Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 73 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 73 |
Bent u bekend met de juridische procedure tegen de Nederlandse Staat door Stichting PensioenBehoud, KBO-Brabant en Vereniging van Gepensioneerden Pensioenfonds PGB (VVG-PGB)?1 Bent u bekend met het bericht «Buffereisen Nederlandse cdc-fondsen Europees gezien onwettig»?2
Ja, ik ben bekend met het voornoemde bericht uit de PensioenPro en het voornemen van de Stichting Pensioenbehoud, de Vereniging Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant en de Vereniging van Gepensioneerden Pensioenfonds PGB om een tegen de Staat der Nederlanden gerichte vordering aan de rechter voor te leggen. Voor zover mij bekend is deze vordering nog niet ingesteld.
Kunt u reageren op de stelling in het artikel dat veel Nederlandse pensioenfondsen niet onder artikel 15 van de Institutions for Occupational Retirement Provision (IORP)-richtlijn vallen en waarschijnlijk ook niet onder artikel 13?
Ik deel de stelling die in het artikel wordt ingenomen niet.
Artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn (richtlijn 2016/2341/EU) bepaalt dat pensioenfondsen een minimaal vereist eigen vermogen moeten aanhouden, indien het betreffende pensioenfonds:
(a) een dekking biedt tegen biometrische risico’s; of
(b) een beleggingsrendement garandeert; of
(c) een bepaalde hoogte van de uitkeringen garandeert.
Nederlandse pensioenfondsen bieden per definitie dekking tegen biometrische risico’s. Immers, een pensioenfonds voert een pensioenregeling uit en keert op basis daarvan een levenslange periodieke pensioenuitkering uit. Daarmee biedt een pensioenfonds dekking voor het langlevenrisico. Het feit dat pensioenfondsen dekking bieden tegen biometrische risico’s, brengt met zich dat zij vallen onder de norm van artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn en daarmee verplicht zijn een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Deze verplichting geldt ongeacht het type pensioenregeling dat wordt uitgevoerd. In Nederland is dit uitgangspunt vastgelegd in artikel 131 van de Pensioenwet.3
Artikel 13 van de herziene IORP-richtlijn heeft betrekking op de verplichting voor pensioenfondsen om toereikende technische voorzieningen vast te stellen. Deze verplichting geldt op grond van de herziene IORP-richtlijn in dezelfde situaties als de verplichting om een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Ook hier geldt aldus dat – aangezien pensioenfondsen in Nederland dekking bieden tegen biometrische risico’s – pensioenfondsen ongeacht het type regeling dat zij uitvoeren verplicht zijn om toereikende technische voorzieningen vast te stellen.4
Is het waar dat deze IORP-artikelen gaan over fondsen die een dekking tegen biometrische risico's verzekeren of een beleggingsrendement of een bepaalde hoogte van uitkeringen garanderen? Deelt u dan ook het standpunt dat dit niet geldt voor veel Nederlandse fondsen, waar geen garanties worden gegeven en waar alle risico’s bij de deelnemer liggen? Zo nee, waarom?
Het klopt dat de artikelen 13 en 15 van de herziene IORP-richtlijn ziet op pensioenfondsen die:
(a) dekking bieden tegen biometrische risico’s; of
(b) een beleggingsrendement garanderen; of
(c) een bepaalde hoogte van de uitkeringen garanderen.
Indien van ten minste één van deze situaties sprake is bij een pensioenfonds, dient het pensioenfonds op grond van de herziene IORP-richtlijn toereikende technische voorzieningen en een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 bieden Nederlandse pensioenfondsen per definitie dekking tegen biometrische risico’s (namelijk het langlevenrisico). Pensioenfondsen vallen daarmee onder de norm van de artikelen 13 en 15 van de herziene IORP-richtlijn.
Deelt u het standpunt dat er voor Collective Defined Contribution (CDC)-fondsen een uitzondering moet komen op de buffereisen in de Pensioenwet?
