Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994, houdende regeling van de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (22961).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Talsma (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Bij de schriftelijke gedachtenwisseling zijn verschillende vragen gesteld die door de gehele commissie zijn ingediend. Er was dus een zekere mate van overeenstemming in de opvattingen. Ik mag u met erkentelijkheid voor het in mij gestelde vertrouwen meedelen dat ik vandaag niet alleen voor mijn eigen fractie, maar ook voor de fracties van het CDA, de PvdA, D66, de SGP, het GPV en de RPF het woord zal voeren.

Wij hebben bij de behandeling van dit wetsvoorstel in het voorjaar van het vorige jaar mogen meemaken dat er een kritisch rapport was van de Algemene Rekenkamer over het functioneren van zelfstandige bestuursorganen in het algemeen. Ook de commissie-Sint heeft zich in die zin uitgelaten. Onze commissie had ook vragen over de toenmalige dienstverlening van de Rijksdienst voor het wegverkeer.

Wij hebben toen gesuggereerd dat wij de zaak zouden aanhouden totdat de Tweede Kamer zich zou hebben uitgesproken over de rapporten van de Rekenkamer en de commissie-Sint en totdat de regering haar mening te kennen zou hebben gegeven. Dat is inmiddels gebeurd. De minister heeft het voorstel aangehouden. Er is toen een aantal richtlijnen en aanwijzingen ontworpen die een redelijk goede uitwerking van de grondgedachte lijken te zijn. Er is ook een plan om een kaderwet te ontwerpen. Dat lijkt ons een goede zaak. Wij hebben met genoegen kennis genomen van een recent overleg tussen de Rekenkamer en de Rijksdienst voor het wegverkeer, waarbij gesproken is over vele onderwerpen die toch nog onder de ministeriële bevoegdheid, aandacht of goedkeuringsrecht zouden vallen, zoals de tarieven, de begroting, de bestuursreglementen, het informatiestatuut en de richtlijnen voor de directie. Wij hebben met belangstelling en met instemming gelezen dat de Rekenkamer die uitwerkingen met haar instemming laat vergezellen. Dat is allemaal zeer positief en het eindresultaat daarvan is dat aan een groot aantal van onze wensen is voldaan.

De automatisering bij de Rijksdienst voor het wegverkeer is nu vernieuwd. De accountantsverklaring voor 1995, waar nog enige punten bij waren, is inmiddels gereedgekomen. De commissie voor Verkeer en Waterstaat van dit huis heeft een uitvoerig en verhelderend gesprek gehad met de nieuw benoemde directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer. Daarbij is gebleken dat er zeer positieve ontwikkelingen zijn te bespeuren bij die dienst. Er is ook het streven bij de dienst om de particuliere aanvragen zoveel mogelijk gelijkwaardig te behandelen aan overheidsaanvragen. Die wens is ook door de commissie naar voren gebracht. Dit alles heeft ertoe geleid dat de fracties, waarvoor ik nu het woord mag voeren, hun steun aan het wetsvoorstel zullen geven.

Wij hebben nog twee opmerkingen. De eerste gaat over de financiële afrekeningen. Volgens de huidige wettelijke regelingen worden aanvragen uit de overheidssfeer, dat zijn er natuurlijk vele, kosteloos behandeld. Particuliere aanvragers moeten een kostendekkend tarief betalen. Het is niet geheel duidelijk, maar ons is gebleken dat ook een deel van de totale kosten die niet aan de overheid in rekening worden gebracht op enige wijze over die particulieren wordt omgeslagen, eventueel via een kostenomslag op het kentekenbewijs en eventueel via een hoger tarief op losse aanvragen.

In de stukken hebben wij kunnen lezen dat die tariefregeling misschien nog nader bij wet zal worden geregeld. Ik begrijp dat tot 1 januari 1997 nog het kentekenbewijs deel III geldt en vereist is en dat de kosten daarvan tot dekking zullen leiden. Wij dringen er in elk geval op aan dat, hetzij bij de nieuwe wetgeving, hetzij binnen afzienbare tijd, een evaluatie door de minister kan worden verstrekt over de manier waarop precies is omgegaan met de kostenberekeningen, de kostentoedelingen en het kostentotaal van die dienst. Die evaluatie zou naar onze mening nog in deze kabinetsperiode moeten plaatsvinden. Als wij ervan uitgaan dat het de bedoeling is dat de verzelfstandiging van de RDW ingaat op 1 juli van dit jaar, zouden wij de evaluatie – tenzij het al eerder bij een wetsvoorstel gebeurt – uiterlijk 1 januari 1998 tegemoet willen zien.

