Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de kosten van pensioenen en de mogelijkheden van het in rekening brengen van te hoge kosten bij individuele rekeningen (ingezonden 3 mei 2019).

Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 23 augustus 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2976.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het rapport van de commissie-Hayne in Australië, die onderzoek gedaan heeft naar misstanden in de financiële sector en waarbij aan het licht kwam dat de financiële industrie zeer forse kosten in rekening bracht bij individuele pensioenrekeningen?

Antwoord 1

Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport.

Vraag 2

Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kosten van pensioenen in Australië fors zijn opgelopen en dat «superannuation funds» [pensioenfondsen met individuele rekeningen], die onderdeel waren van banken, allerlei manieren gevonden hadden om verborgen kosten in rekening te brengen en er zelfs niet voor terugschrokken om kosten in rekening te brengen bij mensen die al overleden waren of kosten in rekening te brengen waar geen dienstverlening tegenover stond?1

Antwoord 2

Ja, dat heb ik begrepen uit dit rapport.

Vraag 3

Heeft u kennisgenomen van het feit dat Australische pensioendeelnemers meer dan 30 miljard Australische dollars (20 miljard euro) per jaar aan kosten betaalden bij een totaal vermogen dat ongeveer net zo groot is als het totale Nederlandse stelsel?

Antwoord 3

Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.

Vraag 4

Is het u opgevallen dat dit soort schandalen na hervormingen naar individuele rekeningen vaker zijn voorgekomen, zeker wanneer het in combinatie gebeurde met een beweging naar meer professionalisering (zoals in het Verenigd Koninkrijk met «misselling»)?

Antwoord 4

Ik heb niet onderzocht of er in het buitenland schandalen zijn opgetreden na een hervorming van een pensioenstelsel naar individuele rekeningen, in combinatie met een beweging naar meer professionalisering.

Vraag 5

Bent u bereid om een onafhankelijk, extern en gezaghebbend advies in te winnen hoe voorkomen kan worden dat, nu Nederland de beweging maakt naar meer premieregelingen en meer aanbieders waarbij er potentiële belangenverstrengeling plaatsvindt, dit soort schandalen voorkomen?

Antwoord 5

Ik begrijp en deel de zorgen over kosten. Zoals ik uw Kamer al eerder schreef: «Elke euro, die opgaat aan kosten, is niet beschikbaar om rendement mee te genereren.»2 Die zorgen begrijp ik des te meer nu er een principe-akkoord ligt over de vernieuwing van het pensioenstel, waarvan de transitie van uitkerings- naar premieregelingen een belangrijk onderdeel uitmaakt. Naarmate het risico van de resultaten uit beleggingen directer en individueler voor rekening en risico komen van deelnemers wordt beheersing van kosten belangrijker.

In mijn brief van 1 februari jl. heb ik u in dit verband het volgende geschreven. Het kabinet heeft bij de vernieuwing van het pensioenstelsel, in lijn met het Regeerakkoord, expliciet aandacht voor transparantie en beheersing. Datzelfde geldt waar mogelijk voor verlaging van uitvoeringskosten.»3

Zoals ik heb toegezegd in het debat van 19 juni jl. over het pensioenakkoord zal ik, ter uitvoering van de motie4 terzake, onderzoek laten doen naar uitvoeringskosten. Ik zal ook nagaan welke waarborgen er kunnen komen voor lage kosten in het nieuwe stelsel, en daarbij ook buitenlandse ervaringen laten meenemen. Ik verwacht uw Kamer uiterlijk eind dit jaar te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

Alle betrokkenen moeten ondertussen primair zelf hun verantwoordelijkheid nemen om onnodige kosten voor of benadeling van deelnemers te vermijden. De pensioenwetgeving eist van pensioenuitvoerders aandacht voor kosten. En eist dat informatie beschikbaar is over kosten. De financiële toezichtwetgeving en de invulling daarvan door de AFM eisen dat een adviseur, die een werkgever adviseert over een premieregeling voor diens werknemers, onder andere (beleggings)kosten betrekt bij zijn advies.5

Ik voeg daaraan toe dat De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) al geruime tijd aandacht hebben voor kosten bij pensioenen. Mandaat daartoe hebben DNB en de AFM op grond van diverse wettelijke bepalingen inzake kosten.6 Beide toezichthouders hebben de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar en gepubliceerd over kosten.7

