Vragen van de leden Eerdmans en Pouw-Verweij (beiden JA21) aan de Minister-President over het vertrek van Minister van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat (ingezonden 1 september 2021).

Antwoord van Minister Rutte (Algemene Zaken), van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en van Minister Visser (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 8 september 2021).

Vraag 1

Deelt u de mening dat de functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen als lobbyist bij Vereniging Energie-Nederland, branchevereniging van onder meer energiebedrijven Shell, Eneco, RWE, GasTerra, Vattenfall, BP en Essent, op zijn minst een mogelijk belangenconflict verenigt met de portefeuille Infrastructuur en Waterstaat die zij als Minister bekleedde?

Antwoord 1

In de nieuwe functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen staat de energiesector centraal. De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van IenW. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van IenW bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod (oud-) bewindspersonen, mag mevrouw Van Nieuwenhuizen daarover gedurende twee jaar geen lobby-contact hebben met de ambtenaren van het Ministerie van I&W.

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat mevrouw Van Nieuwenhuizen zodra zij met Vereniging Energie-Nederland was overeengekomen hiervoor als lobbyist aan de slag te gaan haar ambt niet ogenblikkelijk heeft neergelegd, maar is blijven functioneren als Minister in de wetenschap dat daarmee een groot integriteitsvraagstuk ontstaat en indien het antwoord daarop bevestigend luidt, hoe lang heeft deze periode geduurd?

Antwoord 2

Vereniging Energie Nederland heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen op 31 augustus 2021 benoemd tot haar voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft per diezelfde dag haar ontslag als Minister aangeboden aan de Koning. Zij zal de nieuwe functie vervullen vanaf 1 oktober 2021. In de aanloop naar de benoeming heeft zij op 28 juli 2021 een verklaring geaccordeerd (zie bijlage) waarin zij de secretaris generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van haar ministerschap zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.

Vraag 3 en 4

Kunt u beamen dat het schaamteloos is dat een Minister zonder blikken of blozen overstapt naar een functie die is gericht op het beïnvloeden en ombuigen van het beleid van hetzelfde kabinet waarvan zij deel heeft uitgemaakt en dezelfde Eerste Kamer en Tweede Kamer waarvan zij het vertrouwen genoot?

Bent u het ermee eens dat het abrupte vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen de innige en tevens onwenselijke vervlechting van het grote bedrijfsleven met de overheid en politiek illustreert?

Antwoord 3 en 4

Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.

Vraag 5

Bent u het ermee eens dat voor bewindslieden die vertrekken een afkoelperiode van bijvoorbeeld vier jaar nodig is voordat ze werkzaam worden bij een bedrijf of instelling waarvan de activiteiten onmiskenbaar raakvlakken hebben met de portefeuille die zij in het kabinet behartigen, om zodoende zelfs de schijn van belangenverstrengeling en schending van de integriteit te voorkomen?

Antwoord 5

In de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) over het nalevingsverslag van de GRECO is gesteld dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.

Vraag 6

Bent u bereid het kabinet te bewegen tot een toezegging namens alle bewindslieden dat vanaf nu geen enkele bewindspersoon zonder afkoelingsperiode van bijvoorbeeld vier jaar zal overstappen naar een bedrijf dat of instelling die onmiskenbaar raakvlakken heeft met de portefeuille die hij of zij bekleedt?

Antwoord 6

Nee, omdat een dergelijke toezegging in strijd is met artikel 19, derde lid van de Grondwet op grond waarvan iedere Nederlander het recht heeft op vrije keuze van arbeid, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Die wettelijke beperkingen zijn er niet voor bewindspersonen. De vraag of, en zo ja welke, wettelijke regels gesteld zouden moeten worden voor (gewezen) bewindspersonen vergt een zorgvuldig besluitvormingsproces, dat betrokken wordt bij de opvolging van bovengenoemde brief.

Vraag 7

Bent u het ermee eens dat een onverhoopt ontkennend of ontwijkend antwoord op voorgaande vragen het vertrouwen in onze democratie ondermijnt, omdat daaruit een minachting spreekt voor het ambt van Minister of Staatssecretaris en de vanzelfsprekendheid van een draaideurlobbycratie waar de geldelijke belangen en carrière van bewindslieden kennelijk belangrijker zijn dan de eervolle positie om Nederland te dienen in een hoge positie die weinigen is gegeven?

Antwoord 7

Nee.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden De Hoop en Arib (beiden PvdA), ingezonden 1 september 2021 (vraagnummer 2021Z14805) en van het lid Leijten (SP), ingezonden 1 september 2021 (vraagnummer 2021Z14812).

Bijlage:

«Ik, Cora van Nieuwenhuizen Wijbenga, Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal waarschijnlijk in september worden benoemd in een functie die ik na afloop van mijn ministerschap ga vervullen. Alhoewel deze functie niet direct ligt op het terrein waarvoor ik als Minister verantwoordelijk ben, heb ik, alhoewel deze benoeming nu nog niet officieel is, zorgvuldigheidshalve, de volgende afspraak gemaakt.

Omdat ik nu al kennis van draag van deze op handen zijnde benoeming vraag ik aan mijn secretaris generaal, Jan Hendrik Dronkers, mij vanaf heden te attenderen op aangelegenheden die tot mijn taak behoren en mogelijk direct of indirect met deze nieuwe functie te maken hebben, zodat ik in dergelijke gevallen mijn collega van Economische Zaken en Klimaat kan vragen deze aangelegenheden af te doen. Uiteraard zal ik zelf ook op deze aangelegenheden letten.

Ik heb deze afspraak gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Ik zal mijn secretaris generaal vragen zijn collega van Algemene Zaken van bovenstaande afspraak op de hoogte te stellen.

Naar boven