De tweede algemene opmerking betreft de zelfstandige bestuursorganen in het algemeen en de verschillende vormen die daaraan verwant zijn. Die worden wel agentschappen genoemd, maar krijgen ook wel andere benamingen. Er is gebleken dat zich toch vaak kinderziekten voordoen. Dat was in dit geval ook enigszins zo. In elk geval zal de regering in de toekomst extra aandacht moeten hebben voor deze nieuwe bestuursorganen, juist omdat het zo'n weinig wettelijk geregelde nieuwe vorm is. Het is min of meer een gedachte die nog geen definitieve omschrijving heeft gekregen. De regering heeft immers de uiteindelijke verantwoordelijkheid en zeggingsbevoegdheid. Ik doel hiermee niet alleen op de RDW, maar op de zelfstandige bestuursorganen in het algemeen. Dat het niet altijd vlot loopt met het toezicht en de zeggingsbevoegdheid, blijkt bijvoorbeeld heel duidelijk uit de situatie rondom het CTSV. Er was nota bene een adviseur van buitenaf nodig om de staatssecretaris in staat te stellen om zijn bevoegdheden uit te oefenen. Een ander recent voorbeeld is de Immigratie- en naturalisatiedienst bij het ministerie van Justitie. Ik ga niet in op deze zaken, maar ik stel alleen vast dat er vele voetangels en klemmen zijn. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als de minister haar commentaar op deze gevoelens van zorg zou willen geven.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! Het ging bepaald niet van een leien dakje rond dit wetsvoorstel dat beoogt de Rijksdienst voor het wegverkeer te verzelfstandigen. Het wetsvoorstel werd ingediend in december 1992 en nu, in maart 1996, vindt de behandeling hier in de Eerste Kamer plaats. Ik denk dat dit alles heeft te maken met een gewijzigd politiek gesternte, waarbij steeds meer kritiek ontstond op de talrijke privatiserings- en verzelfstandigingsoperaties.

Binnen de Eerste Kamer en onze commissie mag de rol van de heer Talsma natuurlijk niet verzwegen worden. De heer Talsma stelt zich in het algemeen zeer kritisch op ten opzichte van de privatisering van nutstaken. Wij zijn dat volledig met hem eens. Sommige zaken kunnen trouwens ook beter door een onvervalste liberaal dan door iemand van GroenLinks naar voren worden gebracht. Dat hij nu niet namens ons kon spreken heeft ermee te maken, dat wij, opgewekt door hem, ons in de materie zijn gaan verdiepen, maar uiteindelijk tot een andere conclusie zijn gekomen.

Ik sprak over een gewijzigd gesternte, waaronder sprake is van een renaissance van de overheid. De beperkingen van de neoliberale utopie, waarin de rol van de overheid geminimaliseerd moet worden, komen steeds scherper in beeld. Wij zagen het bij de PTT, waar wij niets meer te vertellen hebben over zoiets als de openingstijden van postkantoren of het aantal brievenbussen, terwijl dit voor burgers toch ontzettend belangrijk is. Wij zagen het bij de NS, waar wij van alles mogen vinden over de sluiting van loketten en over de openingstijden van fietsenstallingen, maar er niets meer over te vertellen hebben. De NS gaat straks zelfs bepalen waar de halte van de HSL in Den Haag moet komen. Wij zagen het bij de gouden handdrukken bij de VSN en het CTSV, waar de politiek, de overheid, de minister, niets meer te vertellen heeft, terwijl wij er toch van alles van vinden. Uit deze voorbeelden blijkt overigens, dat het particulier initiatief het bepaald ook niet altijd efficiënter en effectiever doet.