Vraag 6

Bent u bereid om een reactie te geven op de conclusies van het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar de invulling van de Wet verbeterde premieregeling (Wvp), die een variabele pensioenuitkering mogelijk maakt?8

Antwoord 6

Ik heb kennisgenomen van het Jaarverslag 2018 van de AFM en van de bevindingen van de AFM uit onderzoeken naar premieregelingen. Ik heb mij op 8 april jl. tijdens een werkbezoek aan de AFM specifiek hierover laten informeren. Premieregelingen hebben mijn aandacht en die van de AFM. En terecht, gezien de risico’s die deelnemers aan premieregelingen lopen. Die risico’s verdienen zorgvuldige aandacht voor rendement, risico en kosten, die op elkaar inwerken en onmiddellijker effect hebben op het pensioen dan bij uitkeringsregelingen.

Sommige conclusies van de AFM richten zich tot verzekeraars:

«Bij vijf verzekeraars is onderzocht hoe de variabele uitkeringsproducten waar deelnemers op pensioengerechtigde leeftijd voor kunnen kiezen, zijn ontwikkeld. Dit is nog onvoldoende zorgvuldig gebeurd. De AFM heeft de verzekeraars hierop aangesproken. Zij hebben aangegeven zich hierin te herkennen en zijn gestart met het doorvoeren van verbeteringen

Andere conclusies zien op pensioenfondsen:

«Uit het onderzoek blijkt dat de 22 onderzochte pensioenfondsen de keuzebegeleiding van deelnemers voorafgaand aan pensionering moeten verbeteren. Informatie moet duidelijk en evenwichtig zijn, en het is vooral belangrijk dat deelnemers het belang en de gevolgen van hun keuze goed snappen.»

Het doel van de Wet verbeterde premieregeling is dat een variabele uitkering een meerwaarde kan hebben ten opzichte van een vaste uitkering. Wie kans wil kunnen maken op een hogere uitkering kan kiezen voor doorbeleggen en een variabele uitkering. En om een kans te maken op dat beoogde hogere rendement moeten deelnemers beleggingsrisico nemen.

Het is dan wel belangrijk dat deelnemers tenminste evenwichtige en keuze-ondersteunende informatie krijgen. Deze informatie moet hen in staat stellen een weloverwogen keuze te maken tussen vast en zekerder of variabel en onzekerder. Dat de AFM snel na de invoering van de Wvp onderzoek heeft gedaan bij verzekeraars en pensioenfondsen naar (de informatie over en keuzebegeleiding bij) premieregelingen en uitkeringen vind ik een goede zaak.9Aanpassingen bleken nodig. Die heeft de AFM afgedwongen.

Vraag 7

Wat vindt u van deze conclusie van de AFM over variabele uitkeringen: «Zo ziet de AFM dat verzekeraars niet zeker stellen dat variabele uitkeringen alleen terechtkomen bij deelnemers die de risico’s willen en kunnen dragen. Dit is belangrijk, omdat een uitkering in één jaar met wel 15% kan stijgen, maar ook dalen. Ook lijkt het erop dat deelnemers worden verleid, bijvoorbeeld door een zo hoog mogelijke uitkering in het eerste jaar aan te bieden»?

Antwoord 7

Met u vind ik deze conclusie relevant en belangrijk. Deze vraag ziet op respectievelijk verkoop en inrichting van variabele pensioenuitkeringen.

Verkoop van variabele pensioenuitkeringen

De normen wat betreft verkoop (distributie) zijn helder. De verzekeraar moet ervoor zorgen dat zij beschikt over adequate procedures en maatregelen. Deze moeten onder andere waarborgen dat de doelgroep van het financieel product is afgebakend, waarbij is geanalyseerd en omschreven wat de beoogde doelstelling van de doelgroep is. Ook moet de distributie van het financieel product zijn afgestemd op de doelgroep.10

De AFM concludeert dat een of meerdere van de 5 onderzochte verzekeraars, die een variabele uitkering aanbieden, deze norm niet of onvoldoende heeft/hebben geïmplementeerd. Waar nodig zijn aanpassingen aan de orde. Het doet mij deugd dat het Verbond van Verzekeraars heeft toegezegd verbeteringen door te voeren, in verband met de onderzoeken van de AFM.11

Ik hecht er wel aan te vermelden dat de AFM tot deze conclusie kòn komen en de betreffende verzekeraars hierop formeel mòcht aanspreken. De financiële toezichtwetgeving kent de AFM namelijk de bevoegdheid toe om toezicht te houden op het zogeheten productontwikkelingsproces van verzekeraars en premiepensioeninstellingen.

