Vraag 2, 3, 4
Ziet u het dilemma dat voor de beantwoording van rechtsvragen overleg en afstemming
van belang kan zijn, maar dat de facto deelname aan beraadslaging en besluitvorming
in strijd lijkt met artikel 75 juncto artikel 5 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie
(Wet RO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reflectie op dat dilemma?
Is het beraadslagen van de overige leden, die niet tot de wettelijk voorgeschreven
drie of vijf raadsheren behoren, de «reservisten» genoemd, naar uw oordeel, in overeenstemming
met het doel en de strekking van de wet? Zo niet, wat is hiervan dan volgens u de
consequentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het wenselijk dat de gang van zaken met de reservisten in ieder geval niet
overeenstemt met wat men zou verwachten als men artikel 75 Wet RO leest? Zo nee, bent
u dan bereid met een voorstel te komen om de wet hierop aan te passen, om deze praktijk
in overeenstemming met de wet te brengen?
Antwoord 2, 3, 4
In de vragen worden begrippen gebruikt die niet allemaal in de Wet RO en de daarop
gebaseerde regelgeving worden gehanteerd. Om verwarring te voorkomen zal in de beantwoording
worden uitgegaan van de begrippen zoals die in de toepasselijke wet- en regelgeving
worden gebruikt.
In artikel 75, tweede en derde lid, van de Wet RO is neergelegd dat zaken in beginsel
worden behandeld en beslist door drie of vijf leden van een meervoudige kamer. Deze combinatie van raadsheren
wordt door de Hoge Raad ook wel de zetel genoemd. In het Reglement inwendige dienst
van de Hoge Raad, dat is opgenomen in het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden
(hierna: het Procesreglement) is de rol beschreven van de zogenoemde reservisten;
dat zijn de leden van een kamer van de Hoge Raad die in een specifieke zaak niet tot
de zetel behoren.2 Artikel 75, vierde lid, van de Wet RO vormt de wettelijke basis voor het Procesreglement.
Een verdere vastlegging en uitwerking is opgenomen in het Protocol deelname aan behandeling
en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: het Protocol).3
In het Procesreglement en het Protocol is expliciet vastgelegd dat reservisten niet
zijn belast met de behandeling en beslissing van een zaak, maar dat zij met het oog op het bewaken van de rechtseenheid in de
kamer wel kunnen deelnemen aan de beraadslaging over zaken in raadkamer.
De rol van de reservisten beperkt zich dus tot rechtskundige inbreng in zaken die
door hun directe collega’s worden behandeld en beslist. Die inbreng is van groot belang
voor de consistentie van de cassatierechtspraak en daarmee voor de rechtseenheid en
rechtszekerheid (zie Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2397). Deze beperkte rol brengt met zich mee dat reservisten niet deelnemen aan de hoofdelijke
omvraag als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet RO; zij beslissen de zaak
immers niet. Dat de reservisten niet deelnemen aan de hoofdelijke omvraag is ook neergelegd
in het Protocol. Aangezien de beslissingen in deze zaken niet worden genomen door
een ander aantal personen dan in de wet bepaald, komt de toepassing van artikel 5,
tweede lid, van de Wet RO niet in beeld.4
Als gezegd kunnen reservisten wel deelnemen aan de beraadslaging in een bepaalde zaak.
Het is dan ook vanzelfsprekend dat de verplichting tot geheimhouding als bedoeld in
artikel 7, derde lid, van de Wet RO onverkort op reservisten van toepassing is, zoals
ook in het Protocol is vermeld.
De hiervoor beschreven «gang van zaken met de reservisten» is blijkens de aangehaalde
jurisprudentie niet in strijd met artikel 75 juncto artikel 5 van de Wet RO of met
doel en strekking van die bepalingen. Mijns inziens bestaat er dan ook geen aanleiding
om de wet aan te passen.
X Noot
1«Een boekje open over de Hoge Raad en zijn «reservisten». Een fundamenteel recht gedeukt,
de rechtsstaat aangetast». Hans Ulrich Jessurun d’Oliveira. Ars Aequi Libri 2019
X Noot
4Artikel 5, tweede lid, van de Wet RO bepaalt dat op straffe van nietigheid beslissingen
in zaken worden genomen met het in de Wet RO bepaalde aantal rechters.