In Elsevier van 9 maart 1996 stond een interessant artikel van Erik Vrijsen, waarin staat dat het kabinet weer greep wil krijgen op verzelfstandigde overheidsdiensten. Er is een ambtelijke werkgroep ingesteld, van Financiën en Binnenlandse Zaken, die een onderzoek heeft ingesteld naar de honderden diensten – het schijnen er al zo'n 600 te zijn – die met 130.000 werknemers verzelfstandigd zijn. Het artikel begint met de zin "Het tijdperk van de privatisering en verzelfstandiging loopt ten einde". Het kan zo niet langer met de schemerzone tussen markt en overheid. De nieuwe secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken, Wim Kuijken, waarschuwt in dat artikel voor onheldere situaties, met grote risico's. Zijn collega Ad Geelhoed, van Economische Zaken, bepleit inmiddels ook weer een sterke overheid.

Bij kleinere organisaties zou sprake zijn van een kentering in het beleid, volgens het artikel. Het kabinet gaat zich er binnenkort over buigen en gaat voorwaarden aanscherpen. Ik denk dat het terugdraaien van het besluit over privatisering van Parcon, de parkeerdienst, een zwaluw is die misschien de zomer aankondigt.

Is het, dit alles in ogenschouw nemend, nog wel zo logisch om bij deze wijziging in het beleid de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het wegverkeer nog door te zetten? Ik geef toe dat deze verzelfstandiging zeker met de nodige voorzorgsmaatregelen en beperkingen tot stand zou komen. Ook de toets door de Algemene Rekenkamer biedt enige zekerheden, maar toch is mijn fractie niet overtuigd van de noodzaak en de voordelen. In het gesprek met de directie, dat voor ons ook verhelderend heeft gewerkt, werd duidelijk dat zij wel staat te popelen om hiermee aan de slag te gaan en klantvriendelijk te gaan werken. Dat vinden wij allemaal prima, maar mij is niet duidelijk geworden waarom allerlei praktische belemmeringen die in het gesprek naar voren gebracht werden, zoals het flexibeler investeren in gebouwen, zonder allerlei ingewikkelde beperkingen vanwege de Rijksgebouwendienst, of op zaterdag werken, niet opgelost kunnen worden door de belemmerende bureaucratie binnen het ministerie op te ruimen. Waarom kan de begrotingssystematiek niet gewoon aangepast worden voor dit soort doelen?

In het algemeen is dit het mechanisme achter privatisering. Ik heb mij er in het verleden behoorlijk mee bemoeid. Eigenlijk is het beeld altijd hetzelfde. Binnen de overheidsorganisatie wordt het verprutst. Er wordt geen effectieve energie gestoken in verbetering. Dan loopt het dus niet en wordt de oplossing maar gezocht bij privatisering en verzelfstandiging, met ook weer alle nadelen van dien.

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel las ik, dat het niet de bedoeling is dat een nieuwe dienst winst gaat maken. In het gesprek begreep ik, dat dit toch wel een ambitie van de directie is. Hoe zit het nu precies? Kan zij die winst zelf besteden? Worden er grenzen aan gesteld? Als de winst exorbitant wordt, vloeit zij dan toch weer terug naar de overheid?

De volgende vraag is, of men er niet steeds vaker achter komt, dat de scheiding tussen uitvoering en beleid helemaal niet zo goed werkt, zeker daar men zelf inziet dat dit een vrij dynamisch proces is? Het beleid moet steeds gebaseerd zijn op uitvoering en omgekeerd. Is de scheiding in het wetsvoorstel wel verstandig en goed doordacht?

Hoe zit het met de BTW? Wordt die verhoogd als de plannen onverhoopt doorgaan?

De ministeriële verantwoordelijkheid blijft in hoofdlijnen intact, maar in de uitvoering niet. Nu wil ik helemaal niet dat de minister zich gaat bemoeien met individuele zaken, maar neem nu zoiets als kritiek van de ombudsman. Stel wij krijgen dadelijk een rapport van de ombudsman met twintig klachten over de RDW. Wij kunnen daar van alles van vinden, maar de politiek heeft dat volledig uit handen gegeven. De ombudsman onderhandelt direct met de directie. Als de politiek dat niet bevredigend oplost, heeft zij het nakijken. Ik vind dat allemaal niet zo verstandig.

