Vragen van het lid Idsinga (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over het rapport «WODC Bestuursorganen in hoger beroep» (ingezonden 28 december 2022).

Mededeling van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 16 januari 2023).

Vraag 1

Bent u bekend met het rapport «Bestuursorganen in hoger beroep» van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)?1

Vraag 2

Heeft u kennisgenomen van figuur 12 van het rapport en de daarbij behorende toelichting, waaruit blijkt dat in gevallen waarin de Belastingdienst in hoger beroep gaat (dus niet de belastingplichtige), de Belastingdienst in 33 procent van de gevallen volledig in het ongelijk gesteld wordt, in 25 procent van de gevallen gedeeltelijk in het (on)gelijk gesteld wordt en in 38 procent van de gevallen in het gelijk gesteld wordt? Hoe reflecteert u op deze percentages?

Vraag 3

Kunt u deze cijfers delen voor dezelfde referentieperiode als het rapport voor situaties waarin belastingplichtigen in hoger beroep zijn gegaan, gelet op het feit dat uit het rapport niet blijkt hoe de verhoudingen dan liggen?

Vraag 4

Kunt u een uitsplitsing geven per belastingmiddel, inclusief het percentage van de gevallen waarin een door de Belastingdienst ingesteld beroep gegrond, gedeeltelijk gegrond en ongegrond was, gelet op het feit dat uit het rapport niet blijkt op welke belastingmiddelen de verschillende beroepzaken zien?

Vraag 5

In 58% van de gevallen geheel of gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld oogt relatief hoog; kan worden aangegeven wat het afwegingskader is bij het instellen van hoger beroep door de Belastingdienst?

Vraag 6

Wat is het personele beslag bij de Belastingdienst van (hoger)beroepzaken? Hoe verhoudt dit zich tot de opbrengst van deze (hoger)beroepzaken?

Vraag 7

Omvatten de cijfers van het WODC ook invorderingsgeschillen of betreft het alleen geschillen die aan de belastingrechter (fiscale bestuursrechter) zijn voorgelegd? Zo niet, kunt u gegevens verstrekken over hoe vaak de Belastingdienst in het gelijk wordt gesteld?

Vraag 8

Kunt u de cijfers van figuur 12 van het rapport aanvullen met het aantal keer dat de Belastingdienst in cassatie is gegaan en in hoeveel gevallen het cassatieberoep gegrond was en in hoeveel gevallen het cassatieberoep is verworpen, gelet op het feit dat, blijkens de inleiding van het rapport, de cijfers in het rapport slechts de situaties omvatten waarin de Belastingdienst in hoger beroep is gegaan (de tweede feitelijke instantie) en het rapport niet ingaat op de gevallen waarin de Belastingdienst in cassatie gaat? Kunt u, voor zover u dat bij de beantwoording van vraag 5 nog niet heeft gedaan, het afwegingskader schetsen op basis waarvan de Belastingdienst beslist om al dan niet cassatieberoep in te stellen?

Vraag 9

Kunt u uitgebreid reflecteren op de vraag in welke mate thans tussen Belastingdienst en belastingplichtige in een fiscaal geschil gekozen wordt voor «fiscale mediation» als alternatief voor (of in aanvulling op) een gang naar de belastingrechter? Wat zijn de ervaringen hiermee? Hoeveel zaken zijn er de afgelopen vijf jaren op deze wijze beslecht? In hoeverre zal mediation nu en in de toekomst een (grotere) rol gaan spelen in het beslechten van fiscale geschillen? Welke conflicten lenen zich goed voor mediation en welke minder goed?

Vraag 10

In het verlengde van de voorgaande vraag, kunt u aangeven of er wellicht andere vormen van geschilbeslechting zijn voor bepaalde fiscale geschillen tussen Belastingdienst en belastingplichtigen? Kan bijvoorbeeld gedacht worden aan arbitrage naar Portugees voorbeeld? Zo niet, kunt u uitgebreid aangeven waarom dit niet zou kunnen?

Mededeling

De vragen van het lid Idsinga (VVD) over het rapport «WODC Bestuursorganen in hoger beroep» met het kenmerk 2022Z26423 kunnen met het oog op een zorgvuldige beantwoording niet binnen de termijn worden beantwoord. U ontvangt de antwoorden zo snel mogelijk.

Naar boven