Vragen van het lid Jasper vanDijk (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over gemeentelijke bezuinigingen op kunst en cultuur (ingezonden 18 december 2015).
Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 2 februari
2016). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1101.
Vraag 1
Wat is uw oordeel over de uitzending «Gemeenten bezuinigen verder op kunst en cultuur?»1
Antwoord 1
In de uitzending van Nieuwsuur bracht men de gemeentelijke uitgaven aan kunst en cultuur
voor een deel in beeld. Uitgaven aan monumenten, archieven en archeologie bleven buiten
beeld. Gemiddeld bezuinigen gemeenten 1,2 procent. In de voorgaande jaren hebben gemeenten
meer bezuinigd.
Vraag 2
Vindt u het ook zorgelijk dat 64 procent van de gemeenten die meededen aan het onderzoek,
bezuinigt op kunst en cultuur?
Antwoord 2
45 procent van de Nederlandse gemeenten (=174 gemeenten) heeft de enquête van Nieuwsuur
ingevuld. Daarvan geven er 111 aan komend jaar te bezuinigen op kunst en cultuur.
De hoogte van de bezuiniging verschilt. Er zijn 6 gemeenten die meer dan 20 procent
bezuinigen, er zijn ook gemeenten die investeren in kunst en cultuur (63 gemeenten).
Het zijn vooral de kleinere gemeenten die bezuinigen.
Vraag 3
Erkent u dat er een verband is tussen de bezuinigingen op het gemeentefonds en de
bezuinigingen op kunst en cultuur?
Antwoord 3
Veel gemeenten zien zich voor een ombuigingsopgave geplaatst. Vanuit hun autonomie
kunnen gemeenten er voor kiezen op kunst en cultuur om te buigen.
Vraag 4
Deelt u de mening van de Raad voor Cultuur dat gemeenten geneigd zijn om eerder te
bezuinigen op kunst en cultuur dan op andere terreinen, omdat uitgaven aan cultuur
geen wettelijke verplichting zijn?
Antwoord 4
Gemeenten voeren een aantal landelijke wetten uit waar uitgaven aan verbonden zijn.
Daarnaast zijn er veel uitgaven waarover gemeenten zelfstandig mogen beslissen. Daaronder
vallen uitgaven aan kunst en cultuur, maar ook sport of de gemeentelijke infrastructuur.
Als gemeenten de begroting niet rond krijgen, maken ze zelfstandig de keuze op welke
uitgaven ze bezuinigen. Dit kunnen kunst en cultuur zijn, maar ook andere voorzieningen
die niet wettelijk verplicht zijn.
Vraag 5
Bent u het er mee eens dat het niet sterk is om te pronken met extra landelijke investeringen
in cultuur, als gemeenten tegelijkertijd als gevolg van landelijke bezuinigingen,
gaan bezuinigen op cultuur?
Antwoord 5
Het rijk investeert de komende periode (2017–2020) € 18,6 miljoen extra in de basisinfrastructuur.
Gemeenten zijn autonoom in het bepalen van hun eigen uitgaven aan cultuur. Het beeld
van de uitgaven van gemeenten is wisselend; zie vraag 2.
Vraag 6
Deelt u de mening dat kunst en cultuur toegankelijk moeten zijn voor iedereen, ook
in kleine steden en dorpen en dat het dus zeer onwenselijk is dat zoveel (kleine)
gemeentes bezuinigen op kunst en cultuur? Zo ja, hoe waarborgt u de landelijke spreiding
van het cultuuraanbod?
Antwoord 6
Ik hecht aan een toegankelijk, over het land gespreid cultuuraanbod. Alle Nederlanders
moeten in staat zijn te genieten van een rijk en veelzijdig cultuuraanbod. Regionale
spreiding is daarom een belangrijk criterium bij de basisinfrastructuur 2017–2020
en verankerd in de Wet op het specifiek cultuurbeleid. De veranderende bevolkingssamenstelling
en de omvang van de bevolking zijn van invloed op het voorzieningenniveau binnen een
regio. Een belangrijke uitdaging voor de toekomst is dan ook om door samenwerking
binnen regio’s gezamenlijk een complementair cultuuraanbod te realiseren.
Vraag 7
Vindt u het ook een «rampzalige ontwikkeling» dat veel muziekscholen worden gesloten?
Zo ja, bent u bereid om hiervoor extra middelen vrij te maken en toe te zien op een
evenwichtig, landelijk dekkend aanbod?
Antwoord 7
Volgens de enquête van Nieuwsuur wordt er op muziekscholen gemiddeld het meest bezuinigd.
Ik laat het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst de bereikbaarheid
van voorzieningen voor actieve cultuurparticipatie monitoren.
Het is bekend dat gemeenten bezuinigingen op gesubsidieerde instellingen voor buitenschoolse
kunsteducatie. Dat raakt ongeveer 20 procent van de voorzieningen waar muziekbeoefenaars
gebruik van maken. Vooralsnog lijkt er geen aantoonbaar negatief effect van deze bezuinigingen
op de cultuurdeelname van de bevolking.