Voorzitter! De fractie van GroenLinks is niet overtuigd van de noodzaak van deze verzelfstandiging. Wij zoeken het meer in het aanpassen en verbeteren van de procedures op het ministerie. Wij willen eigenlijk het nieuwe beleid van paars afwachten, waarin het primaat van de politiek meer centraal komt. Wij willen met dit wetsvoorstel wachten tot dat is uitgekristalliseerd.

Nogmaals onze dank aan de heer Talsma, die onze interesse voor het onderwerp heeft opgewekt, maar uiteindelijk komen wij tot een andere conclusie.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik heb met genoegen aangehoord wat de heer Talsma, maar ook wat de heer Pitstra over het wetsontwerp heeft gezegd. Misschien kan ik een poging wagen om de heer Pitstra te overtuigen om zijn stem wel aan het wetsontwerp te geven. Ik snap heel goed dat er bij de Kamer enige aarzeling heeft bestaan om het wetsontwerp te behandelen. In de tijd die achter ons ligt hebben wij een kritische discussie gevoerd over zelfstandige bestuursorganen. Er is een groot aantal rapporten ter zake verschenen, waarin ook een aantal zaken opgenomen waren waar wij allemaal zo onze vraagtekens bij hebben gezet. Dank zij de resultaten van die discussie echter, is er inmiddels veel meer helderheid gekomen over de richting die wij opgaan en over de eisen die je mag stellen aan nieuwe zelfstandige bestuursorganen. Ik denk dat het wetsontwerp zoals het er nu uiteindelijk uitziet zeer fatsoenlijk voldoet aan hetgeen wij met elkaar willen bij zelfstandige bestuursorganen, namelijk aan de ene kant een behoorlijke zelfstandigheid en aan de andere kant geen enkele inperking van de ministeriële verantwoordelijkheid, voor zover er ministeriële verantwoordelijkheid nodig is.

Ik heb daar altijd zelf zeer aan gehecht. Vanaf het begin van de tachtiger jaren, toen werd begonnen met nogal omvangrijke verzelfstandigingsoperaties, ben ik erbij geweest. Over een aantal daarvan ben ik ook niet zo tevreden. Wij hebben zojuist de Luchtverkeersbeveiliging geëvalueerd. Er zijn een aantal aanscherpingen aangebracht. Wij zitten midden in een evaluatie-operatie rond de loodsdiensten. Op zichzelf ben ik nog steeds een voorstander van die verzelfstandigingsoperatie, al zullen er zeker verbeteringen in de systematiek moeten worden aangebracht. Zelf heb ik ook behoorlijk kritisch bekeken hoe het nu verder moet met de Rijksdienst voor het wegverkeer.

Toch ben ik een groot voorstander van de verzelfstandiging van de dienst. De achtergrond was dat wij weliswaar vinden, dat er een belangrijke taak voor de rijksoverheid is, maar dat die vooral gericht moet zijn op het beleid, op het maken van wetten en op de zorg dat de dingen in het land geregeld worden. Het is echter heel verstandig om de uitvoerende taak op wat grotere afstand van de rijksoverheid te zetten. Wij maken daarom de dienst zelf verantwoordelijk voor die taken. Wij zijn ervan overtuigd dat hij door de wijze waarop wij het hebben opgezet die taken doeltreffender en doelmatiger kan doen dan wanneer hij zo dicht onder de vleugels van het ministerie blijft. Bovendien zal er beter ingespeeld kunnen worden op de behoeften van de externe omgeving van de Rijksdienst voor het wegverkeer. Men moet zich goed realiseren dat die externe omgeving almaar belangrijker wordt, terwijl de rijksdienst al een aantal belangrijke taken heeft. Het zijn echte uitvoeringshandelingen, die betrekking hebben op zeer grote aantallen en op een groeiende hoeveelheid mutaties en vragen om informatie. Daarvoor heeft de wet nauw omschreven kaders gegeven – dat kan ook in dit geval omdat het een uitgekristalliseerd beleid is – zodanig dat de rechtsbescherming van de burgers voldoende gewaarborgd worden. De taken van de dienst vloeien ook voort uit de wet en strekken tot uitvoering van een wet. De taken zijn publiekrechtelijk van aard. Gelet op dat publiekrechtelijke karakter van de door de dienst uit te voeren taken en op het feit dat de dienst met openbaar gezag bekleed is, ligt het voor de hand om voor een publiekrechtelijke organisatievorm te kiezen.

