederland aanmerkelijk zijn veranderd, is het driehoeksoverleg tussen justitie, politie en openbaar ministerie. Dat is op Aruba dus zeer voortvarend ter hand genomen. Dat driehoeksoverleg is ook van buitengewoon groot belang voor het functioneren van de desbetreffende diensten en voor het voorzien in de vacatures bij de landsrecherche op Aruba. Zoals aangegeven, wordt dit ter hand genomen. Ik kan hierbij dus niet alleen goede voornemens, maar ook vooruitgang melden. Ik zeg erbij dat het totaal van de besluiten die eind november zijn genomen, een uitvoeringstraject van één à twee jaar beslaat en dat wij de dag niet kunnen prijzen voordat het avond is. Het betekent dat wij daar intensief met elkaar over zullen blijven spreken de komende jaren.

Meer in zijn algemeenheid zien wij dat de justitiële samenwerking steeds meer aandacht vraagt in koninkrijkskader door de problemen van grensoverschrijdende criminaliteit. Dit in het bijzonder omdat de Nederlandse Antillen en Aruba in een regio liggen, waar samenlevingen zeer door de invloeden van georganiseerde criminaliteit worden bedreigd. Ik kan slechts het belang van de opmerking van de heer Hirsch Ballin onderschrijven met betrekking tot het gegeven dat in het Statuut nog wordt gesproken over veiligheid als koninkrijkstaak, in het licht van andere staten die externe bedreigingen zouden kunnen vormen. Dit is in dat gebied toch meer een theoretisch vraagstuk geweest dan een reëel vraagstuk.

Wij moeten, denk ik, meer en meer onze opvattingen over externe bedreigingen aanpassen aan de wereld van 1997. Dat geldt trouwens ook voor Nederland. Immers, de externe bedreigingen liggen niet in de sfeer van massaal georganiseerd geweld in de traditionele zin van het woord, van staten die tegen elkaar ten strijde trekken, maar in de zin van zware georganiseerde criminaliteit en van instabiliteit in andere landen en gebieden die grote stromen vluchtelingen op gang brengen. Voorts noem ik vraagstukken van terrorisme en ook vraagstukken van economische activiteit die soms de staatsveiligheid ondermijnt. Zo'n bredere benadering is van belang.

Het is interessant vast te stellen dat de eerste leden in het Koninkrijk die deze omslag hebben gemaakt van het oude veiligheidsdenken naar het nieuwe veiligheidsdenken, de Nederlandse Antillen en Aruba zijn geweest en niet Nederland. Nederland heeft een tijd moeten nadenken over het vraagstuk of de Koninklijke marine wel zou mogen worden ingezet voor wat in wezen justitiële taken zijn: de bestrijding van illegale handel op zee. Zoals mijn geachte voorganger zich zeer goed zal herinneren, heeft hij het initiatief genomen tot de vorming van een kustwacht, waar eerder overigens door Aruba voor was gepleit. Die kustwacht is er gekomen. Dat is één van de punten die ik zou willen melden, ook in de richting van de heer Van Graafeiland, van concrete vooruitgang die wij in koninkrijkskader boeken.

Het feit dat die kustwacht er nu is, ook al is hij nog niet helemaal op de beoogde operationele sterkte, heeft al een nuttig effect. Het heeft een zeker preventief effect. De laatste jaren is de oostelijke Antillenroute dé route geworden voor cocaïnetransporten uit het noordwesten van Zuid-Amerika naar de Verenigde Staten en West-Europa, waarbij het feit dat een groot aantal kleine eilanden zich als een keten in noordelijke richting bevond, elk met hun territoriale wateren, werd misbruikt door de drugssyndicaten. Onlangs heeft de kustwacht, door de inzet van middelen van de Koninklijke marine, een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in beslag kunnen nemen door een drugsschip aan te houden. Er zijn meer van dat soort voorbeelden. Het werkt en ik stel tot mijn genoegen vast dat wij die wat bredere opvatting nu ook in Nederland toepassen. Zoals u in de ochtendkranten zag, heeft de Koninklijke marine ook elders grote drugsvangsten kunnen doen in samenwerking met politie en justitie.

Ik denk dat het een heel nuttige vernieuwing van de koninkrijkssamenwerking is geweest, waarbij het feit dat dit zo niet in het Statuut stond, wel tot discussies heeft geleid. U zult zich herinneren de discussie over de vraag of zo'n kustwacht nu een koninkrijkstaak moet zijn. Daar was verzet tegen in de Antillen en op Aruba. Maar omdat de wil er was om het probleem aan te pakken, hebben wij het formele obstakel niet de kans gegeven om een reëel obstakel te worden en hebben wij een andere oplossing gevonden, zoals is aangegeven in het advies van de Raad van State, waarbij in wezen de kustwachtsamenwerking weer op het samenwerkingsartikel in het Statuut is gebaseerd. Datzelfde doen wij bij de vormgeving van een gemeenschappelijk rechercheteam voor de aanpak van de georganiseerde criminaliteit in koninkrijkskader. Ook daarvoor is niet een of andere concrete specifieke basis in het Statuut te vinden, behalve dan de wil tot samenwerking en daarop wordt dat dan ook gebaseerd. Dat gebeurt met volle medewerking van de koninkrijkspartners. Hadden wij een andere formele weg genomen door eerst het Statuut te wijzigen en het als koninkrijkstaak op te gaan schrijven, dan hadden wij vijf jaar discussie daarover gehad en waarschijnlijk geen resultaat. Nu werd het op basis van de wilsovereenstemming, gewoon in november met elkaar afgesproken en gaat het dus gebeuren.

De heer Hirsch Ballin vroeg hoe het stond met de uitvoering van bepaalde onderzoekingen van grote overheidsbestedingen in Aruba. Hij noemde het Setar/Favela-project en de luchthaven. Er zijn nog enkele andere projecten te noemen waar discussie over is ontstaan. Zoals afgesproken in november wordt de Arubaanse rekenkamer in staat gesteld, deze kwesties te onderzoeken zoals is aanbevolen door de commissie-De Ruiter. Voor dat onderzoek, hetgeen ingewikkelde vraagstukken betreft, zal de nodige samenwerking met de Algemene Rekenkamer van Nederland en zo nodig met individuele deskundigen van het particuliere bedrijfsleven worden gezocht. Het is een zware opgave voor de rekenkamer van Aruba, maar die is vastbesloten deze taak tot een goed einde te brengen.

Dat brengt mij op een meer algemeen thema. Er is gevraagd naar evenwicht en tegenwicht in het Arubaanse politieke stelsel. Het rapport van de commissie-De Ruiter heeft een discussie versneld die al her en der de kop opstak over hoe in een kleinere, ontwikkelde eilandsamenleving een politiek bestuurlijk stelsel kan worden opgebouwd dat voldoet aan alle vereisten van deugdelijk bestuur. Immers, alleen al door het schaalverschil zie je dat het moeilijker is om een systeem van evenwicht en tegenwicht te handhaven en wetten en regels blind toe te passen zoals dat van vrouwe Justitia wordt verlangd. De discussie over hoe je de Nederlandse normen van openbaar bestuur moet toepassen in andere samenlevingen met een kleinere schaal, liep al eerder. Er was van Arubaanse zijde al het nodige over gezegd. Ik denk ook aan de dingen die de gevolmachtigd minister van Aruba over het thema openbaar bestuur en deugdelijkheid van bestuur heeft opgemerkt. Die discussie gaat voort in Aruba. Ik bespeur dat door de rapportage van de commissie-De Ruiter dit in een stroomversnelling is gekomen. Het viel mij op in de contacten met de verschillende fracties in de staten van Aruba dat men zich aangesproken voelt door een aantal opmerkingen van de commissie-De Ruiter en dat men de wens heeft dat het parlement zich meer gaat manifesteren. Oppositie en coalitie zullen zich richten op een sterkere invulling van de eigen rol als controleur van het openbaar bestuur. Ook de versterking van de Arubaanse rekenkamer, die in het verschiet ligt, zal daarbij natuurlijk een rol spelen. Er wordt nu op Aruba een politieke discussie gevoerd over een mondeling vragenuur voor de staten. Daardoor zou de controlerende rol van de statenleden kunnen toenemen.

