Vragen van de leden Tellegen en Van Wijngaarden (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het artikel «Grapperhaus blokkeert benoeming van rechter in euthanasiecommissie» (ingezonden 2 december 2020).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) en van Minister van Ark (Medische Zorg) (ontvangen 18 december 2020)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Grapperhaus blokkeert benoeming van rechter in euthanasiecommissie»?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Klopt het dat u voor de eerste keer in 20 jaar euthanasiewet een dergelijke benoeming blokkeert?

Antwoord 2

Voor zover we hebben kunnen nagaan, is het in ieder geval een keer eerder voorgekomen dat een door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) voorgedragen kandidaat-lid niet is benoemd. Dit was in juli 2007. Tijdens onze ambtsperiodes is dit niet eerder voorgekomen.

Vraag 3

Kunt u toelichten op basis van welke argumenten, bevoegdheden, motivering en criteria u in deze uitzonderlijke situatie gebruik maakt van uw vetorecht?

Antwoord 3

Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan.

In het algemeen kan worden gezegd dat op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) de leden van de RTE-commissies worden benoemd door de ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierbij zij opgemerkt dat deze bevoegdheid niet bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd. Een benoemingsbeslissing is altijd een gezamenlijke beslissing. Ook een beslissing om niet te benoemen is een gezamenlijke beslissing.

Vraag 4

Wat is de reden dat het blokkeren van de benoeming van een rechter in Nederland vrijwel nooit voorkomt en in context van de euthanasiewet zelfs nog nooit is voorgekomen?

Antwoord 4

Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 4, eerste lid, Wtl geen rechters worden benoemd maar leden en plaatsvervangend leden van de RTE.

Onze bevoegdheid om (plaatsvervangend) leden van de RTE te benoemen impliceert tevens de bevoegdheid om ze niet te benoemen. Als gezegd kunnen wij niet publiekelijk ingaan op de inhoudelijke redenen die in individuele gevallen leiden tot een beslissing om al dan niet te benoemen.

Vraag 5

Ziet u er een risico in uit naam van de regering de benoeming van een rechter te blokkeren wanneer deze benoeming te maken heeft met een maatschappelijk gevoelig thema zoals euthanasie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Nee. Onze bevoegdheid om (plaatsvervangend) leden van de RTE te benoemen impliceert tevens de bevoegdheid om ze niet te benoemen. De gevoeligheid van het thema brengt juist met zich mee dat benoeming van een voorgedragen kandidaat geen formaliteit is maar dat de ministers zich ook daadwerkelijk behoren te vergewissen van de benoembaarheid van kandidaten.

Vraag 6

Kunt u toelichten welke vervolgstappen worden ondernomen nu de benoeming is geblokkeerd?

Antwoord 6

Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het wekelijkse vragenuur op dinsdag 1 december jl. heeft aangekondigd, hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport de coördinerend voorzitter van de RTE vertrouwelijk per brief geïnformeerd over de beweegredenen die ten grondslag liggen aan de beslissing om de betreffende kandidaat niet te benoemen. Ook het betreffende kandidaat-lid is hierover geïnformeerd door de Minister van Justitie en Veiligheid.

Vraag 7

In welke mate hebben de persoonlijke opvattingen van de kandidaat een rol gespeeld in het besluit?

Antwoord 7

Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan.

Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat persoonlijke opvattingen van kandidaten als zodanig niet in de weg staan aan benoeming. Iedere kandidaat zal persoonlijke opvattingen hebben over het thema euthanasie. Doorslaggevend is de toetssteen die in de memorie van toelichting bij de Wtl wordt aangelegd en die bepaalt dat de leden en plaatsvervangend leden van de RTE worden benoemd ¨op grond van hun specifieke deskundigheid vanuit de eigen discipline op het terrein van de onderhavige problematiek, alsmede op grond van geschiktheid om een voorgelegd geval van verschillende kanten te bezien en aan abstract geformuleerde criteria te toetsen¨.1

Vraag 8

Kunnen de regionale toetsingscommissies in beroep gaan tegen dit besluit of kan de beslissing nog op een andere manier worden tenietgedaan?

Antwoord 8

Tegen benoemingsbeslissingen op grond van artikel 4 Wtl, positief dan wel negatief, staat op grond van artikel 8:4, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen bezwaar en beroep open voor belanghebbenden. Volledigheidshalve kan hieraan worden toegevoegd dat de gang naar de civiele rechter natuurlijk open staat voor betrokkene(n) bij een benoemingsbeslissing.

Vraag 9

Kan de Kamer eventueel nog op een later moment vertrouwelijk worden geïnformeerd over de motivering achter deze beslissing?

Antwoord 9

Wij vinden het in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures onwenselijk om over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden inhoudelijk mededelingen te doen aan anderen dan de direct betrokkenen (in dit geval het kandidaat-lid en de coördinerend voorzitter van de RTE).


X Noot
1

Kamerstuk 26 691, nr. 3

Naar boven