Ik vond het jammer dat de heer Pitstra in zijn inbreng toch te veel privatisering en verzelfstandiging door elkaar haalde, want er is geen sprake van dat deze dienst geprivatiseerd wordt. Ik zou daar een groot tegenstander van zijn. Ik moet er niet aan denken dat een dergelijke dienst privaatrechtelijk georganiseerd zou zijn, want dat zou pas veel risico's met zich meebrengen. Hier is echter sprake van een publiekrechtelijke organisatievorm die volstrekt gedekt wordt door de wetgeving die eromheen zit. Dat wordt nog eens onderstreept door het feit dat de door de dienst aangehouden registers een heel belangrijke rol spelen bij de opsporing van strafbare feiten, alsmede door de betrokkenheid van de dienst bij de uitvoering van belastingwetten. En de dienst doet dat goed ook; ik ben daar zeer tevreden over. Het past ook geheel binnen de randvoorwaarden die in het rapport van de Algemene Rekenkamer, de commissie-Sint, zijn opgenomen en ook in het kabinetsstandpunt dat wij daarna hebben geformuleerd. De heer Talsma heeft hierover gesproken.

De heer Talsma heeft gevraagd of wij na enige tijd een evaluatie willen maken, binnen deze kabinetsperiode, over het hanteren van de tarieven die voor particuliere aanvragers gelden. Het lijkt mij heel goed om dat te doen. Op dit moment houden wij het aantal aanvragen bij en wij overwegen zelfs om bijvoorbeeld instituten als Justitie pro forma rekeningen te gaan sturen, zodat men weet met welke hoeveelheden informatie men aan het werk is. Het lijkt mij goed om over anderhalf jaar met zo'n evaluatie te komen zodat die voor de volgende verkiezingen, mits die regulier zijn, behandeld kan worden. Ik wil graag aan dat verzoek voldoen.

De heer Talsma sprak ook over de kinderziektes van ZBO's. Het lange wetgevingsproces en de lange voorbereiding die wij bij deze ZBO hebben doorlopen, hebben er wel toe geleid dat dit kind inmiddels behoorlijk volwassen is geworden. Ik ben er eerlijk gezegd van overtuigd, dat nu wij de zaken goed geregeld hebben, wij het kind ook iets makkelijker de deur uit kunnen sturen. Overigens heb ik, toen ik begon, met de RDW afgesproken dat de verzelfstandiging pas een feit mocht worden als al die administratieve zaken waarover opmerkingen gemaakt konden worden, goed geregeld waren. Er is geen sprake van dat er voordien verzelfstandigd wordt. Inmiddels is die administratie op orde en is men zover dat men de deur uit kan. Er is wel een verschil met een kind; een kind moet je echt loslaten, maar dit kind blijft nog een beetje onder moeders hoede. Ik blijf mijn verantwoordelijkheid dragen en dat staat ook keurig in de wet.

De bevoegdheden die ik heb, zijn een veelvoud van bevoegdheden van sommige andere zelfstandige bestuursorganen. Die geven mij ook de zekerheid dat ik de ministeriële verantwoordelijkheid voldoende kan waarmaken. Misschien mag ik ze nog eens noemen. De Kamer weet dat de wet- en regelgeving, de beleidsvoorbereiding en alle coördinatie niet verzelfstandigd worden, maar onder mijn directe sturing blijven. Ik benoem de leden van de raad van toezicht; ik moet de tarieven goedkeuren, alsmede de meerjarenbegroting, de bestuursreglementen, de rechtstoestand van de directie waaronder de bezoldiging – dat is heel belangrijk – overeenkomsten van zwaarwegend belang en de uitbreiding van de keuringscapaciteit. Verder kan ik nog het informatiestatuut vaststellen en het algemeen inlichtingenrecht. Ik kan regels stellen voor de informatie-uitwisseling en de inrichting van de begroting; algemene aanwijzingen geven; een evaluatie doen plaatsvinden van de taakuitoefening en bovendien kan ik ingrijpen bij taakverwaarlozing. Dat laatst punt is misschien van belang voor de heer Pitstra, die aan het eind van zijn betoog iets zei over eventuele kritiek van de ombudsman. Ik beperk mij overigens niet tot klachten van de ombudsman, want ik betrek daar in algemene zin de klachten van klanten bij. Natuurlijk dienen zowel de ombudsman als andere klanten zich in eerste instantie te richten tot de rijksdienst zelve, maar mocht er een conflict blijven bestaan waarover men de minister op de hoogte stelt en mocht de minister van mening zijn dat de klagers gelijk hebben en er dus ingegrepen moet worden, dan kan hij altijd ingrijpen. Dat hoort tot de ministeriële verantwoordelijkheid.

