Vragen van het lid Van der Linde (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat de EC een inbreukprocedure tegen Nederland is gestart over de IORP 2 richtlijn (ingezonden 19 april 2019).

Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 16 mei 2019).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Sociale Zaken: Melding over invoering IORP 2 te laat gedaan»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u er zeker van dat de richtlijn volledig is geïmplementeerd? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen om dit misverstand weg te nemen? Zo nee, hoelang weet u dit al en waarom heeft u dit niet actief aan de Kamer gemeld?

Antwoord 2

Ja, ik kan bevestigen dat de Nederlandse wet- en regelgeving volledig in overeenstemming is gebracht met de richtlijn.

De richtlijn noodzaakte tot aanpassing van verschillende wetten (de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht) en besluiten (het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële onderneming Wft).

De relevante implementatieregelgeving is opgesteld en op 29 december 2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nrs. 515 t/m 517). De aangepaste regelgeving is op 13 januari 2019 in werking getreden. Nederland heeft hiermee voldaan aan de verplichting om de richtlijn tijdig en volledig om te zetten in nationale wet- en regelgeving.

In het antwoord op vraag 3 wordt ingegaan op het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland en de acties die zijn ondernomen om dit misverstand weg te nemen.

Vraag 3

Wat is de motivatie die de Europese Commissie (EC) geeft om een inbreukprocedure te starten en wat vindt u van die motivatie?

Antwoord

In de ingebrekestelling (gedateerd 19 maart 2019) die Nederland heeft ontvangen, wijst de Europese Commissie op het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn en dat er nog geen kennisgeving is ontvangen van de maatregelen die zijn genomen ter volledige omzetting van de richtlijn. De Europese Commissie wijst hiermee op de verplichting die lidstaten hebben om de Europese Commissie duidelijke en nauwkeurige inlichtingen te verstrekken over de genomen omzettingsmaatregelen via een digitaal systeem («notificatie»).

Zoals in het antwoord op vraag 2 aangeven heeft Nederland de richtlijn tijdig omgezet in nationale wet- en regelgeving. Na publicatie van de implementatieregelgeving in het Staatsblad in december 2018, zijn de stukken gereed gezet voor notificatie aan de Europese Commissie. Echter, abusievelijk is nagelaten de notificatie aan de Europese Commissie daadwerkelijk uit te voeren. Toen dit in maart 2019 – nog voor ontvangst van de ingebrekestelling door de Europese Commissie – aan het licht kwam, is de notificatie op 19 maart 2019 alsnog uitgevoerd.

In reactie op de ingebrekestelling van de Europese Commissie heeft de regering op 26 maart 2019 een brief aan de Europese Commissie gestuurd. Hierin is toegelicht dat Nederland de nationale wet- en regelgeving tijdig en volledig in overeenstemming heeft gebracht met de richtlijn, maar dat abusievelijk de notificatie pas op 19 maart 2019 heeft plaatsgevonden.

Naar aanleiding van deze brief heeft een medewerker van de Europese Commissie eind april per e-mail contact opgenomen met Nederland. Hierin is gevraagd om opheldering, omdat Nederland in het digitale systeem had aangegeven de richtlijn gedeeltelijk te hebben geïmplementeerd terwijl in de brief van 26 maart 2019 werd gesproken van volledige implementatie. De betreffende medewerker van de Europese Commissie vroeg zich dan ook af of de melding in het digitale systeem wel juist was.

Naar aanleiding van deze e-mail is de exacte melding die Nederland heeft gedaan nogmaals bezien. Hierbij is geconstateerd dat op 19 maart 2019 inderdaad per abuis was aangegeven dat sprake was van gedeeltelijke implementatie, terwijl Nederland de richtlijn tijdig en volledig heeft geïmplementeerd.

Ik betreur het dat door een te late en onjuiste melding onduidelijkheid is ontstaan over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland. De melding is inmiddels aangepast. Ook in het digitale systeem van de Europese Commissie is nu correct aangegeven dat Nederland de richtlijn volledig heeft geïmplementeerd.

Vraag 4

Waarom geeft u in de toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 aan dat de richtlijn niet tijdig is geïmplementeerd, terwijl de EC op haar website aangeeft dat een gedeeltelijke implementatie is gemeld door Nederland?2

Antwoord 4

In de ingebrekestelling wees de Europese Commissie op het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn en dat er nog geen kennisgeving was ontvangen van de maatregelen die door Nederland zijn genomen ter volledige omzetting van de richtlijn. De toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 sluit hierbij aan.

Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is het Nederland pas later (eind april) gebleken dat bij de notificatie op 19 maart 2019 onterecht is aangegeven dat sprake was van gedeeltelijke implementatie in plaats van volledige implementatie. Dit verklaart de informatie op de website van de Europese Commissie.

Vraag 5

Wat gaat u doen om deze inbreukprocedure zo snel mogelijk te beëindigen?

Antwoord 5

Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is er inmiddels zowel per brief als e-mail contact geweest met de Europese Commissie om het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland op te helderen. De notificatie heeft inmiddels op de juiste wijze plaatsgevonden. Ik vertrouw erop dat er met het corrigeren van de melding in het digitale systeem geen aanleiding voor de Europese Commissie bestaat om de infractieprocedure tegen Nederland voort te zetten.

Vraag 6

Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?

Antwoord 6

Hierbij ontvangt de antwoorden op de vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken.

Naar boven