Vragen van de leden Van den Hul (PvdA), Westerveld (GroenLinks) en Futselaar (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toename van studenten die ten koste gaat van de kwaliteit van universiteiten (ingezonden 19 november 2018).

Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 14 december 2018).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de forse groei in studentenaantallen op verschillende universiteiten en de druk op kwaliteit die hiermee ontstaat?1

Vraag 2

Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende ontwikkeling, waarbij sommige opleidingen te maken hebben met een groei van wel 25% maar waarbij onderwijsvoorzieningen tekortschieten? Hoe beoordeelt u de constatering dat ook het onderwijs en de toetsing tekort schieten op sommige opleidingen? Herkent u deze negatieve kwaliteitstrend door deze forse groei?

Antwoord 2

Deze berichtgeving is gebaseerd op de Keuzegids Universiteiten 2019.

Ik realiseer mij dat er bij een opleiding die groeit een tijdelijk tekort aan docenten of faciliteiten kan optreden. Maar het beeld dat daar geschetst wordt van «Groeipijn bij de groten» behoeft enige nuancering. Bij het nader vergelijken van de gegevens in de Keuzegids met voorgaande Keuzegidsen blijkt dat slechts bij een enkele opleiding groei samengaat met een lagere score zoals de Keuzegids die hanteert.

Het beeld van een negatieve kwaliteitstrend door forse groei herken ik niet. Maar ik ben wel alert. Het is in eerste instantie aan universiteiten om ervoor te zorgen dat opleidingen, ook bij forse groei, voldoende gefaciliteerd worden om uitbreiding te realiseren.

Vraag 3

Hoe staat dit bericht in verhouding tot uw woorden bij de onderwijsbegroting, waarin u de universiteiten vergeleek met Holle Bolle Gijs?

Antwoord 3

In het hoger onderwijs wordt fors geïnvesteerd. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangegeven dat er in 2019 circa € 577 miljoen wordt geïnvesteerd in het hoger onderwijs.

Vraag 4

Op welke wijze bent u voornemens om – in samenspraak met de betreffende opleidingen en instellingen – de onderwijskwaliteit in het hoger onderwijs weer de goede kant op te buigen, zowel op de korte als op de langere termijn?

Antwoord 4

De basiskwaliteit van het hoger onderwijs is op orde. Met de studievoorschotmiddelen kunnen instellingen extra investeren in kwaliteitsverbetering. Daarmee beoog ik een zichtbare kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs. We hebben met de kwaliteitsafspraken ervoor gekozen dat de afweging waarin extra geïnvesteerd wordt, wordt gemaakt op de instelling zelf in nauwe dialoog tussen bestuur, medezeggenschap en de brede onderwijsgemeenschap. Instellingen zelf weten namelijk het beste waar de kwaliteit van hun onderwijs het meest mee gediend is.

Vraag 5

Wat is de reden dat er universiteiten zijn die ook fors groeien, maar wel hun kwaliteit op orde weten te houden? Maken volgens u sommige universiteiten ook verkeerde keuzes?

Antwoord 5

Kwaliteit is van vele factoren afhankelijk en hangt nauw samen met onder andere profiel, studentenpopulatie en context van instellingen. Er is daarom geen «one size fits all» benadering. Instellingen maken zelf keuzes.

De oordelen over het onderwijs uit onder andere de Keuzegids kunnen worden benut bij het gesprek tussen onder meer instellingsbestuur en medezeggenschap dat ook met het oog op de invulling van de kwaliteitsafspraken wordt gevoerd. Binnen deze afspraken kan worden ingezet op intensiever en kleinschalig onderwijs, onderwijsdifferentiatie, verdere professionalisering van docenten, passende en goede onderwijsfaciliteiten; meer en betere begeleiding van studenten en studiesucces inclusief doorstroom, toegankelijkheid en gelijke kansen.

Vraag 6

Bent u bereid om middelen die als opbrengst geleidelijk over de komende jaren vrijkomen vanuit de invoering van het studievoorschot, versneld beschikbaar te stellen door ze naar voren te halen? Zo nee waarom niet?

Antwoord 6

Ik heb aangegeven onder voorwaarden open te staan voor het versneld inzetten van studievoorschotmiddelen. Voorlopig is nog niet duidelijk of een dergelijke kasschuif er daadwerkelijk komt.

Vraag 7

Hoe rijmt u de toename van massacolleges met de vermeende stijging van de onderwijsuitgaven per student?