Met andere woorden, voorzitter, mede dankzij de discussie over de zelfstandige bestuursorganen heb ik de indruk dat de inrichting zodanig is, dat men voldoende zelfstandig is om een aantal beslissingen te kunnen nemen. Aan de andere kant is men voldoende gebonden aan de overheid om onder het overheidstoezicht te blijven staan.

In algemene zin sprak de heer Pitstra over het gewijzigde gesternte en de renaissance van de overheid. Ik ben het alleen maar met hem eens als die renaissance van de overheid betrekking heeft op beleidstaken. Ik hoop niet dat wij weer een stap terug zullen zetten door allerlei uitvoeringstaken opnieuw bij de overheid te leggen. Ik ben echt van mening dat die veel beter kunnen geschieden in een andere organisatievorm. Monopolistische taken of taken die een behoorlijke relatie hebben met de overheid, kunnen wat mij betreft gedaan worden door een zelfstandig bestuursorgaan, maar dat moet wel zodanig gebeuren dat wij er voldoende zicht en controle op hebben. Dat moet wel geregeld worden. In algemene zin meen ik dat uitvoeringstaken die door de markt kunnen geschieden, gewoon door de markt behoren te gebeuren. Maar daarover hebben wij al vaker met elkaar gediscussieerd. Ik ben dolgelukkig dat ik niet meer over de brievenbussen ga. Laat ik daarover geen misverstand laten bestaan!

Met de heer Kuijken in Elsevier vind ik, dat wij geen onheldere situaties moeten laten bestaan. Het grote veld van de zelfstandige bestuursorganen moet op een zo helder mogelijke manier geregeld worden. Overigens ben ik niet van mening dat elk zelfstandig bestuursorgaan hetzelfde is. Er zijn grote verschillen tussen de bestaande organen en je moet proberen, zoveel mogelijk gelijkheid te scheppen waar dat kan. Desalniettemin zullen er verschillen blijven bestaan.

Met betrekking tot Parcon wil ik zeggen dat er wel goede parkeercontrole moet zijn, maar ik weet niet of het parkeren nu altijd tot de primaire taken van de politie zou moeten behoren.

De heer Pitstra heeft ook nog gezegd dat er binnen de overheid eigenlijk hetzelfde zou moeten kunnen gebeuren als buiten de overheid. Hij zei het jammer te vinden dat er blijkbaar een zelfstandig bestuursorgaan moet komen om al die extra dingen te kunnen doen. Ik denk toch dat hij iets te gemakkelijk tegen datgene aankijkt wat er bij de overheid gebeurt. De primaire taak van de rijksoverheid is het maken van beleid, het voorbereiden van wetgeving en dergelijke. Bij de uitvoering binnen een dienst als de Rijksdienst voor het wegverkeer, zitten mensen die heel andere taken doen. De arbeidsvoorwaarden en dikwijls ook de secondaire arbeidsvoorwaarden van die mensen, het flexibel werken, passen nu eenmaal niet bij de grote hoeveelheid mensen die gewoon op een ministerie in het beleidsvoorbereidende werk zitten. Ik noem maar het heel simpele feit dat er een heel andere inrichting van arbeidsvoorwaarden vereist is voor mensen die de hele dag het land doorrijden om garages te controleren dan voor mensen die de hele dag op het ministerie zitten. Het is van belang om hen de kans te geven om daar op een goede manier en natuurlijk onder de nodige controle, meer flexibel mee om te gaan dan binnen de rijksoverheid, ook in mijn ervaring, mogelijk is.

