Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het plan van de Europese Commissie om gelijke productiestandaarden te eisen van niet EU-landen en de onmogelijkheid om dat in bestaande handelsverdragen, zoals CETA, te regelen (ingezonden 17 juni 2022).

Antwoord van Minister Staghouwer (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (ontvangen 24 augustus 2022).

Vraag 1

Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie heeft meegedeeld dat zij van plan is dezelfde duurzaamheidscriteria te eisen voor import van voedsel uit niet-EU landen als de duurzaamheidseisen die voor Europese boeren gaan gelden? Kunt u voorts bevestigen dat de EU milieu en klimaatheffingen op kan opleggen als niet-EU landen daar niet aan voldoen, en dat deze heffingen niet in strijd zijn met juridische bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie WTO?1

Antwoord 1

De Commissie heeft op 3 juni jl. het rapport gepubliceerd over een onderzoek naar de juridische haalbaarheid en rationale van het toepassen van EU gezondheids- en milieunormen op ingevoerde landbouw- en agrovoedingsproducten.2 Het rapport maakt duidelijk dat het in specifieke, onder WTO-regels omschreven omstandigheden mogelijk is om autonome maatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met het WTO kader. Daarbij geeft het rapport aan dat een maatregel niet discriminerend mag zijn, noch een kwantitatieve beperking. WTO leden dienen gelijke binnenlandse en buitenlandse producten op gelijke wijze te behandelen. Ook moeten WTO leden gelijke producten uit derde landen onderling gelijk behandelen. Artikel XX Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) bevat mogelijke gronden waarmee eventuele afwijkingen van de GATT gerechtvaardigd zouden kunnen worden, bijvoorbeeld om het wereldwijde milieu te beschermen of om aan ethische bezwaren tegemoet te komen, mits aan strenge voorwaarden wordt voldaan.

De Commissie geeft aan dat de inzet van autonome maatregelen geval per geval bekeken moet worden op WTO-conformiteit, de technische en economische haalbaarheid van controle mechanismen, en de daadwerkelijke impact in relatie tot het te bereiken doel.

Het rapport bevat ook een breed overzicht van een aantal EU-rechtshandelingen of wetgevingsvoorstellen die worden voorbereid om productiemethoden die verband houden met dierenwelzijn of milieubescherming in te perken. Zo worden de herziening van de EU-dierenwelzijnswetgeving, het voorstel voor een verordening inzake ontbossingsvrije producten, het voorstel voor het in aanmerking nemen van milieuaspecten bij de vaststelling van MRL’s, en een horizontale kaderwet voor een duurzaam voedselsysteem genoemd. Het is mogelijk dat er, aanvullend op de onderwerpen die genoemd worden, op termijn ook andere onderwerpen op komen. Er is nu al een breed palet aan onderwerpen waar aan gewerkt wordt, en tijdens de Landbouw- en Visserijraad op 13 juni jl. hebben de lidstaten aan de Commissie gevraagd daarover op regelmatige basis te rapporteren aan de Raad.

De Commissie geeft ook aan dat er risico’s zijn verbonden aan het nemen van autonome maatregelen. Dat betreft onder meer de kans dat een derde land maatregelen aanvecht in het kader van het geschillenbeslechtingssysteem van de WTO.

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat boeren en tuinders al lange tijd vragen om gelijke productiecriteria of extra heffingen op «goedkope» levensmiddelen uit niet-EU-landen, om oneerlijke concurrentie tegen te gaan?

Antwoord 2

Ja, er zijn boeren en tuinders die daartoe hebben opgeroepen.

Vraag 3

Erkent u dat het importeren van producten uit landen waar lagere productiestandaarden gelden op het gebied van milieu en dierenwelzijn zorgen voor oneerlijke concurrentie voor Europese en Nederlandse boeren?

Antwoord 3

Juist omdat producenten in Nederland en/of de EU soms extra duurzaamheidsinspanningen moeten verrichten, en hun producten in sommige gevallen moeten concurreren met geïmporteerde producten van producenten die niet altijd aan dergelijke hoge milieu, arbeid- of dierenwelzijnsregels hoeven te voldoen, pleit ik voor aandacht voor dit onderwerp. Zoals bijvoorbeeld bij de Landbouw- en Visserijraad. Het kabinet zet via verschillende fora bovendien in op het verhogen van internationale standaarden op het gebied van milieubescherming en dierenwelzijn. Indien de EU-besluit om autonome maatregelen te treffen voor het op de markt plaatsen van producten, dient dit een bijdrage te leveren aan het gestelde milieu of dierenwelzijnsdoel en moet ook gezocht worden naar een zo min mogelijk handel verstorende maatregel. Dat maakt dat niet elk type maatregel geschikt is.