In haar recente wetgevingsbrief heeft de AFM aandacht gevraagd voor het ontbreken in de pensioenwetgeving van een vergelijkbare bevoegdheid jegens pensioenfondsen die premieregelingen uitvoeren. Ik het licht van de uitkomsten van de onderzoeken van de AFM begrijp ik, zoals ik uw Kamer eerder berichtte, het belang van deze wetgevingswens van de AFM, reden waarom ik het verzoek van de AFM nader zal verkennen.12

Inrichting van variabele pensioenuitkeringen

Het tweede deel van de vraag ziet op de keuze van de aanbieder voor het verloop in de hoogte van de variabele uitkering. De wet staat variatie in het verloop van de variabele uitkering toe, zij het gelimiteerd.13 Binnen die limieten heeft de aanbieder de vrijheid om de variabiliteit vorm te geven. Een hoge aanvangsuitkering kan voorzien in de behoefte van de pensioengerechtigde. De aanbieder moet inventariseren of de variabele uitkering, met eventueel een hoge aanvangsuitkering, past bij de financiële positie, doelstelling, risicobereidheid, kennis en ervaring van de pensioengerechtigde. Ten opzichte van een vaste kan een variabele uitkering, zelfs met een hoge aanvangsuitkering, meerwaarde hebben als deze vorm voorziet in de geïnventariseerde behoefte en wensen van de pensioengerechtigde.

De keuze is uiteindelijk aan de pensioengerechtigde. Deze moet een keuze kunnen maken op basis van eerlijke en evenwichtige informatie. Deze keuze moet de pensioengerechtigde vooral kunnen maken in een neutrale keuze-omgeving. Het eenzijdige benadrukken van de voordelen van een hoge aanvangsuitkering, zonder vermelding van de nadelen van de latere, navenante daling in de hoogte, past daar niet bij en acht ik niet getuigen van het handelen in het belang van de pensioengerechtigde.

Ik roep aanbieders van deze soort uitkeringen dan ook op deze normen ter harte te nemen. Voor zover nodig is er onafhankelijk en extern toezicht van DNB en de AFM, als stok achter de deur. Mocht, tot slot, uit de evaluatie van de Wet verbeterde premieregeling en mijn aangekondigd nader onderzoek blijken dat aanpassingen aan de orde zijn, dan zal ik wettelijke maatregelen overwegen.

Vraag 8

Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?

Antwoord

Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.


X Noot
2

Brief van 22 oktober 2018 (Kamerstuk 32 043, nr. 425)

X Noot
3

Kamerstuk 32 043, nr. 443

X Noot
4

Kamerstuk 32 043, nr. 469

X Noot
6

Evenredige doorberekening van kosten (art. 17a van de Pensioenwet); Informatie over kosten in het bestuursverslag (Art. 45a van de Pensioenwet); Basisinformatie over soorten uitvoeringskosten (Art. 2 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling); Informatie over de van kosten van administratie, vermogensbeheer en transacties bij vrijwillige premieregelingen (Art. 8 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling); Informatie op verzoek over beleggingskosten bij premieregelingen (Art. 9 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling); Informatie op website over kosten van administratie, vermogensbeheer en transacties (Art. 10 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling).

X Noot
7

2010 (AFM): «Kosten en risico’s hebben grote impact op pensioen bij premieovereenkomsten»; 2011 (AFM):»Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht»; 2014 (DNB): «Pensioensector rapporteert 0,53 procent aan vermogensbeheerkosten»; 2015 (AFM): «AFM roept pensioenfondsen op hun beleggingskosten te spiegelen»; 2017 (DNB): «Vermogensbeheerkosten pensioenfondsen»; Zie ook mijn antwoorden van 22 oktober jl. op vragen uw Kamer (kenmerk: 2018Z15908/2018D44113).

X Noot
9

AFM-onderzoek: keuzevrijheid bij pensioen gaat niet vanzelf goed, Nieuwsbericht, 11 april 2019.

X Noot
10

Artikel 32 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen.

X Noot
12

Verzamelbrief Pensioenen van 24 april 2019. (Kamerstuk 32 043, nr. 453)

X Noot
13

Artikel 63a, derde lid van de Pensioenwet.

Naar boven