Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 948 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 948 |
Wat vindt u van de uitwerking van de uitspraak van de Hoge Raad op zwartspaarders, daar waar de Belastingdienst nu totaan 2017 niet meer kan navorderen en bovendien geen reële boete meer kan opleggen, omdat die is gebaseerd op de hoogte van de aanslag?1
Kunt u reflecteren op deze onbedoeld ontstane situatie en hoe u hiermee zou willen omgaan?
Hoe beoordeelt u deze situatie vanuit een rechtvaardigheidsperspectief ten opzichte van de niet-bezwaarmakers, aangezien deze zwartspaarders door geen aangifte te doen in feite ook bewust hebben afgezien van hun mogelijkheid tot het maken van bezwaar en daarmee nu wel hetzelfde effect sorteren als wel-bezwaarmakers?
Is het volgens u terecht dat niet-bezwaarmakers slechter af zijn dan mensen die opzettelijk geen vermogen hebben opgegeven in box 3 en daarmee in feite fraude hebben gepleegd?
Wat denkt u dat een dergelijke uitwerking doet met het vertrouwen in het Nederlandse belastingstelsel, als de regels formeel zo kunnen uitwerken dat iemand die fraudeert er achteraf beter uitkomt dan iemand die de wet heeft gerespecteerd en gevolgd?
Doet u onderzoek naar mogelijkheden om alsnog te kunnen navorderen, of in ieder geval een reële boete op te kunnen leggen, voor het niet aangeven van het vermogen in box 3, ook om daarmee het signaal af te geven dat het niet naleven van de wet niet loont?
De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 geoordeeld dat de met ingang van 1 januari 2017 geldende vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het geval een belastingplichtige door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing waarbij wordt uitgegaan van een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement (het Kerstarrest, ECLI:NL:HR:2021:1963). Het recht zoals dat vanaf deze datum luidt, geldt voor een ieder wiens aanslag inkomstenbelasting over kalenderjaren vanaf 2017 nog niet onherroepelijk vaststond of aan wie daarna over deze kalenderjaren een belastingaanslag inkomstenbelasting is of wordt opgelegd. Dit kunnen ook belastingplichtigen zijn aan wie na 24 december 2021 een belastingaanslag opgelegd wordt wegens niet eerder aangegeven box 3-vermogensbestanddelen, bijvoorbeeld vanwege in het buitenland aangehouden vermogen of contant gehouden vermogen.
Als gevolg van het Kerstarrest wordt aan belastingplichtigen rechtsherstel verleend. De kaders daarvoor zijn neergelegd in de Wet rechtsherstel box 3, zoals recentelijk door de Tweede Kamer aangenomen, in navolging van het Besluit rechtsherstel box 3.2 Genoemde herstelwetgeving houdt in dat het voordeel uit inkomen uit sparen en beleggen dat een belastingplichtige over de jaren vanaf 2017 geniet, naar een ander bedrag kan worden vastgesteld vanwege aangepaste forfaitaire rendementspercentages die meer aansluiten bij de werkelijkheid. Aangezien het rendement op spaargeld in de afgelopen jaren (zeer) laag is geweest, gelden voor banktegoeden op basis van het rechtsherstel lage forfaitaire rendementspercentages.