Op een aantal opmerkingen van de heer Hirsch Ballin over de media, die natuurlijk ook een rol vervullen bij het hele spel van het leveren van tegenwichten en het uitoefenen van controle, wil ik kort ingaan. Zoals bekend, kent men op Aruba ten aanzien van de media een andere situatie dan in Nederland. Er is hier een grotere variëteit. Op Aruba is er een zekere variëteit, waarbij de machtsverhoudingen tussen de media nogal anders zijn. Er is één dagbladpublicatie die een overheersende positie heeft als het gaat om marktaandeel. Het is uiteraard niet mijn taak om commentaar te leveren op de positie van de individuele media. Ik geloof dat de wens van pluriformiteit en professionaliteit in de media ook op Aruba wordt beleefd. Wij knipperen in Nederland wel eens met de ogen als wij bepaalde publicaties onder de ogen krijgen en daarbij zien dat soms in die media niet aflatende campagnes worden gevoerd. De geachte afgevaardigde gaf een voorbeeld en wees op de systematische campagne tegen het openbaar ministerie of althans tegen de procureur-generaal. Ik ben van mening dat in de afgelopen maanden de besluitvorming in koninkrijkskader en de opstelling van de regering van Aruba, die het driehoeksoverleg zeer versterkt, aantonen dat we de geloofwaardigheid van dit soort campagnes niet moeten overschatten. We moeten trouwens ook niet onderschatten hoeveel schade ze kunnen berokkenen. Voor de pluriformiteit van de meningsvorming is het echter van groot belang, dat de contacten tussen de media in koninkrijkskader toenemen. Het is ook toe te juichen dat er een dagblad is dat in alle drie de koninkrijksdelen tegelijkertijd verschijnt en de informatievoorziening aanmerkelijk heeft verbeterd. Daarmee zeg ik niet dat alles wat in dat blad wordt geschreven, altijd voor 100% moet worden gedekt. Uiteraard is het een vrij medium. Ik zeg wel dat het nuttig is dat in het Koninkrijk de communicatie toeneemt. Tot mijn blijdschap stel ik vast, dat op de Nederlandse Antillen in de afgelopen week de wens werd geuit om in koninkrijkskader tot nauwer overleg met betrekking tot televisie-uitzendingen te komen en dat men op dat terrein meer uitwisseling wil.

Bij veel vraagstukken die aan de orde zijn, is communicatie het sleutelwoord. Ik denk hierbij aan de contacten tussen de parlementen in koninkrijkskader en die tussen de verschillende ministers. Vaak merken wij, dat een opgewonden beeldvorming in Den Haag, Willemstad of op Aruba stormpjes zijn die gauw weer gaan liggen als de nodige uitleg wordt verschaft. Als wij de communicatie alleen maar overlaten aan de media zelf, die natuurlijk altijd wat meer geïnteresseerd zijn in de dingen die verkeerd gaan dan in de dingen die goed gaan, krijgen we systematisch een vertekening. Om systematische vertekening te voorkomen en om evenwicht in de communicatie binnen het Koninkrijk te bewerkstelligen, is het zeer nuttig als met name de parlementariërs elkaar over en weer veelvuldig ontmoeten en men ook kennis kan nemen van elkaars werkwijze. Ik zou het zeer toejuichen – ik begeef mij nu buiten mijn ambtsterrein – als de Staten-Generaal en de staten van de Nederlandse Antillen en die van Aruba een intensieve vorm van samenwerking zouden aangaan. Daarvan zouden alle drie de partijen kunnen profiteren. Zeker zolang er nog geen koninkrijksparlement is, is dat een heel zinvolle zaak.

De heer Van Graafeiland, wiens betoog op dit punt ik in mijn eigen woorden samenvat, vroeg zich af of het, in het licht van de ernstige problemen die er zijn, wel zo zinvol is om door te gaan op ingeslagen wegen. Voorzitter! Ik geloof dat wij niet doorgaan op ingeslagen wegen. Ik geloof dat er toch meer verandering in het beleid heeft plaatsgevonden dan op het eerste gezicht lijkt. Die intensivering van de koninkrijksbetrekkingen strekt zich uit over een wat langere periode. Het meest markant is eigenlijk de omslag rondom het eind van de jaren tachtig/begin van de jaren negentig. Toen is duidelijk geworden, dat de koninkrijksband geen tijdelijke, maar een blijvende was. In dat kader zouden bepaalde verantwoordelijkheden die het Koninkrijk had, concreter moeten worden ingevuld. In de periode dat werd gedacht dat de Nederlandse Antillen en Aruba voor onafhankelijkheid zouden kiezen, ontstond vanzelf een zekere ontspanning en afstandelijkheid in de wijze, waarop zij elkaar aanspraken op elkaars problemen. Nu we weten dat we over een blijvend staatkundig verband spreken, is er dus ook reden, de gemeenschappelijke verantwoordelijkheden concreter in te vullen. Dat betekent een grote intensivering van het verkeer in het Koninkrijk. Het betekent ook dat de samenwerkingsmiddelen die we hebben in het kader van de KabNA-begroting, meer moeten worden gebruikt voor het aanpakken van concrete maatschappelijke en bestuurlijke knelpunten. Als gevolg daarvan zien we, dat in de laatste vijf à zes jaar de hoeveelheid technische en personele hulp in brede zin, maar ook in de wat minder technische functies, sterk is toegenomen in de Antillen en Aruba. Dit gebeurt overigens op verzoek van de Antillen en Aruba; er worden geen Neder landse deskundigen uitgezonden die daar niet gewenst en nodig zijn.

Dit betekent ook dat er een verschuiving is te zien van de economische projecten en de ondersteuning van infrastructurele projecten naar ondersteuning van een aantal maatschappelijke en bestuurlijke projecten. Die zijn overigens een stuk lastiger om uit te voeren dan het neerzetten van een school of het storten van beton voor een brug of een weg. Die wat hardere en ingewikkelder projecten leiden vaker tot frustraties over en weer, in de zin van "waar bemoeit Nederland zich mee, als het zo veel verlangens heeft voordat het een financieringsbeslissing neemt?". Anderzijds is het natuurlijk wel de Nederlandse verantwoordelijkheid om, als belastingmiddelen worden ingezet om problemen in de Antillen en Aruba te helpen oplossen, vragen te stellen over de effectiviteit van de voorgestane oplossingen en de juiste opzet van de projecten.

Ik wil niet verhelen dat er de afgelopen jaren over en weer frustraties zijn ontstaan over die samenwerkingsrelatie, en dat er mogelijkheden zouden kunnen zijn om die samenwerkingsrelatie op een nieuwe en betere leest te schoeien. Ik ben daarom voornemens, in de komende weken een adviescommissie in te stellen, die zich buigt over de financieringsmodaliteiten in de verhouding tussen de koninkrijksdelen, en die de vraag gaat beantwoorden, of we niet met de middelen die we hebben nog meer zouden kunnen bereiken door die financiering op een andere leest te schoeien. Daarbij valt te denken aan verschillende modellen die in omloop zijn: het model van een ontwikkelingsbank, van een agentschap of van een speciale voorziening voor economische en infrastructurele projecten, waarbij ook meer commercieel geld wordt aangetrokken. Een van de grote problemen waarmee men vooral op de Antillen worstelt – voor Aruba geldt dat in veel mindere mate – is het aantrekken van kapitaal voor langdurige investeringen. Daarvoor heerst er op de eilanden een te hoog renteniveau. Het blijkt lastig te zijn, voor bepaalde cruciale projecten voor lange perioden commercieel kapitaal aan te trekken. Dit is een van de vraagstukken waar wij voor staan. Door de huidige werkwijze, met veel individuele project- en programmabeslissingen, worden niet alle mogelijkheden benut.

Het ontwikkelen van werkgelegenheid op de Antillen moet centraal staan. Deze moet dan vooral ten goede komen aan de minder geschoolde kansarme bevolking van de Antillen. Eén van de frustraties is dat veel investeringsprojecten en economische bedrijvigheid wel tot extra werkgelegenheid leiden, maar die komt vervolgens ten goede aan mensen van buiten de Antillen. De kansarmen worden onvoldoende aangesproken op de nieuwe mogelijkheden van de arbeidsmarkt.

