Vragen van de leden Nijboer, Kerstens en Kuiken (allen PvdA) aan de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over zorgcowboys die gemeenten op kosten jagen (ingezonden 7 januari 2021).

Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 12 maart 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1430.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgcowboys jagen gemeenten op kosten»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Ziet u dat er zorgcowboys actief zijn die mensen verslepen over het hele land om zorgboerderijen te beginnen in bijvoorbeeld Oost-Groningen?

Ziet u dat dit ook speelt bij jeugdzorginstellingen? Is dit een van de redenen waarom jongeren eindeloos op wachtlijsten staan en ondermaatse zorg krijgen?

Antwoord 2 en 3

Ik heb geen signalen ontvangen dat dergelijke aanbieders actief cliënten overbrengen naar (jeugd)instellingen over het hele land. Ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft hierover geen signalen of meldingen ontvangen.

Bij uithuisplaatsing is het uitgangspunt dat de jeugdigen zoveel mogelijk in het eigen sociale netwerk worden geplaatst. Is dit niet mogelijk en is bijvoorbeeld een acute plaatsing nodig, dan komt het voor dat jeugdigen door plaatsende instanties buiten de regio worden geplaatst in pleeggezinnen, in gezinshuizen of soms ook, en mede afhankelijk van de problematiek, in residentiële jeugdinstellingen. Dit gebeurt overigens altijd in overleg met de ouders en de jeugdige zelf. Het plaatsingsproces is erop gericht om lange wachtlijsten te voorkomen en om goede en adequate zorg te kunnen bieden.

Vraag 4 en 5

Wat vindt u ervan dat negen op de tien gemeenten te weinig geld hebben voor bijstand, jeugdzorg en opvang? Bent u bereid hierover in actie te komen?

Ziet u dat in Tynaarlo de gemeente onvoldoende financiële middelen heeft om de aanvullende kosten van mensen uit GGZ-instellingen te dragen? Deelt u de mening van de wethouder dat dit fouten in de wet zijn? Bent u bereid de wet aan te passen?

Antwoord 4 en 5

De zorg over de financiële situatie van gemeenten wordt herkend. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer hier op 16 december over geïnformeerd.2 De Minister van BZK heeft, samen met de andere betrokken bewindspersonen, veel aandacht voor de problematiek en is op de verschillende onderwerpen uitvoerig met VNG en gemeenten in gesprek. De afgelopen periode heeft het kabinet zich ingespannen gemeenten financieel te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Dit heeft geleid tot het volgende:

Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten. Er zijn extra middelen vrijgemaakt voor gemeenten met betrekking tot bijstand, re-integratie van bijstandsgerechtigden, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening.3

Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang (€ 52,6 miljoen structureel) en Dak- en Thuislozen (€ 200 miljoen voor de 2020 en 2021).

Ook is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugd ad € 300 miljoen verlengd naar 2022.

Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten is besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 20214 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel geschrapt.

Op het gebied van Jeugdzorg wordt op dit moment met de VNG onder meer gesproken over de uitkomsten van het onderzoek naar de gemeentelijke uitgaven in de jeugdzorg. Daarbij is de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet aan de slag gegaan met het uitwerken van maatregelen (binnen en buiten de Jeugdwet). Besluitvorming over een structurele oplossing in termen van aanpassing in het stelsel vanaf 2022 en benodigd budget, zal aan een volgend kabinet zijn. Hierover is uw Kamer op 18 december geïnformeerd.5

Daarnaast wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de financiële positie en de effecten op het voorzieningenniveau. In maart 2021 volgt bestuurlijk overleg over thema’s die de gemeentefinanciën raken en de mogelijkheden om tekorten terug te dringen, waaronder de jeugdzorg.

Specifiek met betrekking tot de vraag rond de gemeente Tynaarlo en de aanvullende kosten van mensen die uitstromen uit GGZ-instellingen het volgende. In het kader van de doordecentralisering van beschermd wonen is het voornemen bij wet het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen in te voeren. Indien mensen uitstromen uit een GGZ-instelling in beschermd wonen, betekent dit dat de herkomstgemeente, ofwel de gemeente waar de cliënt zijn woonplaats had voordat hij/zij werd opgenomen in de GGZ-instelling, verantwoordelijk is voor het beschermd wonen. Daarnaast wordt verwacht dat als gevolg van de doordecentralisering van beschermd wonen naar alle gemeenten, cliënten vaker in hun eigen woongemeente van passende ondersteuning kunnen worden voorzien en in de eigen gemeente kunnen blijven wonen. Ook dat zorgt voor een betere verdeling van lasten tussen gemeenten.