Het is zeker niet de bedoeling dat er winst gemaakt wordt, maar wel dat er kostendekkend wordt gewerkt. Naarmate de dienst het beter gaat doen, kunnen per saldo aan het eind van de rit de tarieven omlaag. Natuurlijk moet er een aantal investeringen worden gedaan, maar ook daarvoor heeft men één keer per jaar mijn goedkeuring nodig. Ik ga ervan uit, dat er nu voldoende incentives in het wetsvoorstel zitten die ertoe zullen leiden dat de dienst zodanig zijn best gaat doen, dat bij groeiende aantallen, hetgeen wij soms liever niet willen maar die er vaak toch zullen zijn, de tarieven aan het eind van de rit omlaag kunnen in plaats van omhoog. Dat maken wij ook niet vaak mee bij de rijksoverheid.

Voorzitter! Ik wil de Kamer nogmaals danken voor de positieve opstelling bij dit wetsvoorstel. De dienst is er klaar voor om per 1 juli echt aan de slag te gaan. De Kamer heeft dat ongetwijfeld in de discussie die zij met de directie heeft gevoerd, kunnen merken. Op het ministerie zijn wij er klaar voor. Ik vind het van groot belang dat tussen de uitvoering en de beleidmakers goede contacten onderhouden worden. Op zichzelf is er wel een scheiding, maar er zijn nog voldoende mogelijkheden om elkaar van de ontwikkelingen op de hoogte te houden. Ik ga ervan uit, dat over enige tijd iedereen zal zeggen: dat is een zeer goede zet geweest en de dienstverlening is nog veel beter dan zij al was.

De heer Talsma (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister zeer voor haar heldere en duidelijke uiteenzetting. Wij zijn het over alles eens. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd, dat er een kostentoerekeningsevaluatie komt.

Zij zei voorts dat dit "kind" inmiddels volwassen is en wel in die zin dat het is volgroeid. Daarmee zijn wij het eens. Onze eventuele wens voor zorg voor de toekomst geldt ook niet meer dit kind. Echter, de vergelijking gaat niet helemaal op. Een volwassen en volgroeid kind wordt namelijk eens meerderjarig en dan hoeft het zich niets meer van het ouderlijk gezag aan te trekken. Zelfstandige bestuursorganen blijven daarentegen hun leven lang onderhevig aan het ouderlijk gezag van de minister.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! De minister begon haar beantwoording met als doel, ook de fractie van GroenLinks te overtuigen. Ik heb goed naar haar betoog geluisterd en ik dank haar voor de gegeven antwoorden. Het is haar echter niet gelukt, GroenLinks te overtuigen.

De minister construeert als het ware een tegenstelling tussen een dienst die geheel onder de vleugels van het ministerie werkt en een dienst die opereert op grotere afstand, die zelf verantwoordelijk is voor de verleende diensten en die zich richt op de uitvoering. Ik vind dat een dienst ook een overheidsdienst kan blijven, terwijl die niet nauwkeurig onder de vleugels van het ministerie valt, maar daarentegen meer zelfbeheer bij de uitvoering kent. Voor een dergelijke dienst zou men de procedures van de Comptabiliteitswet, die voor investeringen in gebouwen enzovoorts, kunnen versoepelen en verbeteren. Kennelijk is die weg niet begaanbaar en dat verbaast mij ten zeerste. Ik weet dat als je die weg niet op gaat, de operatie die wij bespreken noodzakelijk gevonden wordt.

Ik heb niet gezegd dat deze verzelfstandiging een privatisering is. De verzelfstandiging vindt zelfs plaats binnen behoorlijk omschreven kaders. Dat wil ik wel toegeven. Ik wil ook wel stellen, dat bij deze operatie alles beter is geregeld dan bij heel veel van de andere 600 organen. Door de gevoerde discussie is een behoorlijk strikt omschreven kader opgelegd. Dat neemt allemaal niet weg, dat ik niet inzie waarom heel veel van de beoogde winst niet gevonden kan worden aan de hand van effectiviteit binnen het apparaat.

