Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over het strafmaximum voor het onttrekken van een lijk aan nasporing (ingezonden 3 november 2021).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister van Rechtsbescherming) (ontvangen 26 november 2021).

Vraag 1

Bent u bekend met de uitspraak van een rechter die het strafmaximum te laag vindt voor het op gruwelijke wijze wegmaken van een lijk (het «onttrekken van een lijk aan nasporing»)?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4 en 5

Wat is uw reactie op dit duidelijke signaal van de rechter, die zich te beperkt voelt in het opleggen van een straf en het strafmaximum op de overtreding van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht te laag vindt?

Bent u van mening dat het onttrekken van een lijk aan nasporing, nu gerubriceerd als «misdrijf tegen de openbare orde», niet alleen een probleem vormt voor de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke stand en de bewijslast in strafzaken, maar dat het ook gevolgen heeft voor de rechten en gevoelens van nabestaanden?

Deelt u de mening dat het Wetboek van Strafrecht onvoldoende handvatten biedt om bij het onttrekken van een lijk aan nasporing rekening te houden met het oogmerk en de gruwelijke wijze waarop het lijk is onttrokken aan nasporing?

Bent u bereid het strafmaximum van het onttrekken van een lijk aan nasporing zoals dat is neergelegd in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht te verhogen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 2, 3, 4 en 5

Op dit moment doet het WODC onderzoek naar een eventuele verruiming van de strafbaarstelling van lijkschennis. Daarbij wordt ook de strafbaarstelling van het onttrekken van een lijk aan nasporing (artikel 151 Wetboek van Strafrecht) betrokken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af en zal te zijner tijd met een reactie daarop komen, waarover ik uw Kamer zal informeren.


X Noot
1

ECLI:NL:RBZWB:2021:4410. ECLI:NL:RBZWB:2021:4410, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-275123-19 (rechtspraak.nl) «Op het «onttrekken van een lijk aan nasporing» is in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht een maximale gevangenisstraf van 2 jaren gesteld. Dit artikel is gerubriceerd als misdrijf tegen de openbare orde. De wetgever beoogde met deze strafbaarstelling de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke stand en «het behoud van lijken als bewijsmateriaal in strafzaken» te garanderen. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het gestelde strafmaximum van 2 jaar met name aan bij eerstgenoemd praktisch, administratief belang. Mede afgezet tegen (de aard van) feiten waarvoor eenzelfde strafmaximum geldt, houdt de strafbedreiging weinig rekening met het oogmerk waarmee en de verwerpelijke wijze waarop daders van dit feit kunnen handelen, zoals in deze zaak, en met de gevolgen daarvan voor de rechten en gevoelens van de nabestaanden van de overledene. Voor de rechtbank staat dan ook buiten twijfel dat in deze zaak voor de overtreding van dit feit het maximum van 2 jaar gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank vindt dat eigenlijk te kort gelet op de onmenselijke manier waarop het lichaam van [voornaam 1] [slachtoffer] is weggemaakt, maar is gebonden aan dit strafmaximum.»

Naar boven