Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Staatssecretaris van Financiën over het stelselmatig achterhouden van stukken door de Belastingdienst en discriminatie van de islamitische instellingen (ingezonden 25 augustus 2023).

Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 9 oktober 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3589.

Inleiding

Drie punten die in de beantwoording aan de orde komen wil ik hier nader toelichten:

  • Leden van uw Kamer hebben vragen gesteld over de individuele belastingplichtige. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (art. 67 AWR) kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige en de gestelde vragen daarover.

  • De inspecteur van de Belastingdienst heeft pro forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 augustus jl. Het Hof heeft de Belastingdienst tot uiterlijk 19 oktober 2023 gegeven om het hoger beroep te motiveren. Dit hoger beroep moet nog dienen en zolang de zaak onder de rechter is, kan ik niet reflecteren op de uitspraak.

  • Een aantal vragen heeft betrekking op de rol en werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) binnen de Belastingdienst. Ik heb uw Kamer op 5 juli 2023 het tussenrapport onderzoeksvraag deel 1a inzake Onderzoek werkwijze CAF toegestuurd1. KPMG is op dit moment bezig met het tweede deel van het onderzoek waarin KPMG aan de hand van een door KPMG te ontwikkelen toetsingskader de CAF-dossiers zal toetsen. Ik verwacht het tweede deel van het onderzoek aan het eind van dit jaar met uw Kamer te delen.

Ik vind het onbevredigend dat ik de door u gestelde vragen op dit moment niet volledig kan beantwoorden. Nadat de rechter een uitspraak heeft gedaan en het oordeel definitief is, wil ik de huidige beantwoording – waar dat kan in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht – aanvullen. Dit geldt eveneens bij oplevering van het tweede deel van het onderzoek door KPMG naar CAF.

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het NRC-artikel «De fiscus was te hard voor de Haagse As-Soennah-moskee, discrimineerde mogelijk zelfs»2.

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u benaderd door de NRC voor vragen en hoe heeft u daarop gereageerd?

Antwoord 2

Het klopt dat door de NRC vragen zijn gesteld. Daar waar door de NRC gevraagd is naar openbare informatie, is deze gedeeld met de NRC. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan en mag geen informatie over individuele belastingplichtigen gedeeld worden.

Vraag 3

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 8 augustus 2023?3

Antwoord 3

Ja.

Vraag 4

Bent u op de hoogte van het feit dat rechtbank heeft aangenomen dat sprake is van discriminatie doordat de Belastingdienst geen openheid van zaken heeft gegeven?

Antwoord 4

De rechtbank heeft in de uitspraak (r.o. 23) als volgt geoordeeld: «Gelet daarop, in samenhang bezien met al het vorengaande, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder onvoldoende heeft aangedragen om te kunnen concluderen dat, anders dan eiseres gemotiveerd heeft gesteld, de islamitische achtergrond van eiseres geen rol heeft gespeeld bij de risicoselectie.» De Belastingdienst heeft pro-forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank.

Vraag 5

Waarom heeft de Belastingdienst geen openheid van zaken gegeven door geen stukken te overleggen op het verzoek van de rechtbank?

Antwoord 5

Op grond van artikel 8:42 Awb dient het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden en kan het bestuursorgaan een verweerschrift indienen. Uit het procesverloop van de uitspraak blijkt dat de verweerder namens de Belastingdienst een verweerschrift heeft ingediend. Daarbij zijn ook op de zaak betrekking hebbende stukken meegestuurd. Verder blijkt uit het procesverloop dat de rechtbank het onderzoek heeft geschorst en partijen bij brieven van 22 november 2022 heeft verzocht nadere informatie te verstrekken. Zowel belanghebbende als de verweerder hebben daaraan gevolg gegeven.

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.

Vraag 6

Wat is het beleid van de Belastingdienst als de rechtbank in een procedure verzoekt om stukken te overleggen?