De minister zei dat deze verzelfstandiging past bij het kabinetsstandpunt. Ik herinnerde aan het artikel in Elseviers Magazine, waarin sprake was van een werkgroep van Binnenlandse Zaken en Financiën. Verkeer en Waterstaat is daarin inderdaad niet vertegenwoordigd. Het kabinet zal zich buigen over de bevindingen ten aanzien van de aanscherpingen van de kaders van de ZBO's. Daarom zeg: laten we eerst afwachten wat de uitkomsten zijn. Daarna wil ik een oordeel vellen en zeggen of een ZBO wel of niet in de aangegeven kaders past. De minister geeft aan in het geval van Parcon niet zo gelukkig te zijn met de besluitvorming. Het is mogelijk dat door het kabinet een besluit wordt genomen waar deze minister het niet mee eens is. Dat behoort allemaal tot de mogelijkheden. Mijn standpunt is: laat eerst duidelijk worden wat de uitkomst is voordat wij hier een besluit nemen.

Ik begrijp wel dat de mensen van de Rijksdienst voor het wegverkeer zeggen: waarom wij, waarom die andere 600 niet? Over die andere is een besluit genomen, maar over deze organisatie nog niet.

Een vraag van ons over de BTW is nog niet beantwoord. Er wordt nu een zelfstandig bestuursorgaan ingesteld. Betekent dat dat er BTW betaald moet worden? Ik zie de minister met het hoofd schudden. Als dit inderdaad niet zo is, zou dat een geruststelling zijn.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Aangezien hierbij niet sprake is van een geprivatiseerde onderneming, is de kwestie van de BTW ook niet aan de orde.

De heer Talsma heeft in tweede termijn gesproken over het kind dat toch nog onder het ouderlijk gezag blijft vallen. Ik kan hem zeggen: ik mag hier doen wat ik bij mijn eigen kinderen niet mag doen, maar wel graag wil. Hier houd ik nog enig gezag over. Sterker, ten finale houdt de minister nog een heleboel gezag. Mijn eigen kinderen vinden zoiets minder plezierig. Ik weet niet of dit "kind" dat altijd plezierig zal vinden, maar ik hoop van wel. Ik ga er ook van uit dat de relatie met de moeder zodanig blijft, dat wij niet op een vervelende manier met het "kind" om hoeven te gaan. In de huidige situatie is daarvan zeker geen sprake.

De heer Pitstra heeft nog een keer betoogd, dat men ook binnen de kaders van de overheid de organisatie meer op afstand zou moeten kunnen zetten. Wat nu gebeurt, vind ik echter een organisatie binnen de kaders van de overheid op afstand zetten. Een zelfstandig bestuursorgaan is wat mij betreft een orgaan dat tot de overheid behoort, maar op afstand daarvan functioneert. Dat betekent dat er geen sprake is van een privatisering. Deze organisatie wordt dus niet een onderdeel van de markt en ook niet een NV, een BV of iets dergelijks. Het orgaan blijft een behoorlijke relatie met de overheid houden, maar binnen nauw, in de wet omschreven kaders. Dan vind ik dat er sprake is van een orgaan binnen de overheid, alleen is de samenwerking anders georganiseerd.

Ik wijs er nog op, dat het kabinet ten aanzien van de ZBO's met een aanscherping is gekomen. De richtlijnen zijn er. Er is ook een advies van de Raad van State en hierover is een discussie geweest. Het kabinet heeft ten slotte ter zake een standpunt ingenomen. Niet alleen naar mijn mening, maar ook naar de mening van het kabinet voldoet deze ZBO aan datgene wat wij hebben afgesproken. Je kunt weliswaar elk jaar een principiële discussie voeren over de noodzaak van veranderingen, maar ik vermoed niet dat er nog heel veel aanscherpingen zullen komen die ertoe leiden, dat wij geen nieuwe zelfstandige bestuursorganen meer krijgen. Ik verwacht ook niet dat er aanscherpingen komen die ertoe leiden dat deze zelfstandige bestuursorganen weer worden omgevormd tot overheidsdiensten.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Dat weet u niet.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat weet ik wel.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Er is door Financiën en Binnenlandse Zaken een werkgroep gevormd. Die werkgroep maakt een nieuw kader...

Minister Jorritsma-Lebbink:

Neen.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Dan klopt het verhaal in Elseviers Magazine niet.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Naar mijn gevoel hebben zij zich vergist en gaat het gestelde over hetgeen wij al beslist hebben. Voor de zelfstandige bestuursorganen is het kader aangegeven.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Dan hebt u andere informatie dan ik. Dat is het enige wat ik kan concluderen. Ik zal dit natrekken.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven