Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 3967 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 3967 |
Bent u bekend met het artikel «Belangenverstrengeling van Statenleden bij stemmingen over stikstofbeleid»?1
Klopt de berichtgeving dat ten minste achttien Statenleden sinds 2019 herhaaldelijk hebben meegestemd bij moties omtrent stikstofbeleid terwijl zij zelf werkzaam zijn in de agrarische sector?
Klopt het dat deze Statenleden ook zelf moties hebben ingediend omtrent stikstofbeleid en dat een aantal van hen ook het woord heeft gevoerd over dit onderwerp?
NRC meldt in het genoemde artikel op basis van eigen onderzoek dat ten minste achttien Statenleden met een professionele achtergrond in de landbouw sinds 2019 hebben meegestemd over moties omtrent stikstofbeleid. Verder meldt NRC dat deze Statenleden in een aantal gevallen ook het woord voerden over en moties indienden met betrekking tot dit onderwerp. Ik beschik niet over cijfermateriaal hierover, anders dan het artikel van NRC. Het is ook niet de taak van de Minister van BZK om de deelname aan de beraadslaging en besluitvorming bij decentrale overheden bij te houden.
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikel 28 van de Provinciewet waarin is vastgelegd dat een lid van provinciale staten niet deelneemt aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken?
Wezenlijk aan het zijn van volksvertegenwoordiger is deelname aan de besluitvorming; de wetgever is dan ook uiterst terughoudend geweest bij het beperken hiervan.
Artikel 28 Provinciewet stelt dat Statenleden zich van deelname aan de stemming dienen te onthouden, indien zij een persoonlijk belang hebben bij de aangelegenheid waarover gestemd wordt. De voorgestelde Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur, die op dit moment bij de Eerste Kamer ligt, breidt deze norm uit tot deelname aan de beraadslaging; dan zullen Statenleden zich derhalve ook moeten onthouden van het stellen van vragen over en het indienen van moties met betrekking tot een aangelegenheid waar zij een persoonlijk belang bij hebben.2
De norm die is vastgelegd in artikel 28 Provinciewet verbiedt Statenleden niet om mee te stemmen over algemeen beleid, bijvoorbeeld inzake stikstof. Pas als er een eigen, particulier belang gaat spelen, zoals wanneer een motie of een voorgesteld besluit het eigen bedrijf van een Statenlid treft, dient het betreffende Statenlid zich van deelname aan de stemming te onthouden. Er moet dan sprake zijn van een uitdrukkelijk en direct persoonlijk belang. Op basis van dit wettelijk kader kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling.
Ten overvloede wijs ik erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd, omdat hierbij het fundamentele recht van een volksvertegenwoordiger om deel te nemen aan de stemming wordt ingeperkt.3 En ook vanuit de staatsrechtwetenschap is betoogd dat de norm inzake stemonthouding restrictief dient te worden geïnterpreteerd en zich niet uitstrekt tot algemene belangen die Statenleden ook persoonlijk kunnen raken, zoals de vaststelling van de aard en de hoogte van decentrale belastingen.4
Bent u bereid om in kaart te brengen welke moties geen meerderheid zouden hebben behaald wanneer deze Statenleden niet hadden deelgenomen aan de stemmingen over zaken waarin zij een eigen belang hebben?
Het is niet aan mij als Minister van BZK om conclusies te verbinden aan het meestemmen van bepaalde Statenleden over voorgestelde besluitvorming of moties. Die conclusies dienen op provinciaal niveau te worden getrokken. Op basis van het wettelijk kader zoals geschetst in het antwoord op vraag 4, kan bovendien niet de conclusie worden getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling.
Op welke wijze houdt de commissaris van de Koning toezicht op de integriteitsregels voor Statenleden?
Als voorzitter van de provinciale staten kan de commissaris van de Koning een Statenlid waarschuwen als hij ziet dat dit Statenlid een persoonlijk belang heeft dat mogelijk in de weg staat aan deelname aan de stemming over een bepaalde aangelegenheid. Daarnaast heeft de commissaris op grond van artikel 175, tweede lid, Provinciewet de taak om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. In het kader van de uitoefening van die taak besteedt de commissaris ook aandacht aan integriteitsregels in algemene zin.
Hebben Statenleden de plicht om een eventueel eigenbelang te melden aan de commissaris van de Koning?
De norm die is vastgelegd in artikel 28 Provinciewet richt zich tot het Statenlid zelf. Statenleden hebben zelf de verantwoordelijkheid om zich van stemming te onthouden indien zij een persoonlijk belang hebben bij de aangelegenheid waarover gestemd wordt. De commissaris van de Koning kan, als voorzitter van provinciale staten en in de uitoefening van zijn taak om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen, een Statenlid er wel op wijzen dat hij of zij een persoonlijk belang heeft dat mogelijk aan het meestemmen over een bepaalde aangelegenheid in de weg staat. De commissaris kan in dat opzicht dus een waarschuwende rol vervullen. Daarnaast kunnen Statenleden elkaar er ook op aanspreken als zij het idee hebben dat een individueel Statenlid niet zou mogen deelnemen aan de stemming over een bepaald onderwerp.
Bent u bereid om na te gaan of bij de commissarissen van de Koning van de betreffende provincies bekend was dat deze Statenleden een belang hadden in zaken waarover zij gestemd hebben?
Als de commissaris van de Koning hiervan op de hoogte was, hoe kan het dan dat deze Statenleden konden deelnemen aan deze stemmingen, hierover het woord konden voeren en zelf voorstellen konden indienen?
Op basis van het wettelijk kader kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om met de betreffende commissarissen van de Koning in gesprek te gaan en er bij hen op aan te dringen artikel 28 van de Provinciewet te handhaven?
De commissarissen van de Koning hebben oog voor de naleving van artikel 28 Provinciewet, zo weet ik uit de gesprekken die ik regelmatig met hen voer. Daarbij merk ik op dat de wettelijke norm zich richt tot het Statenlid zelf, zoals is uiteengezet in het antwoord op vraag 7. Het antwoord op deze Kamervragen zal ik ter kennis brengen aan de Kring van commissarissen van de Koning. Indien het voorstel tot wetswijziging dat op dit moment bij de Eerste Kamer ligt wordt aangenomen en de betreffende wet in werking treedt, zal mijn Ministerie zoals gebruikelijk in de nodige voorlichting richting de beroeps- en belangenverenigingen voorzien. Het vraagstuk van belangenverstrengeling zal hierbij zeker onder de aandacht worden gebracht.
NRC, 30 juni 2022, «Belangenverstrengeling van Statenleden bij stemmingen over stikstofbeleid. Belangenverstrengeling Agrarische leden schenden integriteitsregels door mee te stemmen over het stikstofbeleid.», https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/30/dubbelrol-statenleden-bij-stikstof-a4135247?utm_source=twitter&utm_medium=social&utm_campaign=twitter&utm_term=20220630.
J.L.W. Broeksteeg, «Integriteit van volksvertegenwoordigers – een interne rechtsvergelijking», Gst. 2015/131, afl. 7431; J.L.W. Broeksteeg, P. van Ruitenbeek & A. van Putten, «Belangenverstrengeling van raadsleden», Openbaar Bestuur 2013/9, p. 13–17.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-3967.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.