Vragen van het lid Helder (BBB) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de uitzending van Het Misdaadbureau (NPO radio 1) van 25 oktober 2024 over de strafmaat op het wegmaken van een lijk (ingezonden 28 oktober 2024).

Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 9 december 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 588.

Vraag 1

Hebt u kennis genomen van de uitzending op 25 oktober jongstleden van Het Misdaadbureau op NPO radio 1 over de strafmaat op het wegmaken van een lijk?1

Antwoord 1

Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.

Vraag 2

Bent u het ermee eens dat de reden voor de strafmaat van maximaal 2 jaar gevangenisstraf (het onttrekken van een lijk aan nasporing, ofwel de oorzaak van het overlijden verhullen) en het te beschermen belang (de openbare orde, meer in het bijzonder het ongestoord laten van lijken, de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke staat en het voorkomen van het ontdekken van andere misdrijven of het wederrechtelijk verkrijgen van voordeel) in de huidige tijd onvoldoende zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Er zijn signalen dat het huidige wettelijke kader niet volstaat om passend op te treden en te reageren op lijkschendende gedragingen. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger hier onderzoek naar laten doen door het WODC. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek en de moties die door uw Kamer zijn aangenomen om fysieke lijkschennis en necrofilie strafbaar te stellen, is toegezegd dat er een wetstraject in gang wordt gezet voor het zelfstandig strafbaar stellen van deze gedragingen. Zoals aangegeven tijdens het Commissiedebat «Zeden en (on)veiligheid van vrouwen» van 16 oktober 2024 is dit najaar gestart met de voorbereiding van een wetsvoorstel daartoe. Daarbij zal niet alleen worden gekeken naar hoe de bestaande strafbaarstellingen moeten worden gewijzigd en aangevuld, maar zal ook aandacht zijn voor de strafmaxima, opdat de diverse vormen van lijkschennis passend kunnen worden bestraft.

Vraag 3

Deelt u de mening dat vanwege het feit dat in het huidige strafrecht de rol van slachtoffers en nabestaande veel groter is geworden en met meer (wettelijke) waarborgen is omgeven, het leed dat nabestaande is aangedaan in de overweging voor het bepalen van de wettelijke, maximale strafmaat moet worden meegenomen?

Antwoord 3

Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zal, zoals gebruikelijk, een weging worden gemaakt van alle van factoren die relevant zijn voor het bepalen van het strafmaximum, zoals de aard en ernst van het strafbare feit en de verhouding tot strafmaxima die gelden voor andere feiten. In die weging komt uiteraard ook betekenis toe aan de impact die een strafbaar feit heeft op de maatschappij in het algemeen en de gevolgen daarvan voor direct betrokkenen.

Vraag 4, 5, 6 en 7

Zo ja, bent u bereid om het betreffende wetsartikel (artikel 151 wetboek van strafrecht) aan te passen en de wettelijke strafmaat te verhogen, met in de toelichting de in vraag 3 genoemde gronden (huidige rol van slachtoffers en nabestaanden in strafproces en het leed van nabestaanden)?

Indien u van mening bent dat het wetsartikel in dat geval niet meer in de systematiek van de betreffende afdeling van het wetboek van strafrecht past, bent u dan bereid om een nieuw wetsartikel ter zake in het wetboek van strafrecht te (laten) opnemen?

Deelt u de mening dat de huidige maximale strafmaat op zijn minst verdubbeld dient te worden en dus moet worden verhoogd van 2 naar 4 jaar gevangenisstraf zodat er (meer) recht wordt gedaan aan het leed dat nabestaanden is en in een aantal gevallen nog steeds wordt aangedaan en tevens meer ruimte is voor maatwerk? Zo nee, waarom niet?

En zo nee, kunt u dan in het antwoord het volgende meenemen: indien een dader goed gedrag vertoont kan hij/zij in aanmerking komen voor een strafkorting van 2 jaar, hetgeen naar men van mening kan zijn, in de praktijk inhoudt dat in het geval van een veroordeling voor het wegmaken van een lijk, de maxinale strafmaat van 2 jaar gevangenisstraf daarin volledig is verdisonteerd waardoor er in de praktijk niets van overblijft?

Antwoord 4, 5, 6 en 7

Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.

Vraag 8

Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?

Antwoord 8

Dat is helaas niet gelukt.

Naar boven