Antwoord 6

De Belastingdienst staat voor eerlijke procesgang en transparantie. Uitgangspunt is dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. Dit dient conform de wet binnen vier weken te geschieden nadat de gronden van het beroep aan de Inspecteur zijn verzonden. Een stuk dat later (gedurende een procedure) als op de zaak betrekking hebbend wordt bepaald door de rechter, bijvoorbeeld omdat het geschil wordt uitgebreid, zal alsnog worden ingebracht. Slechts indien gewichtige redenen daarom vragen kan een beroep worden gedaan op volledige of beperkte geheimhouding (art. 8:29 Awb).

Vraag 7

Wat zijn de redenen om geen stukken te overleggen in een rechtszaak als de rechtbank daar expliciet om vraagt?

Antwoord 7

Zoals in het antwoord bij vraag 6 aangegeven kunnen gewichtige redenen aanleiding geven om de gevraagde stukken onder beperkte kennisneming te overleggen. Eveneens biedt de wet de mogelijkheid om te weigeren de gevraagde stukken te overleggen. De rechter wordt in dergelijke situaties gevraagd een oordeel te geven over het beroep op volledige dan wel beperkte geheimhouding.

Redenen voor een beroep op deze wettelijke mogelijkheid zijn onder meer de privacy van derden of ambtenaren, controlestrategie of (het belang van) opsporing en vervolging van strafbare feiten en juridische adviezen ten behoeve van het bepalen van de procespositie. De rechter kan in de situatie dat de Belastingdienst de gevraagde informatie niet heeft overgelegd (of ten onrechte een beroep doet op beperkte dan wel volledige geheimhouding), gevolgen verbinden die de rechtbank nodig acht.

Vraag 8

Mag de Belastingdienst zelf bepalen om geen stukken te overleggen aan de rechtbank?

Antwoord 8

Zie het antwoord bij vraag 7.

Vraag 9

Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken? Klopt het dat u eerder in een interview aan RTL4 heeft aangegeven dat – in de kern – er niets aan de hand is4? Erkent u dat de Belastingdienst wederom geen stukken overlegd en daarmee artikel 8:42 Awb heeft geschonden? Bent u bereid om toch wel te erkennen dat er sprake is van een structureel probleem?

Antwoord 9

Artikel 8:42 van de Awb schrijft inderdaad voor dat bestuursorganen alle op de zaak betrekking hebbende stukken dienen te overleggen indien de gronden van het beroep bij hen bekend zijn. Dit is ook de werkwijze van de Belastingdienst. Zoals aangegeven in reactie op eerdere vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën5 kan het voorkomen dat er in bepaalde gevallen discussie ontstaat over de reikwijdte en invulling van deze wettelijke verplichting, alsook of een beroep op (beperkte) geheimhouding gerechtvaardigd is. In die gevallen zal de rechter een oordeel vellen. Het komt ook voor dat bepaalde stukken zijn zoekgeraakt of niet tijdig overgelegd kunnen worden; dit zijn menselijke fouten die ik zoveel mogelijk wil voorkomen. Gelet op de hoeveelheid procedures die er jaarlijks worden gevoerd en de hoeveelheid informatie(systemen) waar de Belastingdienst mee werkt, zijn deze incidenten nooit helemaal uit te sluiten. Van een structureel probleem is mijns inziens geen sprake, maar ik betreur de voorkomende incidenten. Mede daarom wacht ik met belangstelling het onderzoek van de Inspectie Belastingdienst, Douane en Toeslagen (IBTD) naar «informatieverstrekking aan de rechter door de Belastingdienst» af om te bezien waar ik passende en gerichte verbeteracties kan doorvoeren.

Vraag 10

Gaat u onderzoek instellen naar het handelen van de Belastingdienst, in het bijzonder naar het achterhouden van stukken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 10

Zie het antwoord bij vraag 9.

Vraag 11

Hoe classificeert u het bij voorbaat verdacht beschouwen van andere islamitische instellingen?

