Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 1058 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 1058 |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nederland draait op voor Antilliaanse douanefraude»?1
Kunt u kortheidshalve (inclusief tijdlijn) beschrijven en duiden om welke casus het hier ging. Kunt u daarbij aangeven welke activiteiten ondernomen zijn door, en verantwoordelijkheden er lagen bij, afzonderlijke landen in het Koninkrijk dan wel bij het Koninkrijk der Nederlanden als geheel?
In deze zaak gaat het om de invoer van melkpoeder en rijst uit Curaçao in de periode 1997 2000 (casus 1) en van gries en griesmeel van rijst uit Aruba in de periode 2002 2003 (casus 2).
Casus 1: De eerste claim van de Commissie is gebaseerd op oude invoertransacties vanuit de Nederlandse Antillen (periode 1997/2000). De Commissie stelde dat goederen ten onrechte de oorsprong Nederlandse Antillen hebben meegekregen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen (Curaçao) en zijn vervolgens met deze onjuiste preferentiële oorsprong ten onrechte tegen een nultarief aan invoerrechten ingevoerd in Duitsland. Dit was in strijd met de bepalingen van het zgn. LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 1991.
De aansprakelijkstelling door de Commissie is niet gebaseerd op fouten van de Nederlandse douane, want die heeft geen rol gespeeld in deze zaak. Volgens de Commissie is het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat van Europese Unie (verder: lidstaat) aansprakelijk voor het verlies aan eigen middelen dat het gevolg is van de door de EU gemiste invoerrechten vanwege de vergissingen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen op Curaçao, zijnde € 18,2 miljoen. De Commissie baseert zich daarbij onder meer op het beginsel van loyale samenwerking. Op 27 januari 2012 heeft de Commissie het Koninkrijk als lidstaat verzocht het bedrag ter beschikking te stellen aan de EU. Deze aansprakelijkheidsstelling van de Commissie is destijds verworpen, met het argument dat het Koninkrijk als lidstaat van de EU geen verantwoordelijkheid draagt voor fouten gemaakt door Aruba en Curaçao. Dit is het begin van de juridische procedure die uiteindelijk heeft geresulteerd in de uitspraak van het Hof van Justitie d.d. 31 oktober 2019.
Casus 2: Tevens is er een vergelijkbare claim voor Aruba (aansprakelijkstelling door de Commissie van 31 mei 2012). Het gaat hier om € 0,3 miljoen. In dit geval stelde de Commissie dat goederen ten onrechte de oorsprong Aruba hebben gekregen. Dit was in strijd met de bepalingen van het LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 2001. De goederen zijn in dit geval wel in Nederland ingevoerd.
Welke consequenties heeft de uitspraak van het Europese Hof, dat Aruba en Curaçao geen «derde landen» zijn, maar integraal onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden dat lid is van de EU en dat het Koninkrijk verantwoordelijk is voor nakoming van de verplichtingen die bij dit lidmaatschap horen?2
In de uitspraak bevestigt het Hof dat de LGO een bijzondere associatie met de EU onderhouden en als zodanig zijn uitgezonderd van de werking van grote delen van het EU-recht. De bijzondere betrekkingen tussen het Koninkrijk en de Caribische delen hiervan zijn naar het oordeel van het Hof echter van dien aard, dat daarvoor voor het Koninkrijk op grond van het beginsel van loyale samenwerking een speciale aansprakelijkheid jegens de Unie in het leven wordt geroepen. Het Koninkrijk der Nederlanden is op grond hiervan, als lidstaat van de EU, aansprakelijk wanneer Aruba, Curaçao of andere Caribische delen van het Koninkrijk, hun LGO-verplichtingen schenden. De uitspraak heeft geen consequenties voor de op de Caribische delen van het Koninkrijk rustende verplichtingen op grond van de LGO-besluiten. Deze blijven ongewijzigd.
Kunt u kort uiteenzetten wat de LGO-status (Landen en Gebieden Overzee) van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten inhoudt? In welk juridisch verband heeft deze status betekenis? Geldt dit alleen voor het verband van de Europese Unie of ook voor andere (supra- of) internationale verbanden, zoals de Raad van Europa?
Heeft de uitspraak van het Hof van Justitie betekenis voor andere verbanden en verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is? Heeft deze uitspraak – dan wel de gedachten en denklijnen die ten grondslag liggen aan deze uitspraak – bijvoorbeeld betekenis voor de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, meer in het bijzonder het verbod op refoulement en de waarborging van mensenrechten?
Het Caribisch deel van het Koninkrijk is geassocieerd met de Europese Unie door middel van de status als LGO (Landen en Gebieden Overzee). Ten grondslag hieraan ligt het Vierde Deel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit (het huidige LGO-besluit is: Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie). Het LGO-besluit regelt op welke gebieden wordt samengewerkt tussen de Europese Commissie en de LGO. Naast het Koninkrijk hebben ook het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken overzeese gebiedsdelen met de status van LGO. Doordat de associatie haar grondslag vindt in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit, heeft deze status alleen betekenis binnen de Europese Unie en dus niet voor de Raad van Europa of andere internationale verbanden.
In dit specifieke geval betrof de zaak een geschil waarbij de Europese Unie financieel nadeel heeft gehad. Op basis daarvan heeft de Commissie zich genoodzaakt gevoeld de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie.
Hoe is in het kader van de LGO-status de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk als eigen entiteit geregeld? Geeft deze uitspraak van het Hof van Justitie het kabinet – maar ook de Rijksministerraad – aanleiding om deze verdeling op andere wijze te interpreteren?
Formeel brengt de LGO-status van Aruba, Curaçao, Sint Maarten geen wijziging aan in de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk. Het Statuut voor het Koninkrijk bevat geen bepalingen die speciaal zijn toegesneden op de bijzondere relatie die het Koninkrijk voor de Caribische delen met de EU is aangegaan. Dat betekent onder meer dat de Koninkrijksregering, bij de uitoefening van bestuurlijk toezicht op de Caribische landen in verband met gedragingen onder het LGO-regime, is aangewezen op bestaande, generieke instrumenten zoals het vernietigingsrecht dat is neergelegd in artikel 50 Statuut. Deze instrumenten worden, vanwege de autonomie van de landen, vanouds met grote terughoudendheid ingezet. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie zal in het kader van de uitvoering van de motie Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23) worden gereflecteerd op de geschiktheid van de desbetreffende instrumenten en de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk in de context van de EU.
Heeft de strekking van het arrest van het Hof van Justitie alleen betekenis voor dit specifieke issue op het vlak van douanerecht, of heeft het, binnen de werking van het EU-verdrag inclusief alle beleidsterreinen die daaronder vallen, een bredere betekenis? Kunt u voorbeelden geven van andere issues en beleidsterreinen die door deze uitspraak in een ander daglicht komen te staan?
Het arrest lijkt op het eerste gezicht alleen relevant voor het specifieke vraagstuk van de aansprakelijkheid voor schendingen van de douanebepalingen in het LGO-besluit door de met het Koninkrijk der Nederlanden, als lidstaat van de EU, verbonden LGO Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. De uitspraak verandert niets aan de op deze entiteiten rustende verplichtingen onder het Unierecht, maar maakt duidelijk dat het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat aansprakelijk is voor eventuele schendingen van deze verplichtingen. De kwestie of dit ook buiten de context van het douanerecht tot een verplichting tot financiële compensatie voor het Koninkrijk der Nederlanden zou kunnen leiden wordt momenteel onderzocht en meegenomen in de uitvoering van de motie Van Raak c.s.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-1058.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.