De heer Van Graafeiland vroeg zich af of KabNA de coördinatie van alle departementale relaties wel goed invult. Voorzitter! Door de verbreding van de koninkrijksbetrekkingen valt er steeds meer te coördineren. Dit is een van de redenen waarom de organisatie nu wordt versterkt. De gangbare praktijk is volgens mij bevredigend. Bij alle trilaterale gesprekken van de verschillende vakministers is KabNA tevoren, tijdens en na afloop vertegenwoordigd. KabNA wordt ook volledig ingelicht zodat het zijn coördinerende rol kan spelen. Dit houdt in het informeren van de onderscheiden vakdepartementen over vraagstukken en bestuurlijke verhoudingen in de West. Hiermee wordt voorkomen dat ieder departement een zeker kennismakingsproces met de Antillen moet doormaken, hetgeen fouten en miscommunicatie tot gevolg kan hebben.

Hetzelfde geldt voor de samenwerking tussen grote Nederlandse gemeenten en eilanden. Ik stel tot mijn genoegen vast dat grote steden zoals Rotterdam en recent ook Amsterdam een hoog niveau van activiteiten in koninkrijkskader ontwikkelen. Onlangs is door het eilandsbestuur van Curaçao en de gemeente Rotterdam een aantal afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van onderwijs. Ik juich dat van harte toe, ook omdat beide partijen te maken hebben met de problematiek van Antilliaanse jongeren. Er is inhoudelijk zeer veel reden voor een intensieve communicatie.

Voorzitter! Ik meen dat ik al ben ingegaan op veel van de punten die door de heer Van de Zandschulp aan de orde zijn gesteld. Ik noem de modernisering van het Statuut. Ik heb geen al te grote ambities op dat punt. Er leven nog geen concrete gedachten over eventuele statuutswijzigingen. Ik moet ook rekening houden met de visie daarop in de West.

De heer Van de Zandschulp heeft naar de stand van zaken met betrekking tot het aanpassingspakket van het IMF gevraagd. Aan alle zogenaamde prior conditions, de voorwaarden voor het in gang zetten van het Structurele aanpassingsprogramma, is inmiddels door de regering van de Nederlandse Antillen voldaan. Wij kunnen alleen maar met groot respect vaststellen dat de regering van de Antillen zich zeer heeft ingezet voor deze diepingrijpende maatregelen. Zij is daarbij gesteund door de Staten. Wij weten allen dat dit nogal wat onrust in het bedrijfsleven heeft veroorzaakt. Het betekent ook nogal wat voor de eigen begroting en voor de inkomsten op de Antillen en Aruba. Vanuit het besef dat het niet aanpakken van de financiële onevenwichtigheden op den duur desastreuze sociale gevolgen heeft, heeft men toch door de zure appel heen gebeten. Dat verdient alle steun vanuit Nederland. Het is te hopen dat het structurele aanpassingsbeleid een aantal jaren wordt voortgezet, want alleen dan zullen de baten ten volle kunnen worden benut.

Voorzitter! Parallel aan het Structurele aanpassingsprogramma is het sociaal noodprogramma tot stand gekomen. De commissie sociaal vangnet heeft een concrete start gemaakt. Er is aangekondigd dat er dit jaar wellicht al voor 20 à 30 mln. aan projecten zal worden uitgevoerd. Wij zullen dat vanuit de KabNA-begroting ook van harte steunen. Voorrang wordt gegeven aan het inlopen van achterstanden in het onderwijs in de slechtste wijken, in het bijzonder van Willemstad, maar ook op andere eilandgebieden. Er is een bestuur van acht personen gevormd, waarin twee personen zitting hebben die nauw contact met mij onderhouden: de vertegenwoordiger van Nederland in Willemstad en prof. Emmerij, die werkzaam is bij de Interamerikaanse ontwikkelingsbank. Hij is zowel aangetrokken als bestuurslid voor het sociaal-vangnetfonds alsook om te bezien op welke wijze meer tempo kan worden gemaakt in de projecten die onderdeel uitmaken van de taskforce Antilliaanse jongeren.

Het is juist dat binnenkort het centrum Voorlichting Antilliaanse jongeren wordt opgericht. Collega Dijkstal van Binnenlandse Zaken heeft zich daarover ontfermd, omdat dit tegelijkertijd een voorportaal is voor de Antilliaanse jongeren die overwegen, zich in Nederland te vestigen. Zij moeten goed worden geïnformeerd over hetgeen waarmee zij worden geconfronteerd als zij een enkele reis Schiphol boeken. Zij komen dan vaak de problemen waarmee zij in de Antillen al worstelden opnieuw tegen en soms in verhevigde mate, omdat zij in verkeerde kringen terecht kunnen komen en een zwakke positie op de Nederlandse arbeidsmarkt innemen.

Het onderwerp verplichte voogdij voor minderjarigen uit de Antillen is nog onderwerp van overleg met de ministers van Justitie van de Antillen en van Nederland. Ik kan daarover nu niets nieuws melden. Het streven is erop gericht, te voorzien in een voogdijregeling voor minderjarige Antilliaanse jongeren, zodat zij niet zonder enige band en zonder een vorm van ouderlijk toezicht naar Nederland vertrekken.

Mijnheer de voorzitter! De heer Staal heeft gevraagd hoe het bezoek van de fractievoorzitters is ervaren. In de publiciteit waren er enige uitschieters, maar ik geloof dat het bezoek heel nuttig is geweest. Enerzijds waren niet alle fractievoorzitters goed bekend met de Nederlandse Antillen. Anderzijds heeft de open discussie waartoe deze reis aanleiding gaf ook in de Antillen en Aruba een bijdrage geleverd aan het wegwerken van misverstanden over Nederland. Met name het structurele effect van het bezoek is van belang en niet zozeer enige publicitaire uitschieters. Het is goed dat dit soort uitwisselingen periodiek plaatsvindt. Ik verbaas mij namelijk vaak over de meningen die men – ik heb het dan meer over statenleden in het algemeen – over elkaar ventileert. Soms wordt er naar aanleiding van conflicten meteen naar duistere motieven gezocht, terwijl door het verstrekken van informatie zaken snel verklaarbaar en soms ook oplosbaar zijn.

De heer Staal vroeg naar de wijze waarop wij het rapport van de commissie-Van Lennep uitwerken. Dat is in gang gezet door besluiten van de rijksministerraad en de recente financiële top. Er komt een nieuwe financiële top in koninkrijkskader, waarschijnlijk begin september. De minister van Economische Zaken zal daaraan ook deelnemen. Het voornemen is, daar centraal de vraag te plaatsen hoe werkgelegenheid, met name in de Antillen kan worden gestimuleerd. Om ons daarover voor te lichten, hoop ik zeer binnenkort met collega Zalm aan ofwel de Interamerikaanse ontwikkelingsbank of de Wereldbank het verzoek te kunnen doen, een studie te maken van de economische positie en perspectieven op lange termijn van de Antillen en Aruba. Daarbij zal zo goed mogelijk gebruik moeten worden gemaakt van de positie tussen Zuid-, Midden- en Noord-Amerika enerzijds en de Europese Unie anderzijds. Dat is een geografische positie die interessante mogelijkheden biedt. De koppeling met Nederland en de Europese Unie biedt dat ook.

Het is ook het natuurlijke complement van de drie punten: financiële sanering, aanpak sociale problemen en het verschaffen van nieuwe werkgelegenheid en het stimuleren van groei. De Arubaanse economie groeit zeer voorspoedig. Daar zijn duidelijke tekenen van een overspannen arbeidsmarkt en gebrek aan woningen voor allen die zich op Aruba zouden willen vestigen. In de Antillen zijn de economische perspectieven minder florissant. Er is dus alle reden, ons dit jaar te concentreren op het stimuleren van werkgelegenheid. Dat is ook de reden waarom collega Zalm zich bereid heeft verklaard, na te gaan welke Nederlandse maatregelen ter stimulering van investeringen ook van toepassing kunnen worden verklaard op de andere delen van het Koninkrijk, zoals de fiscale groenregeling. Over de uitwerking van de besluiten terzake van het rapport van de commissie-De Ruiter heb ik al eerder gesproken.

