Vragen van het lid Van Campen (VVD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over het bericht dat de natuur in het Korenburgerveen bij Winterswijk zich beter ontwikkelt
dan voorspeld op basis van theoretische stikstofmodellen (ingezonden 19 april 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 28 mei
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2499.
Vraag 1
Bent u bekend met het onderzoek van ECONU, waaruit blijkt dat de natuur zich beter
ontwikkelt dan verwacht op basis van theoretische stikstofmodellen?1
Vraag 2
Is er van andere Natura 2000-gebieden een soortgelijke inventarisatie beschikbaar
en is hierbij ook inzicht in de waterhuishouding van dit betreffende gebied, zowel
natuurlijke waterstromen als onttrekking ten behoeve van de drinkwatervoorziening?
Antwoord 2
Ja, dit is en wordt per gebied geïnventariseerd in het kader van de bestaande cyclus
van beheerplannen en het wordt nader geïnventariseerd voor het programmeren van herstelmaatregelen
(Uitvoeringsprogramma Natuur).
Vraag 3
Wat is uw reactie op de oproep van de onderzoekers die pleiten om niet alleen te kijken
naar de theoretische kritische depositiewaarden (KDW) maar bijvoorbeeld ook naar gerichte
herstelmaatregelen in de praktijk, zoals hydrologische maatregelen?
Antwoord 3
Die oproep sluit naadloos aan bij het door mij en mijn voorgangers gevoerde beleid.
Vraag 4
Bent u bereid deze maatregelen op andere plekken toe te passen? Zo ja, waar en op
welke manier? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Antwoord 4
Deze maatregelen worden in hoogvenen al sinds circa 1950 genomen en zijn met name
de laatste decennia sterk geïntensiveerd. er valt op dit vlak echter nog veel winst
te behalen. De noodzaak tot het nemen van deze maatregelen is heel duidelijk, niet
alleen vanwege stikstof maar ook vanwege de klimaatproblematiek. Daarom vormen ze
een prominent onderdeel van het Programma Natuur, waarvoor provincies momenteel plannen
indienen.
Vraag 5
Deelt u de mening dat ieder natuurgebied zijn eigen verschillende, bijzondere en karakteristieke
soorten en habitattypen bevat en dat ieder gebied dus een eigen gebiedsgerichte aanpak
vraagt en dat alleen kijken naar KDWs en stikstof te beperkt is en beperkend werkt?
Zo ja, op welke wijze gaat u ruimte bieden voor dit gebiedsgerichte maatwerk in de
structurele aanpak stikstof? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Antwoord 5
Inderdaad vraagt ieder gebied een eigen gebiedsgerichte, integrale aanpak. Daarom
is het Programma Natuur, naast maatregelen gericht op het reduceren van stikstofdepositie,
onderdeel van de uitwerking van de Wsn. In de Wsn is daarom in artikel 1.12af opgenomen
dat gedeputeerde staten een gebiedsplan opstellen met een gebiedsgerichte uitwerking
van de landelijke omgevingswaarde en het programma stikstofreductie en natuurverbetering.
Dit betekent echter niet dat het ene probleem (stikstofeffecten) weggestreept kan
worden tegen het andere (verdroging). Het betekent wel dat de oplossing van het verdrogingsprobleem
ons de tijd geeft om ook het stikstofprobleem op te lossen, voor zover het waterafhankelijke
natuur betreft.
Vraag 6
Bent u bereid om een reactie te geven op de conclusies en aanbevelingen van het rapport
van ECONU en deze aan de Kamer te doen toekomen?
Antwoord 6
Uit het antwoord op vraag 3 blijkt dat ik de aanbeveling van de heer Smeets onderschrijf.
Ook de conclusies uit de notitie kan ik op hoofdlijnen onderschrijven: ze vormen in
zijn algemeenheid een goede samenvatting van de evaluatierapporten van de provincie
Gelderland en van de beheerders van het gebied.
Ik plaats daarbij wel een kanttekening. Dat sprake is van een «minimalisering» van
het effect van stikstofdepositie is niet juist; zo blijkt bijvoorbeeld dat het habitattype
Actieve hoogvenen zich heeft uitgebreid, maar dat wel degelijk effecten van stikstof
zichtbaar zijn in dat habitattype, zoals een grotere bedekking van grassen dan van
nature het geval is. Bij de Blauwgraslanden is dat nog veel duidelijker, omdat hier
het positieve effect van de maatregelen nog onvoldoende is. En het positieve effect
van waterhuishoudkundige maatregelen is eindig, wat betekent dat de negatieve effecten
van stikstof op termijn niet meer opgevangen zullen worden door de verbetering als
gevolg van de genomen waterhuishoudkundige maatregelen.