Vragen van de leden Leijten en Kwint (beiden SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over de keuze om digitale uitzendingen van culturele evenementen als elektronische dienst te beschouwen (ingezonden 2 maart 2021).

Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst), mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 30 maart 2021)

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het commentaar van professor Wolf in het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht (NTFR) op de antwoorden op eerder door ons gestelde vragen over de keuze voor het hoge btw-tarief van 21 procent over digitale uitzendingen van culturele evenementen in plaats van het lage btw-tarief van 9 procent?1

Antwoord 1

Ja

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de zaak-Geelen, zoals in het commentaar aangehaald, waarin een digitale uitzending van een cultureel evenement werd beschouwd als een cultureel evenement in plaats van een elektronische dienst? Volgt dit naar uw mening ook uit de btw-richtlijn? Zo nee, waarom is deze keuze destijds gemaakt?

Antwoord 2

Ja ik ken deze zaak. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten. Ik licht dit hieronder graag toe.

De Btw-richtlijn bevat een expliciet verbod op toepassing van een verlaagd tarief voor elektronische diensten. Elektronische diensten zijn onder meer: de levering van «muziek of films» en «uitzendingen of manifestaties op het gebied van cultuur of ontspanning»2. Ook het «ontvangen van radio of televisieprogramma’s die verspreid worden via het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk (IP-streaming), tenzij de uitzending van die programma’s samenvalt met de uitzending ervan via een radio en televisienetwerk» vallen daarbinnen3. Die uitzondering hangt samen met het toegestane verlaagde tarief voor de ontvangst van radio en televisie-uitzendingen via de traditionele netwerken. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten.

De zaak Geelen (HvJ 8 mei 2019, nr. C-568/17) gaat om het aanbod van interactieve erotische webcamoptredens door een Nederlandse ondernemer aan Nederlandse klanten. Daarbij gaat de zaak om de vraag of deze dienst niet in Nederland belast is als de optredende modellen zich in het buitenland bevinden. Het Hof van Justitie EU (hierna: het Hof) onderkent op basis van eerdere jurisprudentie een complexe, uit meerdere componenten bestaande vermakelijkheidsdienst, die in dit geval materieel plaatsvindt daar waar de dienstverrichter is gevestigd. Dit is een bijzondere oplossing voor deze specifieke situatie. In deze zaak is niet beoordeeld of een digitale uitzending van een cultureel evenement een elektronische dienst kan zijn. Weliswaar heeft de Hoge Raad aan het Hof gevraagd of genoemde activiteit een elektronische dienst is, maar die vraag is door het Hof uiteindelijk niet beantwoord vanwege gebrek aan belang. De kwalificatie als elektronische dienst was alleen relevant geweest als de afnemers van Geelen zich buiten Nederland zouden bevinden4, of als een dergelijke kwalificatie van invloed zou zijn op het btw-tarief. Elektronische diensten en erotische optredens zijn in Nederland allebei uitgezonderd van het verlaagde tarief. Uit het casuïstische arrest Geelen kan dan ook niet worden afgeleid of digitale culturele evenementen elektronische diensten zijn.

Vraag 3

Bent u bereid op basis van deze beoordeling de tarifering van digitale uitzendingen van culturele evenementen te herzien? Zo nee, bent u bereid in deze uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering te maken en niet te wachten op jarenlange Europese onderhandelingen over een wijziging? Zo nee, waarom interesseert het lot van de culturele sector u zo weinig?

Antwoord 3

Het kabinet trekt zich het lot aan van alle sectoren die getroffen worden door deze pandemie. Zo ook de culturele sector. Om die reden heeft het kabinet ook een set aan generieke en specifieke maatregelen getroffen om de sector te ondersteunen. Echter, een goedkeuring van het verlaagd btw-tarief op digitale culturele evenementen vindt geen steun in het arrest-Geelen en zou op dit moment in strijd zijn met de Btw-richtlijn. Het kabinet is daarom niet voornemens hiervoor op dit moment te voorzien in wettelijke maatregelen. Dit zou overigens ook uitstralingseffecten hebben naar alle andere elektronische diensten buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarbij ontstaan afbakeningsproblemen. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van de prestatie «online culturele diensten». Daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten. Wel heeft Nederland – net als een aantal andere lidstaten – bij de onderhandelingen over de Richtlijn tarieven ervoor gepleit om lidstaten meer beleidsruimte te geven om het lage btw-tarief toe te passen op online culturele evenementen en daarbij afbakeningskaders te geven. De onderhandelingen over deze richtlijn worden door de huidige voorzitter van de Raad van de EU voortvarend opgepakt. Op dit moment is niet te zeggen wanneer de onderhandelingen tot een afronding komen.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u het onderzoek dat uitwijst dat gemeenten de coronasteun aan gemeenten voor culturele doeleinden dikwijls gebruiken voor andere zaken?5

Antwoord 4

Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen representatief inventariserend onderzoek gedaan naar de besteding van de extra middelen die aan gemeenten zijn verstrekt voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur. Er zijn mij momenteel ook geen gemeenten bekend die het besluit hebben genomen om deze middelen in te zetten voor andere zaken.

Vraag 5

Blijft u daarmee bij uw eerdere antwoord dat de ondersteuning voor de cultuursector die verloopt via gemeenten, die in deze tijd door de rampzalige decentralisaties vooral bezig zijn met het dichten van gaten in de begroting, afdoende is?

Antwoord 5

De maatregel om extra middelen voor gemeenten beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur is één onderdeel van het totale pakket aan maatregelen uit het tweede steunpakket voor cultuur van in totaal € 414 miljoen. Het kabinet ondersteunt de culturele sector daarnaast via generieke maatregelen en heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld voor specifieke maatregelen voor de sector tot en met 1 juli 20216. Het kabinet is van oordeel dat deze maatregelen gezamenlijk voor de ondersteuning van de culturele sector afdoende zijn voor deze periode en ziet geen aanleiding deze te wijzigen.


X Noot
2

Artikel 58, eerste alinea, punt c jo. Bijlage II post 4 van Btw-richtlijn 2006.

X Noot
3

Bijlage I, punt 4, onderdeel g, Btw-uitvoeringsverordening.

X Noot
4

HvJ 8 mei 2019, nr. C-568/17 (Geelen), r.o. 57 en 58.

X Noot
6

Brief van de Minister van OCW van 16 november 2020 betreffende Uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector (Kamerstuk 32 820, nr. 400).

Naar boven