De heer Staal vroeg nog speciaal naar de onplezierige persoonlijke bejegening die staatssecretaris Vermeend in Willemstad ten deel was gevallen. Dit is een goed voorbeeld van het feit dat kleine incidenten soms totaal uit hun verband worden getrokken en waaraan publicitair een betekenis wordt gegeven in de koninkrijksverhoudingen die volstrekt niet gerechtvaardigd is. Als een Antilliaanse minister in Nederland is en onheus wordt bejegend door een Antilliaan zou dat aanleiding zijn voor allerlei krantenkoppen dat het Koninkrijk ernstig in gevaar is? Dat zou niet het geval zijn.

Wat was het geval? De heer Vermeend werd op een onbehoorlijke manier aangesproken door twee Nederlandse penshonado's in een restaurant. Die penshonado's – een van hen was overigens 32 jaar – zagen blijkbaar hun belangen aangetast door enige verstrakking in het belastingregime waarvoor staatssecretaris Vermeend had gezorgd. Men moet de betekenis van dit incident niet overdrijven. Het is erg overdreven, vervolgens te menen dat de veiligheid van Nederlanders op het spel staat. Ik was er tezelfdertijd als staatssecretaris Vermeend. Ik ben alleen uiterst vriendelijke mensen tegengekomen. Wij moeten in het Koninkrijk dit soort sensationele berichtjes snel relativeren. Dat is wel zo goed voor de koninkrijksverhoudingen.

Dat wil niet zeggen dat ik het incident op zichzelf bagatelliseer. De betrokkenen die de staatssecretaris ruw aanspraken, behoren dat niet te doen. Het wordt nader uitgezocht hoe dat incident is ontstaan. Het incident heeft echter geen relevantie voor de verhoudingen tussen de Nederlanders, de Antillianen en de Arubanen, maar meer voor de verhouding tussen bepaalde soorten Nederlanders en bestuurders.

Ik kom op een thema dat door de heer Schuurman aan de orde is gesteld. Hij is zeer uitgebreid ingegaan – waarvoor dank – op de notitie die door KabNA over het Franse model is gemaakt. Voor de volledigheid merk ik op dat wij ook een dergelijke notitie samenstellen over het Britse model, dat weer heel anders is. Van dat soort modellen is het een en ander te leren. Het Britse model is veel losser dan het model van het Koninkrijk. Er is mij geworden dat de Britten met een heroverweging bezig zijn, omdat zij hebben geconstateerd dat de zeer afstandelijke verhoudingen in het Gemenebest ertoe leiden dat een aantal Caribische eilanden door de internationale druk en in het bijzonder de internationale criminaliteit zo in de problemen raken dat de eilandsbesturen de problemen niet meer op eigen kracht kunnen aanpakken. Er is dus een grotere mate van zorg vanuit Londen nodig om de dingen weer recht te trekken. Dat gebeurt vanuit een totaal andere positie dan in het Koninkrijk of in het Franse model.

Ik heb nota genomen van de vele opmerkingen van de heer Schuurman over de Départements d'outre-mer. Dat model mag, gezien vanuit de positie van de daar wonende bevolkingen, een groot aantal voordelen hebben, maar in het verleden is in het Koninkrijk niet tot dat model besloten. Dat moet ik gewoon klinisch vaststellen en dat model is voor ons dus ook niet voorhanden. Wat wel voorhanden is, is het Statuut, dat alle ruimte biedt voor intensieve relaties en voor het aanpakken van de bestaande maatschappelijke problemen.

De heer Schuurman heeft in het bijzonder aandacht gevraagd voor de gedachte om tot een totaal andere financiële opzet te komen. Hij verwees naar de gedachte van de heer Lammers, die als wederopbouwcoördinator voor Sint Maarten naar voren bracht dat er eigenlijk een soort Gemeentefondsconstructie zou moeten zijn, omdat hij vaststelde dat een eilandsbestuur in zijn financieel beleid wordt gefrustreerd door het feit dat het als eilandsbestuur niet afzonderlijk op de kapitaalmarkt mag lenen. Er is ook geen Gemeentefondsconstructie zoals in Nederland. Ik teken hierbij aan dat de gedachte van een fonds moet worden bekeken door de commissie die binnenkort door mij zal worden ingesteld en die een aantal modellen zal bekijken. Ik merk wel op dat het Nederlandse Gemeentefonds bestaat in een bepaalde bestuurlijke verhouding die wij niet hebben ten opzichte van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het Koninkrijk is ook niet één belastinggebied, zoals het Europese deel van het Koninkrijk dat wel is. Wij hebben in het Koninkrijk ook geen artikel 12-procedure voor lagere overheden wier financiën structureel in onevenwicht zijn geraakt. Ik weet dus niet of het Gemeentefonds wel zo'n lichtend voorbeeld is. Ik denk dat wij eerder moeten kijken naar modellen van regionale ontwikkelingsbanken plus projecten en programma's voor bestuurlijke en maatschappelijke knelpunten om de oplossing daarvan te helpen financieren.

Ik hoop dat ik ook de vraag van de heer Schuurman heb beantwoord wat eigenlijk de economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen op langere termijn moet zijn. Dat is een wezenlijke vraag en daar is nog geen helder antwoord op. Er zijn wel gedachten, maar er is nog geen samenhangende strategie voor de lange termijn voor de economische structuurontwikkeling en werkgelegenheidsontwikkeling van de Nederlandse Antillen. Om die te krijgen, wordt de Interamerikaanse bank of de Wereldbank gevraagd ons daar nader over te adviseren. Dit wordt het centrale thema van de komende financieel-economische beleidsdialoog. Ik hoop dat ik hiermee de meeste vragen heb beantwoord.

Als wij het over de KabNA-begroting hebben, spreken wij over een uniek verband van een West-Europese staat met een aantal kleinere samenlevingen in het Caribisch gebied. Daarmee is het Koninkrijk, op Canada na, ook de partner in het bondgenootschap van de NAVO die het meest in de buurt van de Verenigde Staten ligt. Het is een verband dat ook een bijzondere betekenis geeft aan onze rol in de Europese Unie. Ik heb de Amerikaanse collega onlangs ook nog eens herinnerd aan het feit dat de Verenigde Staten vanuit Sint Eustatius voor het eerst zijn erkend als onafhankelijke staat. Er ligt dus een groot stuk historie tussen West-Europa en Noord-Amerika. Het gaat Sint Eustatius momenteel wat minder goed dan in die tijden, toen het een belangrijke plaats was voor handel tussen West-Europa en Noord-Amerika. Hopelijk keren dat soort tijden weer terug, maar dan voor de Antillen en Aruba in hun gezamenlijkheid.

De voorzitter:

Ik kan niet nalaten erop te wijzen dat sommigen in de Republiek in die tijd altijd hebben beweerd dat het saluutschot een vergissing was, maar dat terzijde.

Ik begrijp dat er behoefte is aan een tweede termijn en ik geef graag het woord aan de heer Hirsch Ballin.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister van harte voor zijn sympathieke antwoord, waarin duidelijk naar voren kwam dat hij zich op zichzelf goed kon vinden in de lijn van denken die door onze fractie was ontwikkeld, maar hij onderstreepte tegelijkertijd dat hij moet roeien met de riemen die hij heeft in zijn ambtsvervulling als minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

Dat kunnen wij goed begrijpen, maar hier zie je tegelijkertijd ook weer iets van die vicieuze cirkel waar wij in eerste termijn over spraken. Waarom moet je roeien met de riemen die je hebt? Natuurlijk is het goed om dat te doen en in onderling overleg zoveel mogelijk voortgang te boeken, want een statuutsherziening die bepaalde dingen helderder zou regelen en die de instituties zou creëren die bij een goede samenwerking behoren, neemt zoveel tijd in beslag dat het in ieder geval voor de komende periode het beste is. Zo mag ik het antwoord wel samenvatten: wij moeten proberen in overleg zover mogelijk te komen.