Antwoord 11

In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat moskeeën als zodanig niet werden gezien als risico op fraude. Zij werden dan ook niet bij voorbaat als verdacht beschouwd. Het rapport «Onderzoek query’s aan de Poort» van PwC van maart 2022 beschrijft dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat giften met in het tekstveld «moskeeën» of «moskee als periodieke gift» als risico op fraude moeten worden aangemerkt. PwC verwijst hierbij naar een korte opsomming in de handleidingen voor de jaren 2014 tot en met 2018. Deze opsomming bevatte een aanduiding van de in de giftenaftrek opgevoerde soorten uitgaven die als risico beschouwd werden, waaronder (periodieke) giften aan moskeeën.

Het luistert heel nauw op welke manier het met extra aandacht bekijken van giften aan moskeeën geclassificeerd moet worden. Het is niet altijd direct duidelijk of een onderscheid gerechtvaardigd of discriminerend is. In mijn brief van 30 mei 2022 besteedde ik hier aandacht aan. Ik haalde daar het voorbeeld aan van ANBI’s die nader bekeken werden omdat zij in verband gebracht werden met vervalste kwitanties of hun donateurs met gefingeerde giften naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. Vervolgens bleek dat deze ANBI’s voor een groot deel, maar niet exclusief, uit moskeeën bestond. Hierdoor kan indirect onderscheid zijn ontstaan (naar godsdienst), ook al was het selecteren van moslims voor controle niet het doel. Of dit onderscheid gerechtvaardigd is, moet getoetst worden aan de hand van de volgende eisen: «Als het maken van onderscheid een gerechtvaardigd doel heeft, een passende en geschikte maatregel is en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, dan is sprake van een gerechtvaardigd onderscheid». Waar dat relevant is zal per individueel geval deze beoordeling gemaakt moeten worden.

Vraag 12

Waarom zijn alleen islamitische instellingen door het CAF-team onderzocht? Welk (wetenschappelijk) onderzoek ligt daaraan ten grondslag?

Antwoord 12

Het CAF-team heeft zich gericht op fenomenen. Daarbij kwamen stichtingen naar voren, waaronder islamitische. In het tussenrapport onderzoeksvraag deel 1a inzake Onderzoek werkwijze CAF dat ik op 5 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd en in het bijzonder paragraaf 2.3.2 van dat rapport staat de opdracht van het CAF beschreven. Daarin staat onder meer: «Het PvA beschrijft dat het CAF-team doet aan gericht toezicht op facilitators met als doel de fraude in een zo vroeg mogelijk stadium te verstoren en te stoppen.» In deze paragraaf worden een aantal voorbeelden genoemd van fenomenen waar het CAF zich op richtte, bijvoorbeeld voorlopige teruggave inkomstenheffing, omzetbelasting en toeslagen. Daarnaast heeft de Belastingdienst zich ook gericht op het bestrijden van (mogelijke) fraude met de giftenaftrek.6

Vraag 13

Heeft het onderzoek naar de islamitische instellingen gevolgen gehad voor de donateurs aan islamitische instellingen? Zo ja, welke gevolgen zijn dat?

Antwoord 13

Deze vraag kan ik niet beantwoorden, omdat er geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor donateurs in concrete situaties waarbij de Belastingdienst onderzoek heeft gedaan naar een islamitische instelling.

In het algemeen kan ik in reactie op deze vraag wel aangeven wat de consequenties kunnen zijn als de ANBI-status van een organisatie wordt ingetrokken. Een donateur heeft dan geen recht (gehad) op aftrek van (periodieke) giften Inkomstenbelasting en giftenaftrek Vennootschapsbelasting in de periode dat de instelling geen ANBI was.

Echter, op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld. Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.

Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.

Vraag 14

Kunt u het beeld uit de WOB-stukken bevestigen, zoals beschreven in het NRC-artikel, dat donateurs op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Is deze blauwdruk nog beschikbaar? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgenomen in deze blauwdruk?

