Vragen van de leden Van der Molen en Van Dam (beiden CDA) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid over de berichten «Verkeerde afslag politie» en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar» (ingezonden 31 juli 2019).

Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 17 september 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3875.

Vraag 1

Kent u de berichten «Verkeerde afslag politie»1 en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar»2?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u op de hoogte van de reactie die de Nationale Politie online heeft gegeven op de handhaving van het boerkaverbod op politiebureau’s, namelijk: «Niet in de wet staat dat mensen die een boerka dragen geen aangifte mogen doen. De wet zegt dat ze met een boerka niet in een politiebureau mogen komen. Dus helpen we ze daarbuiten.»?

Antwoord 2

Gezichtsbedekkende kleding is op grond van deze wet niet toegestaan in politiebureaus. De eerdere berichtgeving van de politie is in lijn gebracht met de door de wetgever voorgestane uitwerking van de wet, omdat gezichtsbedekkende kleding binnen het politiebureau evenmin is toegestaan wanneer iemand naar een afgesloten ruimte wordt geleid voor het doen van aangifte. Indien een persoon met gezichtsbedekkende kleding aangeeft als slachtoffer van een misdrijf aangifte te willen doen, wordt deze persoon er op gewezen dat het doen van aangifte mogelijk is op locatie, telefonisch of via internet. In de handelingswijze van de politie, die is opgesteld ter uitvoering van de wet, mag nadrukkelijk geen onderscheid worden gemaakt tussen gezichtsbedekkende kleding vanuit religieuze overwegingen en andere gezichtsbedekkende kleding als integraalhelmen en bivakmutsen.

Vraag 3

Deelt u de opvatting dat het niet zo kan zijn dat een wet de facto niet tot uitvoering komt, of dreigt te komen, omdat de partijen die deze wet dienen te handhaven hier geen prioriteit aan willen geven? Heeft de nationale politie eventuele veiligheidsrisico’s, wanneer personen vanwege gezichtsbedekkende kleding niet geïdentificeerd kunnen worden, betrokken in haar afweging?

Antwoord 3

De wet dient te worden gehandhaafd. In de beleidsregels van het OM3 – die door politie zijn uitgewerkt in een intern handelingskader – is voor de handhaving van de wet aansluiting gezocht bij hetgeen met uw Kamer en de Eerste Kamer bij de wetsbehandeling is besproken.

Het is een algemene wet die strafrechtelijk wordt gehandhaafd waarbij door vervoerders, betrokken instellingen en politie de-escalerend wordt opgetreden.

Het uitgangspunt bij de naleving van de wet is dat de persoon wordt aangesproken en op het verbod wordt gewezen door een medewerker van de locatie waar de persoon aanwezig is. Met de betreffende persoon wordt eerst een gesprek gevoerd door de medewerker van de locatie. In het gesprek wordt de keuze voorgelegd om de locatie te verlaten of de betreffende kleding af te doen.

Als iemand geen gevolg geeft aan een dergelijk verzoek kan de politie worden ingeschakeld door de instelling of de ov-vervoerder.

Ook de politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie proces-verbaal opmaken.

Vraag 4

Heeft de door de politie aangegeven omgang met het verbod op gezichtsbedekkende kleding de steun van het kabinet? Is dit wat het kabinet betreft in lijn met het oogmerk van de wet om gezichtsbedekkende kleding in openbare gelegenheden te ontmoedigen, ook gezien het antwoord van een woordvoerder namens de Minister van Binnenlandse Zaken op de vraag of de door de politie aangegeven werkwijze conform de wet is: «Dat denk ik niet helemaal.»?

Antwoord 4

Zie het antwoord op vraag 2. De politie heeft de eerdere berichtgeving aangepast.

Vraag 5

Wat vindt u van de verwarring die is ontstaan over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding, door de standpuntbepaling van de politie? Welke handhaving mag van de instellingen in openbare gebouwen verwacht worden? Welke van buitengewone opsporingsambtenaren? Welke handhavende taken zijn uitsluitend voorbehouden aan de politie?