Nee, dit standpunt deel ik niet. Zoals hiervoor aangegeven bieden Nederlandse pensioenfondsen per definitie dekking tegen biometrische risico’s en vallen zij daarmee onder de norm van artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn.
Ook pensioenfondsen die een zogenoemde CDC-regeling uitvoeren vallen onder deze norm, aangezien zij per definitie dekking bieden tegen biometrische risico’s. Zij zijn derhalve verplicht om een buffer, in de vorm van een minimaal vereist eigen vermogen, aan te houden. Artikel 131 van de Pensioenwet dient onverkort voor deze pensioenfondsen te gelden. Wel geldt op grond van artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen een andere berekeningswijze van het minimaal vereist eigen vermogen, afhankelijk van de situatie of het pensioenfonds wel of geen beleggingsrisico loopt. Dit onderscheid volgt rechtstreeks uit de herziene IORP-richtlijn.
Deelt u de mening dat het voor de meeste Nederlandse pensioenfondsen niet vol te houden is dat het uitkeringsregelingen zijn? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 10 van de Pensioenwet zijn de werkgever en de werknemer verplicht expliciet in de pensioenovereenkomst vast te leggen wat het karakter van de pensioenovereenkomst is. Het karakter van de pensioenovereenkomst wordt bepaald door de toezegging die gedaan wordt, te weten een uitkering (uitkeringsovereenkomst), een kapitaal (kapitaalovereenkomst) of een premie (premieovereenkomst).
In een uitkeringsovereenkomst is overeengekomen dat de werknemer vanaf een bepaalde leeftijd een uitkering van een bepaalde hoogte ontvangt. Het beleggingsrisico en het langlevenrisico dat gedurende de looptijd wordt gelopen, ligt bij de pensioenuitvoerder. Indien het voor de pensioenuitvoerder financieel niet haalbaar is om de gevolgen van de risico’s volledig te dragen, kan als noodmaatregel worden overgegaan tot het doorvoeren van een korting van pensioenaanspraken en -rechten. Het feit dat de kans op kortingen op dit moment groter is dan enkele jaren geleden, betekent niet dat het karakter van de pensioenovereenkomst is veranderd. Het karakter van de pensioenovereenkomst wijzigt alleen indien een werkgever en werknemer of sociale partners een dergelijke wijziging expliciet overeenkomen in hun pensioenovereenkomst.
Deelt u het standpunt dat de Nederlandse regering IORP verkeerd heeft omgezet in nationale wetgeving en dat kortingen op basis van deze wetgeving dus (vaak) niet deugen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit standpunt deel ik niet. Nederland heeft de (herziene) IORP-richtlijn juist omgezet in de Nederlandse wet- en regelgeving.
Zoals hiervoor uiteengezet zijn de normen uit de herziene IORP-richtlijn omtrent (onder meer) het minimaal vereist eigen vermogen van toepassing op pensioenfondsen in Nederland. De herziene IORP-richtlijn geeft niet aan binnen welke termijn de financiële positie van een pensioenfonds moet herstellen als het op enig moment niet beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen, noch welke maatregelen een pensioenfonds dan moet nemen. Dat betekent dat lidstaten de vrijheid hebben om hierover zelf nadere regels te stellen in de nationale wet- en regelgeving. Nederland heeft dit gedaan in de Pensioenwet. Artikel 140 van de Pensioenwet bepaalt dat wanneer de dekkingsgraad van een pensioenfonds gedurende vijf jaar onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt, het pensioenfonds een korting moet doorvoeren waardoor de dekkingsgraad direct voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat het voorschrift omtrent het minimaal vereist eigen vermogen ook reeds was opgenomen in de eerste IORP-richtlijn (richtlijn 2003/41/EG). In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn is hier nader ingegaan. Zie: Kamerstuk 30 104, nr. 3, p. 21–23.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-73.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.