Ik herken dat heel goed en dat werkt ook heel vaak, maar tegelijkertijd zijn er steeds weer onderwerpen waarbij de reacties in ieder geval om te beginnen niet al te goed zijn. Men denkt namelijk niet dat er een gezamenlijk probleem ligt waarbij moet worden geprobeerd om in samenwerking verder te komen, maar de reacties beginnen met weerstanden en bezwaren, waaronder procedurele bezwaren en bezwaren die gebaseerd zijn op de starre en verouderde bevoegdheidstoedeling, zoals die door velen in het Statuut wordt gelezen. Daaraan is ook herinnerd door anderen die vanmiddag hebben gesproken.

Ik ben het ook met de minister eens dat er bepalingen zijn waar je best verder mee kunt komen. Er is bijvoorbeeld een mogelijkheid om bij onderlinge overeenstemming te komen met koninkrijkswetgeving, rijkswetten. Maar toch kun je die dingen niet helemaal los van elkaar maken. De minister heeft er terecht op geduid dat je dit ziet op het terrein van de veiligheid. Misschien mag je het zo samenvatten dat geweld en onrechtmatige criminele druk op een samenleving nog meer dan ten tijde van het totstandkomen van het Statuut een inofficieel karakter hebben gekregen. Dat zie je ook in internationale verhoudingen. Het inofficiële geweld neemt een enorme plaats in en het officiële geweld in de vorm van oorlogen is naar de achtergrond gedrongen. Dit gecombineerd met die verwevenheid geeft alle reden om te letten op de juridisch nette en ordelijke omgang van delen van het Koninkrijk met elkaar en op de verwevenheid van binnenwereld en buitenwereld. Ik eindigde mijn bijdrage in eerste termijn daarmee toen ik over Aruba sprak. Het komt er niet alleen op aan dat de wetgeving op orde is en dat er grondrechten staan in de Arubaanse staatsregeling enz. – daar is niets op aan te merken – maar ook dat het leeft in een reëel democratisch proces.

De minister heeft, sprekend over Aruba, terecht opgemerkt dat hij niet over de media daar gaat. De Arubaanse regering gaat ook niet over de media aldaar. De vraag is wie waar precies over gaat en waar de werkelijke concentratie van macht aanwezig is in de Arubaanse samenleving. Het is van belang dat, als een campagne wordt gevoerd tegen de leiding van het openbaar ministerie – maar het kan ook gaan over de manier waarop politieke stromingen met elkaar omgaan, over de manier waarop ambtenaren worden behandeld en uit huis worden geplaatst en over het democratische proces in de Staten – er mensen zijn die de vrijheid hebben, ook de innerlijke vrijheid, om zich daarover uit te spreken. Natuurlijk kan van geen enkele regering worden gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor wat er in kranten wordt geschreven, maar je kunt wel van elke regering vragen om, als berichten worden geschreven over bijvoorbeeld ambtenaren, anderen die deelnemen aan het politieke proces of leidinggevenden van het openbaar ministerie, berichten die op geen enkele wijze door de beugel kunnen, daar stelling tegen te nemen. Ik zou het op prijs stellen daarop straks een reactie te krijgen van de minister.

Hij heeft ten aanzien van een paar onderwerpen naar voren gebracht dat die nu niet afgehandeld kunnen worden, omdat nader onderzoek plaatsvindt. Het ging over drie onderwerpen. Het eerste is de kwestie die in onderzoek is bij het NEI in verband met de toepassing van de LGO-regeling; eind maart wordt de rapportage verwacht. Het tweede is de relatie tussen de andere landen van het Koninkrijk, het Koninkrijk als geheel en de Europese Unie; de rapportage daarover wordt op 1 april verwacht. Het derde is de rapportage van de Rekenkamer als uitvloeisel van het werk van de commissie-De Ruiter. Daar noemde de minister geen datum bij. Wij zouden die graag nader vernemen. Ik mag aannemen dat wij die drie rapportages zullen krijgen zodra zij beschikbaar komen, zodat wij er nader over kunnen spreken.

Ik laat dit nu even rusten, op één punt na in verband met de Europese Unie. Een misverstand dat telkens weer de kop opsteekt – ik zeg dit ook naar aanleiding van de bijdrage van collega Schuurman – is, dat het DOM-TOM-model en betrokkenheid van Caribische delen van een der lidstaten van de Europese Unie bij de Europese Unie, respectievelijk de Gemeenschappen met elkaar verbonden zijn. De relatie met een aantal eilanden in het Caribisch gebied en delen ervan als Départements d'outre-mer is een keuze van de inrichting van de Franse republiek als lidstaat van de Europese Gemeenschappen en de Europese Unie. Een lidstaat kan andere verhoudingen hebben, ook verhoudingen die veel meer ruimte laten voor autonomie en eigen verantwoordelijkheid, en tegelijkertijd toch voor het gehele gebied behoren tot de Europese Unie en/of de Europese Gemeenschappen. De identificatie van die twee dingen, op zichzelf gezien de historie begrijpelijk, vertroebelt naar mijn indruk de discussie. Daarom breng ik dit nu naar voren. Het doet namelijk onmiddellijk, bij elke gedachte aan een nauwere relatie van Aruba en de Antillen met Europa, het horrorbeeld oprijzen van het gereduceerd worden tot de status van een DOM, even afgezien van de voor- en nadelen die daaraan verbonden zijn.

De gemeenschappelijke belevingswereld is van belang, ook in verband met de impasse waarnaar de minister op zichzelf terecht en begrijpelijkerwijze heeft verwezen, doelend op veranderende verhoudingen binnen het Koninkrijk. Voorzitter! Dat zul je méér hebben naarmate de discussie over de landen van het Koninkrijk meer een geïsoleerd proces wordt van officials. Echter, als er in de samenleving meer bekendheid en bemindheid in bredere kring ontstaat, kan de discussie op een andere manier worden gevoerd dan in het simpele sjabloon dat neerkomt op: hé, die willen meer te zeggen krijgen over dat of dat onderwerp, dat wij voor onszelf moeten opeisen. De reacties zijn overigens spiegelbeeldig; dat sjabloon komt wat Nederland betreft neer op: als wij daarmee te maken krijgen, is dat nóg een kopzorg erbij en wij hebben al zoveel kopzorgen.

Nogmaals, het heeft ermee te maken hoe een en ander in de samenleving leeft. Ik ben daarom niet geheel gerustgesteld door het antwoord van de minister op vragen over het verbreden van de belevingswereld. De minister verwijst naar meer contacten per ministerie. Natuurlijk, als er meer ambtenaren bij betrokken zijn, zullen die er thuis en in hun vrienden- en kennissenkring wel over vertellen. Ik bedoel het echter breder dan een vergroting van het aantal officiële contacten.

Voorzitter! De minister heeft gewezen op de vooruitgang in het onderling overleg. Ik voeg daaraan toe dat van groot belang is op welk moment een beginselakkoord landt in een concrete conclusie die operationeel is. Het is in dit verband dat ik heb verwezen naar het protocol met Aruba dat in 1993 tot stand is gekomen en waaraan tijdschema's zijn verbonden. Het vervelende is dat die schema's telkens door nieuwe worden vervangen. Voor enkele onderwerpen – waaronder de wetgeving op het gebied van de strafrechtelijke samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk en de openbaarheid met betrekking tot de partijfinanciering – zou het goed zijn om het laatste tijdschema te vernemen, met de verzekering dat het inderdaad het láátste is.

De ambtelijke rechtspositie van de gevolmachtigde berust op artikel 109 van de Grondwet, zo stelt de minister. Voorzitter! Dat kan ik uit het desbetreffende besluit niet afleiden. Een besluit dat is gebaseerd op een hogere regeling, pleegt te verwijzen naar de regeling waarop het is gebaseerd. Moet ik de mededeling van de minister zo opvatten dat deze regeling stilzwijgend is gebaseerd op de Ambtenarenwet en dat de bepaling in artikel 2, dat de bezoldiging van de gevolmachtigde en de overige voorwaarden waaronder deze benoeming plaatsvindt, niet ziet op een zelfstandige regeling maar op een aanvullende regeling die op de Ambtenarenwet voortbouwt?