Antwoord 14

Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden omdat ik (nog) geen volledig beeld heb van de wijze waarop de Belastingdienst in die tijd giftencasussen selecteerde en onderzocht. Ik verwacht dat de resultaten van het KPMG onderzoek deel 2 naar de rol en werkwijze van het CAF een bijdrage kunnen leveren aan het vollediger krijgen van dat beeld. Voor de volledigheid merk ik op dat de Belastingdienst geen zogenoemde «blauwdruk» heeft gemaakt van de stichting As-Soennah Moskee.

Vraag 15

Welke nationaliteiten zijn in dat kader geselecteerd?

Antwoord 15

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 16

Welke selectiecriteria zijn daarbij toegepast?

Antwoord 16

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 17

Hoe zijn die selectiecriteria tot stand gekomen?

Antwoord 17

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 18

Zijn deze mensen geïnformeerd over het feit dat zij op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Zijn deze personen geïnformeerd dat door die selectie dit gevolgen heeft gehad voor hun giftenaftrek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze personen alsnog te informeren?

Antwoord 18

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 19

Van hoeveel islamitische instellingen is sinds 2015 de ANBI-status ingetrokken?

Antwoord 19

Het ANBI-team maakt gebruik van een administratiesysteem waar een indeling wordt gehanteerd op basis van de wettelijke categorieën ANBI’s. Het is mogelijk om daarin te zoeken, maar het is niet mogelijk om daaruit het aantal moskeeën te selecteren waarvan sinds 2015 de ANBI-status is ingetrokken. Dat vergt een handmatige zoekactie, die onvolledig kan zijn.

De zoekactie heeft, gegeven de eerdergenoemde beperking, het volgende opgeleverd:

  • Van de 43.961 organisaties met een ANBI-status vallen 10.585 organisaties onder de categorie «Religie, levensbeschouwing en spiritualiteit».

  • Met als einddatum vanaf 1 januari 2015 tot heden zijn er totaal 3.598 intrekkingen geweest (exclusief opheffingen wegens liquidatie van de organisatie). Daarvan bevinden zich 380 organisaties in de categorie «Religie, levensbeschouwing en spiritualiteit».

  • Vervolgens is handmatig geconstateerd dat er tussen die 380 organisaties zich 16 moskeeën bevinden. In de overige categorieën zaten nog 4 moskeeën waarvan de ANBI-status in die periode is ingetrokken. In totaal gaat het dus om 20 moskeeën waarvan de ANBI-status sinds 2015 is ingetrokken.

  • De ANBI-status kan zijn ingetrokken op eigen verzoek, wegens fusies of naar aanleiding van toezicht.

Vraag 20

Zijn er nog moskeeën waarbij de ANBI-status in onderzoek is en dat onderzoek voortvloeit uit het project van het CAF-team?

Antwoord 20

Nee.

Vraag 21

Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery 2014–2018 aangegeven is dat een gift aan een moskee als een risico op fraude moet worden aangemerkt?

Antwoord 21

De desbetreffende passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb7, en ziet op aanwijzingen die aangetroffen zijn in ieder van de handleidingen voor de (kalender)jaren 2014 tot en met 2018 die in het onderzoek betrokken zijn.

Vraag 22

Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery uit 2016 staat dat giften aan «kerkelijke instellingen alleen met hoofdletters in gevuld door allochtonen» een frauderisico zijn?

Antwoord 22

De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb8. Het rapport verwijst op dit punt naar een memo Werkzaamheden aan de Poort gedateerd op 15 mei 2017 waarin passages uit de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort voor het jaar 2016 zijn opgenomen. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens vermeld in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.3 Voorbeeld hoofdletters (2017)9 en in de beantwoording van Kamervragen over mijn brief van 30 mei 2022 inzake reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening (Kamerstuk 31 066, nr. 1030)10.

Vraag 23

Klopt het dat het nationaliteitscodes zijn opgenomen in de handleiding bij de giftenquery uit 2016, hetgeen volgens de handleiding, «Zeker bij giften een belangrijk gegeven» is?

