Vragen van de leden Groothuizen en De Groot (beiden D66) aan de Ministers van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over rechtswetenschappelijk
onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn (ingezonden 24 januari 2020).
Mededeling van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen
10 februari 2020).
Vraag 1
Heeft u het rechtswetenschappelijke onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European
nature conservation law» bestudeerd?1
Vraag 2
Hoeveel dieren (in duizendtallen) zijn er de afgelopen drie jaren in Nederland door
katten gedood en welke diersoorten betreft dat?
Vraag 3
Welke impact heeft dat op de (wild)stand van die diersoorten in de natuur en is er
reden tot zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Vraag 4
Beschouwt u de kat als inheems in de zin van de Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn)?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 22, sub b, en
artikel 12, vierde lid, van de Habitatrichtlijn? Kunt u daarbij in het bijzonder bij
beide artikelen ingaan op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u
een dergelijke uitvoering voldoende? Zo ja, waarom?
Vraag 6
Hoe legt u de term «opzettelijk» uit, gebruikt in artikel 12, eerste lid van de Habitatrichtlijn,
en in artikel 5 van de Vogelrichtlijn?
Vraag 7
Welke diersoorten, genoemd in bijlage IV, onder a, van de Habitatrichtlijn lopen in
het bijzonder een risico op het bij toeval vangen of doden door katten en hoe heeft
u het toezichtsysteem dat de Habitatrichtlijn vereist zodanig ingericht dat juist
deze diersoorten adequaat worden beschermd tegen dergelijk vangen en doden?
Vraag 8
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 2 en artikel
5 van de Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn)? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan
op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u een dergelijke uitvoering
voldoende? Zo ja, waarom?
Vraag 9
Op welke wijze geeft u gehoor aan de resultaatverplichting, zoals verwoord in verschillende
uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), om soorten waarvoor
een of meer Natura 2000-gebieden zijn aangewezen te beschermen of te herstellen? In
hoeverre houdt u daarbij rekening met het vangen en doden van diersoorten door katten?2
Vraag 10
Maakt u bij de bescherming van inheemse diersoorten onderscheid tussen de huiskat
(met eigenaar) en de verwilderde huiskat? Zo ja, waaruit blijkt dat onderscheid? Zo
nee, waarom niet?
Vraag 11
Hoe is in Nederland de (landelijke) ontheffing van Trap-Neuter-Return-programma’s
geregeld? Op welke manier verhoudt die ontheffing zich tot de juiste uitvoering van
de relevante bepalingen in de Habitat- en Vogelrichtlijn?
Vraag 12
Deelt u de mening van het Nederlandse kantoor van de Europese Commissie dat tegen
het laten loslopen van katten niet hoeft te worden opgetreden? Zo ja, waarom en welke
alternatieven ziet u dan om aan de Europese verplichtingen te voldoen? Zo nee, welke
mening bent u dan wel toegedaan?3
Vraag 13
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uitgebreid beantwoorden?
Mededeling
De schriftelijke vragen die op 24 januari jl. zijn gesteld door de leden Groothuizen
en De Groot (beiden D66) over rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn
en Vogelrichtlijn kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord
worden vanwege de benodigde afstemming met andere partijen.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
X Noot
2HvJEG C-96/98 Commissie tegen Frankrijk; HvJEG C-117/00 Commissie tegen Ierland en
HvJEU C-301/12 Cascina Tre Pini.