Vragen van het lid Mutluer (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de nog altijd bestaande oververtegenwoordiging van mannen in de top van grote Nederlandse bedrijven en de stijging van het aantal vrouwen die maar heel beperkt blijft (ingezonden 1 februari 2024).

Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 26 februari 2024).

Vraag 1

Bent u zich bewust dat EU-lidstaten in 2022 een vrouwenquotum in de top van bedrijven zijn overeengekomen waarbij over uiterlijk vijf jaar minstens 40 procent van de raden van commissarissen moesten bestaan uit vrouwen of 33 procent, maar dat dan een derde van de raden van bestuur en raden van commissarissen bij elkaar opgeteld uit vrouwen zou moeten bestaan?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u in dit licht het bericht «Nog geen jubelstemming over genderdiversiteit»1?

Antwoord 2

Het is de eerste keer sinds de invoering van de Wet «Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen» (Topvrouwenwet) dat bedrijven rapporteren aan de SER via het Diversiteitsportaal. Deze eerste resultaten zijn al enorm waardevol. Ik ben blij met de stijgende lijn van het aandeel vrouwen in topposities in het bedrijfsleven. Deze cijfers passen in een jarenlange trend. Tegelijk ben ik van mening dat de toename te traag gaat. Het is belangrijk dat er versnelling plaatsvindt.

Vraag 3

Ziet ook u een samenhang tussen de heel beperkte stijging van het aantal vrouwen in de top van grote Nederlandse bedrijven en het gegeven dat ruim de helft van deze bedrijven het afgelopen jaar geen cijfers heeft kunnen doorgeven over het aantal vrouwen in bestuurslagen, doordat er geen sancties op staan, hoewel transparantie eigenlijk wel is verplicht? Hoe onderbouwt u dit?

Antwoord 3

Ik vind het nog te vroeg om conclusies te trekken over de beperkte stijging van het aantal vrouwen in de top. Er is slechts inzicht in de cijfers van het eerste jaar waarin bedrijven moeten rapporteren aan de SER. Ik ben in afwachting van de volledige rapportage van de SER, waarin een uitgebreidere analyse is opgenomen van deze cijfers.

Daarnaast zal naar verwachting volgende maand het Centraal Planbureau (CPB) rapporteren over de effecten van het invoeren van het diversiteitsquotum op de korte termijn.

In 2027 zal een tussentijdse evaluatie van de wet plaatsvinden. Ook hierop wil ik niet vooruitlopen.

Vraag 4

Hoe verklaart u de grote verschillen tussen verschillende sectoren nog in de genderbalans, bijvoorbeeld tussen de bouwbesturen waar maar 5,8 procent vrouw is, terwijl dit in de culturele sector al 31,8 procent is?

Antwoord 4

Hier is op dit moment geen eenduidig antwoord op te geven. Er kunnen verschillende oorzaken voor zijn. Hiervoor is nader onderzoek nodig. Ik ben voornemens om eind maart een voortgangsrapportage over genderdiversiteit in de top naar uw Kamer te sturen.

Vraag 5

Welke mogelijkheden ziet u voor uzelf of uw ambtsopvolger om in dezen actie te ondernemen?

Antwoord 5

Ik ga aan de bedrijven die niet gerapporteerd hebben een brief te sturen. Hierin zal ik deze bedrijven oproepen om dit alsnog over 2022 te doen. Daarnaast zal ik in deze brief opnieuw benadrukken dat bedrijven die niet rapporteren niet aan hun wettelijke rapportageverplichtingen voldoen en dat dit zichtbaar is gemaakt in de dataverkenner van de SER. Ik hoop dat de maatschappelijke druk op deze bedrijven toeneemt om openheid van zaken te geven.


X Noot
1

NRC-Handelsblad, 30 januari 2024.

Naar boven