Antwoord 23

De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb11. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften12 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016. De handleiding beschrijft dat in de laatste twee kolommen van de query de nationaliteitscodes zijn opgenomen, de handleiding zelf bevat geen nationaliteitscodes.

Vraag 24

Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat «giften boven een drempelwaarde altijd als fraude moeten worden aangemerkt, bij twee organisaties een voetnoot «mits niet autochtoon»?»

Antwoord 24

De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb13. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften14 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016.

Vraag 25

Wat vindt u van de door de rechtbank aangehaalde handelwijze van de Belastingdienst om snel een query te laten maken voordat de 2e nationaliteit van burgers uit een systeem is verwijderd? Vindt u dat daarmee in de geest van uw (latere) toezegging om niet te profileren op nationaliteit is gehandeld? Vindt u die handelwijze behoorlijk?

Antwoord 25

Voor de beantwoording van deze vraag heb ik de bevindingen nodig van KPMG die op dit moment onderzoek verricht naar de rol en werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) binnen de Belastingdienst. Zie hiervoor mijn aanbiedingsbrief.

Vraag 26

Klopt het dat de rechtbank overweegt dat de aanleiding voor de controle het ontbreken van de mogelijkheid van het kunnen opvragen van stukken bij een individuele belastingplichtige was? Vindt u het in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel om op die grond een derdenonderzoek in te stellen?

Antwoord 26

In het algemeen kan ik u het volgende zeggen over het instrument derdenonderzoek. Indien de Belastingdienst de benodigde informatie, bijvoorbeeld om een ingediende aangifte te controleren, niet van de belastingplichtige zelf krijgt of kan verkrijgen of ingeval het de verkregen informatie wil controleren aan de hand van contragegevens kan een derdenonderzoek worden gedaan bij een derde (administratieplichtige) die deze informatie mogelijk wel bezit. Op grond van de wet is deze derde gehouden om aan het onderzoek medewerking te verlenen. Ik vind dat in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel.

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.

Vraag 27

Vindt u de gang van zaken, vanaf de brief van 30 mei 2018 waarin, zoals de rechtbank overweegt, een volledig nieuw standpunt is ingenomen door de Belastingdienst, en de beschikking van 14 juni 2018 waarin de ANBI-status is ingetrokken, zonder de As-Soennah-moskee alsnog in de gelegenheid te stellen te kunnen reageren op dit nieuwe standpunt, behoorlijk?

Antwoord 27

Ik heb kennis genomen van het tijdsverloop tussen de start van het boekenonderzoek bij belanghebbende op 26 oktober 2016 en het versturen van het definitieve controlerapport aan belanghebbende op 13 juni 2018 (r.o. 6 t/m 10). Uit het beschreven tijdsverloop leid ik af dat belanghebbende weliswaar in de gelegenheid is gesteld om te reageren op onder meer het conceptrapport (23 april 2018), maar dat belanghebbende niet expliciet de mogelijkheid is aangeboden om eventuele aanwezige formele gebreken te herstellen.

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.

Vraag 28

Vindt u het proportioneel c.q. voldoen aan de menselijke maat om de ANBI-status met meer dan tien jaar terugwerkende kracht in te trekken?

Antwoord 28

In artikel 5b, lid 7 AWR staat beschreven wanneer de ANBI-status komt te vervallen. Er is geen maximale termijn van terugwerkende kracht bepaald, wel zal het ANBI-team aannemelijk moeten kunnen maken dat over de gehele periode van terugwerkende kracht niet voldaan is aan één of meer criteria.

Als de ANBI-status met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, was er sprake van onterecht fiscaal voordeel in de betreffende periode. Daarom vind ik het rechtvaardig om de status in te trekken met terugwerkende kracht.

Op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld.

Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.

Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.

Vraag 29

Wat voor nut heeft het de ANBI-status met meer dan vijf jaar terugwerkende kracht in te trekken?

Antwoord 29

Zie het antwoord op vraag 28.

Vraag 30

Is het juist, zoals het NRC bericht, dat het besluit om geen mogelijkheid tot herstel te bieden «onder druk van de leiding» is genomen? Wie of welke functie was die leiding?

