Vragen van de leden Boon en Deen (beiden PVV) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over een protest op 19 juni 2024 buiten de Tweede Kamer (ingezonden 20 juni 2024).

Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 25 juli 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2194.

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het protest dat op 19 juni 2024 heeft plaatsgevonden buiten de Tweede Kamer?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 4

Indien ja, bent u tevens bekend met de oproepen tot geweld1 tegen Joodse burgers die zijn gedaan door het uiten van de leuzen «from the river to the sea» en «intifada, intifada»?

Wat vindt u ervan dat voor de ingang van de Tweede Kamer de leus «We don’t want no Zionist here» wordt geuit, samen met oproepen tot geweld.

Antwoord 2 en 4

Ik ben ermee bekend dat er tijdens demonstraties die betrekking hebben op het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden geregeld bepaalde leuzen worden gescandeerd. Of het in het openbaar uiten van bepaalde bewoordingen te kwalificeren valt als strafbaar feit – bijvoorbeeld als oproep tot haat of geweld of door anderen proberen op te ruien om geweld te plegen – is aan het Openbaar Ministerie en in laatste instantie aan de rechter om te beoordelen. Deze beoordeling hangt altijd af van de feitelijke omstandigheden waaronder ze gedaan worden. Daarom moeten ze van geval tot geval worden bekeken. Het kabinet treedt daar niet in.

Vraag 3

Er waren demonstranten bij de demonstratie gekleed als terroristen van de Al-Qassam Brigades (EQB)2, aangezien deze Al-Qassam Brigades, de militante tak van Hamas, verantwoordelijk zijn voor de pogrom van 7 oktober, deelt u de mening dat dit neerkomt op verheerlijking van terrorisme?

Antwoord 3

Uitingen die in het openbaar worden gedaan – zoals het tonen van bepaalde symbolen – kunnen strafbaar zijn. Of er tijdens een demonstratie strafbare feiten zijn gepleegd, is aan het Openbaar Ministerie en in laatste instantie aan de rechter om te beoordelen en niet aan het kabinet. Bij de beoordeling van de strafbaarheid van een uiting speelt onder meer de context waarin de desbetreffende uiting is gedaan een belangrijke rol, evenals de kennelijke bedoeling van de uitlating, de doelgroep waarop de uiting kennelijk was gericht en de plaats of gelegenheid waar de uitlating wordt gedaan. Dit zal per geval door het Openbaar Ministerie worden beoordeeld – en in geval van strafrechtelijke vervolging uiteindelijk door de rechter. Zoals aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord is het kabinet voornemens om het verheerlijken van terrorisme als afzonderlijk feit strafbaar te stellen. Op dit moment is dat niet het geval.

Naar boven