Antwoord 5

Het is goed dat de politie het interne handelingskader en de communicatie in lijn heeft gebracht met de door de wetgever voorgestane uitwerking van de wet op 1 augustus jl. Voor de wijze van naleving en handhaving van het verbod zie de antwoorden op vragen 2 en 3.

Op basis van deze wet zijn er geen nieuwe bevoegdheden toegekend aan buitengewone opsporingsambtenaren. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.

Vraag 6

Biedt naar de mening van het kabinet, gezien de verwarring die over de handhaving is ontstaan, de «kan» bepaling in de wet (met betrekking tot het inschakelen van politie) voldoende helderheid voor de uitvoeringspraktijk? Zo nee, is het kabinet bereid nadere informatie te verstrekken over de verwachting die het kabinet heeft van de handhaving? Of is zij bereid de wet aan te passen?

Antwoord 6

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is uitgebreid bij de handhaving van het verbod stil gestaan. Daarbij is uitdrukkelijk besproken dat de medewerkers van de betrokken instellingen geen handhavers zijn.

Voor de uitvoeringspraktijk zijn op basis van de wet handelingswijzen opgesteld voor instellingen en vervoerders. Daarin staan de verwachtingen richting instellingen en medewerkers. De medewerker zal de situatie inschatten en de naar zijn/haar inzicht op dat moment gepaste handelingswijze kiezen. Het inschakelen van de politie op basis van de situatie ter plekke is daar onderdeel van. De politie gaat uit van handhaving van de wet. In het interne handelingskader heeft de politie opgenomen dat zij bij aankomst eerst wijst op het verbod en de betrokkene verzoekt de gezichtsbedekking te verwijderen of de locatie te verlaten. Dit is een de-escalerende werkwijze zoals gebruikelijk bij meldingen waarbij de politie betrokken wordt. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.

Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Ik heb aan de Eerste Kamer en later tevens aan u toegezegd om drie jaar na inwerkingtreding de wet te evalueren en u hierover te informeren. Onderdeel van deze evaluatie is de mate waarin instellingen met het verbod uit de voeten kunnen.4

Vraag 7

Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met de Nationale Politie over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding wanneer derden een beroep op hen doen? Is het waar dat het kabinet ervoor gekozen heeft betrokken instanties, bijvoorbeeld in de zorg, het onderwijs, mede-overheden en vervoersbedrijven afzonderlijk afspraken te laten maken met de politie?

Antwoord 7

Zie het antwoord op vraag 3 over de naleving en de handhaving. Het betreft hier een landelijk geldend verbod. Het verbod wordt meegenomen in het reguliere toezicht door de politie. Gezien de door de wetgever beoogde handelingswijze en het verwachte geringe aantal overtredingen, zal het politieoptreden naar verwachting doorgaans bestaan uit een reactie op de melding van de instelling of vervoerder. Wanneer een instantie contact zoekt met de politie wordt er gehandeld op basis van de concrete situatie. In verband met de bijzondere situatie van rijdende voertuigen zijn met het openbaar vervoer afspraken gemaakt over meldingen en het contact tussen de medewerkers van het openbaar vervoer en de politie bij escalatie. Ook dan wordt er op basis van de concrete situatie in overleg met het openbaar vervoer gehandeld. Ingeval van escalatie van een situatie wordt een melding opgevat als een spoedmelding en komt de politie meteen. Indien de meldingen hier aanleiding toe geven kan de lokale gezagsdriehoek besluiten tot gezamenlijke handhavingsacties van OV-personeel en politiemedewerkers.

Vraag 8

Wat vindt u van de uitleg van de woordvoerder van de politie, die in de Telegraaf aangeeft dat de ruimhartige omgang met het verbod specifiek bedoeld is voor personen die een boerka of nikab dragen en dat dragers van een integraalhelm of bivakmuts niet worden tegemoetgekomen? Hoe verhoudt, wat het kabinet betreft, deze opstelling zich tot de wet, die nu juist niet uitsluitend een verbod op religieuze kleding beoogt? Maakt de politie hier een gerechtvaardigd onderscheid?