Antwoord 30

Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, kan ik op de uitspraak of de onderliggende stukken niet ingaan.

Vraag 31

Hoe ziet u uw antwoorden op de laatste drie vragen, nu de wetgever heeft gewild dat eerst een mogelijkheid tot herstel wordt geboden aan de ANBI-instelling?

Antwoord 31

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.

Vraag 32

Gezien de laatste vier vragen: deelt u de zienswijze dat de Belastingdienst door het niet bieden van een herstelmogelijkheid contra legem heeft gehandeld?

Antwoord 32

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.

Vraag 33

Heeft het CAF-team ook onderzoeken ingesteld naar giften bij niet-islamitische geloofsinstellingen? Zo nee, waarom niet? Als daar vanwege de naar aanleiding van procedures ingevoerde systeem van collectebonnen toentertijd geen aanleiding meer voor was, waarom is de Haagse As-Soennah-moskee dan deze optie niet geboden?

Antwoord 33

Ja, de Belastingdienst heeft ook onderzoeken ingesteld naar mogelijke fraude met giften aan andere (niet-islamitische) instellingen. De Belastingdienst keek naar patronen in reeksen van aangiften inkomstenbelasting die gedaan werden door tussenkomst van een facilitator/belastingadviseur. Indien uit deze analyse bleek dat opvallend veel giftenaftrek of hoge percentages zorgkosten werden opgevoerd in de door die facilitator/belastingadviseur ingediende aangiften en er bovendien veel aangiften van een dergelijke bron afkomstig waren, dan was dit aanleiding om een nader onderzoek te doen. Daarbij kon blijken dat een probleem zich dan alleen voordeed binnen een bepaalde gemeenschap. De Belastingdienst kon in voorkomend geval dan de keuze maken om nader onderzoek te doen.

Vraag 34

Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechtbank die de door de inspecteur overgelegde stukken te summier achtte? Waarom is dit niet, zoals door uw voorganger aan de Belastingdienst opgedragen is, ruimhartig gebeurd?

Antwoord 34

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige. Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, wil ik ook niet reflecteren op de uitspraak van de rechtbank.

Vraag 35

Houdt u vol dat de zaken waarin de Belastingdienst niet, zoals de wet voorschrijft, uit zichzelf de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de As-Soennah-moskee en de rechter geeft, incidenten zijn?

Antwoord 35

Zie het antwoord bij vraag 9.

Vraag 36

Waarom was het noodzakelijk deze procedure zo te voeren en waarom kon deze niet worden voorkomen?

Antwoord 36

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.

Vraag 37

Bent u bereid om de islamitische instellingen die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht door de fiscus eventueel financieel te vergoeden voor de geleden schade? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 37

Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden, omdat niet duidelijk is geworden of er islamitische instellingen zijn die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht, en als daar in een individueel geval sprake van zou zijn, of er dan schade is geleden.


X Noot
1

Kamerstuk 31 066, nr. 1262.

X Noot
5

Kamerstuk 31 066, nr. 1224.

X Noot
6

Kamerstuk 34 552, nr. 77.

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 992, PwC-rapporten FSV – MKB en query's aan de Poort, 29 maart 2022.

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 992, PwC-rapporten FSV – MKB en query's aan de Poort, 29 maart 2022.

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 977, Beantwoording Kamervragen Denk over risicoselectie, 24 februari 2022.

X Noot
10

Kamerstuk 31 066, nr. 1089, antwoord 16.

X Noot
11

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 992, PwC-rapporten FSV – MKB en query's aan de Poort, 29 maart 2022.

X Noot
12

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 977, Beantwoording Kamervragen Denk over risicoselectie, 24 februari 2022.

X Noot
13

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 992, PwC-rapporten FSV – MKB en query's aan de Poort, 29 maart 2022.

X Noot
14

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 977, Beantwoording Kamervragen Denk over risicoselectie, 24 februari 2022.

Naar boven