Vragen van het lid Van Oostenbruggen (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister en Staatssecretaris
van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het aantal
toegenomen schijnzelfstandigen bij het Ministerie van Financiën (ingezonden 27 mei
2024).
Mededeling van Minister Van Weyenberg (Financiën) (ontvangen 25 juni 2024).
Vraag 1
Heeft u kennis genomen van het artikel op Zipconomy, «Aantal schijnzelfstandigen bij
Ministerie van financien toegenomen» van 23 mei 20241?
Vraag 2
Heeft u kennis genomen van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer,
waaruit blijkt dat het aantal schijnzelfstandigen bij het Ministerie van Financiën
en haar dienstonderdelen is gestegen?
Vraag 3
Is het juist dat het gaat om ruim duizend schijnzelfstandigen bij het Ministerie van
Financiën en haar dienstonderdelen als geheel?
Vraag 4
Is er inzicht in het precieze aantal schijnzelfstandigen bij het Ministerie van Financiën
en haar dienstonderdelen? Zo ja, hoeveel zijn dat er, uitgesplitst naar het kernministerie
en de afzonderlijke dienstonderdelen? Zo nee, welke verklaring heeft u daarvoor?
Vraag 5
Hoe kan het dat, ondanks de taskforce die het ministerie vorig jaar instelde met de
inzet om het aantal schijnzelfstandigen te verminderen, hun aantal juist is gestegen
in plaats van gedaald?
Vraag 6
Moet daaruit de conclusie worden getrokken dat de inspanningen van de taskforce hebben
gefaald? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor? Zo nee, wilt u uw antwoorden motiveren?
Vraag 7
Wat is precies het beoordelingskader dat het Ministerie van Financiën gebruikt om
vast te stellen wie een schijnzelfstandige is en wie niet en wat wordt met dit kader
beoogd?
Vraag 8
Wat is de (beleids)conclusie over dit beoordelingskader in het licht van het feit
dat het aantal schijnzelfstandigen bij het Ministerie van Financiën en haar dienstonderdelen
juist toe- in plaats van afgenomen is?
Vraag 9
Kunt u dit beoordelingskader met de Kamer delen?
Vraag 10
Kunt u bevestigen dat het de Belastingdienst is die geacht wordt handhavend op te
treden tegen opdrachtgevers die met schijnzelfstandigen werken?
Vraag 11
Wat betekent het voor het gezag en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst indien
bij het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst zelf het aantal schijnzelfstandigen
juist toeneemt?
Vraag 12
Welke (aanvullende) maatregelen neemt u per wanneer om aan deze ongewenste beweging
een einde te maken en er voor te zorgen dat het aantal schijnzelfstandigen bij het
Ministerie van Financiën en haar dienstonderdelen substantieel afneemt?
Vraag 13
Hoeveel schijnzelfstandigen zijn of waren er werkzaam binnen de andere kernministeries
van de Rijkdienst en hun dienstonderdelen, uitgesplitst naar de jaren 2020 t/m mei
2024?
Vraag 14
Binnen welke kernministeries en hun dienstonderdelen concentreren zich het grootste
aantal schijnzelfstandigen? Welke verklaring(en) is of zijn daarvoor te geven?
Vraag 15
Heeft de Belastingdienst tevens een taak te vervullen bij het terugdringen van het
aantal schijnzelfstandigen binnen de Rijksdienst als geheel? Zo ja, hoe geeft de Belastingdienst
daaraan concreet invulling?
Vraag 16
Kan worden bevestigd dat binnen de Rijksdienst het aantal schijnzelfstandigen wordt
teruggedrongen door het omzetten daarvan in overheidsopdrachten?
Vraag 17
Om hoeveel gevallen binnen de Rijksdienst gaat het en hoe beoordeelt u deze wijze
van het terugdringen van schijnzelfstandigheid?
Vraag 18
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Mededeling
De schriftelijke vragen van het lid Van Oostenbruggen (Nieuw Sociaal Contract) over
het aantal toegenomen schijnzelfstandigen (2024Z09066, ingezonden 27 mei 2024) kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken
worden beantwoord vanwege de benodigde, zorgvuldige (inter)departementale afstemming.
Ik streef ernaar de antwoorden vóór het reces met uw Kamer te delen.