Antwoord 8

Zie het antwoord op vraag 2.

Vraag 9, 10

Heeft de politie wat het kabinet betreft de ruimte om het verbod op gezichtsbedekkende kleding niet te prioriteren? Is het kabinet bereid de politie ermee te confronteren dat handhaving van het verbod door anderen, waaronder de openbaar vervoersbedrijven, ook mede afhangt van een toezegging van de politie om binnen afzienbare tijd ter plaatse te kunnen zijn om een boete uit te delen of handelend op te treden, zoals de woordvoerder namens de ov-bedrijven aangeeft in het AD:“Politie zegt: het heeft niet onze prioriteit. Dit betekent dat zij bij een melding vanuit het openbaar vervoer niet binnen een half uur bij de bewuste tram, trein, metro of bus is. Nou dat gaat dus bij ons niet werken. De rit moet immers door.»?

Bent u bereid om met de politie en het Openbaar Ministerie in overleg te gaan om ervoor te zorgen dat handhaving prioriteit krijgt? Deelt u de mening dat indien er gehandhaafd wordt, er ook weinig overtredingen en dus weinig inzet nodig is? Bent u bereid om te overleggen met de politie om aan te geven in welke situatie zij wel bereid is om andere uitvoerders te hulp te schieten?

Antwoord 9, 10

In mijn antwoord op vraag 7 ben ik ingegaan op de handhaving door de politie en de interactie met instellingen en vervoerders.

Vraag 11

Is wat het kabinet betreft een beroep op de wettelijke vervoersplicht door openbaar vervoersbedrijven van toepassing bij het niet weigeren van passagiers met gezichtsbedekkende kleding, aangezien het verbod op gezichtsbedekkende kleding van recentere datum is?

Antwoord 11

Voor het naleven van het verbod heeft het OV-personeel de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van bijvoorbeeld zwartrijden, hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.

Vraag 12

Welke lessen heeft u voorafgaand aan de invoering van de wet getrokken uit de ervaringen in andere (Europese) landen met een soortgelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding?

Antwoord 12

Het gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding in Nederland is niet gelijk aan de verboden in andere landen binnen Europa. In Nederland geldt het verbod alleen in overheids-, zorg- en onderwijsinstellingen en in het openbaar vervoer. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken naar ervaringen met de (algemene en specifieke) verboden met betrekking tot gezichtsbedekkende kleding in een groot aantal andere Europese landen. De handhaving van de verschillende verboden verloopt in het merendeel van de gevallen zonder toepassing van dwangmiddelen en zonder ontstaan van openbare ordeverstoringen. In Frankrijk heeft het algemene verbod in de openbare ruimte op gezichtsbedekkende kleding wel geleidt tot enkele incidenten vlak na de inwerkingtreding. Door het contact met de betrokken ministeries (waaronder ook OM en politie), koepels en vertegenwoordigers van sectoren houd ik met mijn collega’s zo goed mogelijk zicht op eventuele onverhoopte incidenten in Nederland.

Vraag 13

Ziet u in de aangegeven omstandigheden genoeg aanleiding om met de betrokken partijen nogmaals te overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan nader te informeren?

Antwoord 13

Zoals ik in mijn brief van 1 april 20195 heb aangegeven blijf ik in contact met de ministeries, koepels en sectoren over de inwerkingtreding van het verbod. Dit om vragen en eerste ervaringen met betrekking tot de wet duidelijk te hebben en hierop te kunnen acteren. Ik heb uw kamer toegezegd om de wet drie jaar na inwerkingtreding te evalueren en u hierover te informeren.6


X Noot
1

De Telegraaf, d.d. 25 juli 2019

X Noot
2

Algemeen Dagblad, d.d. 25 juli 2019

X Noot
4

Toezegging T02615.

X Noot
5

Kamerstuk 34 349, nr. 15.

X Noot
6

Toezegging T02615

Naar boven