De heer Van Graafeiland (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het zal hem wel op voorhand duidelijk zijn geweest dat wij niet zozeer de begroting voor 1997 hebben bekeken op het jaar 1997 als wel op aspecten daarvan die voor de langere termijn perspectief zouden kunnen bieden. Vandaar dat ik van de opsomming die de minister aan de overzijde heeft gegeven, gebruik heb gemaakt om voor het voetlicht te brengen waar een en ander de afgelopen veertig jaar toe heeft geleid. De minister kan mij dat niet euvel duiden. Natuurlijk hebben wij gelezen dat de minister een tiental punten aanvoerde. Daar heb ik ook melding van gemaakt. Ik heb ook expliciet melding gemaakt van zijn antwoorden aan het adres van mevrouw Mulder-van Dam die ons in staat hebben gesteld om te concluderen dat er het nodige in gang is gezet. Echter, het overgrote gedeelte daarvan wordt gezien als zaken waaraan geen langetermijnaspect te ontdekken valt. Wij zouden graag zien dat in de begroting voor 1998 het langetermijneffect van maatregelen concreet en controleerbaar duidelijk wordt, op het gebied van de rechtshandhaving, de financiële sanering, de aanpak van de sociale problemen en de werkgelegenheid. Wij willen de beleidsdoelen voor 1998 concreet in de begroting opgenomen zien, en wel in het licht van de langere termijn.

Een vergelijking met de rest van Zuid-Amerika of met Midden-Amerika gaat op zichzelf wel op. Dat zal ook wel een van de voornaamste redenen zijn waarom de overzeese rijksdelen zo hangen aan Nederland en waarom ze dus ook niet uit het koninkrijksverband zullen stappen. Maar het is natuurlijk ook een bewijs uit het ongerijmde als je zegt dat er iets bereikt is omdat het beter gaat dan in sommige andere landen in Zuid-Amerika. Ik denk dat dit niet zo is, omdat het niet toetsbaar is. Je kunt een dergelijke stelling pas hanteren als je van tevoren concrete beleidsdoeleinden voor de langere termijn hebt geformuleerd, en tot op heden is dat niet gebeurd.

Wij zien duidelijk positieve aspecten in de weg die de minister wil gaan bewandelen door wat meer in te gaan op de vraagstukken van bestuurlijke en algemene aard dan op het bouwen van bruggen, wegen enz., al is dat laatste natuurlijk ook nodig, ook in de sfeer van de consultancy. Maar vooral de eerstgenoemde vraagstukken moeten aanleiding zijn om de argwaan, het wantrouwen en het zomerse beeld van neokolonialisme te beteugelen dat aan de overzijde met veel gevoel voor theater wordt opgeroepen. Er moeten duidelijke lijnen getrokken worden en er moet stelling tegen genomen worden. Dat zou betekenen dat het tweezijdige "stop shooting, start listening" daadwerkelijk gestalte gaat krijgen.

Voorzitter! Wij danken de minister voor zijn antwoord en wij wensen hem veel succes.

De heer Van de Zandschulp (PvdA):

Voorzitter! Ook ik dank de minister voor de serieuze manier waarop hij gereageerd heeft op de verschillende opmerkingen die in deze Kamer zijn gemaakt.

Hij begon zijn betoog met een schets dat het werken vanuit concrete problemen tot resultaten leidt omdat er zo veel gemeenschappelijks is in beleidsprioriteiten, en dat het Statuut daarbij op zichzelf geen obstakel is. Dat neem ik wel aan, en ook dat er ook veel ongeschreven recht is dat bruikbaar is, zodat wij niet onevenredig veel tijd in modernisering van het Statuut moeten steken. Tot zover zal ik de minister niet tegenspreken, maar ik denk dat een moderner Statuut wellicht een goed hulpmiddel is bij het werk dat wij moeten doen. Het huidige Statuut vertoont natuurlijk wel enige lacunes en ik zeg niet dat modernisering ervan topprioriteit heeft, maar ik vind het wel een serieus thema. En ik meen dat Nederland als een van de drie landen van het Koninkrijk zelf ook wel eens een suggestie op dit gebied zou mogen doen en niet per se behoeft te wachten tot anderen ideeën naar voren brengen.

Wat de rijstproblematiek en de LGO betreft, ik heb er kennis van genomen dat er meer en serieuzer vooroverleg is geweest dan het ene telefoontje van minister Van Mierlo aan Pourrier aan de vooravond van de zitting van de Europese ministerraad. Dat was het idee dat bij mij was blijven hangen nadat ik alle kranten zo goed mogelijk had gelezen. Hieruit blijkt maar weer, hoe gevaarlijk het is om alleen op dit soort berichten in de media af te gaan.

Dan nog een opmerking over wat de minister zei over de taalkwestie en de taalstrijd. Ik ben het eens met zijn conclusie dat het van belang is om het Nederlands op de Antillen overeind te houden, maar ik zit er wel mee dat op dit moment pak weg 80% van de kinderen op Curaçao die naar school gaan, Papiamento als spreektaal hebben en dan meteen geconfronteerd worden met Nederlandstalige leermiddelen. Ik denk dat die strijd voor erkenning van het Papiamento ook een culturele strijd en een emancipatiestrijd is. Bovendien heeft het mijns inziens iets te maken met machtsvragen. Als 77% van het aantal ouders op Curaçao zich uitspreekt voor tweetalig onderwijs, is dat volgens mij een signaal, niet zozeer voor de Nederlandse regering als wel voor de regering op de Antillen. Daar dient men dan ook naar te luisteren. Immers, het is embryonaal het juiste antwoord. De vervolgvragen zijn dan: wat is de fasering en hoe combineren wij het goed?

Gezien de uiteenzetting van de minister over Aruba heeft hij wat mij betreft voldoende gezag. Ik vervang mijn scepsis dan ook en geef hem het voordeel van de twijfel, maar mijn woorden bevatten nog wel twijfel. Ik help de minister hopen dat het rapport-De Ruiter en de consternatie daar omheen tot zo'n catharsis op Aruba leidt als de minister zich optimistisch voorstelt. Ik ben het met hem eens dat de gekozen aanpak via de commissie-De Ruiter de enig mogelijke is. In die zin steun ik de minister en zijn beleid.

De heer Staal (D66):

Voorzitter! Ook ik dank de minister namens mijn fractie voor de beantwoording. Tevens complimenteer ik de minister, omdat hij er blijk van geeft goed thuis te zijn in dit dossier, ondanks dat hij de afgelopen periode wel meer aan zijn hoofd heeft gehad.

Wij hebben geen nadere vragen, maar wel een enkele constatering. Zo heb ik gemerkt in het antwoord van de minister dat hij wat meer aandacht geeft aan de concretisering van de uitvoering van het beleid dan aan de sfeer er omheen en een nadere analyse terzake. Hierbij plaats ik enkele positieve kanttekeningen.

Twee zaken die eruit springen, zijn het saneren van de financiën en het aanpakken van de sociale problemen. De werkwoorden in dit verband zeggen al iets. Wij hebben de opmerkingen daarover met dank aangehoord. Ik ben dan ook benieuwd naar de voornemens van de minister aangaande de werkgelegenheid, die hij zal vormen in overleg met zijn collega Zalm.

Ik ben blij te constateren dat de minister om krantenberichten heen kan kijken en het nut van het bezoek van de fractievoorzitters inziet. Hij relativeert een en ander terecht. Dit geldt ook voor het voorval met de heer Vermeend. Ik ben het volstrekt met de minister eens, als hij zegt dat het bij dit soort voorvallen op de voorpagina goed is om niet alleen op deze plek, maar ook direct te zeggen dat het te dol wordt wanneer dergelijke voorvallen worden betrokken op de koninkrijksverhoudingen. Wat mij betreft had de minister dat ook direct mogen zeggen. Wij juichen het toe dat er door die relativering wat minder voorzichtig wordt omgegaan met gevoeligheden. Niet alleen verleden jaar, maar ook nu in mijn eerste termijn heb ik laten merken dat juist het laten varen van wat gevoeligheden een aantal oplossingen dichterbij kan brengen en wat meer zicht op de werkelijkheid. Wij moedigen de minister daarin dan ook zeer aan. Tevens zijn wij benieuwd naar de resultaten.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik spreek ook graag mijn dank uit aan het adres van de minister voor de beantwoording van onze bijdrage in eerste termijn.

