Vragen van het leden Sneller en Tjeerd de Groot (beiden D66) en aan de Minister van
Financiën over de verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan
ontbossing te voorkomen (ingezonden 26 maart 2024).
Mededeling van Minister Van Weyenberg (Financiën) (ontvangen 16 april 2024).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bankrolling ecosystem destruction. The EU must
stop the cash flow to business destroying nature» van Greenpeace en Milieudefensie?
Vraag 2
Onderschrijft u het beeld uit het rapport dat Europese financiële instellingen, ook
die met hoofdkantoor in Nederland, nog relatief veel leningen verstrekken aan en beleggen
in bedrijven waarvan het risico beduidend is dat deze bedrijven zijn betrokken bij
ontbossing?
Vraag 3
Onderschrijft u dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben
om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage
leveren aan ontbossing, vernietiging van andere essentiële ecosystemen en aantasting
van de biodiversiteit?
Vraag 4
Herkent u het beeld dat «nultolerantiebeleid» dat banken al jaren zeggen te hanteren,
in de praktijk niet altijd wordt nagekomen en dat het toezicht daarop kan worden verstevigd?1
Vraag 5
Kunt u aangeven welke instrumenten van overheidswege nu al worden ingezet om te voorkomen
dat Europese of Nederlandse financiële instellingen via hun beleggingen, leningen
en andere dienstverlening bijdragen aan ontbossing?
Vraag 6
Klopt het dat de Europese Bossenwet, die vorig jaar is aangenomen, de Europese Commissie
opdraagt onderzoek te doen naar de bijdrage van financiële instellingen aan het voorkomen
van geldstromen naar ontbossing en bosdegradatie en zo nodig met een wetsvoorstel
te komen voor medio 2025? Op welke manieren bent u voornemens om zich op EU-niveau
hard te maken voor een tijdige en correcte uitvoering van deze opdracht?
Vraag 7
Welke mogelijkheden ziet u om, naar analogie met de bestaande eisen voor marktdeelnemers
in de Europese Bossenwet, ook financiële instellingen wettelijk te verplichten om
te verzekeren dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen,
leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
Vraag 8
Bent u van mening dat transparantie-eisen, zoals onder meer bepaald in de Corporate
Sustainability Reporting Directive (CSRD), afdoende zijn om de geldstromen naar ontbossing
en natuurvernietiging te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 9
Kunt u aangeven hoe vervolg is gegeven aan de voorstellen uit de initiatiefnota «van
oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»2 van onder andere D66, om bijvoorbeeld financiële instellingen en beursvennootschappen
klimaatverandering gerelateerde risico’s op lange termijn meer op te nemen in hun
verslaglegging?
Vraag 10
Wat heeft de International Accountants Standards Board (IASB) gedaan om standaarden
hiervoor uit te werken? Zouden deze standaarden ook kunnen worden ingezet voor meer
transparantie over de geldstromen die bijdragen aan de financiering van ontbossing?
Vraag 11
Welke «hardere» maatregelen zouden kunnen worden ingezet als de sector de transitie
niet maakt en niet beter toeziet op de leningen die de sector verstrekt? Hoe zou bijvoorbeeld
een groene bankenbelasting, zoals ook voorgesteld in de initiatiefnota, of het opleggen
van boetes, als stok achter de deur kunnen dienen?
Vraag 12
Hoe verlopen de gesprekken met de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
over een onderzoek naar een rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s?
Wat is hiervan de uitkomst?
Vraag 13
Welke stappen bent u voornemens om binnen Europa op korte termijn te nemen om betere
afspraken te maken over het toezicht op financiële sectoren?
Mededeling
De schriftelijke vragen van de Kamerleden Sneller en Tjeerd de Groot (beiden D66)
over de verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing
te voorkomen (kenmerk 2024Z05026), ingezonden op 26 maart 2024, kunnen met het oog op een zorgvuldige en volledige
beantwoording niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Het streven
is om de antwoorden binnen de tweede termijn van drie weken aan uw Kamer te verzenden.