Antwoord 7

Instellingen worden gecompenseerd voor de stijging van de studentenaantallen gebaseerd op het bedrag voor de onderwijsuitgaven per student in de begroting. Deze compensatie wordt toegevoegd aan de bekostiging van de instelling. Vervolgens is het zoals ook aangegeven bij mijn beantwoording op vraag 2 in eerste instantie aan universiteiten om ervoor te zorgen dat de opleidingen, ook bij forse groei, voldoende gefaciliteerd worden om uitbreiding te realiseren.

Vraag 8

Heeft u streefcijfers over het maximum aantal studenten per hoorcollege? Is uit wetenschappelijk onderzoek iets bekend over leerprestaties van studenten in relatie tot de groepsgrootte?

Antwoord 8

Nee, er zijn vanuit het ministerie geen streefcijfers over het maximum aantal studenten per hoorcollege.

Er is wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit blijkt dat de leeromgeving en de mogelijkheid voor studenten om een vruchtbare relatie op te bouwen met docenten en andere studenten essentieel zijn voor studiesucces. Het gaat er eerder om welke werkvorm wordt toegepast dan dat de groepsgrootte bepalend is. Een kleine groep biedt wel meer mogelijkheden voor het opbouwen van relaties en activerend onderwijs. Studenten kunnen meer worden uitgedaagd om mee te doen, om vragen te stellen, docenten kunnen uitgebreid feedback geven op opdrachten. Ook grootschalige opleidingen worden vaak opgedeeld in kleinschalige werk- en tutorgroepen om deze binding te bevorderen.

Vraag 9

Is bekend wat college volgen via een scherm of in een bioscoopzaal doet met de leerprestaties?

Antwoord 9

Nee, het is niet bekend wat het lesgeven op een noodlocatie zoals een bioscoopzaal of het volgen van een college via een videoscherm in een tweede zaal, doet met de leerprestaties. Dat zal mede afhangen van de werkvorm die de docent toepast en de specifieke leerdoelen.

Vraag 10

In hoeverre spelen de bekostigingsfactoren per opleidingstype mee met de dalende kwaliteit van universitair onderwijs? Ziet u een verschil in kwaliteitsbeleving tussen het laagtarief en het hoog- en het toptarief?

Antwoord 10

Het beeld van een dalende kwaliteit herken ik niet. Het verschil in tarieven bestaat vanwege een kostenverschil tussen de verschillende typen opleidingen. De ene opleiding kan met een lager tarief een kwaliteitsniveau behalen waarvoor een andere (duurdere) opleiding een hoger tarief nodig heeft.

Ik heb de commissie Van Rijn, die gaat adviseren over een herziening van de bekostiging van hoger onderwijs en onderzoek, onder andere gevraagd om te kijken naar (kosten)ontwikkelingen bij verschillende typen opleidingen.

Vraag 11

Op welke manieren draagt volgens u de massaliteit van universitair onderwijs bij aan een slechtere kwaliteit?

Antwoord 11

Groei hoeft niet tot een slechtere kwaliteit van het onderwijs te leiden. Grootschalige opleidingen kunnen bijvoorbeeld de opleiding kleinschalig organiseren (klein binnen groot). Wel zijn er aandachtspunten. Als een opleiding snel groeit dan kan er (tijdelijk) een tekort aan docenten of faciliteiten zijn. De invoering van 1 mei als datum als uiterste inschrijfdatum voor studenten, biedt mogelijkheden eerder zicht te hebben op een eventuele groei in aantal studenten, en daarmee het tijdig aantrekken van extra docenten en reserveren van extra onderwijsruimten.

Vraag 12

Welke rol speelt volgens u internationalisering, de toename van Engelstalig onderwijs en de bekostiging van het hoger onderwijs bij de toename van studenten en de daarmee gepaarde kwaliteit van universiteiten?

Antwoord 12

De versterking van internationale dimensies in het onderwijs heeft toegevoegde waarde voor de student, de onderwijsinstelling en voor de Nederlandse kenniseconomie, zoals ook is geschetst in de Kamerbrief «Internationalisering in evenwicht» van 4 juni jl. De snelheid waarmee de internationale dimensie een plek vindt in de verschillende onderwijssectoren verschilt. Met name in het hoger onderwijs, en specifiek in het wetenschappelijk onderwijs, kent de toenemende internationalisering ook keerzijden en lijkt op sommige plekken de grens te zijn bereikt. Daar wil ik mijn ogen niet voor sluiten en daarom heb ik in de Kamerbrief uit juni maatregelen aangekondigd gericht op het bewaken van de balans. In de kern gaat het om een kwalitatieve invulling van de vraagstukken rondom internationalisering, waarbij kwaliteit van het onderwijs voorop staat, taalbeleid bewust gevoerd wordt en toegankelijkheid gewaarborgd is. Momenteel wordt hard gewerkt aan het wetsvoorstel dat voortvloeit uit deze Kamerbrief.

Naar boven