Dit laat onverlet dat de concurrentiepositie van Europese en Nederlandse boeren ook van een groot aantal andere factoren afhankelijk is, waaronder infrastructuur, scholing, innovatie, arbeidsproductiviteit en natuurlijke omstandigheden. Nederlandse boeren concurreren bovendien vaak op de kwaliteit van hun producten. Het is derhalve geen gegeven dat EU-wetgeving omtrent productie de doorslaggevende factor vormt in de concurrentiepositie van EU-bedrijven.

Nederland is een van de meest concurrerende economieën ter wereld met een sterke export gerichte landbouwsector. Nederland zet hierbij in op de export van kwalitatief hoogwaardige, duurzame producten in plaats van focus op grote volumes. Tegelijkertijd bieden buitenlandse markten een uitgelezen kans voor het agro-bedrijfsleven om een concrete bijdrage te leveren aan de mondiale transitie, met hoogwaardige producten én met kennis en kunde.

Vraag 4

Erkent u dat importheffingen gebaseerd op onze hogere milieustandaarden het speelveld weer gelijk kunnen trekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Zoals in het antwoord op vraag 3 gesteld, wordt het speelveld van de concurrentiepositie door vele verschillende factoren bepaald. Daaruit volgt dat importheffingen gebaseerd op hogere milieustandaarden niet automatisch bijdragen aan gelijk speelveld. De EU kan overigens geen autonome maatregelen treffen alleen omwille van het behoud van de concurrentiepositie van EU-bedrijven, omdat dit indruist tegen de WTO-regels.

In bilaterale handelsakkoorden worden importheffingen voor de handel met een derde land verlaagd vergeleken met de voor alle derde landen geldende WTO-tarieven. In deze handelsakkoorden gebruikt de EU-importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen.

Vraag 5

Kunt u bevestigen dat er in Canada lagere productiestandaarden gelden op het gebied van onder andere dierenwelzijn en pesticiden dan in de EU? Kunt u voorts bevestigen dat desondanks Canadese landbouwproducten volgens afspraken in het vrijhandelsverdrag CETA (gedeeltelijk) tariefvrij naar de EU en dus ook Nederland mogen worden geëxporteerd?

Antwoord 5

Canada is lid van de OIE (Wereldorganisatie inzake Diergezondheid). Uit een evaluatierapport van deze organisatie blijkt dat er in Canada een relatief goed niveau van dierenwelzijn wetgeving en uitvoering is.

Met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hebben landen buiten de EU hun eigen wet- en regelgeving om te beoordelen of gewasbeschermingsmiddelen al dan niet op de markt mogen worden gebracht. Deze landen zullen daarbij rekening houden met bijvoorbeeld de landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden van dat land.

Omdat er geen internationaal geldende regelgeving is op het gebied van dierenwelzijn, zet de EU in bilaterale handelsakkoorden in op samenwerking om gezamenlijk met derde landen de standaarden voor dierenwelzijn te verhogen. Ook in CETA is voorzien in afspraken om samen te werken op het verbeteren van dierenwelzijn. CETA biedt juist een platform om met Canada samen te blijven werken aan dierenwelzijn, voedselgezondheid en milieubescherming.

De EU heeft een aantal regels op het gebied van dierenwelzijn waaraan bij de import van goederen in de EU moet worden voldaan. Deze regels worden door CETA niet aangetast.

Onder CETA worden tarieven op veel goederen afgebouwd. Dit geldt niet voor alle goederen en met name voor een aantal landbouwgoederen blijven importheffingen en in sommige gevallen beperkte quota gelden. De meest gevoelige sectoren zoals eieren en pluimveevlees zijn geheel van liberalisering uitgesloten.

Vraag 6

Kunt u bevestigen dat de afspraken die gemaakt zijn in een bilateraal handelsverdrag tussen de EU en een handelspartner, zoals CETA met Canada, de beleidsvrijheid wegneemt om nadien hogere duurzaamheidscriteria te eisen dan wel importtarieven te verhogen als de handelspartner in kwestie niet aan deze criteria wil voldoen?

Antwoord 6

Nee, CETA bevat ambitieuze hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling. Het principe dat overheden het recht hebben om te reguleren wordt in CETA herbevestigd. De EU en Canada bevestigen in CETA expliciet dat overheden de vrijheid houden om beleidsmaatregelen te treffen ten behoeve van milieubescherming (artikel 24.3).

Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan bepaalde tarieven waarover zij in WTO-verband afspraken heeft gemaakt. De EU kan deze tarieven niet eenzijdig verhogen. CETA heeft hier geen invloed op.

Vraag 7

Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande debat over de perspectief- en stikstofbrief voor de landbouw?

Antwoord 7

Nee.

Naar boven