Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het recht op de arbeidskorting van mensen
met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (ingezonden 3 april 2023).
Mededeling van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst),
mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 20 april 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:370), waarbij iemand die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, door
het hof in het gelijk gesteld is en de arbeidskorting krijgt toegekend voor zijn hele
inkomen (WGA-uitkering en inkomen uit tegenwoordige arbeid samen), omdat het hof het
gelijkheidsbeginsel toepast en vaststelt dat indien de betaling van de uitkering via
de werkgever zou verlopen hij hier ook recht op zou hebben?
Vraag 2
Kunt u het volgende rekenvoorbeeld geven (voor 2023): een persoon had een verzekerd
loon van 60.000 euro per jaar, heeft een restverdiencapaciteit van 15.000 euro, een
uitkering gebaseerd op WGA 65–80, en verdient 10.000 euro per jaar bij zijn werkgever.
Kunt u met een stap-voor-stapberekening aangeven wat het netto inkomen van deze werknemer
is, wanneer er sprake is van een werkgeversbetaling en wat het netto inkomen is van
deze gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer wanneer hij zijn WGA-vervolguitkering
krijgt van het UWV?
Vraag 3
Acht u het verschil, net als de rechtbank, in strijd met het gelijkheidsbeginsel (artikel 14
EVRM)? Kunt u dat toelichten?
Vraag 4
Heeft u cassatie ingesteld bij de Hoge Raad tegen de uitspraak? Zo ja, waarom?
Vraag 5
Kunt u aangeven hoe groot het verschil in arbeidskorting is in dit voorbeeld en of
u dat objectief gerechtvaardigd acht? Als er een objectieve rechtvaardiging is, wat
is die dan?
Vraag 6
Kunt u aangeven welke delen van de arbeidsongeschiktheids-uitkeringen (WGA 35–80,
loongerelateerd of vervolguitkering, WGA 80–100, verschillende regimes Wajong en IVA)
door deze uitspraak onder de witte tabel (arbeidskorting) gebracht zijn? Kunt u daar
een tabel van maken?
Vraag 7
Kunt u de objectieve rechtvaardigingsgronden aangeven waarom een deel van de arbeidsongschiktheidsuitkeringen
nu feitelijk wel recht geeft op de arbeidskorting en waarom dat voor anderen niet
geldt? Kunt u uitleggen welke logica er nog in het systeem zit?
Vraag 8
Deelt u de mening dat de arbeidskorting de afgelopen jaren zo hard is opgehoogd dat
het wel of niet in aanmerking ervoor komen enorme effecten kan hebben?
Vraag 9
Deelt u de mening dat de arbeidskorting geen relatie meer heeft met de kosten voor
het verrichten van arbeid?
Vraag 10
Hoe hoog was de maximale arbeidskorting in 2001 en hoe hoog is die in 2023? Wat is
de rechtvaardiging voor die enorme stijging?
Vraag 11
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen, die niet meer kunnen werken vanwege bijvoorbeeld
vanwege volledige arbeidsongeschiktheid, geen recht hebben op de arbeidskorting, terwijl
er geen enkele prikkel tot werken beoogd is, omdat zij immers volledig arbeidsongeschikt
zijn?
Vraag 12
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Mededeling
Mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, deel ik u mede dat de
beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt over het recht op de arbeidskorting
van mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (2023Z05843) niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken mogelijk is. Voor beantwoording
van de vragen is meer tijd nodig, mede ten behoeve van de benodigde afstemming tussen
de Ministeries Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën. Daarnaast heeft de vaste
commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eerder al een verzoek ingediend voor
een Kabinetsreactie op de uitspraak van het Hof Den Haag waar deze Kamervragen ook
op zien. Deze Kamervragen zie ik daarom in het verlengde van dit verzoek en wil ik
graag samen oppakken. Ik zal u de antwoorden op de Kamervragen samen met de gevraagde
kabinetsreactie zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor het zomerreces doen toekomen.