Er komt een studie over de DOM's. In dat verband heb ik de minister niets horen zeggen over mogelijk toekomstige samenwerking met de DOM's en daar ben ik toch wel benieuwd naar, mede in verband met de studie over de relatie tussen de Europese Unie en het Koninkrijk. Wat betekent dat dus precies, vergeleken met de DOM's?

Ik heb begrepen dat de Franse departementen in het Caribisch gebied bijvoorbeeld veel gemakkelijker een beroep kunnen doen op het Europees Structuurfonds en dat er veel gemakkelijker tot beslissingen kan worden gekomen op Europees niveau die ten dienste zijn van deze eilanden. De Nederlandse Antillen en Aruba moeten gelden krijgen uit een ontwikkelingsfonds en dat kost meer inspanning en meer moeite en levert minder op, zo heb ik begrepen. De Franse eilanden hebben, dacht ik, niet die problemen met rijst en suiker waar de Nederlandse Antillen op het ogenblik voor geplaatst worden. Ik heb voorts begrepen dat de Franse eilanden veel gemakkelijker een basis voor export vormen voor wat betreft Europese goederen en diensten. Dat is toch allemaal niet weg te cijferen.

Ik heb de opmerking van de heer Hirsch Ballin aldus begrepen, dat dit eigenlijk niet te maken heeft met de DOM's, maar met de manier waarop wij het als Koninkrijk geregeld hebben met de Europese Unie. Maar dan zou het toch wel zaak worden om dat anders te regelen en ook die voordelen van de DOM's binnen te halen in het verband van het Koninkrijk. Of vergis ik mij daarin? In elk geval zou ik het op prijs stellen, dat bij de studie over de Europese Unie en het Koninkrijk vooral ook betrokken wordt het aspect van de voordelen van het Franse model binnen de Europese Unie.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Voorzitter! Misschien mag ik ter verheldering het volgende aan college Schuurman melden. Het verschil zit hem daarin dat Frankrijk het lidmaatschap van de Europese Gemeenschappen, en vervolgens van de Europese Unie, niet heeft beperkt tot het grondgebied in Europa, zoals het volkenrechtssubject het Koninkrijk der Nederlanden dit wel heeft gedaan. Dat is het punt.

De heer Schuurman (RPF):

Dat begrijp ik. Het betekent wel dat men voor de volkeren overzee grote voordelen kent. Mijn vraag is of wij die voordelen ook binnen ons koninkrijksstatuut zouden kunnen realiseren, in een andere vorm dan op het ogenblik misschien gebeurt.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun waarderende woorden en de wijze waarop zij benadrukten – het thema was ook in eerste termijn aan de orde – dat wij het in koninkrijkskader toch over een grote mate van consensus hebben en dat partijpolitieke verschillen of oppositie- en coalitieverschillen in dit dossier eigenlijk nauwelijks een rol spelen – althans geen rol waardoor hevige interne discussies zouden ontstaan, waarbij wij ons niet zouden kunnen richten op het aanpakken van de problemen in samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba. Dat is voor een bewindsman een heel plezierige uitgangspositie.

De heer Hirsch Ballin stelde aan de orde dat in de media in Aruba soms dingen gebeuren, waar bestuurders en politici stelling tegen moeten nemen. Ik onderschrijf dat. Het geldt niet alleen terzake van media in Aruba. Ik denk dat in het algemeen bestuurders en politici er goed aan doen, daar waar zij geconfronteerd worden met onjuiste of onvolledige informatie, dit niet over zich heen te laten gaan, maar het ook aan te vullen en te weerspreken. Dit, omdat goede communicatie voor een democratie, voor de controle op de regering en voor de relatie tussen bevolking en regering essentieel is. Daar heeft ieder zijn rol in te spelen.

Zeker in het geval waar, in het Arubaanse voorbeeld, het evenwicht in de pluriformiteit van de media zoek is en een bepaald dagblad domineert, is het nuttig dat daar ook af en toe in het openbaar stelling tegen wordt genomen. Dat is niet altijd makkelijk, want wie daar stelling neemt, weet dat daardoor risico's worden gelopen en dat vervolgens een campagne zich kan verplaatsen tegen degene die stelling neemt en corrigerend probeert op te treden. Ik geloof dat wij verder niet te lang stil moeten staan bij het ene dagblad waar wij het dan over hebben. De heer Hirsch Ballin en ik hebben een aantal dingen gemeen, onder andere het feit dat de hoofdredacteur van dat dagblad ons beiden idioten heeft genoemd. Uit zijn mond waardeer ik dat als een compliment. Er zijn bepaalde commentatoren die, als zij zich tegen je richten, de conclusie rechtvaardigen dat je op het goede pad bent.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Voorzitter! Ik kan dat alleen maar met de minister eens zijn, maar ik wilde de andere dimensies van dit onderwerp aan de orde stellen en die betreffen eigenlijk de Arubaanse samenleving zelf. De reden dat ik deze vraag ook in tweede termijn naar voren bracht, is de volgende. Ik vind dat wij niet het dossier dat over de toestand rondom het OM en de landsrecherche op Aruba is gecreëerd, moeten sluiten met het uitvoeren van de aanbevelingen van de commissie-De Ruiter. Dat is een behandeling van de gevolgen. Maar als wij echt een koninkrijksverband willen hebben, dan is het van belang dat wij ook naar de oorzaken kijken. Dan gaat het om de uitwerking van een proces van het in diskrediet brengen van mensen in de Arubaanse samenleving zelf. Ik had het dus niet over de minister of over mijzelf, maar over mensen daar in het OM of anderszins en over het ontbreken van een stellingname daartegen door de Arubaanse regering en over alle processen daaromheen. Dat is de relatie tussen Protocol, openbaarheid, rechtshandhaving en de probleemoplossende aanbevelingen waartoe uitvoering van het rapport-De Ruiter zich dreigt te verengen.

Minister Voorhoeve:

Voorzitter! Ik kan die opmerking alleen maar onderschrijven. In wezen was de problematiek waar de commissie-De Ruiter op stuitte er een van uit het evenwicht geraakte verhoudingen. De uitvoering van de besluiten die de rijksministerraad in november heeft genomen, is een heel belangrijke stap in de richting van herstel van die evenwichten. Maar zoals altijd, bestuurlijke processen en zeker democratie zijn geen toestanden maar processen waarbij voortdurend moet worden gewaakt voor het uit evenwicht raken van de situatie. Ook als het rapport van de commissie-De Ruiter in de komende jaren helemaal wordt uitgevoerd, blijft het algemene onderwerp een punt van aandacht, namelijk hoe je in kleinere eilandmaatschappijen met kleine politieke partijen en een beperkt aantal bestuurders en soms zeer grote economische machtsposities van enkele bedrijven en soms slechts enkele personen, toch kunt bewerkstelligen dat er evenwichtige bestuurlijke verhoudingen zijn. Dat is de kern van het probleem. Dat kan door openbaarheid, door controle, door een goede rol van de Staten en door pluriformiteit van de media. In dit verband ga ik ook in op de opmerking over openbaarheid van partijfinanciën, want ik denk dat dit bijzonder heilzaam is. Ik heb dat onderwerp ook besproken met leden van de Arubaanse regering. Daar wordt beaamd dat het een buitengewoon belangrijk punt is dat partijfinanciën gecontroleerd moeten kunnen worden, niet alleen via accountantsrapporten maar dat het ook nuttig zou zijn om terzake nadere wet- en regelgeving te hebben. Daar wordt in Aruba aan gewerkt. Ik kan niet een bepaald tijdschema noemen, maar het voornemen om dat te doen is duidelijk geformuleerd. Het komt mij voor dat wij deze zaak ook in koninkrijksverband moeten aanpakken. Daarover heb ik ook overlegd met collega Dijkstal. Wij moeten goed beseffen dat wij ook in Nederland nog niet een volmaakte regeling terzake van partijfinanciën hebben. Nadere wet- en regelgeving is in voorbereiding. Met die nadere wet- en regelgeving wil men de inzichtelijkheid van partijfinanciën vergroten. Er wordt voor gepleit om die wet- en regelgeving het karakter van koninkrijkswet te geven. Dat zou heilzaam voor alle drie de delen van het Koninkrijk kunnen zijn.

