Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1367

Vragen van het lid Biesheuvel (CDA) aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over samenwerking tussen woningcorporaties. (Ingezonden 16 april 1999)

1

Hebt u kennisgenomen van de initiatieven van respectievelijk de Socrates Groep en Aedes/Bank Nederlandse gemeenten op het terrein van de volkshuisvesting?

2

Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn uw mening te geven over deze initiatieven?

3

Hoe kijkt u, meer in het bijzonder, aan tegen het uitgangspunt van de Socrates Groep dat via verevening de financiële problemen bij minder draagkrachtige corporaties kunnen worden opgelost, terwijl de bij de Groep aangesloten leden de volle zeggenschap houden over de financiële middelen?

4

Hoe kijkt u aan tegen de oprichting van het Woon Investeringsfonds van Aedes en de Bank Nederlandse gemeenten, waarbij woningcorporaties participeren door middel van stortingen van minimaal f 500.000,–?

5

Zijn deze initiatieven in lijn met uw oproep van 2 november 1998 tijdens het Aedes-Congres te Scheveningen aan de volkshuisvestingssector om onderlinge solidariteit tussen rijke en arme corporaties tot stand te brengen?

6

Passen deze initiatieven in de revolving-fund gedachte, door u de lakmoesproef genoemd voor de verdere ontwikkeling van de corporaties?

7

Denkt u dat de sector in staat zal zijn nog voor de zomer voldoende duidelijkheid te geven over de uitwerking van de revolving-fund gedachte, zoals u op 2 november stelde?

8

Wat heeft u tot dusver ondernomen om in samenspraak met de sector te werken aan de totstandkoming van een goed, nieuw systeem?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Remkes (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer). (Ontvangen 17 mei 1999)

1

Ja.

2

Beide initiatieven karakteriseren de dynamiek en creativiteit van de sector op de weg naar verdergaande verzelfstandiging die in zijn ontwikkelingsproces naar matching van taken en middelen gekenschetst kan worden door het credo «laat duizend bloemen bloeien».

Deze en andere initiatieven die binnen de sector genomen worden op het gebied van samenwerking en wederzijdse ondersteuning sluiten aan bij mijn oproep aan de sector die tot doel had de onderlinge solidariteit te bevorderen. Ik juich de tot nog toe genomen initiatieven dan ook toe en beschouw deze als ondersteuning van mijn beleid.

3

Ik acht de gekozen constructie en daaraan verbonden voorwaarden voor de Socrates-leden een inspirerende oplossing om te komen tot matching van taken en middelen.

De vereniging Socratesgroep is een voorbeeld van een initiatief met het oogmerk om het zelfoplossend vermogen van de sector te versterken. Dit doet zij door met geld van een deel van de leden het onrendabele deel van projecten van andere leden te financieren, het resterend deel van de kapitaalbehoefte voor een project wordt extern aangetrokken en geborgd door het WSW. Het eigendom van het project wordt overgedragen aan de Socratesgroep maar het beheer blijft bij de lokale lid-corporatie. Inherent aan de organisatievorm van de vereniging Socratesgroep is dat de gezamenlijke leden besluiten welke projecten in aanmerking komen voor financiering.

Deze door Socrates gekozen vorm van financiële samenwerking beperkt de vrijblijvendheid van deelname; corporaties worden onderling verbonden door eigendom en beheer van een project in verschillende handen te leggen. Het perspectief is – door deze binding in eigendom en beheer – een groeiende samenwerking tussen de leden.

Ik ben van mening dat in de gekozen constructie de door mij wenselijk geachte collegiale solidariteit op een verantwoorde wijze verbonden wordt met lokale autonomie waarmee een basis wordt gecreëerd voor versterking van het zelfoplossend vermogen van de sector.

4

Ik acht het een goed initiatief en een teken van solidariteit dat rijke corporaties kiezen voor gericht beleggen in het Woon Investeringsfonds (WIf) – dat uitsluitend volkshuisvestelijke doelstellingen heeft en een relatief laag rendement biedt – in plaats van het plegen van ongerichte beleggingen. Ik constateer dat daarmee het totaal gerealiseerde maatschappelijk rendement binnen de sector kan toenemen.

In tegenstelling tot de leden van Socratesgroep stellen de meer vermogende corporaties binnen het WIf tegen een gereduceerd rendement uitsluitend overtollige middelen beschikbaar, zonder het perspectief van het aangaan van een samenwerkingsverband met de ontvangende corporatie.

5

Ja, zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2.

6 + 7+ 8

Zowel het initiatief van de Socratesgroep als van het WIf past binnen de lijn om te komen tot een revolving-fund, waarbij ik overigens liever spreek over de matching van taken en middelen. In de gedachtenvorming over de toekomst van de corporaties geven de ervaringen met beide (en andere) initiatieven goede impulsen.

In het regeerakkoord is afgesproken dat de sector voor 1 januari 2000 zal komen met een «sluitend stelsel voor een revolving-fund waarin de onderlinge solidariteit tussen «rijke» en «arme» corporaties en rechtsgelijkheid binnen de doelgroep van de volkshuisvesting is gewaarborgd». Ik heb Aedes per brief van 14 januari 1999 verzocht voor 1 juli 1999 een voorstel te presenteren voor de invulling van deze passage uit het regeerakkoord. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat Aedes deze afspraak geen gestand kan doen. Ik zal de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk inlichten over mijn eerste bevindingen omtrent de voorstellen van de sector.

Aedes heeft aangegeven in het kader van de matching van taken en middelen aandacht te zullen besteden aan een inventarisatie van casuïstiek inzake matchingsinitiatieven, actualisering van het NPV, hieruit voortvloeiende regionale knelpunten, een overzicht van samenwerkingsinitiatieven en de oplossing van eventuele VINEX-problemen. Op deze wijze kan, zo verwacht men, gekomen worden tot een sluitend stelsel voor een zichzelf in stand houdende sociale huursector. De voorstellen vanuit de sector zullen getoetst worden aan het regeerakkoord en de gewenste toekomstige rol en positie van de corporatiesector. Mijn standpunt hierover zal bepalend zijn voor mijn beleidsvoornemens over matching van taken en middelen waarvoor een prominente plaats zal worden ingeruimd in de Nota Wonen in de 21e eeuw, waarvan het concept eind 1999 bekend gemaakt zal worden.

Naar boven