Vragen van de leden Omtzigt en Van der Molen (beiden CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën over betere richtlijnen voor een lager maatschappelijk OZB-tarief voor bij voorbeeld sportverenigingen en buurthuizen (ingezonden 2 april 2019).

Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 29 april 2019).

Vraag 1

Kent u het bericht «VNG: betere richtlijnen voor maatschappelijk OZB-tarief»?1

Antwoord 1

Ja, het bericht is mij bekend.

Vraag 2

Is het Ministerie van Financiën of het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingegaan op het verzoek van de VNG tot overleg? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten van dit overleg geweest zijn?

Antwoord 2

Met de VNG ben ik in overleg over deze bepaling waarmee een lager ozb-tarief ingesteld kan worden voor sportaccommodaties, dorpshuizen en andere instellingen met een maatschappelijk belang. De VNG zal allereerst de knelpunten die gemeenten ervaren inventariseren, aan de hand waarvan we nader in gesprek zullen gaan.

Vraag 3

Bent u bekend met de volgende passage uit het Regeerakkoord: «Samen met de sportsector en gemeenten willen we de sport in Nederland financieel en organisatorisch versterken»?

Antwoord 3

Ja, in de zomer van 2018 heeft mijn collega, de Minister voor Medische Zorg en Sport met de sector het Sportakkoord, afgesloten. In dit akkoord zijn alle uitdagingen van de sportsector voor de komende jaren geformuleerd. Mijn collega is met NOC*NSF en de VSG aan het kijken waar inzet nodig is op het financieel en organisatorisch versterken van de sportsector.

Vraag 4

Kunt u bevestigen dat het amendement-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 026, nr. 52) gemeenten in staat stelt om hetzelfde te doen, namelijk sport, maar ook andere maatschappelijke organisaties financieel te versterken?

Antwoord 4

Gemeenten hebben meerdere mogelijkheden om sportverenigingen en andere maatschappelijke organisaties te ondersteunen. De toepassing van het lagere ozb-tarief is één van deze mogelijkheden. In het artikel geeft de VNG aan te twijfelen of de toepassing van het lagere ozb-tarief wel het juiste middel is ter ondersteuning, gelet op de uitvoerbaarheid en mogelijke rechtsongelijkheid die door de maatregel ontstaat. Te meer er ook andere mogelijkheden beschikbaar zijn zoals het verstrekken van een subsidie.

Vraag 5

Deelt u de mening dat sportverenigingen, dorpshuizen en andere maatschappelijke organisaties (SBBI’s) en goede doelen (ANBI’s) geen bedrijven zijn en dat het rechtvaardig is als gemeenten de vrijheid hebben om deze organisaties anders te belasten dan commerciële bedrijven?

Antwoord 5

In de onroerendezaakbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen de categorieën woningen en niet-woningen. Belastingheffing vindt derhalve plaats naar gelang het object en niet het subject. De invoering van het lagere ozb-tarief voor sportverenigingen e.a. sluit niet aan bij het objectieve karakter van deze heffing. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 brengt de VNG de hierdoor ontstane knelpunten in kaart.

Vraag 6

Bent u bereid om met de VNG mee te denken om de mogelijkheden voor een lager OZB-tarief voor maatschappelijke organisaties te verwerken in de modelverordening, zodat gemeenten geholpen zijn bij de afweging en de juridische gevolgen van een lager OZB-tarief voor sportverenigingen, dorpshuizen, SBBI’s en ANBI’s?

Antwoord 6

Tijdens de gesprekken met de VNG zal worden bezien waar de knelpunten zich bevinden en welke oplossingen daarvoor mogelijk en wenselijk zijn.

Vraag 7

Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?

Antwoord 7

Ja.

Naar boven