Vraag van het lid Van der Steur (VVD) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de inzet van lokpubers bij de bestrijding van internetdating en kinderporno (ingezonden 24 september 2012).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 30 oktober 2012). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, 291.

Vraag 1

Kent u het bericht «Pedozaak strandt op inzet van lokpuber»?1

Antwoord vraag 1

Ja

Vraag 2

Is de conclusie van het artikel juist dat de inzet van de «lokpuber» door de rechter niet werd geaccepteerd en dat een man die in het bezit was van kinderporno en probeerde een – naar hij dacht – 13-jarige jongen tot seksuele handelingen aan te zetten niet verder kan worden vervolgd?

Antwoord vraag 2

De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op 14 september 2012 uitspraak gedaan2 in een zaak waarin een bezwaarschrift was ingediend tegen dagvaarding. In die zaak was inderdaad sprake van een verdachte die dacht te maken te hebben met een 13-jarige jongen en die deze jongen voorstelde om met hem seksuele handelingen te verrichten. In werkelijkheid had de verdachte via internet contact met een politieambtenaar. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de geldende wettekst (van artikel 248e Wetboek van Strafrecht) en de daaraan voorafgaande parlementaire discussie, geen sprake kan zijn van een strafbare gedraging wanneer het beoogde slachtoffer in werkelijkheid 16 jaar of ouder is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat bij een inhoudelijke behandeling tot een bewezenverklaring wordt gekomen. Het bezwaarschrift is dan ook gegrond verklaard en de verdachte is ter zake van de hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten buiten vervolging gesteld.

Vraag 4

Deelt u de mening dat de inzet van namaak accounts door de politie op populaire sociale media sites mogelijk moet zijn om potentiële misbruikers te identificeren en gevaar voor gewone gebruikers te voorkomen?

Antwoord vraag 4

Ja.

Vraag 3 en 5

Wat is uw reactie op deze situatie?

Welke aanpassingen van wet- en regelgeving zijn nodig om de hier bedoelde inzet mogelijk te maken? Wanneer komt u met voorstellen daartoe?

Antwoord vragen 3 en 5

Het OM ziet zich door deze beschikking van de rechtbank gesteld voor mogelijke problemen bij de opsporing van «grooming». Nochtans sluit het OM niet uit dat de huidige tekst van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht tot een beslissing als de onderhavige noopt. Door het instellen van hoger beroep (hetgeen inmiddels is gebeurd) en eventueel cassatie kan hieromtrent meer zekerheid worden verkregen. Pas als het resultaat hiervan bekend is kan worden bezien of een wetswijziging geboden is. Mijn streven en dat van het OM blijft gericht op een zo effectief mogelijke aanpak van «grooming».


X Noot
1

Leidsch Dagblad 24 september 2012

X Noot
2

Rb. ’s-Gravenhage, 14 september 2012, LJN: BX8188.

Naar boven