Ik kan helaas geen data noemen waarop rapporten van de rekenkamer van Aruba zullen worden aangeboden. De rekenkamer van Aruba is thans nog bezig met het formuleren van de plannen terzake van de vier grote opdrachten die men heeft aanvaard. Ik zal daarnaar bij de Arubaanse rekenkamer nader informeren en vragen in welk tijdsperspectief wij een en ander moeten zien.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Voorzitter! Wat dit onderwerp en het vorige, dus dat van de partijfinanciering, betreft wil ik de minister vragen ons per brief te informeren over tijdschema's waaraan wij de koninkrijksregering als geheel mogen houden. Ik wil hiermee niet alsnog op een oppositionele toon overschakelen. Ik stel deze vraag slechts, omdat wij helaas in alle nuchterheid moeten constateren, dat alle eerdere tijdschema's sinds het protocol van 1993 terzake van dit onderwerp niet zijn gehaald. Het voortzetten van de communicatie alleen is niet voldoende.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Ik zal dit graag bespreken met de desbetreffende collega's en de Kamer nader informeren over het tijdschema.

Voorzitter! Er is een opmerking gemaakt over het besluit waarmee de gevolmachtigde werd benoemd. Dat was inderdaad stilzwijgend gebaseerd op de Ambtenarenwet. Op de gevolmachtigde zijn dezelfde regels van toepassing als op personen met een ambtelijke status.

De heer Van Graafeiland betreurde het dat de maatregelen die worden besproken in de memorie van toelichting allemaal de korte termijn betreffen. Hij zou graag zien dat er in de memorie van toelichting bij de begroting voor 1998 meer aandacht voor de langetermijneffecten is. Ik zeg hem graag toe dat wij hierop bij die begroting nader in zullen gaan. Overigens, naar mijn mening zit in de dingen waarmee wij nu bezig zijn veel meer langetermijnperspectief dan de geachte afgevaardigde misschien veronderstelt. Ik noem: de financiële sanering, de activiteiten terzake van de rechtshandhaving, de verkleining en de verbetering van de bestuurlijke apparaten, de kustwacht en het besluit tot instelling van een gezamenlijk rechercheteam in koninkrijkskader. Dat zijn allemaal zaken met langetermijneffecten.

De heer Van de Zandschulp zei dat Nederland terzake van de statuutsherziening niet alleen moet wachten, maar ook zelf suggesties moet doen. Zeker, wij hoeven niet alleen maar te wachten. Ik heb ook op een rij laten zetten wat de wensen van Nederlandse kant zouden zijn als wij tot statuutsherziening komen. Er is een groot aantal concrete voorbeelden te geven. Alleen, het leek mij psychologisch verstandig om daarmee niet het discussieseizoen te openen, maar om te wachten op de resultaten die de discussie over staatkundige herstructurering op de Antillen zelf oplevert. Ik hoop dat die binnenkort resultaten heeft. Het lijkt mij in ieder geval van belang om daarop dan snel inhoudelijk te reageren. Ik wijs er wel op, dat van Nederlandse kant een aantal malen het initiatief tot herziening van de statutaire verhoudingen is genomen en dat geen van die pogingen een daverend succes is geworden. Het is en blijft dus van belang om, ondanks de beperkingen die dat met zich brengt, de mogelijkheden van het huidige Statuut zo goed mogelijk te benutten en om voor een probleemgerichte aanpak te kiezen. We moeten vermijden dat we verzeild raken in stellingenoorlogen over competenties, bevoegdheden en statutaire veranderingen. Ik onderschrijf overigens alles wat werd gezegd over de taalsituatie in de Nederlandse Antillen, en over Aruba, zij het op enigszins andere wijze. Taal is een essentieel onderdeel van de identiteit van mensen. Het Papiaments is natuurlijk belangrijk, ook als gemeenschappelijke taal op de Benedenwinden voor kinderen die aan het onderwijs beginnen. De vraag is, in welke fase moet worden overgeschakeld op Nederlands als instructietaal. Persoonlijk teken ik hierbij aan, dat ik geloof dat men toch vaak het vermogen van kleine kinderen onderschat om zich vele talen tegelijkertijd eigen te maken en spoedig op een instructietaal over te gaan, die afwijkt van de taal die thuis iedere dag wordt gesproken. Er zijn vele Nederlanders in Friesland, die daarmee hun ervaringen hebben opgedaan, en er niet blijvend door zijn beschadigd!

Van de opmerkingen van de heer Van de Zandschulp over de vraag, of het rapport-De Ruiter nu wel zo'n catharsis heeft veroorzaakt, waarmee alle problemen zijn opgelost, neem ik kennis. Zoals hij opmerkte, ben ik positief over de wijze, waarop de Arubaanse regering uitvoering geeft aan de genomen besluiten. In mijn eerste termijn heb ik echter ook gezegd, dat dit een traject is wat pas over enige jaren volledig tot uitvoering zal zijn gebracht. Er zitten bijvoorbeeld een aantal stukken additionele wetgeving bij, ook in rijksverband. Dit vraagt zijn tijd. Het schrikeffect dat door de spanningen van vorig jaar in de verhouding tussen Nederland en Aruba is ontstaan, heeft een zekere positieve uitwerking gehad. Zo gaat dat wel vaker in relaties tussen collectiviteiten. Ik stel vast dat de bereidheid van de verantwoordelijke bestuurderen in Aruba om de relatie met Nederland veel inhoud te geven, goed uit te werken en te voorkomen dat we opnieuw in de problemen komen die in de vorige twee jaar zijn ontstaan, heel duidelijk aanwezig is.

Dank aan de heer Staal voor zijn woorden van steun voor verschillende beleidsrichtingen waarmee de regering bezig is.

De heer Schuurman kwam opnieuw terug op het Franse model, en vroeg onder andere, of dat model er niet toe leidt dat men LGO-achtige problemen kan vermijden. Dat is per definitie het geval, want in de Départements d'outre-mer is het gemeenschappelijk landbouwbeleid van toepassing. Zij missen derhalve een mogelijkheid, die de LGO-gebieden nu juist hebben, om op een bepaalde manier door het protectionistisch karakter van het gemeenschappelijk landbouwbeleid heen te breken. Dat dit een aantal lidstaten van de EU in het verkeerde keelgat is geschoten, is de oorzaak van de huidige spanningen. Ik kan nu nog niet ingaan op de wijze, waarop dit LGO-conflict in de loop van dit jaar kan worden geregeld. Het zal ergens op een compromis tussen het Koninkrijk en de overige 14 lidstaten moeten uitdraaien.

Tot slot keer ik nog even terug naar de term "gemeenschappelijke belevingswereld", die de heer Hirsch Ballin aan de orde stelde. Het is helemaal waar dat dit niet alleen kan worden versterkt door veel contacten tussen bestuurderen. We moeten er ook aan werken, dat de non-gouvernementele organisaties hun banden in koninkrijkskader sterk aanhalen. Dit geldt voor bedrijfsleven, werkgevers en werknemers en maatschappelijke en culturele organisaties. Ik geloof dat daarmee ontzettend veel te winnen is. Er is een opvallend gemeenschappelijke belevingswereld die soms groter blijkt te zijn dan wij wel eens denken.

Ik heb hier recent twee voorbeelden van meegemaakt. Enkele maanden geleden was ik aanwezig tijdens een discussie van leidende personen uit het Nederlandse bedrijfsleven met de premier van de Nederlandse Antillen over de economische relaties en de investeringen aldaar. Deze discussie werd ingeleid door een president van een zeer groot Nederlands concern met zijn versie van het liedje "Schoon is de West". Hij had dit op school op Curaçao geleerd. Enkele weken geleden was ik bij de ondertekening van het nieuwe culturele akkoord tussen Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen. Hierbij werden allerlei gedichten, zowel in het Papiaments als in het Nederlands, ten gehore gebracht door twee vooraanstaande Antilliaanse dichteressen. Dit evenement werd afgesloten door het gezamenlijk en uni sono ten gehore brengen door beide dichteressen van het lied "Waar de blanke top der duinen".

Met dit gezamenlijk gezang zij weer aangetoond dat er veel gemeenschappelijk erfgoed is. Zolang er maar veel wordt gezongen in het Koninkrijk gaat het ons goed.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 17.50 uur

Naar boven