Als een zogenoemde «zwartspaarder» zich nu bij de Belastingdienst meldt vanwege door hem eerder verzwegen (buitenlandse) banktegoeden, kan de inspecteur daarvoor aan die belastingplichtige een navorderingsaanslag opleggen. Daarbij kan ook een vergrijpboete worden opgelegd. De termijn om aan een belastingplichtige met betrekking tot in het buitenland gehouden banktegoeden een navorderingsaanslag en boetebeschikking op te leggen, bedraagt twaalf jaar. Bij het opleggen van een belastingaanslag dient de inspecteur rekening te houden met de regels die uit het geldend recht voortvloeien. Voor de jaren vanaf 2017 – de jaren waarop het Kerstarrest betrekking heeft – zal de inspecteur bij het vaststellen van die navorderingsaanslag dus rekening moeten houden met het Kerstarrest en de nieuwe box 3-regels. Dit heeft als gevolg dat het bedrag dat bij een belastingplichtige kan worden nagevorderd over verzwegen (buitenlandse) banktegoeden, vanwege het aangepaste en verlaagde forfaitaire rendementspercentage daarop relatief beperkt zal zijn. Omdat de hoogte van een vergrijpboete gekoppeld is aan de hoogte van de te betalen belasting, zal een eventuele vergrijpboete met betrekking tot niet aangegeven buitenlandse banktegoeden in box 3 ook relatief beperkt zijn qua omvang. Ik merk op dat deze gevolgen zich niet voordoen voor situaties waarop het Kerstarrest geen betrekking heeft. Met name denk ik dan aan de jaren tot en met 2016. Doorgaans zullen zwartspaarders hun spaargeld in het buitenland hebben ondergebracht, waardoor de verlengde navorderingstermijn van toepassing is. Dan kan de Belastingdienst dus substantiële bedragen navorderen en – indien de omstandigheden daar aanleiding toe geven – ook een vergrijpboete opleggen. Vervolgens zijn die zwartspaarders ook voor toekomstige belastingjaren belasting verschuldigd over dat eerder verzwegen vermogen. Bovendien zal, indien aannemelijk is dat de box 3-vermogensbestanddelen afkomstig zijn bijvoorbeeld uit (niet aangegeven) inkomen in box 1 of box 2, ook de daarover verschuldigde belasting alsnog geheven worden en – indien de omstandigheden daartoe aanleiding toe geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Voor de erfbelasting geldt in deze situaties verder een onbeperkte navorderingstermijn en daar kan eveneens – indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Ten slotte kan tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan door het Openbaar Ministerie.
Ik begrijp dat het vanuit rechtvaardigheidsperspectief als een ongewenste situatie kan worden gezien dat bij een navorderingsaanslag die de Belastingdienst nu oplegt aan een zwartspaarder, die zwartspaarder daardoor een beroep kan doen op het Kerstarrest. Voor velen zal dit als een onrechtvaardige situatie worden ervaren. Bij het opleggen van een navorderingsaanslag dient de Belastingdienst evenwel uit te gaan van het op dat moment geldende recht. Het Kerstarrest brengt nadrukkelijk niet met zich dat de Belastingdienst bij zwartspaarders niet meer kan navorderen of beboeten. Beide zijn nog wel degelijk mogelijk. Zoals reeds gezegd, ligt het grootste belang hierbij bij de jaren vóór 2017, aangezien de herstelwetgeving voor de jaren vóór 2017 niet geldt en de inspecteur hierbij een termijn van twaalf jaar voor navordering en beboeting ter beschikking staat. Ik wil daarom benadrukken dat wel degelijk kan en wordt opgetreden tegen zwartspaarders zowel voor 2017 als daarna. De Belastingdienst zal per zaak zal onderzoeken en beoordelen wat rechtens juist is.
Verder heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat ik voornemens ben een onderzoek te starten naar de herziening van het boeterecht.3 Daarbij wil ik voor de toekomst bezien welke mogelijkheden er voor de toekomst zijn om de koppeling tussen de hoogte van een vergrijpboete en het te betalen bedrag van een belastingaanslag, los te laten. Het is namelijk juridisch niet mogelijk om een straf met terugwerkende kracht in te voeren of te verhogen. Een dergelijke wetswijziging is juridisch zeer waarschijnlijk niet houdbaar vanwege strijdigheid met het legaliteitsbeginsel (artikel 7 EVRM en artikel 5:46, vierde lid, Awb).
Hoeveel gevallen van navordering op niet aangegeven vermogen in box 3 vinden er jaarlijks ongeveer plaats en kunt u daarvan een overzicht geven over de afgelopen vijf jaar? Kunt u daarbij ook aangeven wat de omvang van die vermogens was en hoeveel belasting daarmee is nagevorderd?
De Belastingdienst houdt niet systematisch bij hoe vaak en hoeveel nagevorderd wordt over uitsluitend niet aangegeven box 3-vermogensbestanddelen. Ik verwijs mevrouw Van Dijk tevens naar het antwoord op de tweede vraag die de heer Grinwis gesteld heeft.
Als het antwoord op de vragen 6 en/of 7 nee is, wilt u dan alsnog onderzoek doen naar de juridische mogelijkheden en de Kamer hierover informeren?
Zoals uit de antwoorden op de vorige vragen reeds volgt, bezie ik in het kader van de herziening van het boeterecht welke juridische mogelijkheden er zijn om een andere grondslag voor vergrijpboeten in te voeren.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Nijboer (PvdA), ingezonden 25 november 2022 (vraagnummer 2022Z23206).
Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2022, nr. 2022–176296 (Stcrt. 2022, nr. 17063).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-948.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.