De kosten van uitkeringen worden ondervangen door de gebundelde uitkering (BUIG). Het verdeelmodel waarmee de BUIG werkt, is veelal op basis van gegevens van twee jaar terug. In recent onderzoek naar de nieuwe verdeling van gemeentefonds is gekeken naar de mogelijkheid een verdeelmaatstaf in te voeren die rekening houdt met de aanwezigheid van zorginstellingen.6 Uit dit onderzoek bleek dat dit lastig te operationaliseren is, omdat niet alle zorginstellingen in dezelfde mate tot extra kosten leiden en niet duidelijk is in hoeverre de invloed van zorginstellingen zich beperkt tot de gemeentegrenzen. Omdat het gemeentefonds een verdeelsystematiek hoort te hebben die voor alle gemeenten passend is en omdat de invloed van een zorginstelling op de gemeentelijke uitgaven dus per situatie kan verschillen, kan een maatstaf met zulke specifieke kenmerken niet opgenomen worden in het verdeelmodel van het gemeentefonds.

Vraag 6

Erkent u dat bij besluiten over de bouw van sociale huurwoningen hetzelfde probleem speelt? Hoe kan het dat ook daar gemeenten soms geen betaalbare huizen willen bouwen, omdat ze bang zijn op te draaien voor de sociale voorzieningen en daarvoor van het Rijk te weinig middelen krijgen?

Antwoord 6

Het beeld dat gemeenten geen betaalbare sociale huurwoningen willen bouwen, komt niet overeen met het groot aantal aanvragen voor vermindering van de verhuurderheffing bij nieuwbouw van deze woningen. Het gaat om in totaal 150.000 sociale huurwoningen die de komende vijf jaar gebouwd worden. De aanvragen komen uit heel Nederland. Gemeenten hebben voor de bouw van deze woningen vergunningen verleend of toegezegd.

Om de bouw van woningen voor met name kwetsbare groepen, zoals mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, beschermd wonen, en andere spoedzoekers op de woningmarkt, te bevorderen heeft de Minister van BZK vorig jaar en dit jaar € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor de tijdelijke stimulans huisvesting kwetsbare doelgroepen. Daarmee wordt de realisatie van concrete woningbouwprojecten ondersteund. Aanvullend is in de volkshuisvestelijke prioriteiten van de corporatiesector bijzondere aandacht besteed aan deze groepen. Corporaties dienen deze prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid (woon(zorg)visie) mee te nemen waarna zij prestatieafspraken maken.

Vraag 7, 8 en 9

Erkent u dat dit komt doordat het kabinet onvoldoende middelen beschikbaar stelt en gemeenten financieel in de touwen hangen?

Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten steeds meer genoodzaakt zijn zorgbehoevenden te weren?

Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle mensen die zorg nodig hebben deze ook krijgen en zij geen speelbal worden van het gebrek aan financiering vanuit het Rijk?

Antwoord 7, 8 en 9

Gemeenten hebben bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo2015 de wettelijke taak om inwoners die niet zelfredzaam zijn of een psychosociale stoornis hebben jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en/of maatschappelijke ondersteuning aan te bieden. Het is aan de gemeente te bepalen in welke mate ondersteuning uit het sociaal netwerk volstaat en/of aanvullende voorzieningen nodig zijn.

Begin 2020 is het wetsvoorstel tot wijziging van de definitie van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet aangenomen. In de nieuwe definitie van het woonplaatsbeginsel wordt de financieel verantwoordelijke gemeente bepaald op basis van de woonplaats voorafgaande aan een zorgtraject met verblijf. Dit leidt tot een eerlijkere verdeling van de financiële lasten voor gemeenten en meer continuïteit van zorg, want dezelfde gemeente blijft gedurende het verblijf verantwoordelijk. Ook is er voor de gemeente een stimulans om te investeren in preventie en eigen regionale voorzieningen. De nieuwe definitie wordt 1 januari 2022 ingevoerd.

In het kader van de doordecentralisatie van beschermd wonen hebben Rijk en VNG zich uitgesproken voor het invoeren van het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen per 1 januari 2023. Er zal daartoe een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend. Daarmee wordt geregeld dat de woonplaats van de cliënt verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen, ongeacht of het beschermd wonen in de eigen woonplaats of elders plaatsvindt. Het nieuwe woonplaatsbeginsel in beschermd wonen zorgt ervoor dat de afweging wat de beste plek is voor het herstel van de cliënt niet meer wordt belast met de vraag wie er moet betalen. Met het (her)definiëren van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet en bij beschermd wonen worden de prikkels tot afschuifgedrag weggehaald. Bij de maatschappelijke opvang zijn maatregelen genomen om de landelijke toegankelijkheid te verbeteren7.

Zie verder ook de beantwoording van vraag 4.

Naar boven