Vragen van het lid Baudet (FvD) aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat
en van Financiën over het klimaatbeleid en de kosten daarvan (ingezonden 1 juli 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister
van Financiën (ontvangen 29 augustus 2019).
Vraag 1
Deelt u de mening dat Nederlanders – die linksom of rechtsom de kosten van het klimaatbeleid
moeten betalen – er recht op hebben om volledig en objectief geïnformeerd te worden
over de kosten van het beleid en de effecten ervan op het klimaat?
Vraag 2
Kunt u inzicht geven in de kosten van het Klimaatakkoord zoals berekend door het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de totale kosten
en de kosten voor huishoudens?
Antwoord 2
PBL heeft de meerkosten van het ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. De nationale
meerkosten tonen wat het bereiken van 49% reductie de maatschappij extra kost ten
opzichte van het staande beleid. Deze nationale (meer)kosten bedragen volgens PBL
€ 1,6 tot € 1,9 miljard in 2030. De nationale kosten worden niet uitgesplitst naar
burgers en bedrijven, maar zijn de kosten voor de samenleving als geheel.
Keuzes in beleidsinstrumenten bepalen de lasten die bij burgers terechtkomen. Het
Centraal Planbureau (CPB) heeft in haar doorrekening van maart jl. de lasten van het
ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. Daarbij is een uitsplitsing naar huishoudens
en bedrijven gemaakt. Ook is in deze doorrekening het energie- en klimaatbeleid uit
het basispad betrokken. Het CPB gaf hiermee een integraal beeld van de lasten die
bij huishoudens en bedrijven terechtkomen. De lasten voor huishoudens van het ontwerpKlimaatakkoord
(via geboden, verboden of normeringen) raamde het CPB op € 0,3 miljard in 2030. De
lasten van het totale energie- en klimaatbeleid (inclusief het ontwerpKlimaatakkoord)
voor huishoudens schatte het CPB voor 2030 in op € 3,3 miljard (incl. de € 0,3 miljard
via geboden, verboden of normeringen).
Het kabinet heeft aangekondigd dat de belastingen op de energierekening aanzienlijk
verlaagd worden. Voor de invulling hiervan verwijs ik naar de brief over het Klimaatakkoord
van 28 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 342).
Vraag 3
Wat zal de gemiddelde kostenstijging zijn voor mensen in afgelegen gebieden en andere
forensen als gevolg van het invoeren van rekeningrijden? Hoe wilt u hen compenseren?
Antwoord 3
Omdat het nog niet duidelijk is of en welke vorm van rekeningrijden op termijn wordt
ingevoerd is deze vraag niet te beantwoorden. De inschatting van effecten zal uiteraard
onderdeel zijn van de aangekondigde verkenning hierover.
Vraag 4
Erkent u dat een doorrekening van uitsluitend de kosten van het Klimaatakkoord, zonder
de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid daarbij te betrekken, een onvolledig
en misleidend beeld geeft van de werkelijke kosten van het klimaatbeleid? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 4
De nationale meerkosten die het PBL presenteert tonen wat het bereiken van 49% reductie
de maatschappij extra kost ten opzichte van het staande beleid. PBL heeft uw Kamer
eerder toegezegd in de komende periode ook de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid
in kaart te brengen.
Het CPB heeft bij de bepaling van lasten- en inkomenseffecten zowel het ontwerpKlimaatakkoord
als het klimaat- en energiebeleid uit het basispad in beschouwing genomen.
Vraag 5
Bent u bereid om bij de doorrekening ook de effecten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid
– zoals onder meer is opgenomen in het in 2013 gesloten Energieakkoord – te betrekken?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
De doorrekening van het CPB van maart jl. maakt ook de inkomenseffecten van het klimaat-
en energiebeleid uit het basispad inzichtelijk.
Vraag 6
Bent u bereid om een second opinion te laten uitvoeren en daarvoor de effecten ook
te laten doorrekenen door de Algemene Rekenkamer? Zo ja, zult u daarvoor hetzelfde
budget uittrekken als voor de doorrekening door het PBL? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ik vertrouw op het onafhankelijk oordeel van de planbureaus en hun processen van kwaliteitsborging.
De Algemene Rekenkamer besluit net als het PBL en het CPB zelf over het eigen werkprogramma
en de inzet van middelen daarbij. De overheid heeft geen specifiek budget uitgetrokken
voor de doorrekening door het PBL en CPB.